Derde wijziging van de Algemene plaatselijke verordening Beesel 2013

De raad van de gemeente Beesel;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 30 oktober 2018;

gelet op artikelen 147, 149 en 151d van de Gemeentewet;

b e s l u i t

vast te stellen de derde wijziging van de Algemene plaatselijke verordening Beesel 2013

Artikel I:

De Algemene plaatselijke verordening Beesel 2013 wordt als volgt gewijzigd:

 

A. Artikel 1.1. wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • a.

    Weg:

    • 1.

      de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

    • 2.

      de – al dan niet met enige beperking – voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

    • 3.

      de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, die uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

    • 4.

      andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

  • b.

    Openbaar water: alle wateren die – al dan niet met enige beperking – voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.

  • c.

    Bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gemeenteraad de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet.

  • d.

    Rechthebbende: een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

  • e.

    Voertuigen: alle voertuigen, als bedoeld in artikel 1, onder a en onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:

    • 1.

      treinen en trams;

    • 2.

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

  • f.

    Vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

  • g.

    Woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

  • h.

    Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

  • i.

    Gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1. eerste lid, onder c, van de Woningwet.

  • j.

    Vee: dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in bijlage II, behorend bij artikel 55 van de Meststoffenwet.

  • k.

    Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

  • l.

    Bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • m.

    Outlaw Motor Gang (OMG): een groep met een hiërarchische structuur die affiniteit met motorrijden uitdraagt met herkenbare groepssymbolen, waarbij (dreiging met) geweld en verstoring van de openbare orde onderdeel zijn van de groepscultuur en/of het groepsgedrag.

  • n.

    Ongewenste groep: een door de burgemeester aangewezen groep personen met een herkenbare organisatiestructuur en/of herkenbare groepssymbolen en/of een herkenbaar optreden naar buiten als groep, waarbij (dreiging met) geweld en/of verstoring van de openbare orde onderdeel zijn van de groepscultuur en/of het groepsgedrag

  • o.

    Verboden rechtspersoon: een op grond van artikel 2.20 Burgerlijk Wetboek verboden rechtspersoon.

 

B. Artikel 2.1.1.1 wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden dan wel te vechten.

  • 2.

    Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een opsporingsambtenaar zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    Het is verboden om op een openbare plaats kleding, uitrusting of andere uiterlijke verschijningsvormen te dragen met herkenbare groepssymbolen van een Outlaw Motor Gang, een verboden rechtspersoon of van een ongewenste groep;

  • 5.

    Het is verboden om in groepsverband zich in het openbaar zodanig te manifesteren door kleding, door uitrusting of andere uiterlijke verschijningsvormen of door uitdagend groepsgedrag, dat de openbare orde geschaad wordt.

  • 6.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 7.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

 

C. Afdeling 2 Toezicht op evenementen wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen als bedoeld in de Wet op de filmvertoningen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5.2.4 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      verrichtingen van vermaak, voor zover die plaatsvinden in een inrichting, waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet of artikel 2.3.1.2 is verleend, en niet zijnde:

      • 1.

        vechtsportevenementen;

      • 2.

        verrichtingen, die niet behoren tot de normale bedrijfsvoering van de inrichting en/of waarop de betreffende inrichting niet is ingericht.

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      een activiteit als bedoeld in artikel 2.3.3.1 van deze verordening;

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie of snuffelmarkt;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.2, op de weg;

    • d.

      een feest of wedstrijd op of aan de weg.

  • 3.

    Evenemententerrein: de ruimte die in de evenementenvergunning is aangegeven om de activiteiten te laten plaatsvinden en het publiek in staat te stellen daarnaar te kijken en/of daaraan deel te nemen.

  • 4.

    Organisator: de natuurlijke of rechtspersoon die een evenement in de zin van dit artikel organiseert, dan wel als eerstverantwoordelijke aan de organisatie leiding geeft.

  • 5.

    Deelnemer: een medewerker, deelnemer, toeschouwer of bezoeker van een evenement in de zin van dit artikel.

 

Artikel 2.2.2 Vergunning evenementen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren of te houden.

  • 2.

    Voor het op het evenemententerrein verrichten van activiteiten, die op grond van deze of een andere gemeentelijke verordening vergunningplichtig zijn, is tijdens de duur van het evenement geen afzonderlijke vergunning nodig, mits die activiteiten vermeld zijn in de vergunning als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Voor het verkrijgen van een vergunning moet een aanvraag worden ingediend aan de hand van een door de burgemeester vast te stellen formulier.

  • 4.

    Bij de aanvraag, bedoeld in het vorige lid, wordt tenminste:

    • a.

      opgaaf gedaan van de plaats waar en de datum en het tijdstip waarop het evenement zal plaatsvinden;

    • b.

      opgaaf gedaan van het verwachte aantal deelnemers en toeschouwers;

    • c.

      opgaaf gedaan van de mogelijke risico's voor verstoring van de openbare orde en veiligheid;

    • d.

      opgaaf gedaan van de maatregelen die de organisator zelf zal nemen om wanordelijkheden te voorkomen;

    • e.

      overgelegd een nauwkeurige beschrijving van de locatie van het evenement en een plattegrond van de inrichting van de locatie.

    • f.

      overgelegd de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

  • 5.

    Risicoverhogende feiten of omstandigheden waarvan eerst na de aanvraag is gebleken, dienen door de organisator onverwijld aan de burgemeester te worden gemeld.

  • 6.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1.3 kan een vergunning worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 8 weken voor de beoogde datum van het beoogde evenement is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

 

Artikel 2.2.2a Voorschriften

  • 1.

    De burgemeester kan aan de vergunning voorschriften verbinden:

    • a.

      ter regulering van het evenement, die onder meer betrekking kunnen hebben op plaats en tijdstip, technische voorzieningen en de verdere inrichting;

    • b.

      in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

    • c.

      ter voorkoming van ernstige hinder voor deelnemers en derden op en rondom het evenemententerrein;

    • d.

      in het belang van de openbare orde;

    • e.

      in het belang van de bruikbaarheid van de weg en het doelmatig en veilig gebruik daarvan.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning in ieder geval indien naar zijn oordeel noch door het stellen van voorschriften, noch door de zijdens de organisator voorgestelde maatregelen, onevenredige schade aan de belangen genoemd in het eerste lid kan worden voorkomen, dan wel indien de ter handhaving van openbare orde en veiligheid noodzakelijke politiecapaciteit een zijns inziens onevenredig beroep op de beschikbare formatie doet.

  • 3.

    Het is verboden een evenement aan te kondigen, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen:

    • a.

      indien wordt afgeweken van de in de aanvraag, dan wel de naderhand aan de burgemeester verstrekte gegevens bedoeld in artikel 2.2.2;

    • b.

      indien wordt gehandeld in strijd met de krachtens het eerste lid door de burgemeester aan de vergunning verbonden voorschriften of;

    • c.

      indien voor het evenement geen vergunning is verleend.

  • 4.

    De organisator van een evenement of degene die daarbij de feitelijke leiding heeft, is verplicht:

    • a.

      het evenement onverwijld te beëindigen indien daartoe door of namens de burgemeester een bevel gegeven wordt;

    • b.

      ervoor te zorgen dat, nadat het onder a. bedoelde bevel is gegeven, geen deelnemers meer tot het evenemententerrein worden toegelaten;

    • c.

      ervoor te zorgen dat de aanwijzingen van opsporingsambtenaren en brandweer stipt en onverwijld worden opgevolgd.

  • 5.

    Het is voor deelnemers verboden aanwezig te zijn of te blijven bij een evenement ten aanzien waarvan een bevel als bedoeld in het vierde lid, onder a, is gegeven.

  • 6.

    Het is verboden bij evenementen onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken.

  • 7.

    Het is verboden bij evenementen messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, op een zodanige wijze mee te voeren dat de openbare orde of veiligheid in gevaar komt of kan komen.

  • 8.

    Een ieder is verplicht bij evenementen alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.

 

Artikel 2.2.3 Nadere regels

Het verbod, vervat in artikel 2.2.2, eerste lid, geldt niet voor het organiseren of houden van door het college bij openbaar bekend te maken besluit aangewezen categorieën evenementen, al dan niet tot een bepaald gebied beperkt, voor zover de organisator voldoet aan de door het college bij of krachtens dat besluit gestelde voorschriften, welke betrekking hebben op de in artikel 2.2.2a, eerste lid, genoemde belangen.

 

D. Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.

  • 2.

    terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

 

Artikel 2.3.1.2 Exploitatievergunning openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.9 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 3.

    Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in

    • a.

      een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    • b.

      een zorginstelling en een school;

    • c.

      sport- en dansschool;

    • d.

      bedrijfskantine of -restaurant;

    • e.

      clubhuis sportvereniging (aangesloten bij een overkoepelend orgaan);

    • f.

      religieuze instelling;

    • g.

      bed & breakfast;

    • h.

      museum.

  • 4.

    De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van het verbod genoemd in het eerste lid aan openbare inrichtingen die horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet, indien

    • a.

      zich in de zes maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van de bepaling geen incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en –handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting, dan wel

    • b.

      de inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt en er zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 1.9 of 2.3.1.2, tweede of derde lid.

  • 5.

    De vrijstelling wordt ingetrokken wanneer zich een incident heeft voorgedaan als bedoeld in het vierde lid onder a.

 

Artikel 2.3.1.3 Opheffing vergunningplicht

  • 1.

    De burgemeester kan bepalen dat het gestelde in artikel 2.3.1.2 niet geldt voor een of meer in dat besluit aangeduide soorten openbare inrichtingen in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.

  • 2.

    De exploitatie van een openbare inrichtingen waarop een besluit als bedoeld in het eerste lid van toepassing is, moet zodanig geschieden dat daardoor de woon en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed.

 

Artikel 2.3.1.4 Sluitingstijden

  • 1.

    Voor een openbare inrichting gelden op vrijdag en zaterdag geen verplichte sluitingstijden, uitgezonderd voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.2, derde lid. Voor dergelijke openbare inrichtingen en bijbehorende terrassen gelden dezelfde sluitingstijden als voor de hoofdactiviteit waarvan zij deel uitmaken.

  • 2.

    Voor een openbare inrichting gelden van zondag tot en met donderdag een verplichte sluitingstijd van 02.00 tot 07.00 uur, uitgezonderd voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.2, derde lid. Voor dergelijke openbare inrichtingen en bijbehorende terrassen gelden dezelfde sluitingstijden als voor de hoofdactiviteit waarvan zij deel uitmaken.

  • 3.

    Het is de houder van een horecabedrijf waar bedrijfsmatig, al dan niet door middel van een automaat eetwaren en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven van zondag tot en met donderdag van 03.00 tot 07.00 uur.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid is het de houder van een verenigingsaccommodatie, verboden dit horecabedrijf van 24.00 tot 16.00 uur danwel op zondag tot 10.00 uur voor publiek geopend te hebben of bezoekers in het horecabedrijf toe te laten of te laten verblijven.

  • 5.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste, tweede, derde en vierde lid kan de burgemeester door middel van een vergunningvoorschrift sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijke openbare inrichting of een daartoe behorend terras.

  • 6.

    Het eerste, tweede, derde en vierde lid zijn niet van toepassing in die situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

  • 7.

    Het is bezoekers van een openbare inrichting verboden gedurende de tijd dat de inrichting of het terras krachtens het eerste, tweede, derde of vierde lid of een ingevolge artikel 2.3.1.5 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

  • 8.

    Voor het horecagedeelte dat onderdeel uitmaakt van een seksinrichting geldt voor de vrijdag en zaterdag een vrij sluitingsuur. Voor zondag t/m donderdag is de sluitingstijd gelijkgesteld aan de sluitingstijd van de seksinrichting i.c. 04.00 uur.

 

Artikel 2.3.1.5 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.4 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

 

Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten openbare inrichting

  • 1.

    Het is bezoekers van een openbare inrichting verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2.3.1.4 of ingevolge een op grond van artikel 2.3.1.5 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

  • 2.

    De houder van een openbare inrichting is verplicht onmiddellijk aan de politie kennis te geven van alle buitengewone voorvallen of ongeregeldheden, die in de inrichting plaats hebben.

 

Artikel 2.3.1.7 Ordeverstoring

  • 1.

    Het is verboden in een openbare inrichting de orde te verstoren;

  • 2.

    Het is verboden voor een horeca-exploitant om een bijeenkomst van een Outlaw Motor Gang, een verboden rechtspersoon of een ongewenste groep te laten plaatsvinden in een openbare inrichting.

 

Artikel 2.3.1.8 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1 geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester, maar het college op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van artikel 2.3.1.2 tot en met 2.3.1.5.

 

E. Artikel 2.3.2.4 wordt gewijzigd en gaat als volgt luiden:

Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, woonplaats, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

 

F. Artikel 2.4.2 wordt gewijzigd en gaat als volgt luiden:

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken of op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, teer of een kleur of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

 

G. Artikel 2.4.7a wordt gewijzigd en gaat als volgt luiden:

Artikel 2.4.7a (Slaap)verblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen

  • 1.

    Het is verboden op de weg, als dan niet in een motorvoertuig, te slapen, dan wel op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent, caravan of een soortgelijk ander onderkomen te plaatsen met het kennelijke doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te slapen dan wel gelegenheid daartoe te bieden.

  • 2.

    Het is verboden zich bij een gevoelstemperatuur van –10 ºC of kouder tussen 21.00 uur en 07.00 uur op te houden in de buitenlucht met het kennelijke doel een aanzienlijk deel van de nacht in de buitenlucht door te brengen

  • 3.

    Van het in het eerste lid genoemde verbod kan het college ontheffing verlenen.

  • 4.

    Dit verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Woningwet.

 

H. Artikel 2.8.2 wordt gewijzigd en gaat als volgt luiden:

Artikel 2.8.2. Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1.

    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2.

    de burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van de volgende andere voor een ieder toegankelijke plaatsen:

    • Parkeerplaatsen, die niet zijn aan te merken als openbare plaatsen als bedoeld in de Wet Openbare Manifestaties.

 

I. Artikel 2.8.3 wordt gewijzigd en gaat als volgt luiden:

Artikel 2.8.3 Aanwijzing veiligheidsrisicogebied

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

 

J. Artikel 4.1.5 wordt gewijzigd en gaat als volgt luiden:

Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod geldt niet, voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1994 of het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen van toepassing zijn.

 

Artikel II

Deze verordening wordt aangehaald als: “derde wijzigingsverordening APV Beesel 2013”.

 

Artikel III

De wijzigingen genoemd in deze verordening treden in werking op de 8e dag na die waarop zij zijn bekendgemaakt.

 

 

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Beesel in de openbare vergadering van 17 december 2018.

E. Apeldoorn-Feijts,

griffier

P. Dassen-Housen,

voorzitter

Naar boven