Financiële verordening gemeente Montfoort 2019

De raad van de gemeente Montfoort;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 30 oktober 2018;

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

besluit vast te stellen de Financiële verordening gemeente Montfoort 2019:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • -

    organisatieonderdeel: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college;

  • -

    inkomsten: totaal van de baten voor toevoegingen en onttrekkingen van reserves;

  • -

    netto schuld per inwoner: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen gedeeld door het aantal inwoners op 31 december van het begrotingsjaar. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteurenvorderingen en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen wordt verstaan het totaal van leningen aan deelnemingen, leningen aan overige verbonden partijen, leningen aan derden, langlopende uitzettingen, kortlopende uitzettingen, debiteurenvorderingen, liquide middelen en overlopende activa;

  • -

    onbenutte belastingcapaciteit onroerendezaakbelasting: verschil tussen de opbrengst onroerendezaakbelasting bij de tarieven die minimaal nodig zijn voor toegang tot de procedure van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet en de (geraamde) opbrengst onroerendezaakbelasting;

  • -

    overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling en inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    De raad stelt de programma-indeling en de toedeling van de taakvelden aan programma's vast.

  • 2.

    De begroting en de jaarstukken bevatten naast de verplichte paragrafen een paragraaf Subsidies met daarin een overzicht van de subsidieplafonds per programma, respectievelijk de werkelijk verstrekte subsidies.

  • 3.

    Bij de begroting en bij de jaarstukken wordt een overzicht gegeven van de baten en lasten van de programma's, de algemene dekkingsmiddelen en de overhead.

  • 4.

    In de begroting wordt van alle voorgenomen nieuwe investeringen het totaal benodigde budget, de verwachte besteding per jaar en het jaar waarin de investering afgerond wordt opgenomen.

  • 5.

    In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringsbudgetten en de actuele raming van de totale uitgaven en inkomsten en het verwachte jaar van afronding weergegeven.

Artikel 3. Kaders begroting

  • 1.

    Het college biedt voor 15 juni aan de raad een nota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt deze nota voor 15 juli vast.

  • 2.

    In de begroting wordt een post voor onvoorziene lasten opgenomen.

Artikel 4. Autorisatie begroting, investeringsbudgetten en begrotingswijzigingen

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma.

  • 2.

    Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringsbudget wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • 3.

    Het college informeert de raad vooraf als verwacht wordt dat de geautoriseerde baten of lasten op programmaniveau dreigen te worden overschreden met minimaal € 25.000 in de eerstvolgende tussenrapportage of via een afzonderlijk voorstel aan de raad. Het college voegt hierbij een voorstel voor wijziging van de begroting of een voorstel voor bijstelling van het beleid.

  • 4.

    Het college informeert de raad vooraf als een investeringsbudget met minimaal 10% van het budget, met een minimum van € 25.000, dreigt te worden overschreden in de eerstvolgende tussenrapportage of via een afzonderlijk voorstel aan de raad. De raad wordt altijd geïnformeerd als een overschrijding van € 50.000 of meer wordt voorzien, ook al is dit minder dan 10% van het investeringsbudget. Het college voegt hierbij een voorstel voor wijziging van het budget en de (meerjaren)begroting of een voorstel voor bijstelling van het beleid.

  • 5.

    Voor een investering waarvan het investeringsbudget niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringsbudget aan de raad voor. Wanneer de netto schuldquote groter wordt dan 100% informeert het college de raad in het voorstel over het effect van de investering op de schuldpositie van de gemeente.

  • 6.

    Een investeringsbudget wordt afgesloten per einde van het jaar van afsluiting dat in de (gewijzigde) begroting staat.

  • 7.

    Een reeds toegekend budget kan alleen langer open blijven met toestemming van de raad.

  • 8.

    Het college mag ter voorbereiding van een raadsvoorstel € 25.000 besteden aan het opstellen van een projectplan of een grondexploitatie. De kosten van dit voorbereidingsbudget worden verwerkt in de aanvraag van het budget voor een project of een grondexploitatie.

Artikel 5. Tussentijdse rapportage

  • 1.

    Het college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente over de eerste 4 maanden en de eerste 9 maanden van het lopende boekjaar.

  • 2.

    De tussenrapportages bevatten een uiteenzetting over de uitvoering en het bijstellen van het beleid en een overzicht met de financiële bijstellingen van:

    • a.

      de baten en de lasten per programma;

    • b.

      het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen;

    • c.

      het overzicht van de overhead en de geraamde vennootschapsbelasting;

    • d.

      het totale saldo van de baten en lasten volgend uit de onderdelen a, b en c;

    • e.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

    • f.

      het resultaat, volgend uit de onderdelen d en e; en

    • g.

      de realisatie en raming van de uitputting van de investeringsbudgetten.

    alsmede de financiële positie van de gemeente na de hiervoor genoemde bijstellingen.

  • 3.

    In de tussenrapportages worden afwijkingen op de vastgestelde ramingen van de baten en lasten en investeringsbudgetten in de begroting gerapporteerd indien aan de volgende criteria wordt voldaan:

    • a.

      Budgetten kleiner dan € 50.000: afwijkingen groter dan € 5.000;

    • b.

      Budgetten tussen € 50.000 en € 250.000: afwijkingen groter dan 10% van het budget;

    • c.

      Budgetten groter dan € 250.000: afwijkingen groter dan € 25.000.

Artikel 6. Informatieplicht

Het college besluit niet over de aan- en verkoop van goederen, werken en diensten, het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties die niet passen binnen het bestaande beleid en over de daarbij behorende financiële kaders, dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

Artikel 7. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat conform de Wet houdbare overheidsfinanciën alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 8. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de termijnen zoals vermeld in de bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening.

  • 2.

    Immateriële en materiële worden in beginsel lineair afgeschreven. Voor het toepassen van een annuïtaire of andere methode is een expliciet raadsbesluit vereist.

  • 3.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 4.

    Activa met een verkrijgingprijs van minder dan € 25.000 worden niet geactiveerd. Dit geldt niet voor gronden en terreinen, die altijd worden geactiveerd.

  • 5.

    Op basis van een jaarprogramma of onderhoudsplan wordt het jaarbedrag van diverse kleine vervangingen of nieuw aanleg als één investering beschouwd als het totaalbedrag groter is dan € 50.000.

  • 6.

    Bij het bepalen van de afschrijvingen wordt de componentenbenadering gehanteerd. Dit houdt in dat verschillende samenstellende delen van een materieel vast actief afzonderlijk worden afgeschreven op basis van het individuele waardeverloop van die delen. Per samenstellend deel kunnen de economische gebruiksduren namelijk verschillen.

  • 7.

    Afschrijven van een investering begint in het jaar volgend op het jaar waarin het actief wordt opgeleverd of in gebruik wordt genomen.

Artikel 9. Voorziening voor oninbare verordeningen

  • 1.

    Voor de vorderingen op verbonden partijen en derden wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

  • 2.

    Voor openstaande vorderingen betreffende belastingen en heffingen (zoals onroerendezaak-belastingen, rioolheffing en afvalstoffenheffing) en bijstandsverstrekking wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het historische percentage van oninbaarheid.

Artikel 10. Reserves en voorzieningen

  • 1.

    In de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening vindt geen toerekening van rente over de reserves en voorzieningen aan de taakvelden plaats.

  • 2.

    Het college biedt de raad eens in de 4 jaar een nota reserves en voorzieningen aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en behandelt:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen;

    • c.

      mandaat ten aanzien van het muteren van reserves.

  • 3.

    Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

    • c.

      de maximale hoogte van de reserve; en

    • d.

      de maximale looptijd.

Artikel 11. Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2.

    Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 3.

    Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan activiteiten welke geheel of deels worden bekostigd met een specifieke uitkering of subsidie, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en in de desbetreffende verantwoordingen over de besteding toegerekend aan die activiteiten.

  • 4.

    Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden betrokken in de aangifte vennootschapsbelasting, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en voor de belastingaangifte aan de kostprijs van de vennootschapsbelastingplichtige activiteiten toegerekend.

  • 5.

    Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, voor zover dat niet activiteiten als bedoeld in het derde en vierde lid betreffen, wordt een omslagmethode gehanteerd. De kosten van overhead worden volledig omgeslagen naar rato van de personeelskosten (inclusief inhuur) van de ambtelijke organisatie van het product. Het omslagpercentage wordt jaarlijks bij het opstellen van de begroting berekend.

  • 6.

    Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijnde activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld.

  • 7.

    Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijn de activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de kadernota of financieel perspectiefnota vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald uit het gewogen gemiddelde van het bij de begroting geraamde rentepercentage van de rentekosten op de opgenomen langlopende leningen, kortlopende leningen en budgetten en het rentepercentage van de rentevergoeding over de reserves en de voorzieningen zoals bepaald overeenkomstig het achtste en negende lid. De uitkomst van dit percentage van de omslagrente wordt op een half procent afgerond.

  • 8.

    Het rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en voorzieningen in de omslagrente voor de kostprijsberekening als bedoeld in het zevende lid, wordt jaarlijks met de kadernota of financieel perspectiefnota vastgesteld. De hoogte van het rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en voorzieningen wordt bepaald aan de hand van de bij de begroting geraamde rentekosten als percentage van de opgenomen langlopende leningen, kortlopende leningen en budgetten. De uitkomst van dit rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en voorzieningen wordt op een half procent afgerond.

  • 9.

    In afwijking van het zevende lid wordt bij een verstrekte lening voor de bepaling van de rentekosten van de inzet van vreemd vermogen in de kostprijs uitgegaan van de rente van de lening die voor de financiering van de verstrekte lening is aangetrokken. Deze rente kan worden verhoogd met een opslag voor het debiteurenrisico.

Artikel 12. Prijzen economische activiteiten

  • 1.

    Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd.

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of de garantie wordt gemotiveerd.

  • 3.

    Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 4.

    Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en als sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 13. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1.

    Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, de rioolheffingen, de afvalstoffenheffing, de lijkbezorgingsrechten en de leges.

  • 2.

    De collegebesluiten voor het vaststellen van nieuwe privaatrechtelijke prijzen en het wijzigen van dergelijke prijzen worden ter kennisneming aan de raad aangeboden.

Artikel 14. Financieringsfunctie

  • 1.

    Het college zorgt bij het uitoefenen van de financieringsfunctie voor:

    • a.

      het beschikbaar hebben van voldoende financiële middelen om de programma's en de investeringen binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting uit te kunnen voeren;

    • b.

      het beheersen van de risico's verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico's, koersrisico's en kredietrisico's;

    • c.

      het beperken van de kosten van leningen; en

    • d.

      het beperken van de interne en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 2.

    Het college neemt bij het uitzetten en het aantrekken van middelen de volgende kaders in acht:

    • a.

      voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan één jaar worden ten minste twee prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd; en

    • b.

      er wordt geen gebruik gemaakt van financiële derivaten als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet financiering decentrale overheden;

  • 3.

    Het college informeert de raad vooraf als:

    • a.

      het kasgeldlimiet voor het derde achtereenvolgende kwartaal wordt overschreden en legt een plan voor om binnen de kasgeldlimiet te blijven; en

    • b.

      de wettelijke renterisiconorm wordt overschreden.

  • 4.

    Bij het verstrekken van leningen en het verstrekken van risicodragend kapitaal bedingt het college indien mogelijk zekerheden.

Artikel 15. Gemeentegaranties

  • 1.

    Het college kan een gemeentegarantie verstrekken aan een financiële instelling. De investering van de aanvrager van een gemeentegarantie dient te passen binnen de doelstellingen zoals gedefinieerd in de programmabegroting van de gemeente. De investering moet bovendien zijn voor aankoop, nieuwbouw, verbouw en/of (her)inrichting van een gebouw of terrein.

  • 2.

    Ingevolge art. 169 lid 4 uit de Gemeentewet, zal het college de raad - indien de raad daarom verzoekt of indien de uitoefening ingrijpende gevolgen kan hebben voor de gemeente - vooraf inlichten over een garantstelling door de gemeente en niet besluiten voordat de raad zijn wensen en bedenkingen ter zake ter kennis van het college heeft kunnen brengen.

  • 3.

    Een investering door een sportvereniging wordt uitsluitend gegarandeerd indien de Stichting Waarborgfonds Sport (hierna S.W.S.) zich garant stelt voor het op basis van hun voorwaarden maximale aandeel.

  • 4.

    Er wordt uitsluitend een aanvraag tot garantieverstrekking in behandeling genomen indien er voor de betreffende aanvrager geen waarborgfonds beschikbaar is. Een uitzondering hierop vormt de S.W.S.

  • 5.

    Indien de aanvrager beschikt over eigen gronden en/of opstallen zal het recht van eerste hypotheek hierop gevestigd worden ter verkrijging van zekerheid van de rechten van de gemeente. De opstal of de grond hoeft niet in relatie te staan tot de financiering van de investering waarvoor de gemeentegarantie wordt gevraagd.

  • 6.

    De aanvrager dient voldoende aannemelijk te maken dat aan de verplichtingen voortvloeiende uit de te garanderen geldlening kan worden voldaan.

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Artikel 16. Lokale heffingen

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf lokale heffingen naast de verplichte onderdelen op grond van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de berekening van het rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en de voorzieningen voor het bepalen van de kostprijzen, bedoeld in artikel 11, achtste en negende lid;

  • b.

    de berekening van het rentepercentage voor de omslagrente voor het bepalen van de kostprijzen, bedoeld in artikel 11, zevende lid; en

  • c.

    de kostentoerekening van de geraamde rentekosten en de geraamde overheadkosten aan de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht.

  • d.

    de mate van kostendekkendheid van de verschillende lokale heffingen en, voor zover van toepassing, de begrote onttrekking aan de daarvoor gevormde voorzieningen.

Artikel 17. Weerstandsvermogen en risicobeheersing

In de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen in ieder geval op:

  • a.

    een waardering van het weerstandsvermogen aan de hand van de factor weerstandsvermogen

  • b.

    het beleid omtrent de weerstandscapaciteit en de risico's; en

  • c.

    de onbenutte belastingcapaciteit onroerendezaakbelasting als percentage van de inkomsten.

Artikel 18. Onderhoud kapitaalgoederen

Het college biedt de raad ten minste eens in de vijf jaar onderhoudsplannen voor kapitaalgoederen aan. De plannen geven het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor de betreffende kapitaalgoederen. De raad stelt het plan vast.

Artikel 19. Bedrijfsvoering

In de paragraaf bedrijfsvoering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen in ieder geval op:

  • a.

    de omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand en de loonkosten;

  • b.

    de kosten van inhuur derden;

  • c.

    de huisvestingskosten;

  • d.

    de automatiseringskosten; en

  • e.

    de budgetten voor de raad, de griffie, de rekenkamer en de accountant.

Artikel 20. Grondbeleid

  • 1.

    In de paragraaf grondbeleid bij de begroting en de jaarstukken neemt het college, naast de verplichte onderdelen op grond van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten, op basis van een vastgesteld grondbeleid, in ieder geval op:

    • a.

      de uitvoering van het grondbeleid;

    • b.

      de verwerving van gronden;

    • c.

      de relaties van het grondbeleid met de programma’s.

  • 2.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de vier jaar een nota grondbeleid aan. De raad stelt de nota vast. In de nota wordt aandacht besteed aan:

    • a.

      de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

    • b.

      te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

    • c.

      de verwerving en uitgifte van gronden;

    • d.

      de uitgangspunten voor prijsstelling van de verkoop van gronden.

Artikel 21. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de organisatieonderdelen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden en contracten;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringsbudgetten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 22. Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de organisatieonderdelen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringsbudgetten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de organisatieonderdelen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van baten en lasten aan de taakvelden;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • h.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

  • i.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen,

opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Artikel 23. Interne controle

  • 1.

    Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a, van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b, van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2.

    Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen ten minste eenmaal in de vijf jaar. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 24. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

De Financiële verordening gemeente Montfoort 2010 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de begroting, jaarrekening en jaarverslag en bijbehorende stukken van de begrotingsjaren 2018 en 2019.

Artikel 25. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2019.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente Montfoort 2019.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 10 december 2018.

drs. M. Lucassen

de griffier

mr. P.J. van Hartskamp-de Jong

de voorzitter

Bijlage afschijvingsbeleid bij artikel 8

Afschrijvingsbeleid immateriële vaste activa

De volgende immateriële vaste activa worden lineair afgeschreven in:

a. maximaal 5 jaar: bijdragen aan activa in eigendom van derden;

b. maximaal 5 jaar: kosten voor onderzoek en ontwikkeling;

c. maximaal 5 jaar: computerapplicaties;

 

Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met economisch nut

Activa met economisch nut en een verkrijgingsprijs van minder dan € 25.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd. Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven.

De volgende materiële vaste activa met economisch nut worden lineair afgeschreven in:

a. maximaal 50 jaar: rioleringen;

b. 40 jaar: nieuwbouw woonruimten en schoolgebouwen;

c. 40 jaar: nieuwbouw kantoren en bedrijfsgebouwen;

d. 30 jaar: onderbouw kunstgrasvelden;

e. 20 jaar: renovatie, restauratie en aankoop woonruimten en schoolgebouwen;

f. 20 jaar: renovatie, restauratie en aankoop kantoren en bedrijfsgebouwen;

g. 20 jaar: nieuwbouw tijdelijke woonruimten en tijdelijke bedrijfsgebouwen;

h. 20 jaar: aanleg tijdelijke terreinwerken;

i. 15 jaar: toplaag kustgrasvelden;

j. 15 jaar: technische installaties in bedrijfsgebouwen;

k. 15 jaar: veiligheidsvoorzieningen bedrijfsgebouwen;

l. 15 jaar: kantoor- en schoolmeubilair;

m. 12 jaar: zware transportmiddelen

n. 10 jaar: telefooninstallaties;

o. 10 jaar: aanhangwagens, personenauto’s en lichte motorvoertuigen;

p. maximaal 5 jaar: automatiseringsapparatuur.

 

Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met maatschappelijk nut

De volgende materiële vaste activa met maatschappelijk nut worden lineair afgeschreven in:

a. maximaal 50 jaar: tunnels, viaducten en bruggen;

b. maximaal 40 jaar: aanleg wegen, pleinen en rotondes;

c. 20 jaar: asfaltering wegen, pleinen en rotondes;

d. maximaal 40 jaar: parken, sportvelden en groenvoorzieningen;

e. 20 jaar: openbare verlichting;

f. 20 jaar: straatmeubilair;

g. maximaal 20 jaar: waterwegen, waterbergingen en walbeschoeiing;

h. 15 jaar: pompen en gemalen.

 

Uitgangspunt is dat investeringen gedurende de looptijd volledig worden afgeschreven. De raad kan in afwijking hiervan bij investeringen in onroerende zaken besluiten uit te gaan van een vastgestelde restwaarde voor het actief.

Naar boven