Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oegstgeest houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2019

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oegstgeest;

 

gelet op de Verordening Maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2019;

 

b e s l u i t:

 

 

vast te stellen de

 

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2019

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

1.1 Algemene inleiding

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van inwoners die een beperking, chronische lichamelijke, psychische of psychosociale problemen hebben. Die ondersteuning moet erop gericht zijn dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. Voor mensen met psychische of psychosociale problemen of voor mensen die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten, voorzien gemeenten in de behoefte aan beschermd wonen en opvang. Dit laatste is een taak van de centrumgemeente Leiden.

 

Wanneer iemand naar het oordeel van het college niet in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en onvoldoende is geholpen met de inzet van de eigen verantwoordelijkheid, gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen, zal kan het college in principe beslissen tot het verstrekken van een (individuele) maatwerkvoorziening.

 

Een maatwerkvoorziening kan bestaan uit diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die kunnen bijdragen aan het verbeteren of het in stand houden van de zelfredzaamheid, participatie of het bieden van beschermd wonen of opvang aan een inwoner. Het ondersteunen van een inwoner door middel van huishoudelijke ondersteuning is een voorbeeld van een maatwerkvoorziening. Ook datgene dat nodig is om de mantelzorger van de inwoner te ondersteunen bij het verlenen van mantelzorg of om deze (tijdelijk) te ontlasten in een situatie van (dreigende) overbelasting, kan onderdeel uitmaken van een maatwerkvoorziening. Het te bereiken resultaat is het uitgangspunt voor inzet van maatwerkvoorzieningen. Dit komt ook terug in de wijze waarop de gemeente de voorzieningen heeft ingekocht. Niet het aantal uren is leidend, maar het te bereiken resultaat.

 

De cliënt kan samen met de cliëntondersteuner een optimaal ondersteuningsplan samenstellen om het gewenste resultaat te behalen.

1.2 Definities en begrippen

Alle begrippen en definities die in deze beleidsregels worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke Ondersteuning, het uitvoeringsbesluit Wmo, de Algemene wet bestuursrecht, de Wmo Verordening Oegstgeest 2019 en het Besluit maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2019 en daarmee bindend voor deze beleidsregels.

 

1.3 Juridische status beleidsregels

De beleidsregels betreffen de uitvoeringspraktijk van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2019. Het vaststellen van de beleidsregels is daarmee een bevoegdheid van het college. De beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht:

 

“Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid”.

 

Wanneer de beleidsregels door het college zijn vastgesteld kan daar naar worden verwezen in de motivering van een beschikking.

Hoofdstuk 2 Toegangsprocedure: melding, onderzoek en aanvraag

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is de toegangsprocedure voor mensen met behoefte aan ondersteuning beschreven. Er worden verschillende aspecten beschreven zoals het persoonlijk plan en onafhankelijke cliëntondersteuning. Hoewel deze onderdelen niet altijd deel uitmaken van de toegangsprocedure heeft het college wel de plicht inwoners te informeren over deze aspecten van de toegangsprocedure.

2.2 Melding

De melding is het startpunt van het onderzoek naar de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Via een melding doet een inwoner van Oegstgeest, of zijn vertegenwoordiger, het verzoek om onderzoek naar de behoefte op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, participatie en zelfredzaamheid. Een informatie- of adviesvraag wordt in principe niet als een melding aangemerkt. Een melding kan worden gedaan bij het Sociaal Team Oegstgeest, of bij één van de aan het Sociaal Team Oegstgeest deelnemende organisaties. Dit kan op verschillende manieren (telefonisch, per mail, via een digitaal formulier, schriftelijk).

De melding wordt geregistreerd.

Ook toeleiders, zoals huisartsen of praktijkondersteuners, kunnen een melding doen. Zij kunnen samen met de inwoner een formulier invullen en dat naar het Sociaal Team Oegstgeest versturen, of met de inwoner een afspraak maken met het Sociaal Team Oegstgeest. Ook is het mogelijk om aan het Sociaal Team te verzoeken om contact met een inwoner op te nemen om een mogelijke ondersteuningsbehoefte nader te onderzoeken, uiteraard met toestemming van de inwoner.

2.3 Scheiding melding en aanvraag

In de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna te noemen “de Wet”) heeft de scheiding van melding en aanvraag een wettelijke basis gekregen. Na de melding heeft het college zes weken om een onderzoek te doen naar de hulpvraag. Binnen deze zes weken vindt het gesprek plaats, wordt (zo nodig) verder onderzoek gedaan en de resultaten geformuleerd en moet het college een verslag van het onderzoek maken. Het verslag kan tevens aangemerkt worden als het ondersteuningsplan.

Pas na afloop van dat onderzoek kan de inwoner een aanvraag indienen, tenzij het onderzoek niet binnen 6 weken is afgerond of de inwoner al uitgebreid bekend is. Dan bestaat de mogelijkheid om in overleg met de inwoner direct een aanvraag in te dienen.

2.4 Cliëntondersteuning

De professional die met de melding aan de slag gaat moet voor de start van het onderzoek de inwoner en zijn mantelzorger(s) wijzen op de mogelijkheid om gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning. Het gaat om ondersteuning door middel van informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan. Belangrijk hierbij is dat de ondersteuning geboden wordt vanuit een onafhankelijke positie en zodanig ingevuld wordt dat de focus eenduidig gericht kan zijn op het belang van betrokkenen of zodanig dat belangen van de organisatie die de cliëntondersteuning biedt geen rol spelen. Het belang van de inwoner moet het enige belang zijn dat meetelt voor de cliëntondersteuner. De onafhankelijkheid van de cliëntondersteuner wordt gewaarborgd door de wettelijke plicht er voor te zorgen dat het uitgangspunt bij de cliëntondersteuning het belang van betrokkene is.

Onafhankelijkheid van de cliëntondersteuning betekent dat de inwoner erop moet kunnen vertrouwen dat de ondersteuning die geboden wordt tijdens het onderzoek naar zijn specifieke situatie volledig onafhankelijk is van het besluit dat de gemeente uiteindelijk neemt ten aanzien van het ondersteuningsplan. In Oegstgeest kunnen Kwadraad, MEE, GGZ informatiepunt Holland Rijnland, en Radius onafhankelijke cliëntondersteuning bieden. Inwoners kunnen hen benaderen via het Sociaal Team Oegstgeest, waarin deze partijen deelnemen, of de partijen rechtstreeks benaderen.

Omdat in Oegstgeest besluiten over een maatwerkvoorziening voorbehouden blijven aan het college kunnen deze partijen een onafhankelijke positie innemen.

2.5 Behandeling melding

Naar aanleiding van de melding wordt contact opgenomen met de melder. In dit eerste contact komen de procedureregels, de mogelijkheden van (gratis) cliëntondersteuning en het persoonlijk plan aan de orde. Het inhoudelijk onderzoek komt in dit eerste contact meestal nog niet aan de orde.

Dit eerste contact kan leiden tot een gesprek bij voorkeur bij de belanghebbende thuis. Daarbij vragen wij naar eventuele mantelzorgers die bij het gesprek aanwezig moeten zijn.

2.6 Persoonlijk Plan

Het college stelt de inwoner op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan in te dienen. Het indienen van een persoonlijk plan kan tot 7 dagen na ontvangst van de melding. De inwoner dient het plan te overhandigen voordat het onderzoek van start gaat. In het persoonlijk plan geeft de inwoner weer welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het beste past bij zijn persoonlijke situatie. Het persoonlijk plan wordt tijdens het gesprek besproken.

2.7. Informatie van belang voor behandeling van de melding

Op grond van de Wet (artikel 2.3.2 lid 7) moet de inwoner of zijn vertegenwoordiger het college alle gegevens en bescheiden verschaffen die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Voor aanvang van het onderzoek beoordeelt het Sociaal Team Oegstgeest of alle informatie die nodig is voor een onderzoek beschikbaar is. De inwoner heeft hierin een actieve rol en kan eventueel aanvullende informatie aandragen die van belang is voor een goede beoordeling van de beperkingen, mogelijkheden en eventueel noodzakelijke ondersteuning.

 

Zo kan het bijvoorbeeld nodig zijn om het advies in te winnen van een deskundige die vertrouwd is met de problematiek van een inwoner met een psychiatrische geschiedenis of een specifieke beperking die nadere toelichting vraagt. Indien dat aan de orde is, zal het college een dergelijk advies moeten afwachten. Dat is immers noodzakelijk in het kader van een zorgvuldig onderzoek en voor het totale beeld dat het college zich moet vormen van de inwoner en diens ondersteuningsvraag.

2.8. Identificatie inwoner

Op grond van de Wet (artikel 2.3.4 lid 1) moet het college bij elk nieuw onderzoek de identiteit van de inwoner vaststellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht (o.a. een geldig paspoort, Nederlandse identiteitskaart of rijbewijs).

2.9 Gesprek en onderzoek

2.9.1 Gesprek

De medewerker die de melding in behandeling heeft, bespreekt samen met de betrokken inwoner, en eventueel diens cliëntondersteuner en/of mantelzorger, wat de hulpvraag inhoudt en waaruit de behoefte aan ondersteuning bestaat. Hieronder wordt nadrukkelijk ook de behoefte van de mantelzorger(s) begrepen. Dit gesprek zal meestal bij de inwoner thuis zijn. Als het een melding betreft van een bij de gemeente 'bekend' persoon die eerder een voorziening of een gesprek heeft gehad dan kan het gesprek in overleg met de melder ook telefonisch plaatsvinden.

Het gesprek vormt de basis voor een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wet. De medewerker verzamelt de benodigde informatie. Daarbij is de medewerking van de melder onontbeerlijk. Als iemand al voldoende bekend is en er zijn geen nieuwe omstandigheden die op de melding van invloed zijn, kan in overleg met de melder worden afgezien van (delen van) het onderzoek.

 

De onderzoeksfase is een waarborg voor inwoners om gehoord te worden en in gezamenlijk overleg tot een kwalitatief goed ondersteuningsplan te komen. Bovendien is het van belang na te gaan of de voorziening/ondersteuning die de inwoner voor ogen heeft geen surrogaat is voor mogelijk onderliggende problematiek (vraag achter de vraag).

 

2.9.2 Onderzoek

De onderwerpen die in het onderzoek aan de orde moeten komen zijn (zie artikel 5 van de Verordening):

  • a.

    de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de inwoner (zie ook hoofdstuk 3);

  • b.

    in hoeverre de inwoner in staat is om op eigen kracht, met eigen verantwoordelijkheid, de beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en participatie op te lossen en het door hem gewenste resultaat te bereiken;

  • c.

    in hoeverre de inwoner in staat is om met mantelzorg of met ondersteuning en hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid en participatie en of in die situatie sprake is van gebruikelijke hulp;

  • d.

    de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de inwoner om de inwoner in staat te stellen te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid en participatie;

  • e.

    de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, wettelijk voorliggende voorzieningen of door het verrichten van activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie;

  • f.

    de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie;

  • g.

    de mogelijkheid om met inzet van individuele maatwerkvoorzieningen een passende bijdrage te leveren aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • h.

    welke bijdragen in de kosten de inwoner verschuldigd zal zijn;

  • i.

    bij het onderzoek wordt aan de inwoner dan wel diens vertegenwoordiger medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget. De inwoner dan wel diens vertegenwoordiger wordt actief en in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze.

 

Het zal regelmatig voorkomen dat niet alle aspecten die onderdeel van een onderzoek moeten zijn, ook in een concrete casus aan de orde hoeven te komen, omdat bijvoorbeeld blijkt dat aan de behoefte van de inwoner aan maatschappelijke ondersteuning kan worden voldaan door het geven van informatie, een eenvoudige verwijzing of omdat bijvoorbeeld blijkt dat een combinatie van eigen kracht en gebruikelijke hulp van een huisgenoot volstaat. Dat is echter alleen zo wanneer de inwoner hiermee instemt en laat blijken dat hij geen maatwerkvoorziening wenst aan te vragen. Als de inwoner tijdens het onderzoek te kennen geeft dat hij met aangereikte mogelijkheden uit de voeten kan of geen aanvraag voor een maatwerkvoorziening zal doen, kan het onderzoek als afgerond worden beschouwd.

2.10 Verslag (en ondersteuningsplan)

De melding en de bespreking van de behoefte aan ondersteuning leidt in beginsel tot een ondersteuningsplan van de inwoner. Het ondersteuningsplan wordt getekend door (of namens) de melder (de belanghebbende of diens vertegenwoordiger) en de medewerker van het Sociaal Team Oegstgeest.

 

Het ondersteuningsplan is de weergave van de adviezen, verwijzingen en afspraken die in samenspraak met de inwoner zijn gemaakt naar aanleiding van zijn melding, evenals de beoogde resultaten en de toekomstige evaluatie daarvan.

 

Wanneer tijdens het intakegesprek of het onderzoek blijkt dat de inwoner mogelijk recht heeft op ondersteuning vanuit de Wet Langdurige Zorg, de Zorgverzekeringswet of andere voorliggende voorzieningen, wordt het aanvragen hiervan opgenomen in het plan. De mate van zelfredzaamheid van de inwoner bepaalt of de afspraak is dat de inwoner dit zelf doet, iemand uit zijn omgeving dan wel het Sociaal Team Oegstgeest ondersteuning biedt.

 

De weergave van het onderzoek (het verslag) met daarin de resultaten (het ondersteuningsplan) dient binnen maximaal zes weken na de melding gereed te zijn.

Indien de inwoner het niet eens is met de inhoud van het verslag wordt dit met de hulpvrager besproken. Opmerkingen/aanvullingen zullen worden toegevoegd aan het verslag en eventueel zal een nieuw gesprek worden gevoerd en de resultaten aangepast. Het verslag met aanpassingen naar aanleiding van de opmerkingen en aanvullingen van de inwoner dient ondertekend te worden door de inwoner.

Indien de inwoner het uiteindelijk toch niet eens is met de uitkomst van het onderzoek, staat er geen wettelijk bezwaarmogelijkheid open. Mochten de resultaten van het onderzoek aangeven dat er geen noodzaak is voor een maatwerkvoorziening en de inwoner is het hier uiteindelijk toch niet mee eens dan kan hij alsnog een aanvraag doen voor een maatwerkvoorziening. De beslissing op die aanvraag staat wel open voor een officiële bezwaarprocedure.

2.11 Spoedeisende situatie

Indien er sprake is van een spoedeisende situatie, dan is het college, na de melding, gehouden onverwijld een vorm van noodzakelijke ondersteuning te bieden. De uitkomst van het onderzoek hoeft dan niet afgewacht te worden. De inzet van deze ondersteuning is tijdelijk. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om iemand die uit het ziekenhuis ontslagen wordt maar nog niet in staat is het huishouden zelf te doen.

Hoofdstuk 3 Inhoud Ondersteuningsplan

3.1. Resultaten

Wanneer een inwoner beperkingen ervaart op het gebied van zelfredzaamheid en participatie wordt tijdens het onderzoek en het gesprek de ondersteuningsbehoefte bepaald. Dit resulteert in een ondersteuningsplan waarin de ondersteuningsbehoefte wordt weergegeven in één of meer van de volgende resultaten:

 

  • 1.

    een evenwichtige draagkracht en draaglast van de mantelzorger;

  • 2.

    een schoon, leefbaar en gestructureerd huishouden;

  • 3.

    wonen in een geschikte woning;

  • 4.

    het uitvoeren van dagelijkse activiteiten en het hebben van een ingevulde dag;

  • 5.

    mogelijkheid om zich te verplaatsen, te vervoeren en sociale contacten aan te gaan;

  • 6.

    mogelijkheid om beschermd te kunnen wonen en opvang te krijgen.

3.2. Mate van de beperkingen

Ondersteuningsterreinen

Iemand kan op één of meer terreinen of activiteiten beperkingen in diens zelfredzaamheid en participatie ondervinden. Voor elk van deze terreinen of activiteiten worden aspecten onderscheiden waarop de mate van zelfredzaamheid en mogelijkheden tot participatie betrekking hebben:

 

  • 1.

    sociale redzaamheid;

  • 2.

    bewegen en verplaatsen;

  • 3.

    gedragsproblemen;

  • 4.

    psychisch functioneren;

  • 5.

    geheugen- en oriëntatiestoornissen.

 

Ad 1 Sociale redzaamheid

Bij sociale redzaamheid gaat het om de volgende aspecten:

  • begrijpen wat anderen zeggen;

  • een gesprek voeren;

  • zich begrijpelijk maken;

  • initiëren en uitvoeren eenvoudige taken;

  • kunnen lezen, schrijven en rekenen;

  • Communicatiehulpmiddel gebruiken;

  • Dagelijkse bezigheden;

  • Problemen oplossen en besluiten nemen;

  • Dagelijkse routine regelen;

  • Zelf geld beheren;

  • Initiëren en uitvoeren complexere taken;

  • Zelf administratiezaken bijhouden.

 

Ad 2 Bewegen en verplaatsen

Bij zich bewegen en verplaatsen gaat het om de volgende aspecten:

  • lichaamspositie handhaven;

  • grove hand- en armbewegingen maken;

  • fijne handbewegingen maken;

  • lichtere voorwerpen tillen;

  • gecoördineerde bewegingen maken met benen en voeten;

  • lichaamspositie veranderen;

  • trap op en af gaan zonder hulp(middelen);

  • zich verplaatsen met hulp(middelen);

  • voortbewegen binnenshuis, zonder hulp(middelen);

  • gebruik maken van openbaar vervoer;

  • eigen vervoermiddel gebruiken;

  • voortbewegen buitenshuis zonder hulp(middelen);

  • korte afstanden lopen;

  • zwaardere voorwerpen tillen.

 

Ad 3 Gedragsproblemen

Bij gedragsproblemen gaat het om de volgende aspecten:

  • destructief gedrag (gericht op zichzelf en/of de ander, zowel letterlijk als figuurlijk);

  • dwangmatig gedrag;

  • lichamelijk agressief gedrag;

  • manipulatief gedrag;

  • verbaal agressief gedrag;

  • zelf verwondend of zelfbeschadigend gedrag;

  • grensoverschrijdend seksueel gedrag.

 

Ad 4 Psychisch functioneren

Bij psychisch functioneren, gaat het om de volgende aspecten:

  • concentratie;

  • geheugen en denken;

  • perceptie van omgeving.

 

Ad 5 Oriëntatiestoornissen

Bij geheugen- en oriëntatiestoornissen gaat het om de volgende aspecten:

  • oriëntatie in persoon;

  • oriëntatie in ruimte;

  • oriëntatie in tijd;

  • oriëntatie naar plaats.

3.3 Mantelzorg

In het onderzoek wordt ook de draaglast van de eventuele mantelzorg meegewogen. Mantelzorg is zorg die de gebruikelijke zorg overstijgt. Het is zorg die wordt gegeven aan een zorgvrager door iemand uit diens directe omgeving. Het gaat dan om onbetaalde:

  • ondersteuning die huisgenoten, familie, vrienden, kennissen, collega’s en buren verlenen en die voortkomt uit onderlinge relaties; het gaat dus niet om hulp als gevolg van een beroep of georganiseerd vrijwilligerswerk;

  • ondersteuning die mensen geven vanwege gezondheidsproblemen of beperkingen tot in een terminale fase;

  • ondersteuning die varieert van huishoudelijke ondersteuning, persoonlijke verzorging tot begeleiding;

  • ondersteuning die in principe langer dan drie maanden en meer dan 8 uur per week wordt verleend en die boven de gebruikelijke hulp uitstijgt in zwaarte, duur en/of intensiteit.

 

Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger bereid en in staat geacht mag worden deze zorg te leveren. Het college kan en mag mantelzorg niet afdwingen.

 

Bij het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van de inwoner zal ook altijd naar de draagkracht van de mantelzorger worden gekeken, om overbelasting te voorkomen. In bijlage 3 is dit begrip toegelicht.

 

3.3.1 Mantelzorgondersteuning

Mantelzorgondersteuning is het pakket aan diensten, activiteiten en goederen dat beschikbaar wordt gesteld aan de mantelzorger en dat tot doel heeft die persoon te ondersteunen bij diens hulpverlening aan de zorgvrager en in staat te stellen zich te kunnen blijven ontplooien in zijn maatschappelijk leven. Het zijn voorzieningen waarvan gebruik kan worden gemaakt ter ontlasting van de ondersteuningstaken, ter ontplooiing van de capaciteiten en ter ontspanning van de mantelzorger. Het gaat hierbij om: ontspanningsactiviteiten, cursussen en themabijeenkomsten, lotgenotencontacten, emotionele en materiële hulp, informatie en advies en bijvoorbeeld respijtzorg voor de meest intensieve ondersteuningssituaties.

 

Bij een mantelzorger die zorgt voor een inwoner van Oegstgeest wordt in de week van de Dag van de Mantelzorg in november een bos bloemen bezorgd. Aan jonge mantelzorgers 1 wordt een VVV-bon uitgereikt. De mantelzorgwaardering wordt een keer per jaar uitgereikt. Mantelzorgers kunnen voor de waardering worden aangemeld bij Eva, de organisatie voor mantelzorgondersteuning.  

Hoofdstuk 4 Voorliggende voorzieningen

 

Tijdens het onderzoek komt aan de orde in hoeverre de inwoner voldoende geholpen is met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen, of andere voorliggende voorzieningen zoals de Zorgverzekeringswet. Deze zijn voorliggend op de maatwerkvoorzieningen. Ook wordt er gekeken in hoeverre er sprake is van gebruikelijke zorg,

4.1 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Van een algemeen gebruikelijke voorziening is sprake indien:

  • 1.

    de voorziening niet specifiek bedoeld is voor mensen met een beperking;

  • 2.

    de voorziening in de reguliere handel verkrijgbaar is;

  • 3.

    de voorziening niet duurder is dan soortgelijke producten met eenzelfde doel.

 

Algemeen gebruikelijk zijn goederen en producten die een persoon in vergelijkbare sociale en financiële omstandigheden tot zijn uitgavenpatroon kan rekenen.

Of een voorziening algemeen gebruikelijk is hangt af van de specifieke situatie van de inwoner en van de tijdgeest en jurisprudentie. In bijlage 1 is een lijst met voorbeelden opgenomen van voorzieningen die in principe worden aangemerkt als algemeen gebruikelijk.

4.2 Algemene voorzieningen

Algemene voorzieningen zijn voor alle inwoners, met en zonder beperkingen toegankelijk. Voorbeelden zijn: openbaar vervoer, buurthuizen, klussendienst, formulieren-hulp, boodschappenservice, maaltijdenservice, ouderenadviseurs, consultatiebureau en de huisarts. Deze voorzieningen helpen mensen (ondanks hun beperkingen) bij hun zelfredzaamheid, zelfstandigheid en participatie. Voor een algemene voorziening is geen toestemming of doorverwijzing van de gemeente nodig. Eventueel kan er sprake zijn van een lichte toegangstoets, maar er wordt geen beschikking afgegeven.

 

Het college kan algemene voorzieningen treffen die naar zijn oordeel bijdragen aan de zelfredzaamheid en de participatie van inwoners en aan de inzet van mantelzorg en vrijwilligerswerk daarvoor.

4.3 Afstemming met de Wet langdurige zorg (Wlz)

Het college is verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning van burgers tot aan het moment dat deze een indicatie heeft voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Op dat moment is vastgesteld dat iemand vanwege beperkingen als gevolg van bijvoorbeeld leeftijd of handicap, blijvend permanent toezicht of 24-uurszorg in de nabijheid nodig heeft. Die zorgplicht blijft belegd bij de aan zorgverzekeraars gelieerde zorgkantoren. Het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) indiceert voor deze zorg. Indien inwoners toegang hebben tot de Wlz, dan kunnen zij bepaalde maatwerkvoorzieningen zoals begeleiding niet meer vanuit de Wmo ontvangen. Vanaf 2017 kan met een Modulair Pakket Thuis van de Wlz geen beroep meer worden gedaan op de Wmo voor huishoudelijke ondersteuning. Deze moet dan worden geleverd vanuit de Wlz. Het college kan deze maatwerkvoorziening weigeren.

Hulpmiddelen, woningaanpassingen en vervoersvoorzieningen blijven in 2019 ook voor mensen met een Wlz indicatie nog vanuit de Wmo beschikbaar. Voor inwoners die met een Wlz-indicatie 'zonder behandeling' verblijven in een zorginstelling valt het verstrekken van een rolstoel ook onder de Wmo, indien sprake is van een Wlz-indicatie 'met behandeling' valt het verstrekken van een rolstoel onder de Wlz.

4.4 Gebruikelijke zorg

Gebruikelijke zorg is per definitie zorg waarop geen aanspraak bestaat vanuit de Wmo (zie ook bijlage 2). Het is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Gebruikelijke zorg is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten. Kortom als er in een huishouden sprake is van een gezonde partner of huisgenoot dan wordt gebruikelijke hulp aanwezig geacht.

 

Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke hulp wel een maatwerkvoorziening voor verstrekt kunnen worden. Is sprake van een latrelatie, dan wordt bekeken in hoeverre de partner kan bijdragen aan het huishouden.

 

Wanneer er sprake is van beperking bij het aanbrengen van structuur en het voeren van regie op het huishouden wordt onderscheid gemaakt tussen langdurige en kortdurende situaties. Wanneer uitzicht is op herstel van het vermogen tot zelfredzaamheid en participatie binnen drie maanden is sprake van gebruikelijke hulp. Bij langdurige/chronische situaties wordt tenminste verwacht dat activiteiten met betrekking tot administratieve en planningshandelingen worden overgenomen door andere leden in de leefeenheid.

 

In gesprek met het Sociaal Team Oegstgeest zal gekeken worden of van het bovenstaande moet worden afgeweken.

Hoofdstuk 5 Maatwerkvoorzieningen

5.1 Aanvraag maatwerkvoorziening

Een maatwerkvoorziening wordt in beginsel aangevraagd op een door het college beschikbaar gesteld formulier. Om administratieve lasten te voorkomen kan het gespreksverslag/ondersteuningsplan ook als aanvraag worden aangemerkt. Een aanvraag kan pas worden ingediend na het onderzoek of na het verstrijken van de zes wekentermijn. Na de ontvangst van de aanvraag heeft het college twee weken om de beschikking af te geven.

 

Bij de behandeling van de aanvraag moet de inwoner in de gelegenheid worden gesteld om te kiezen voor een persoonsgebonden budget en/of zorg in natura.

 

Na afhandeling van het onderzoek kan door middel van een (schriftelijk) verslag een aanvraag voor een maatwerkvoorziening worden gedaan, tenzij het onderzoek niet binnen zes weken is uitgevoerd (artikel 2.3.2 lid 9 van de Wet). In plaats van een schriftelijk verslag kan het college ook een ondersteuningsplan opstellen. Voor inwoners die al bekend zijn en bij wie er geen nieuwe feiten en omstandigheden aan de orde zijn, kan in overleg met de inwoner de meldingsprocedure worden overgeslagen.

5.2 Verlengen beslistermijnen

5.2.1 Extern advies

Voor zover voor de beoordeling van de aanvraag voor een maatwerkvoorziening extern advies nodig is, wordt dat gevraagd nadat de aanvraag is ingediend. De gemeente schort dan tevens de beslistermijn van de aanvraag op.

 

5.2.2 Onjuiste/onvolledige gegevens

Uit de wet vloeit eveneens de mogelijkheid voort om de beslistermijn op te schorten indien de inwoner niet de benodigde gegevens of bescheiden heeft ingediend of niet de benodigde medewerking heeft verleend aan het gesprek (onderzoek als bedoeld in art. 2.3.2 lid 4 van de Wet).

 

5.2.3 Verouderde informatie

Verder kan het voorkomen dat geruime tijd verstrijkt tussen het beschikbaar zijn van het verslag en het feitelijk indienen van een aanvraag. Dit kan tot gevolg hebben dat het verslag verouderde informatie bevat waardoor het college niet (meer) binnen de wettelijke kaders kan beslissen op de aanvraag. In voorkomende gevallen zal het college de inwoner (opnieuw) uitnodigen voor een gesprek, voordat op de aanvraag wordt beslist. Dit is analoog aan artikel 2.3.2 lid 9 van de Wet.

Deze situatie dient zoveel mogelijk voorkomen te worden. Zodra het verslag/ondersteuningsplan met de inwoner is besproken kan ook, met eventuele begeleiding, de aanvraag worden ingediend.

5.3 Algemene criteria voor individuele maatwerkvoorzieningen

In de Wet is aangegeven op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Alvorens wordt overgegaan tot de verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt eerst gekeken naar andere mogelijkheden om de inwoner te helpen met zijn beperkingen. Dat kan bijvoorbeeld een verwijzing zijn naar een voorliggende voorziening, het helpen bij het inzetten van het eigen netwerk, kortdurende ondersteuning of een verwijzing naar een algemene voorziening. Dit dient in het gespreksverslag/ ondersteuningsplan gemotiveerd naar voren te komen (zie artikel 2.9.2).Hieronder worden deze criteria verder toegelicht. De maatwerkvoorziening vormt het sluitstuk.

 

  • 1.

    Bij het beoordelen van de aanvraag voor een maatwerkvoorziening neemt het college het verslag van het onderzoek en/of het ondersteuningsplan en, indien aanwezig, het Persoonlijk Plan, als uitgangspunt.

     

  • 2.

    Alle mogelijkheden van de inwoner om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene of andere voorzieningen zijn zelfredzaamheid of participatie te behouden of te verbeteren, dan wel te regelen dat hij geen behoefte meer heeft aan maatwerkvoorzieningen, worden in het onderzoek naar aanleiding van de aanvraag eerst beoordeeld.

     

  • 3.

    Om in aanmerking te komen voor een individuele maatwerkvoorziening moet sprake zijn van een beperking in de zelfredzaamheid en participatie als gevolg van problematiek op tenminste 1 van de 5 terreinen zoals opgenomen in hoofdstuk 3.1. van deze beleidsregels. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

     

  • 4.

    Een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de inwoner met psychische of psychosociale problemen en de inwoner die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de inwoner deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.

     

  • 5.

    De maatwerkvoorziening als bedoeld in het vorige lid levert een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de inwoner aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

     

  • 6.

    Bij de beoordeling van de aanvraag voor een maatwerkvoorziening hanteert het college overigens de in de Verordening Maatschappelijke ondersteuning 2019 Oegstgeest onder artikel 8 genoemde criteria.

    • a.

      een aanspraak op een algemene of andere voorziening, waaronder onder meer (aanvullende) ziektekostenverzekeringen en aansprakelijkheidsverzekeringen, is voorliggend op een aanspraak op een maatwerkvoorziening;

    • b.

      er is sprake van een noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang;

    • c.

      er is geen sprake van normale maatschappelijke kosten of van een algemeen gebruikelijke voorziening;

    • d.

      kosten die tot het moment van de aanvraag al zijn gemaakt, dan wel redelijkerwijs in de nabije toekomst toch hadden moeten worden gemaakt, worden niet vergoed, tenzij de noodzaak achteraf door het college kan worden vastgesteld;

    • e.

      het college kent in beginsel de meest adequate en zo goedkoop mogelijke voorziening toe;

    • f.

      het college vergoedt of verstrekt geen voorziening als de normale afschrijvingstermijn van de eerder vergoede of verstrekte gelijkwaardige voorziening nog niet is verstreken of deze technisch nog niet is afgeschreven, tenzij deze voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de inwoner zijn toe te rekenen;

    • g.

      het verzoek om een maatwerkvoorziening in natura dan wel persoonsgebonden budget wordt in ieder geval geweigerd indien de maatwerkvoorziening is gerealiseerd vóór de melding dan wel de aanvraag, tenzij de noodzaak achteraf door het college kan worden vastgesteld.

 

5.4 Maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning (basis, speciaal en thuisondersteuning)

De maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning wordt ingezet met als doel:

  • a)

    het realiseren van een schoon en leefbaar huis en/of

  • b)

    het bevorderen van de zelfredzaamheid en/of participatie van de inwoner/mantelzorger.

 

Huishoudelijke ondersteuning wordt toegekend voor het hoofdverblijf in de gemeente. Bij verblijf van drie maanden of langer in bijvoorbeeld een recreatiewoning, in een Wlz-instelling, of in het buitenland, wordt geen budget toegekend voor deze periode.

 

Bij een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning gaat het om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden en personen in staat te stellen een gestructureerd huishouden te voeren. Hierbij worden alle leden van de leefeenheid betrokken, ook eventueel inwonende kinderen.

 

Ondersteuning met het oog op het voeren van een gestructureerd huishouden omvat bijvoorbeeld hulp bij contacten met officiële instanties, hulp bij het aanbrengen van structuur in het huishouden, hulp bij het leren om zelfstandig te wonen, hulp bij het omgaan met onverwachte gebeurtenissen die de dagelijkse structuur doorbreken of hulp bij het omgaan met geld.

 

Resultaten huishoudelijke ondersteuning

 

Een schoon, leefbaar en gestructureerd huishouden kan de volgende resultaten bevatten.

 

a) Een schoon en leefbaar huis

Het resultaat van de ondersteuning is dat de inwoner beschikt over een schoon en leefbaar huis. Dit betekent dat men gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. De genoemde ruimtes dienen met enige regelmaat schoongemaakt te worden. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren.

Indien belanghebbende regie kan voeren over het eigen leven, mag van hem/haar worden verwacht dat werkzaamheden worden geprioriteerd en keuzes worden gemaakt.

 

b) Wasverzorging

Het te behalen resultaat is de beschikking hebben over schoon linnen- en beddengoed en/of over schone kleding. Verwacht mag worden dat de persoon beschikt over een wasmachine. Daarnaast wordt van de klant verwacht dat de reikwijdte van de ondersteuning tot een minimum wordt beperkt door bijvoorbeeld de aanschaf van een wasdroger of kleding die niet gestreken hoeft te worden. Van betrokkene wordt tevens verwacht dat hij/zij redelijkerwijs al het mogelijke heeft gedaan om het ontstaan van extra zware was te beperken. Bijvoorbeeld door het gebruik van incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten.

 

c) Organiseren van het huishouden

Ondersteuning bij het organiseren van huishoudelijke taken wordt ingezet wanneer de inwoner niet tot zelfregie en planning van de werkzaamheden in staat is. Het doel van het voeren van de regie over het huishouden is het schoonhouden van het huis, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. Het overnemen van de regie over het huishouden kan noodzakelijk zijn als in redelijkheid niet meer van de inwoner verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt of als disfunctioneren dreigt.

 

De uitwerking van activiteiten en frequenties voor basisactiviteiten en incidentele activiteiten per resultaat is opgenomen in het Normenkader huishoudelijke ondersteuning (bijlage 4).

 

Afgeleide aanspraak mantelzorgers

Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht ontstaat.

Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de verzorgde hulp plaats vinden. De tweede situatie betreft het niet toekomen aan het schoonmaken van het eigen huis. Dan zou de verzorgde i.p.v. hulp in natura een persoonsgebonden budget kunnen aanvragen en dat kunnen gebruiken om de mantelzorger te betalen, die op zijn beurt met dat geld hulp in eigen huis kan bekostigen.

 

Categoriën Huishoudelijk ondersteuning

 

De maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning kent het onderscheid tussen huishoudelijke ondersteuning basis en speciaal en thuisondersteuning.

 

5.4.1 Huishoudelijke Ondersteuning Basis

De te behalen resultaten bij het inzetten van Huishoudelijke ondersteuning basis zijn het schoon en leefbaar houden van de primaire leefruimten van de woning en het optioneel verzorgen van de was.

 

5.4.2 Huishoudelijke Ondersteuning Speciaal

De te behalen resultaten bij het inzetten van huishoudelijke ondersteuning speciaal zijn naast het realiseren van een schoon en leefbaar huis en optioneel de wasverzorging, de regievoering over het huishouden.

 

5.4.3 Thuisondersteuning

In sommige situaties kan het nodig zijn dat naast huishoudelijke ondersteuning ook lichte individuele begeleiding noodzakelijk is. De combinatie van Huishoudelijke ondersteuning en lichte begeleiding zetten we in als Thuisondersteuning. Het heeft als doel te zorgen dat inwoners zo zelfstandig mogelijk kunnen blijven wonen. Deze begeleiding kan nodig zijn bij:

  • -

    Beperkte zelfredzaamheid;

  • -

    Gevaar van eenzaamheid of risico op verwaarlozing;

  • -

    Onvoldoende aanwezigheid van hulp van anderen, het ontbreken van een sociaal netwerk;

  • -

    Fors gebrek aan regie bij het dagelijks leven

 

Het is niet mogelijk om naast de maatwerkvoorziening Thuisondersteuning ook de maatwerkvoorziening Begeleiding individueel in te zetten. Indien de behoefte aan “begeleiding bij het dagelijks functioneren” groter is dan binnen de Thuisondersteuning kan worden ingezet, zullen aparte maatwerkvoorzieningen Huishoudelijke ondersteuning (basis of speciaal) en Begeleiding individueel worden afgegeven.

 

5.4.4 Intensiteit

Bij de maatwerkvoorziening Huishoudelijke ondersteuning basis/speciaal of Thuisondersteuning is sprake van een standaardintensiteit Indien er in een individuele situatie sprake is van verzwarende omstandigheden kan een intensieve maatwerkvoorziening worden verstrekt. Een (niet limitatieve) lijst van verzwarende omstandigheden is opgenomen in het Normenkader huishoudelijke ondersteuning (bijlage 4).

5.5. Maatwerkvoorziening Maaltijdvoorziening

Indien een inwoner een probleem heeft bij het bereiden van de maaltijden wordt in eerste instantie gekeken of er mogelijk via het sociale netwerk of via voorliggende voorzieningen (kant-en-klaarmaaltijden, maaltijd-aan-huis) of algemene voorzieningen (welzijns- en vrijwilligerswerk) een oplossing kan worden gevonden voor de maaltijdvoorbereiding. Indien al deze mogelijkheden niet tot een oplossing leiden kan een maatwerkvoorziening maaltijdvoorbereiding verstrekt worden Deze maatwerkvoorziening wordt ingezet bij kwetsbare inwoners die om uiteenlopende redenen niet in staat zijn om de maaltijd te bereiden of om deze op te warmen met behulp van (bijvoorbeeld) een magnetron.

 

In overleg met de cliënt zal gekeken worden naar mogelijkheden om de contactmomenten te combineren.

5.6 Maatwerkvoorziening Begeleiding

De maatwerkvoorziening Begeleiding is gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de inwoner opdat hij zolang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.

 

5.6.1 Resultaatsgebieden Begeleiding

Er zijn vijf resultaatsgebieden bij de maatwerkvoorziening Begeleiding.

 

  • 1.

    begeleiden bij een schoon en leefbaar huis;

  • 2.

    ondersteunen bij en opbouwen van het sociaal netwerk van de inwoner;

  • 3.

    ondersteuning bij onderwijs/arbeidsparticipatie/dagbesteding.

  • 4.

    mantelzorg- en vrijwilligersondersteuning

  • 5.

    ondersteuning bij zelfzorg

 

Ad 1. Resultaatsgebied 1: Begeleiden bij een schoon en leefbaar huis

  • de inwoner is in staat taken uit te voeren die leiden tot een schoon en leefbaar huis.

 

Ad 2. Resultaatgebied: ondersteuning bij en het opbouwen van sociaal netwerk inwoner

  • de inwoner heeft een gezond sociaal netwerk en vervult daarbinnen een passende sociale rol;

  • de inwoner is in staat een beroep te doen op personen in zijn/haar sociaal netwerk;

  • de inwoner kan eigen problematiek in relatie tot sociaal netwerk hanteren;

  • bij bemoeizorg: de inwoner staat open voor opbouw sociaal netwerk.

 

NB. Bij bemoeizorg en geïsoleerde inwoners zonder een sociaal netwerk is het resultaat ‘Inwoner heeft een gezond sociaal netwerk’ een brug te ver. Het gaat hier om het opbouwen van een sociaal netwerk met als achterliggende doelstelling mensen uit isolement of uit ‘verkeerde/foute sociale omgeving’ te halen.

 

Ad 3a: Resultaatgebied: ondersteuning bij dagbesteding

 

  • de inwoner heeft een zinvolle dagbesteding;

Deze dagbesteding is bedoeld voor de inwoner die niet zelfredzaam is om daginvulling vorm te geven en geen arbeidsvermogen heeft

 

Ad 3b: Resultaatgebied: ondersteuning bij onderwijs/arbeidsparticipatie

De inwoner die onvoldoende vaardig is om structuur aan te brengen of regie te voeren in het dagelijks leven krijgt individuele begeleiding om de volgende resultaten te halen dan wel te behouden

  • de inwoner volgt een opleiding;

  • de inwoner heeft onbetaald werk met ondersteuning;

  • de inwoner heeft onbetaald werk zonder ondersteuning;

  • de inwoner heeft betaald werk met ondersteuning;

  • de inwoner heeft betaald werk zonder ondersteuning.

 

Het toeleiden van de inwoner naar deze resultaten valt onder de Participatiewet. Het begeleiden van de klant tijdens de opleiding/arbeid valt ook buiten de Wmo.

 

Ad 4: Resultaatgebied: Mantelzorg- en vrijwilligersondersteuning (alleen in combinatie met een van de eerdergenoemde drie resultaten).

  • de draagkracht en draaglast van de Mantelzorger is in balans;

  • vrijwilliger/Mantelzorger is ondersteund;

  • sociaal netwerk is ondersteund.

 

ad 5: Resultaatgebied: Ondersteunen bij zelfzorg

  • Inwoner is in staat zichzelf te verzorgen;

  • Inwoner draagt schone kleding;

  • Inwoner ziet er verzorgd uit;

  • Inwoner komt afspraken met zorgprofessionals (zoals huisarts, tandarts, medisch specialist) na.

 

5.6.2 Producten Begeleiding

Er zijn verschillende producten bij begeleiding.

De maatwerkvoorziening Begeleiding kent het onderscheid tussen Individuele Begeleiding (BG individueel) en Begeleiding in Groepsverband (BG groep). Bij een cliënt kunnen zowel Begeleiding groep als Begeleiding individueel gelijktijdig worden ingezet. Indien de te behalen resultaten gerealiseerd kunnen worden met Begeleiding groep wordt dit product als voorliggend aangemerkt

 

5.6.2.1 Begeleiding groep (dagbesteding)

Groepsbegeleiding wordt ingezet als de doelen van de cliënt middels begeleiding in groepsverband gerealiseerd kunnen worden. Bij een cliënt kunnen groepsbegeleiding en individuele begeleiding gelijktijdig worden ingezet. Indien de doelen volledig bereikt kunnen worden met groepsbegeleiding, dan wordt hier als eerst naar gekeken. Wanneer iemand niet in staat is zelfstandig te reizen of op eigen kracht naar de groepsbegeleiding te komen, (fiets/OV etc), en dat niet kan worden geleerd, kan een indicatie voor vervoer worden toegekend gekoppeld aan deze groepsbegeleiding.

 

De begeleiding groep kent vooralsnog alleen de vorm van dagbesteding en het bieden van dagstructuur. Binnen dagbesteding wordt onderscheid gemaakt tussen basis en speciaal.

 

Dagbesteding basis

Dagbesteding basis (A / B)

Dagbesteding basis wordt ingezet bij ouderen met (somatische) beperkingen [categorie A], mensen met een psychiatrische achtergrond of een licht verstandelijke beperking [categorie B]. Bij een combinatie van problematiek zal bij de indeling in categorie A of B worden meegewogen in welke groep de inwoner bij de zorgaanbieder zal komen.

 

Activiteiten in groepsverband (7 à 8 inwoners per medewerker, minimaal 6) zijn gericht op ondersteuning bij dagbesteding, het handhaven en bevorderen van het zo zelfstandig mogelijk functioneren, het voorkomen van sociaal isolement, het verlichten van de mantelzorger en het zo veel mogelijk voorkomen van achteruitgang bij cliënt in fysieke, cognitieve en sociaal-emotionele vaardigheden.

 

Dagbesteding speciaal (A / B)

Dagbesteding speciaal wordt geïndiceerd bij stevige problematiek door somatische aandoeningen [categorie A], bij een mild of zwaar verstandelijke beperking [categorie B], niet aangeboren hersenletsel of lichamelijke beperkingen [categorie B] of (zwaardere) psychogeriatrie waarbij dementie is vastgesteld [categorie B]. Bij een combinatie van problematiek zal bij de indeling in categorie A of B worden meegewogen in welke groep de inwoner bij de zorgaanbieder zal komen.

 

Aanbod:

Het aanbod bij Speciaal onderscheidt zich van het aanbod bij Basis door de inzet van minimaal één medewerker op de groep met specifieke vaardigheden en/of deskundigheid (HBO werk- en denkniveau) in aansluiting op de stevigere problematiek van de cliënt. Daarbij is er sprake van een kleinere groepsgrootte. Ook worden meer eisen gesteld aan de faciliteiten die in de ruimte aanwezig zijn.

 

Intensiteit Dagbesteding

Bij Dagbesteding bestaan twee intensiteiten, te weten intensiteit normaal (1 tot en met 24 dagdelen per periode van 4 weken) en intensiteit intensief (25 tot en met 36 dagdelen per periode van 4 weken), Onder een dagdeel wordt minimaal 3,5 uur verstaan. Intensiteit normaal is de standaard intensiteit. Intensiteit intensief betekent een hogere tijdsinzet van ondersteuning en zal worden ingezet als de doelen bij de cliënt niet binnen de maximale dagdelen van de normale intensiteit kunnen worden bereikt.

 

Vervoer Dagbesteding

Wanneer een inwoner niet in staat is zelfstandig te reizen of op eigen kracht naar de dagbesteding te reizen (fiets, openbaar vervoer, etc.) en dat niet kan worden geleerd, kan een indicatie voor vervoer naar dagbesteding worden toegekend. Het betreft een vast tarief. De indicatie voor dit betreffende vervoer maakt deel uit van de indicatie voor Dagbesteding.

 

5.6.2.2 Begeleiding individueel

Begeleiding individueel is aan de orde als begeleiding nodig is om de vastgestelde doelen te behalen. Er bestaat Begeleiding individueel basis en Begeleiding individueel speciaal. Uitgangspunt is dat eerst gekeken wordt of begeleiding individueel basis toereikend is om de doelen te kunnen realiseren.

 

Begeleiding individueel basis

Bij Begeleiding individueel basis gaat het om inwoners met somatische aandoeningen, niet aangeboren hersenletsel (NAH), psycho-sociale beperkingen, licht psychiatrische beperkingen, lichamelijke beperkingen en/of een verstandelijke beperking.

 

Aanbod

De activiteiten bij Begeleiding individueel basis zijn gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid van de inwoner. Verder kan het gaan om ondersteuning bij beperkingen op het vlak van zelfregie over het dagelijks leven.

 

Begeleiding individueel speciaal

Begeleiding individueel speciaal is specifiek gericht op mensen met niet aangeboren hersenletsel of ernstige psychiatrische problematiek waarbij de vastgestelde resultaten niet gerealiseerd kunnen worden bij Begeleiding individueel basis. Afhankelijk van de situatie kunnen ook cliënten met multiproblematiek of bij het ontbreken van andere ondersteuning gebruik maken van Begeleiding individueel speciaal.

De hierboven genoemde specifieke beperkingen zoals niet aangeboren hersenletsel of GGZ-problematiek zijn niet per definitie aanleiding om direct Begeleiding individueel speciaal in te zetten

 

 

Aanbod:

Het aanbod bij Begeleiding individueel speciaal richt zich op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid van de Inwoner. Het onderscheid zich van begeleiding individueel basis door de inzet van een medewerker met specifieke vaardigheden en/of deskundigheid (HBO werk- en denkniveau) in verband met ernstige tekort schietende vaardigheden in het zelfregelend vermogen/zwaar regieverlies als gevolg van de aanwezige problematiek

 

Begeleiding wordt toegekend voor het hoofdverblijf in de gemeente. Bij verblijf van drie maanden of langer in een recreatiewoning of in het buitenland, wordt geen budget toegekend voor deze periode.

 

Intensiteit begeleiding individueel

Bij Begeleiding individueel bestaan vier intensiteiten:

Intensiteit per 4 weken

Begeleiding individueel basis/speciaal regulier 2,01 tot en met 10 uur

Begeleiding individueel basis/speciaal middel 10,01 tot en met 18 uur

Begeleiding individueel basis/speciaal zwaar 18,01 tot en met 26 uur

Begeleiding individueel basis/speciaal urenopgave > 26,01 uur

 

Intensiteit regulier geldt als de standaardintensiteit. Intensiteiten middel en zwaar betekenen een hogere tijdsinzet van ondersteuning en zullen worden ingezet als de vastgestelde doelen bij de cliënt niet binnen de maximale uren van de reguliere intensiteit kunnen worden bereikt. Indien meer dan 26 uur inzet per 4 weken nodig is, dan geldt een apart uurtarief.

 

Waakvlamintensiteit

Indien als afsluiting van een begeleidingstraject dan wel als laatste stap in afschaling ondersteuning met een lage frequentie dan intensiteit regulier noodzakelijk is om de ondersteuning verantwoord af te bouwen, dan geldt de waakvlamintensiteit (maximaal 39 uur per jaar) met een apart uurtarief.

 

Activiteiten

In bijlage 5 is een schema opgenomen met een overzicht van de activiteiten welke door de zorgaanbieder uitgevoerd kunnen worden binnen de in artikel 5.6.1 genoemde resultaatgebieden.

 

5.6.3 Landelijke inkoop specialistische ondersteuning

De VNG heeft, in afstemming met het ministerie van VWS, landelijke inkoopafspraken voor de specialistische ondersteuning van mensen met een zintuiglijke beperking tot stand gebracht. Deze afspraken zijn opgenomen in een raamovereenkomst tussen gemeenten en aanbieders van specialistische begeleiding betreffende mensen met een zintuiglijke beperking. De raamovereenkomst gaat over de inhoud van de ondersteuning en de afgesproken werkwijze tussen de gemeenten en aanbieders.

Dit betekent dat het college moet beoordelen of de beperkingen van de betreffende inwoner onder deze landelijke afspraken valt. Zo ja, dan heeft het college geen ‘aparte’ ondersteuningsplicht. Het college geeft de beschikking af voor de specialistische begeleiding. Voor de doelgroep is een (landelijk) programma van eisen vastgesteld. Het gaat om:

  • specialistische begeleiding voor doofblinde volwassen;

  • specialistische begeleiding voor visueel volwassenen;

  • specialistische begeleiding voor vroegdove volwassen.

 

Doventolk

Het college is gehouden om een maatwerkvoorziening te verlenen aan de inwoner voor zover het ondersteuning betreft die niet is opgenomen in de landelijke inkoop afspraken én de inwoner vanwege de mate van zelfredzaamheid is aangewezen op deze specialistische vorm van maatschappelijke ondersteuning. Denk bijvoorbeeld aan een doventolk bij het voeren van een gesprek in de normale leefsituatie zoals een bezoek aan huisarts of specialist, een notaris, de kerk, een conferentie of een ouderavond op school.

5.7 Maatwerkvoorziening Kindzorg

Deze maatwerkvoorziening wordt ingezet bij kwetsbare inwoners die tijdelijk de zorg voor een minderjarig kind niet op zich kunnen nemen. Het gaat hier om het overnemen van de dagelijkse zorg voor een kind die door de tijdelijke beperking van de ouders moeten worden overgenomen. Hierbij kan gedacht worden aan het overnemen van de zorg voor een kind na een operatie van de ouder, of na een ziekenhuisopname, wanneer een of beide ouders de zorg tijdelijk niet zelf kunnen geven. Er wordt in eerste instantie gekeken of er mogelijk via het sociale netwerk of via voorliggende voorzieningen of algemene voorzieningen (welzijns- en vrijwilligerswerk) een oplossing kan worden gevonden voor de verzorging van de kinderen. De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden tijdelijk opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

5.8 Maatwerkvoorziening Woonvoorzieningen

5.8.1 Criteria woonvoorzieningen

De maatwerkvoorziening Woonvoorzieningen betreft een woningaanpassing of hulpmiddel gericht op het normale gebruik van de woning. Als het gaat om het wonen in een geschikte woning worden zowel bouwkundige als niet-bouwkundige losse en nagelvaste voorzieningen bedoeld. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. De gemeente zorgt niet voor een woning: dat is een eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon.

 

Het college kan een maatwerkvoorziening Woonvoorzieningen verstrekken wanneer iemand een woning heeft en er problemen zijn met het normale gebruik van de woning die niet zelf of met behulp van het eigen (sociale) netwerk kunnen worden opgelost. Deze maatwerkvoorziening moet er zorg voor dragen dat de inwoner zich in, om en nabij zijn woning zodanig kan redden dat normaal of in ieder geval acceptabel functioneren mogelijk is. Het gaat hierbij dus om alle verplaatsingen die nodig zijn voor een normaal gebruik van de woning. Voor alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een korte wandeling) kan een maatwerkvoorziening in de vorm van bijvoorbeeld een rolstoel of een scootmobiel worden ingezet. Bij het normale gebruik van de woning horen wel verplaatsingen naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin en het balkon betreft moet het mogelijk zijn daar te komen, de inrichting van de tuin en/of balkon is een eigen verantwoordelijkheid.

 

Bij het normale gebruik van de woning moeten de gebruikelijke woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze noodzakelijk en regelmatig gebruikt.

In principe worden aanpassingen aan een zolder zonder stahoogte, veelal bereikbaar zonder vaste trap, met bijvoorbeeld een vlizotrap, niet als maatwerkvoorziening aangemerkt.

 

De maatwerkvoorzieningen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de maatwerkvoorziening altijd een nieuwe voorziening moet zijn. Het uitgangspunt is dat de voorziening de zelfredzaamheid en participatie bevordert en mede daardoor bijdraagt aan het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

 

In aanvulling op de onder artikel 5.3 genoemde algemene criteria voor individuele maatwerkvoorzieningen gelden voor woningaanpassingen nog een aantal specifieke criteria.

 

  • 1.

    In aanvulling op algemene criteria voor een maatwerkvoorziening kan een cliënt in aanmerking komen voor een woonvoorziening als hij:

    • a.

      aantoonbare beperkingen heeft bij het normaal gebruik van zijn woning, en

    • b.

      redelijkerwijs alles heeft gedaan om een geschikte woning te bewonen, of

    • c.

      een op basis van aantoonbare beperkingen aanwezige gedragsstoornis, met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon met beperkingen tot rust kan komen.

  • 2.

    Een persoon met beperkingen kan alleen voor een woonruimteaanpassing in aanmerking komen wanneer deze langdurig noodzakelijk is en verhuizing niet mogelijk is of niet in beginsel de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 3.

    Een woonvoorziening wordt slechts verstrekt als de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen, dan wel voor het logeerbaar of bezoekbaar maken van een andere woonruimte dan waar de cliënt met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft als het hoofdverblijf van de cliënt in een erkende zorginstelling is.

    Indien cliënt zijn hoofdverblijf heeft in een erkende instelling kan uitsluitend de woonruimte van het huishouden waar de betrokkene deel van uit maakte, logeerbaar of bezoekbaar worden gemaakt.

  • 4.

    De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op:

    • a.

      het treffen van woonvoorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur;

    • b.

      het treffen van woonvoorzieningen in, specifiek op mensen met beperkingen gerichte woongebouwen wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten dan wel woonvoorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen of hadden kunnen worden meegenomen.

  • 5.

    De aanvraag voor een woonvoorziening kan in ieder geval worden geweigerd indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen in het normale gebruik van de woning ten gevolge van beperkingen geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    • b.

      de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      deze betrekking heeft op woonvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan:

      • het verbreden van toegangsdeuren;

      • het aanbrengen van elektrische deuropeners;

      • de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw, mits de woningen in het gebouw te bereiken zijn met een rolstoel;

      • het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

      • het aanbrengen van een trapleuning bij een portiekwoning;

      • het plaatsen van een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het gebouw;

    • d.

      de cliënt verhuisd is naar een woonruimte die niet bestemd en/of geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden;

    • e.

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • f.

      de noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud dan wel slechts strekt ter renovatie van de woning of om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld.

 

Bij grotere bouwkundige aanpassingen moet worden gewerkt met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden conform gemeentelijk inkoopbeleid. Het gaat hierbij om woningaanpassingen die niet worden genoemd in de prijslijst met de gecontracteerde woningaanpasser, waardoor een goede inschatting van de kostprijs ontbreekt.

 

De kosten van een maatwerkvoorziening in de vorm van een bouwkundige aanpassing worden uitbetaald aan de eigenaar van de woning. Het besluit wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende met een afschrift aan de eigenaar. In overleg met de woningbouwvereniging of eigenaar van de woning kan hiervan worden afgeweken.

 

Bij het bepalen van een maatwerkvoorziening in de vorm van bouwkundige woonvoorzieningen moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

 

Er kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt in de vorm van een vergoeding voor het verwijderen van een ingrijpende woningaanpassing, waarvoor op grond van de Wmo een is verstrekt, als de woonruimte in de huidige staat niet opnieuw verhuurbaar of verkoopbaar is. De hoogte van de vergoeding is gelijk aan de werkelijk gemaakte reële kosten.

In overleg met de woningbouwvereniging of eigenaar van de woning kan het verwijderen van woningaanpassingen in natura in opdracht en voor rekening van de gemeente worden uitgevoerd.

 

Er kan eenmalig een maatwerkvoorziening voor een woningsanering worden verstrekt. Hiervoor gelden de volgende drie voorwaarden.

  • 1.

    Er is een acute noodzaak voor woningsanering, vanwege COPD/astmaklachten in verband met een allergie voor huisstof of huisstofmijt. Deze noodzaak dient door middel van een rapport van een longverpleegkundige te worden aangetoond.

  • 2.

    De aanvraag voor woningsanering is aangevraagd binnen één jaar nadat voor de eerste maal allergie voor huisstofmijt is vastgesteld.

  • 3.

    Bij de aanschaf van de huidige vloer- en raambedekking is geen sprake geweest van een (verwachte) noodzaak tot woningsanering en mag de huidige woning niet eerder door de aanvrager op grond van de Wet of andere wet- en regelgeving zijn gesaneerd.

 

Het is mogelijk een maatwerkvoorziening te verstrekken voor de keuring en het onderhoud van de woning als deze kosten niet in de met de leverancier overeengekomen prijs zijn opgenomen.

Bij het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van keuring en onderhoud/ reparatie aan voorzieningen, die door de gemeente zijn verstrekt, kunnen alleen de werkelijk gemaakte reële kosten van keuring en onderhoud/reparatie voor vergoeding in aanmerking komen en niet behoren tot de gebruikelijke onderhoudskosten. Hierbij wordt een afweging gemaakt of het verwijtbare/te voorkomen kosten betreft.

 

5.8.2 Primaat van verhuizen

Een persoon met beperkingen kan voor een woonruimteaanpassing in aanmerking komen wanneer deze langdurig noodzakelijk is en het de meest adequate en goedkoopste voorziening is.

 

  • het primaat van verhuizen kan worden toegepast indien de kosten van een noodzakelijke woningaanpassing hoger zijn dan €10.000

  • als het primaat van toepassing is, kan zonder aparte aanvraag een maatwerkvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming in de verhuiskosten worden verstrekt;

  • de inwoner kan voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing in aanmerking komen indien blijkt dat het primaat van de verhuizing niet binnen een redelijke en/of medische aanvaardbare termijn realiseerbaar is.

 

5.8.3 Woonwagen, woonschip, binnenschip

Voor een maatwerkvoorziening die betrekking heeft op respectievelijk een woonwagen, woonschip en binnenschip gelden de navolgende specifieke criteria:

  • 1.

    Een maatwerkvoorziening in de vorm van een aanpassing van een woonwagen wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de woonwagen een technische levensduur heeft van minimaal vijf jaar, aangetoond via een taxatierapport van een beëdigd taxateur;

    • b.

      de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

    • c.

      de woonwagen in de gemeente op de standplaats stond ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening; en

    • d.

      de hoofdbewoner van de woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Huisvestingswet.

  • 2.

    Een maatwerkvoorziening in de vorm van een aanpassing van een woonschip wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      het woonschip een technische levensduur heeft van minimaal vijf jaar, aangetoond via een taxatierapport van een beëdigd taxateur;

    • b.

      het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

  • 3.

    Een maatwerkvoorziening in de vorm van een aanpassing van een binnenschip wordt slechts verstrekt indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit, van een binnenschip, dat:

    • a.

      in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de Maatregel te boek gestelde schepen 1992; en

    • b.

      bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij volgens de meetbrief bedoeld in het Metingbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van tenminste vijftien ton hebbend, hetzij voor het vervoer van meer dan twaalf personen buiten de in de aanhef bedoelde.

5.9 Maatwerkvoorziening Rolstoelen

5.9.1 Criteria Rolstoelen

Een maatwerkvoorziening in de vorm van een rolstoelvoorziening is bedoeld om iemand in staat te stellen zich in en om de woning zittend te verplaatsen. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal zo nodig via een medisch en al dan niet ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.

 

Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen.

Hierbij is bepalend dat de verleende mantelzorg relevant en substantieel is.

Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verstrekt kan worden.

 

Onder het verplaatsen in de woning wordt verstaan dat de inwoner in staat moet zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging indien daar noodzakelijk en regelmatig gebruik van wordt gemaakt, de tuin of het balkon te bereiken en er zich zodanig te redden dat normaal functioneren mogelijk is.

 

De maatwerkvoorzieningen kunnen ook in dit geval nieuw of gebruikt zijn.

 

5.9.2 Incidenteel rolstoelgebruik

De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder: deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje.

Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke.

Ook is het wellicht in incidentele situaties noodzakelijk om vanwege andere redenen een dergelijke rolstoel voor incidenteel gebruik te verstrekken. Het gaat hierbij om uitzonderingen: uitgangspunt is dat een rolstoel alleen verstrekt wordt indien die noodzakelijk is voor het verplaatsen in, om en nabij de woning.

 

5.9.3 Rolstoel via een persoonsgebonden budget

Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking. Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.

 

De gemeente hanteert een gebruiksduur van 7 jaar voor een rolstoel. De betrokkene is verplicht om gedurende de gebruiksduur de via het persoonsgebonden budget aangeschafte rolstoel voldoende te laten onderhouden.

 

De betrokkene is verplicht om gedurende de gebruiksduur voor de via het persoonsgebonden budget aangeschafte elektrische rolstoel een aansprakelijkheidsverzekering (eerste drie jaar all risk) af te sluiten.

 

De gemeente vergoedt alleen de werkelijk gemaakte kosten van de aanschaf van de rolstoel op basis van aankoopbewijs of vooruitbetaald op basis van een offerte. Hierbij gelden als maximum de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2019 opgenomen bedragen voor de aanschaf en inclusief standaard fabrieksopties en een jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en eventueel verzekering.

 

De kosten die verband houden met noodzakelijke individuele aanpassingen aan de rolstoel worden voor 100% vergoed.

5.10 Maatwerkvoorziening Vervoer

5.10.1 Algemeen

De maatwerkvoorziening vervoer zal ingezet worden wanneer iemand geen gebruik kan maken van het regulier- en het aanvullend openbaarvervoer. Welke vorm van vervoersvoorziening van toepassing is, is afhankelijk van de individuele situatie.

Bij maatwerkvoorzieningen voor vervoer moet worden gedacht aan scootmobielen, driewielfietsen, en de Regiotaxi.

Ook de voorziening voor de reguliere individuele (rolstoel)taxi of eigen auto, die kan worden vergoed als de Regiotaxi geen of onvoldoende compensatie kan bieden, behoort tot deze categorie. Deze vergoeding wordt op declaratiebasis verstrekt. Andere voorbeelden van mogelijke voorzieningen zijn een maatwerkvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van de eigen auto of ander verplaatsingsmiddel en in uitzonderlijke gevallen een auto of een gesloten buitenwagen.

 

Een maatvoorziening Vervoer is primair gericht op het vervoer in het kader van het leven van alledag in de eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied (de directe woon- of leefomgeving).

Een voorziening voor het verplaatsen met een vervoermiddel in de directe woon- of leefomgeving betreft een breed scala van verplaatsingen.

Een vervoersvoorziening heeft betrekking op verplaatsingen die nodig zijn voor het doen van boodschappen, om naar artsen, paramedici of specialisten te gaan en voor ziekenhuisbezoek. Verder kan de vervoersvoorziening worden toegekend om betrokkene de mogelijkheid te bieden bestemmingen te bereiken waar men contact heeft met medemensen en/of deel kan nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen.

 

5.10.2 Criteria vervoersvoorziening

Om in aanmerking te komen voor een individuele-/maatwerkvervoersvoorziening moet de noodzaak worden vastgesteld. Deze noodzaak zal aanwezig zijn als iemand geen gebruik van het regulier- en het aanvullend openbaarvervoer kan maken. Welke vorm van vervoersvoorziening van toepassing is, zal afhankelijk zijn van de individuele situatie.

 

Het college houdt bij zijn beslissing rekening met de volgende voorliggende voorzieningen.

 

Vervoer in het kader van betaalde arbeid

Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een vervoermiddel gemaakt moeten worden voor betaalde arbeid. Dit vervoer wordt op een andere manier (via bv het UWV) geregeld. Heeft men een vervoersvoorziening nodig vanwege een beperking voor het werk, dan kan die, indien noodzakelijk, worden uitgebreid voor het vervoer van alledag. Dat valt echter niet onder de Wmo.

 

 

Vervoer in het kader van onderwijs

Er kan aanspraak bestaan op vervoer van en naar school op grond van het leerlingenvervoer. Het UWV kan vergoedingen en hulpmiddelen verstrekken voor leerlingen en studenten met een ziekte of handicap.

 

Vervoer in het kader van dagbesteding

Vervoer naar en van dagbesteding is opgenomen in de maatwerkvoorziening Dagbesteding.

 

Ziekenvervoer via de Zorgverzekeringswet (Zvw)

Op grond van de Zvw bestaat aanspraak op zittend ziekenvervoer als de inwoner onder de doelgroep valt (nierdialyses moet ondergaan, oncologische behandelingen met chemotherapie of radiotherapie moet ondergaan, zich uitsluitend per rolstoel kan verplaatsen of het gezichtsvermogen zodanig is beperkt dat hij zich niet zonder begeleiding kan verplaatsen) of met succes een beroep kan doen op de hardheidsclausule. Ook ambulancevervoer valt onder de Zvw. De vergoeding van zittend ziekenvervoer is in 2019 verruimd. Hierdoor kunnen patiënten met bepaalde aandoeningen gebruik maken van vervoer (niet ambulance) van en naar consulten, onderzoek en controles, als deze samenhangen met de behandeling.

 

Buitenregionaal recreatief vervoer (Valysregeling)

Wanneer een inwoner een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 zones openbaar vervoer vanaf het woonadres van de inwoner of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 zones openbaar vervoer vanaf het woonadres van de inwoner (met andere woorden: buiten de directe woon- en leefomgeving) kan het vervoer geregeld worden met de Valysregeling. Voordat gebruik gemaakt kan worden van de Valysregeling zal de inwoner hiervoor zelf een pas moeten aanvragen. Toegang tot Valys kan bijvoorbeeld met een Wmotoekenning voor de regiotaxi of een invalidenparkeerkaart.

 

Tijdens het onderzoek naar de vervoersbehoeften houdt het college rekening met de volgende aspecten:

Mobiliteit:

  • maximale loopafstand op goede dag;

  • maximale loopafstand op slechte dag;

  • gebruik loophulpmiddel (rollator, wandelstok, kruk, et cetera).

 

Uithoudingsvermogen:

  • maximale reisduur;

  • kan gedurende de reis overstappen;

  • invloed weersomstandigheden op functioneren;

  • invloed tijdstip (overdag/avond) op functioneren.

 

Organisatie en begeleiding van de reis

  • kan zonder begeleiding met het OV;

  • kan met begeleiding in het OV, zonder begeleiding met de taxi;

  • kan met begeleiding in het OV en met begeleiding met de taxi;

  • kan alleen met begeleiding met de taxi.

 

Combinatiemogelijkheden bij vervoer in de taxi

  • kan met iedereen gecombineerd worden;

  • kan alleen met eigen doelgroep gecombineerd worden;

  • kan met niemand gecombineerd worden.

 

Er wordt uitgegaan van een gemiddelde vervoersbehoefte van tenminste 1500 km per jaar. Aan de hand van deze gemiddelde vervoersbehoefte wordt de omvang van de vervoersvergoeding bepaald en vastgelegd in het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2019.

 

5.10.3 Combinatie vervoersvoorzieningen

Als gebruik wordt gemaakt van een andere verstrekte maatwerkvoorziening voor vervoer zoals een scootmobiel, dan wel van een eigen verplaatsingsmiddel kan een aanpassing plaatsvinden. Het aantal kilometers wordt dan met 25%, 50% dan wel 75% verlaagd, afhankelijk van de mate waarin het andere verplaatsingsmiddel in de vervoersbehoefte voorziet.

Indien een partner aanwezig is met eenzelfde vervoersvoorziening of ander individueel vervoer, kan het aantal kilometers met 25%, 50% dan wel 75% verlaagd worden, afhankelijk van de gezamenlijke vervoersbehoefte.

Tenslotte kan het aantal kilometers met 25%, 50% dan wel 75% verlaagd worden indien het gaat om kinderen. Kinderen hebben een andere vervoersbehoefte dan volwassenen en hebben geen volledige zelfstandige vervoersbehoefte.

 

Bij personen met een loopafstand van minder dan 800 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand.

Een dergelijk individueel vervoermiddel kan alleen worden verstrekt indien belanghebbende verantwoord met het middel overweg kan en over een adequate stalling beschikt. Indien deze niet aanwezig is wordt het realiseren van een stalling als maatwerkvoorziening vervoer verstrekt. De kosten van deze stalling moeten in redelijke verhouding staan tot de huur- of aanschafkosten én van de verwachte gebruiksduur van de betreffende voorziening.

 

Bijzonderheden

De beschikking wordt voor onbepaalde tijd afgegeven. Bij wijzigingen in het soort vervoer, in de hoogte van tegemoetkomingen, de gezinssituatie of het inkomen moet een nieuwe beschikking worden afgegeven.

De voorziening gaat in per de eerste van de maand waarin de voorziening is aangevraagd en eindigt per de eerste van de maand volgend op de datum waarop het recht op de voorziening eindigt. In geval van overlijden is het de datum van overlijden.

Er vindt soms toekenning van een vergoeding plaats voor een tijdelijke periode. Dit is het geval als in het medisch advies een herkeuring wordt aangegeven. In dat geval vindt er een nieuw medisch onderzoek plaats om te kijken of de vergoeding verlengd kan worden.

 

5.10.4 Regiotaxi

In de Leidse Regio, en de Duin- en Bollenstreek is het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) beschikbaar via de Regiotaxi Holland Rijnland. De Regiotaxi is een vorm van aanvullend openbaar vervoer. Deze taxi rijdt van deur tot deur. Net als een gewone lijnbus rijdt de Regiotaxi in zones die de ritprijs bepalen. Dit zijn dezelfde zones als in het reguliere openbaar vervoer. Het vervoerssysteem is toegankelijk voor een ieder die, met of zonder rolstoel, zelfstandig of met begeleiding kan reizen. De Regiotaxi kent een aantal vaste opstapplaatsen daar waar er mogelijk misverstanden kunnen ontstaan over de exacte ophaalplaats (station, winkelcentrum). Met de Regiotaxi kan ook buiten de regio (meer dan vijf zones) worden gereisd, hiervoor geldt het volledige tarief. Personen met beperkingen die geen gebruik kunnen maken van het reguliere openbaar vervoer, kunnen in aanmerking komen voor een vergoeding voor dit collectieve vervoersysteem vanuit de Wmo.

 

Voor wat betreft de Regiotaxi is de gemeente verantwoordelijk voor het voorzien in de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met vijf OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met vijf OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder.

 

Vorm van verstrekken

De standaardvergoeding betreft een vergoeding voor het gebruik van de Regiotaxi, waarbij een tegemoetkoming wordt gegeven voor de meerkosten van het CVV ten opzichte van het reguliere openbaar vervoer voor een maximaal aantal zones per jaar. Dit aantal is opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2019. De meerkosten worden door de gemeente rechtstreeks afgerekend met de vervoerder. De persoon met beperkingen heeft een Wmo-pasje en betaalt in de Regiotaxi het regulier openbaarvervoerstarief.

 

Daarnaast wordt een vrij besteedbaar bedrag toegekend ten behoeve van vervoer per eigen auto, (rolstoel)taxi of vervoer door derden, of vervoer met de Regiotaxi. Uitbetaling van het vrij besteedbare bedrag vindt op basis van declaratie in twee termijnen plaats, in de maanden juli en januari. Het vrij besteedbaar bedrag kan ook geheel worden omgezet in zones voor de Regiotaxi.

 

De gemeente kan een aantal specificaties aangeven bij de vervoerder. Bijvoorbeeld of begeleiding noodzakelijk is (wanneer iemand niet alleen kan reizen of wanneer iemand op plaats van bestemming niet zonder begeleiding verder kan). Met een indicatie voor begeleiding kan de persoon met beperkingen gratis één begeleider mee laten reizen in de Regiotaxi.

 

5.10.5 Rolstoeltaxi en gebruik eigen auto

Indien collectief vervoer niet mogelijk is, kan het college een maatwerkvoorziening in de vorm van bijvoorbeeld een (rolstoel)taxi of het gebruik van de eigen auto verstrekken.

Om redenen van medische, psychische en/of sociale aard kan het collectief vervoer voor bepaalde mensen geen adequate oplossing voor het vervoersprobleem bieden. Hierbij kan worden gedacht aan:

  • personen die tijdens de rit noodzakelijk gebruik moeten maken van bepaalde hulpmiddelen en deze hulpmiddelen niet mee kunnen nemen in de regiotaxi;

  • personen die vanwege ernstige maag-darm-blaasstoornissen te kampen hebben met niet op te vangen incontinentie;

  • personen die ernstige benauwdheid ondervinden als gevolg van bijvoorbeeld allergie, CARA, longemfyseem waardoor reizen met anderen onmogelijk is;

  • situaties in verband met privacygevoelige zaken die een extreme schaamte of gêne tot gevolg hebben voor de inwoner;

  • Personen die ernstige overlast veroorzaken voor medepassagiers.

 

a. Vergoeding voor het gebruik van de eigen auto

Bij het verstrekken van maatwerkvoorzieningen voor het vervoer met de eigen auto, wordt beoordeeld of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode vóórdat de beperkingen ontstonden. Alleen dan kan er sprake zijn van een vervoersprobleem en komt men in aanmerking voor een individuele voorziening.

 

De bijdrage voor het gebruik van de eigen auto is bedoeld voor diegenen die in aanmerking komen voor een vergoeding voor de Regiotaxi en beschikken over een eigen auto. Voor deze groep mensen is de mogelijkheid gecreëerd om te kiezen tussen de Regiotaxi inclusief het bijbehorende vrij besteedbare budget en een bedrag voor het gebruik van de eigen auto. Uit cijfers en enquêtes blijkt immers dat zij zelden of nooit gebruik (zullen) maken van de Regiotaxi. Deze keuze is niet toegestaan als men meereist in de auto van anderen.

 

De aard en de zwaarte van de beperkingen hebben geen invloed op de hoogte van de bijdrage. Dit heeft immers geen gevolgen voor het benzinegebruik. Het betreft namelijk een kilometervergoeding. Uitbetaling van het bedrag vindt net zoals het vrij besteedbaar bedrag op declaratiebasis in twee termijnen plaats, juli en januari.

 

Om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening in de vorm van een bijdrage voor het gebruik van een eigen auto moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

  • er kan geen gebruik worden gemaakt van het reguliere openbaar vervoer;

  • er kan wel gebruik worden gemaakt van de Regiotaxi;

  • er is sprake van een gewijzigde situatie waardoor er aanzienlijke meerkosten ontstaan;

  • er is geen andere adequate voorziening mogelijk die minder duur is;

  • er is geen voorliggende voorziening beschikbaar (vergoeding via werkgever);

  • er is een auto die op naam staat van de aanvrager of zijn/haar partner, en minimaal één van beiden is in het bezit van een geldig rijbewijs;

  • de betrokkene (het betrokken echtpaar) ziet (zien) af van de Regiotaxi-vergoeding in combinatie met het vrij besteedbare bedrag.

Er kan alleen bij toekenning en bij de aanvang van een nieuw jaar gekozen worden voor de bijdrage eigen auto.

 

De hoogte van het bedrag ten behoeve van de eigen auto is in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2019 vastgesteld. Met dit bedrag kunnen zij, uitgaande van een vergoeding per kilometer, tenminste 1500 kilometer reizen. De vergoeding wordt niet direct aan de Wmo-gerechtigden uitbetaald. Zij kunnen de verreden ritten eenmaal per half jaar declareren.

 

b. Vergoeding voor aanpassingen aan de eigen auto

Wanneer mensen een eigen auto hebben en geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer, een ander vervoermiddel op twee wielen dan wel de Regiotaxi, of wanneer mensen de auto veelal in gezinsverband gebruiken, kunnen zij mogelijk in aanmerking voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget voor een autoaanpassing. Deze aanpassingen kunnen betreffen:

  • de bediening en besturing van de auto;

  • het in en uit de auto komen;

  • de zithouding;

  • de verzorging van de gehandicapte;

  • het mee kunnen nemen van hulpmiddelen.

 

Voorwaarden

Het persoonsgebonden budget voor de autoaanpassing wordt voor een periode van zeven jaar toegekend. Een nieuwe aanvraag voor eenzelfde aanpassing binnen deze periode wordt slechts naar rato van de verstreken termijn vergoed. Dit geldt niet bij een calamiteit. De kosten worden alleen vergoed indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • er kan géén gebruik gemaakt worden van een verplaatsingsmiddel op twee wielen en het (aanvullend)openbaar vervoer of de taxi; óf

  • de belanghebbende maakt deel uit van een gezin bestaande uit meer dan 2 personen,

    • o

      én kan geen gebruik maken van een verplaatsingsmiddel op twee wielen en het openbaar vervoer,

    • o

      én de gezinssituatie speelt een substantiële rol in de vervoersbehoefte van belanghebbende. Dwz: men kan aannemelijk maken dat er veelal in gezinsverband wordt gereisd.

  • de eigen auto kan niet worden gebruikt als de auto niet is aangepast aan de beperkingen van de belanghebbende;

  • er is geen (medische) contra-indicatie om in een auto te kunnen rijden;

  • de bestuurder is de aanvrager of lid van het gezin van de aanvrager;

  • de bestuurder heeft een geldig rijbewijs en is of komt in het bezit (eigenaar) van een auto, gelijktijdig met de autoaanpassing;

  • er treedt naar alle waarschijnlijkheid geen ingrijpende wijziging op in de rijbevoegdheid van de bestuurder.

 

Ook aan de eigen auto worden randvoorwaarden gesteld. Hij moet

  • redelijk aan te passen en in goede staat zijn;

  • het goedkoopst aan te passen model zijn;

  • in principe niet ouder dan drie jaar zijn of nog minimaal zeven jaar mee kunnen. Dit hoeft niet te gelden bij overplaatsbare aanpassingen.

 

Tenslotte dienen de aanpassingen aan de auto door de eigenaar verzekerd te worden. MeerKosten van onderhoud en verzekering van uitsluitend de aanpassingen komen voor compensatie in aanmerking.

5.11 Maatwerkvoorziening Lijfgebonden ondersteuning

Lijfgebonden Ondersteuning is gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de inwoner zodat deze zolang mogelijk in zijn/haar eigen leefomgeving kan blijven. Bij Lijfgebonden Ondersteuning gaat het om inwoners met een beperking bij het verrichten van de algemene dagelijkse levensverrichtingen. Inwoners kunnen in aanmerking komen voor Lijfgebonden Ondersteuning indien “aansporing” bij het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen niet voldoende is en de verzorgende handelingen om tot de algemene dagelijkse levensverrichtingen te komen feitelijk voor langere tijd overgenomen moeten worden. Daarbij is geen aanspraak op Persoonlijke Verzorging op basis van de Zorgverzekeringswet mogelijk gebleken, omdat er onder meer geen sprake van “geneeskundige zorg of een hoog risico daarop”.

5.12 Maatwerkvoorziening Kortdurend Verblijf (respijtzorg)

De maatwerkvoorziening kortdurend verblijf is het logeren van een cliënt, met als doel het overnemen van het (permanente) toezicht ter ontlasting van de gebruikelijke zorger of mantelzorger. Er is geen sprake van (medische) opname in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw), of de Wet langdurige zorg (Wlz). Er is geen sprake van spoed of crisis.

 

Bij kortdurend verblijf logeert iemand maximaal 72 uur per week in een instelling, Hierdoor wordt degene die thuis die persoon verzorgt, tijdelijk ontlast. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die (permanent) toezicht nodig hebben. Bij de uitvoering van deze maatwerkvoorziening is altijd iemand in de buurt aanwezig en meerdere malen per dag zal een medewerker langsgaan bij de cliënt. Het kortdurend verblijf zal maximaal 72 uur (3 overnachtingen) per week bedragen, maar kan flexibel worden ingezet. Het maximaal aantal etmalen per jaar is 52.

Het zwaartepunt van de zorg ligt bij Kortdurend Verblijf vooral op logeren, met als doel het overnemen van het permanente toezicht ter ontlasting van de gebruikelijke zorger of mantelzorger. Het verblijf is te karakteriseren als logeren ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week

 

Het college kan aan een cliënt een maatwerkvoorziening Kortdurend Verblijf verstrekken, wanneer:

  • hij of zij een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking heeft, f een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap;

OF

  • hij of zij zowel een maatwerkvoorziening begeleiding ontvangt en een indicatie heeft voor persoonlijke verzorging;

EN

  • hij of zij is aangewezen op zorg gepaard gaand met permanent toezicht; en

  • hij of zij hierop gedurende maximaal drie etmalen is aangewezen; en

  • de ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg aan de inwoner levert, noodzakelijk is.

 

Kortdurend Verblijf wordt geleverd in drie varianten; te weten basis, speciaal (inclusief verzorging) en speciaal plus (inclusief begeleiding

 

Kortdurend verblijf basis: De basis zorg wordt doorgeleverd zoals thuis. Er is toezicht, maar niet permanent. Ruimtes worden niet afgesloten. Dit product is gebaseerd op een kamer en verblijf, inclusief huishoudelijke ondersteuning en maaltijden.

Kortdurend verblijf speciaal: Hier is hetzelfde beschikbaar als bij kortdurend verblijf basis, aangevuld met lijfelijke verzorging adl en wassen. Medische adl valt hier niet onder.

Kortdurend verblijf speciaal plus: Hier is hetzelfde beschikbaar als bij kortdurend verblijf speciaal, aangevuld met individuele begeleiding.

5.13 Maatwerkvoorziening Beschermd Wonen en beschut wonen (Beschut wonen LVB)

Op grond van de Wmo worden (samenwerkende) gemeenten ook verantwoordelijk voor het bieden van een maatwerkvoorziening in de vorm van beschermd wonen en beschut wonen voor personen met een licht verstandelijke beperking (LVB). . Het beschikbaar stellen van deze plaatsen is een taak van de centrumgemeente Leiden. Nadere informatie is te vinden in de geldende beleidsregels maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Leiden.

Hoofdstuk 6 Beschikking maatwerkvoorziening

 

In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt. Ook zal worden opgenomen of er sprake is van een te betalen bijdrage, welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is. Als laatste zal worden opgenomen of er sprake is van een te betalen eigen bijdrage.

 

Beschikking maatwerkvoorziening in natura

In artikel 10 lid 2 van de Verordening is beschreven wat, bij het verstrekken van een voorziening in natura, in ieder geval dient te worden vastgelegd in de beschikking. Aanvullend daarop wordt in de beschikking tevens vastgelegd welke zorgaanbieder de maatwerkvoorziening zal leveren.

 

Beschikking bij persoonsgebonden budget

Bij het treffen van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt dit bij beschikking bekend gemaakt aan de inwoner. In artikel 10 lid 3 van de Verordening is beschreven wat, bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget, in ieder geval dient te worden vastgelegd. Aanvullend daarop wordt in de beschikking tevens vastgelegd.

  • -

    de ‘aard’ van de zorgverlener die de verstrekte maatwerkvoorziening zal leveren (professional instelling, professional ZZP of non-professional)

  • -

    indien van toepassing welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

  • -

    welke verplichtingen zijn verbonden aan het verstrekken van het persoonsgebonden budget

 

In de beschikking wordt de verplichting gesteld dat het persoonsgebonden budget besteed moet worden aan het resultaat, doel of de activiteit waarvoor het budget is toegekend. De voorziening die de cliënt met het persoonsgebonden budget verwerft, hoeft niet exact dezelfde voorziening te zijn als de voorziening die is beschreven in het programma van eisen, maar het mag geen algemeen gebruikelijke voorziening zijn.

 

Wordt een voorziening aangeschaft die niet aan het programma van eisen voldoet, dan bestaat de mogelijkheid dat de persoon met beperkingen zijn probleem niet volledig compenseert. Voor de daaruit voortvloeiende consequenties is de persoon met beperkingen zelf verantwoordelijk.

 

In de beschikking voor huishoudelijke ondersteuning of begeleiding wordt opgenomen dat het budget moet worden besteed aan huishoudelijke ondersteuning of begeleiding, en voor welk resultaat het persoonsgebonden budget wordt toegekend. Daarnaast dient de inwoner een zorgovereenkomst overeen te komen met de zorgverlener. De zorgovereenkomst is een verplicht onderdeel van de verantwoording waarin naast een ondertekening door beide partijen in ieder geval aan de orde moeten komen:

  • De NAW- gegevens van de betrokkene;

  • Wie de zorg levert;

  • Welke zorg er wordt geleverd;

  • Wanneer de zorg wordt geleverd;

  • Tegen welke prijs de zorg wordt geleverd.

Hoofdstuk 7 Maatwerkvoorziening via persoonsgebonden budget

 

De wet geeft het college de mogelijkheid tot het verstrekken van een persoonsgebonden budget (Pgb). Een inwoner die in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening heeft in principe de keuze voor een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget. Met het persoonsgebonden budget kan ondersteuning op maat geleverd worden en kan innovatie in het ondersteuningsaanbod worden gestimuleerd.

 

Het persoonsgebonden budget sluit goed aan bij de wensen van inwoners voor het verkrijgen en behouden van een grotere mate van zelfstandigheid.

7.1 Keuze

De keuze voor een persoonsgebonden budget dient altijd een bewuste (en vrijwillige) keuze van de aanvrager te zijn. Gemeenten zorgen ervoor dat de aanvrager (en bij minderjarigen ook de ouders) wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om te kiezen voor een persoonsgebonden budget en de gevolgen van deze keuze.

 

Voor de Wmo geldt dat de aanvrager zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget geleverd wenst te krijgen. Het kan daarbij ook gaan om de aard van de hulpvraag, waarbij godsdienstige, levensbeschouwelijke of culturele overwegingen een rol kunnen spelen. Indien de aanvrager dit heeft beargumenteerd is deze voorwaarde geen grond voor de gemeente om een persoonsgebonden budget te weigeren.

7.2 Weigering

In artikel 2.3.6. lid 2 van de Wet wordt aangegeven dat als er overwegende bezwaren bestaan tegen het verstrekken van een persoonsgebonden budget, het college geen keuze hoeft te bieden tussen een maatwerkvoorziening in natura en een persoonsgebonden budget. Er wordt een aantal situaties benoemd waarin een persoonsgebonden budget niet verstrekt hoeft te worden.

 

Onderstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen situaties zijn waarin het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet gewenst is. In deze situaties kan een persoonsgebonden budget worden geweigerd. Om een persoonsgebonden budget af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.

 

  • a.

    Het betreft een toekenning voor het collectief vervoer;

Toelichting: het verantwoord kunnen laten functioneren van het collectiefvervoerssysteem kan een zwaarwegend belang zijn voor het college om zoveel mogelijk belanghebbenden te laten deelnemen aan het collectief vervoer, om het collectiefvervoerssysteem in stand te houden;

 

  • b.

    Het is voorzienbaar dat in de (medische) situatie van de persoon met beperkingen zich binnen de looptijd van het persoonsgebonden budget een ingrijpende wijziging voordoet;

Toelichting: De maatwerkvoorziening zal kortere tijd adequaat zijn dan de looptijd van het budget. Bij de in natura verstrekking kunnen de in deze situatie verstrekte maatwerkvoorzieningen worden herverstrekt. Omdat herverstrekking van een door een inwoner met een persoonsgebonden budget gekocht middel zeer complex, zo niet onmogelijk is, ontstaan hoge extra kosten. Dit treedt op bij voorzieningen voor kinderen, voor zover die voorzieningen ‘mee moeten groeien’, en bij mensen bij wie te voorzien is dat de (medische) situatie zich binnen de looptijd van het budget ingrijpend zal wijzigen;

 

  • c.

    Het betreft een toekenning voor een maatwerkvoorziening die al in natura is verstrekt of een aanpassing daaraan;

De uitsluiting van een aanpassing aan een al in natura verstrekte maatwerkvoorziening voorkomt dat één voorziening twee ‘eigenaren’ krijgt. Voor een al verstrekt middel dat nog adequaat is wordt daarom geen persoonsgebonden budget verstrekt.

 

  • d.

    De persoon met beperkingen heeft bij een eerder verstrekt persoonsgebonden budget dit niet of niet op de juiste wijze verantwoord;

 

  • e.

    De persoon met beperkingen heeft bij een eerder verstrekt persoonsgebonden budget niet voldaan aan de in de beschikking gestelde verplichtingen;

 

  • f.

    De persoon wordt niet in staat geacht om de regie over het persoonsgebonden budget te voeren. Hierbij wordt ook gerekend het beheren van het persoonsgebonden budget via het sociale netwerk dan wel via een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde.

Toelichting: Personen die niet in staat worden geacht de regie over het persoonsgebonden budget te voeren betreffen in ieder geval personen waarbij sprake is van ernstige cognitieve problemen.

 

  • g.

    Indien de persoon die ondersteuning biedt in de vorm van een pgb ook de persoon is die het pgb beheert.

 

  • h.

    Indien met het persoonsgebonden budget naar het oordeel van het college niet is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

Toelichting: Dit artikel is conform de wet. De wet stelt tevens dat het college bij het beoordelen van de kwaliteit meeweegt of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

 

  • i.

    Indien het persoonsgebonden budget niet is aangewend volgens de eisen zoals gesteld in de beschikking.

Toelichting: Indien een voorziening wordt aangeschaft die niet aan de gestelde eisen en voorwaarden voldoet zal gedurende de looptijd van het budget een aanvraag voor een voorziening voor hetzelfde probleem als waarvoor het budget is toegekend niet in behandeling worden genomen. Ook eventuele meerkosten van onderhoud en verzekering aan de niet adequate voorziening worden door de gemeente niet vergoed.

7.3 Omvang van het persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor maatwerkvoorzieningen dient in beginsel toereikend en vergelijkbaar te zijn met een voorziening in natura.

Wanneer het persoonsgebonden budget duurder is dan de voorziening in natura, wordt alleen een budget verstrekt ter hoogte van de kosten van de natura-voorziening (of het bedrag wat voor de betreffende maatwerkvoorziening is opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2019). De inwoner kan dan de extra kosten zelf bijbetalen.

 

7.3.1 Geen uitruil budgetten

Per verstrekte maatwerkvoorziening wordt een budget toegekend om de vastgestelde doelen te bewerkstelligen. Uitruil tussen de verstrekte persoonsgebonden budgetten behorend bij de verschillende maatwerkvoorzieningen is niet toegestaan.

7.4 Kwaliteit van het persoonsgebonden budget

De budgethouder heeft zelf de regie over de ondersteuning die hij met het persoonsgebonden budget contracteert of inkoopt. Daarmee krijgt hij de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij zo nodig bijsturen. Voor de ondersteuning die ingekocht wordt met een persoonsgebonden budget gelden dezelfde kwaliteitscriteria als voor maatwerkvoorzieningen in natura.

Het college kan voor- of achteraf toetsen of de veiligheid en doeltreffendheid voldoende is gegarandeerd. De kwaliteitseisen die gelden voor ingekochte ondersteuning in natura kunnen niet één op één worden toegepast. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt mee of diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. De aanvrager dient inzichtelijk te maken in zijn motivatie:

  • waar hij zijn ondersteuning zal inkopen;

  • op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid;

  • hoe de veiligheid en doeltreffendheid van ondersteuning is gewaarborgd.

7.5. Pgb voor Woonvoorzieningen, hulpmiddelen en vervoersvoorzieningen

Het persoonsgebonden budget voor de maatwerkvoorziening in de vorm van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en hulpmiddelen wordt vastgesteld op maximaal het niveau van de kosten van de maatwerkvoorziening als de maatwerkvoorziening in natura zou worden verstrekt.

De kosten van de maatwerkvoorziening bij verstrekking in natura worden bepaald op basis van contracten die met leveranciers zijn afgesloten en worden zoveel mogelijk opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2019. Als er voor de maatwerkvoorziening geen contract is afgesloten worden de kosten bepaald op basis van een door de gemeente op te vragen offerte. Voor zover van toepassing, worden bij het persoonsgebonden budget voor de maatwerkvoorziening zelf bedragen gesteld voor het onderhoud en de verzekering. Deze bedragen worden als aparte componenten vastgesteld. Bij vervoersvoorzieningen en bij hulpmiddelen wordt voor onderhoud een budget vastgesteld dat afhangt van de voorziening zelf, deze bedragen worden opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2019.

 

Voor woonvoorzieningen wordt in principe geen budget toegekend voor onderhoud en verzekering. Hier zijn uitzonderingen mogelijk zoals de onderhoudskosten van een traplift of een plafondlift. Het gaat daarbij om voorzieningen waarbij de gemeente verplicht is om de technische staat te keuren en te onderhouden. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor deze kosten is dan gelijk aan de kosten voor onderhoud van een voorziening in natura. Voor roerende woonvoorzieningen worden na toestemming vooraf, op declaratiebasis, reparatiekosten toegekend.

 

Bij maatwerkvoorzieningen in de vorm van vervoersvoorzieningen en bij hulpmiddelen wordt voor verzekering een budget toegekend dat tenminste gelijk is aan de prijs die de leverancier waarmee een contract is afgesloten in rekening brengt.

 

7.5.1 Eenmalige uitkering voor materiële voorzieningen

Wanneer sprake is van een persoonsgebonden budget voor materiele maatwerkvoorzieningen in de vorm van eenmalige uitkering voor een woonvoorziening, individuele vervoersvoorziening en rolstoel levert de persoon met beperkingen binnen zes maanden een aankoopverplichting aan bij de gemeente. De betaling van het budget vindt plaats na aanlevering van het bewijs van aankoop, een onderhoudscontract en - indien van toepassing - een verzekeringsbewijs. De component voor de voorziening wordt in één keer volledig uitbetaald; de componenten voor het onderhoud en de verzekering worden betaald in jaarlijkse termijnen.

 

7.5.2 Beëindiging van het persoonsgebonden budget materiële voorziening

Bij intrekking of beëindiging van het persoonsgebonden budget gedurende de looptijd (zoals bij overlijden) dient de aangeschafte materiele maatwerkvoorziening te worden overgenomen, door inwoner of bij overlijden door erfgenamen of nabestaanden, tegen de restwaarde. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2019 Oegstgeest zijn hiervoor percentages vastgelegd. In bijzondere gevallen kan vanuit de gemeente verzocht worden het eigendomsrecht over te dragen aan de gemeente in verband met hergebruik. Deze voorwaarden dienen in de beschikking opgenomen te worden.

7.6 Pgb voor Huishoudelijke Ondersteuning en Begeleiding

Voor de maatwerkvoorzieningen Huishoudelijke Ondersteuning en Begeleiding is de hoogte van het persoonsgebonden budget per resultaat vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2019. De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt bepaald aan de hand van het te bereiken resultaat. Voor dit persoonsgebonden budget geldt dat het budget per kalenderjaar wordt vastgesteld. Daarnaast geldt dat reiskosten alleen vergoed worden indien dit onderdeel uitmaakt van het resultaattarief.

 

Huishoudelijke ondersteuning en begeleiding worden toegekend voor het hoofdverblijf in de gemeente. Bij verblijf van drie maanden of langer in een recreatiewoning of in het buitenland, wordt geen budget toegekend voor deze periode.

 

Voor het persoonsgebonden budget geldt dat:

  • het persoonsgebonden budget niet aangewend kan worden voor een feestdagenuitkering;

  • er geen eenmalige uitkeringen uit het persoonsgebonden budget gedaan kunnen worden;

  • bemiddelingskosten niet vergoed kunnen worden vanuit een persoonsgebonden budget;

  • er geen aparte reiskosten kunnen worden gedeclareerd.

7.6.1. Professioneel en niet professioneel

Er wordt onderscheid gemaakt tussen professionele (professionele hulp die wordt ingekocht bij een zorginstelling of een ter zake kundig gediplomeerde zzp-er of éénmansbedrijf ) en non-professionele/informele hulp.

 

a) Tarief non-professionele zorg:

De zorg wordt verleend door personen die niet beroeps- of bedrijfsmatig zorg verlenen. Inwoners die een PGB aanvragen voor de ondersteuning van iemand in dezelfde leefeenheid worden altijd als een non-professional beschouwd. Hetzelfde geldt voor ouders die voor kinderen zorgen en kinderen die voor ouders zorgen.

 

b) Tarief professionele zorg geleverd door zzp-er:

De zorg wordt geleverd door een ter zake kundig persoon die beroepsmatig is gekwalificeerd voor de betreffende ondersteuning en bij de Kamer van Koophandel staat geregistreerd als zelfstandige, eenmansbedrijf of freelancer. Dit kan aangetoond worden door een kopie van een inschrijving van het Handelsregister waaruit blijkt dat er sprake is van een onderneming die geheel of voor het grootste deel bestaat uit het verlenen van (Wmo)zorg.

 

c) Tarief professionele zorg geleverd door zorginstelling

De zorg wordt geleverd door gekwalificeerd personeel dat in loondienst is bij een erkende zorginstelling. In dit tarief is rekening gehouden met de werkgeverslasten die gebruikelijk zijn voor een dergelijke zorginstelling.

Dit kan aangetoond worden door het overleggen van een kopie van een inschrijving van het Handelsregister waaruit blijkt dat er sprake is van een onderneming die geheel of voor het grootste deel bestaat uit het verlenen van (Wmo)zorg en een kopie van een geanonimiseerde arbeidsovereenkomst waaruit blijkt welke voor de betreffende sector relevante cao wordt toegepast.

 

Voorwaarden:

Het betalen van ondersteuning of hulp die anders geleverd zou worden uit het sociale netwerk van de inwoner komt niet voor vergoeding in aanmerking.. Er zijn situaties die hierop een uitzondering kunnen zijn. Aan de hand van de volgende criteria wordt bepaald of dit het geval is:

 

  • 1.

    Er moet sprake zijn van zorg die de algemeen gebruikelijke hulp overstijgt;

Als iemand vanuit het netwerk de ondersteuning gaat bieden, moet dat gepaard gaan met een wijziging in de bestaande situatie, omdat tijdens het gesprek blijkt dat vanuit de bestaande situatie de inzet van het sociale netwerk ontoereikend is. Er is dus extra inzet nodig buiten de inzet die al door het sociale netwerk geleverd wordt.

 

  • 2.

    De inzet van het sociaal netwerk is (aantoonbaar beter en flexibeler) dan professionele ondersteuning;

Het uitgangspunt is dat het persoonsgebonden budget voor niet-professionele zorgverleners beperkt moet blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt. Het belang van de inwoner staat hierbij centraal. Het gaat om argumenten zoals:

  • -

    zorgcontinuïteit: partner of ouder kan zorgen voor permanent toezicht. Een professional kan dit niet.

  • -

    emotionele binding: partner, ouder of andere familie/kennis heeft een emotionele band, dat bijdraagt aan de effectiviteit van de ondersteuning/hulp.

  • -

    veiligheid: hulp of zorg in de eigen leefomgeving door ouder, partner of andere familie/kennis is vertrouwd en veilig en draagt daarmee bij aan de resultaten in het arrangement of de beschikking.

  • -

    praktische reden: partner of ouder kan taken flexibel combineren die anders door meerdere professionals op verschillende tijdstippen/locaties worden uitgevoerd.

 

  • 3.

    De ondersteuning moet passend, adequaat en veilig zijn.

Als iemand vanuit het sociale netwerk de ondersteuning gaat bieden, moet diegene wel de juiste vaardigheden hebben. Of een persoon in staat is om de juiste ondersteuning te bieden wordt besproken tijdens het gesprek en is afhankelijk van de specifieke situatie. Eventueel worden de mogelijkheden besproken om door middel van scholing te komen tot de juiste vaardigheden.

 

  • 4.

    Het netwerk moet zich bewust zijn van de consequenties.

De persoon die vanuit het netwerk de ondersteuning biedt moet zich bewust zijn van de verantwoordelijkheid die hij, mogelijk langdurig, op zich neemt. Vraag die daarbij gesteld moet worden is, kan de degene die de hulp levert een keer overslaan als hij ziek is of op vakantie gaat, en hoe wordt de hulp dan geleverd?

 

  • 5.

    Geen persoonsgebonden budget bij dreigende overbelasting.

Wanneer ondersteuning wordt ingezet in situaties waarin sprake is van (dreigende) overbelasting van de PGB-houder en/of de verlener, zal zorgvuldig gekeken worden of het inzetten van persoonsgebonden budget de juiste oplossing is.

 

7.6.2 Betaling van het persoonsgebonden budget voor begeleiding en huishoudelijke ondersteuning (het trekkingsrecht)

In de Wmo 2015 is sprake van trekkingsrecht. Trekkingsrecht wil zeggen dat de gemeente het persoonsgebonden budget niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op de rekening van het servicecentrum PGB van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten of de ondersteuning is geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. Het niet volledig besteedde persoonsgebonden budget wordt door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Het trekkingsrecht is alleen aan de orde bij een persoonsgebonden budget voor Begeleiding, Huishoudelijke Ondersteuning en beschermd wonen. Na ontvangst van de gegevens en de goedgekeurde zorgovereenkomst zal de SVB op basis van declaratie tot betaling overgaan. De klant dient vervolgens facturen in bij de SVB. Door het trekkingsrecht is het voor inwoners niet meer mogelijk om te betalen via een automatische incasso. Wanneer aanbieders hiervoor extra kosten rekenen mogen deze kosten worden voldaan vanuit het persoonsgebonden budget.

 

7.7 Verantwoording van het persoonsgebonden budget

Voor begeleiding, huishoudelijke ondersteuning en beschermd wonen vindt de controle van het persoonsgebonden budget in principe plaats via de Sociale Verzekeringsbank (zie paragraaf 7.6 van deze beleidsregels). De SVB betaalt op declaratiebasis het persoonsgebonden budget uit aan de in de zorgovereenkomst benoemde persoon of zorgverlenende organisatie.

 

Voor andere voorzieningen voert de gemeente de controle uit. Declaratie vindt plaats op basis van een van de volgende stukken (afhankelijk van de voorziening):

  • de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

  • het betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening;

  • het bewijs van verzekering van de voorziening – indien van toepassing;

  • het onderhouds- en reparatiecontract voor de voorziening;

  • een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen;

  • de met de zorgverlener overeengekomen zorgovereenkomst.

 

De gemeente kan daarnaast steekproefsgewijs onderzoeken of het persoonsgebonden budget rechtmatig wordt besteed en wordt gebruikt om het resultaat, zoals omschreven in de beschikking, te realiseren. Blijkt bij controle dat het budget is besteed aan het doel of de activiteit waarvoor het is toegekend, dan hoeft er niets te worden terugbetaald. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Daarbij wordt in redelijkheid en billijkheid gehandeld.

Hoofdstuk 8 Maatwerkvoorziening tegemoetkoming

 

Het college kan op basis van de Verordening (artikel 17) een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie aan inwoners die, als gevolg van een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen, aantoonbare of aannemelijke meerkosten hebben, die met de beperking of de chronische psychische of psychosociale problemen verband houden. Tijdens het gesprek met de burger zal aangetoond moeten worden of er sprake is van aannemelijke meerkosten. Het kan hierbij gaan om een verhuizing die door plotseling optredende beperkingen eerder plaatsvindt. Ook het meergebruik van de auto als gevolg van een beperking kan meerkosten met zich meebrengen.

 

Een tegemoetkoming kan in ieder geval worden verstrekt voor de hiernavolgende meerkosten in verband met:

  • a.

    gebruik eigen of in bruikleen verstrekte gesloten buitenwagen, auto of autobus;

  • b.

    verhuis- en inrichtingskosten;

De tegemoetkoming wordt rechtstreeks uitbetaald aan de inwoner. De hoogte van de tegemoetkoming is een vast bedrag en is opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2019. De tegemoetkoming wordt betaalbaar gesteld op declaratiebasis.

 

Geen aantoonbare meerkosten

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij bij het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt.

Gedacht kan worden aan het gebruik van de eigen auto. Het kan zijn dat mensen al jaren in een eigen auto rijden en na het optreden van beperkingen een financiële tegemoetkoming aanvragen voor het gebruik van de eigen auto. Deze mensen maken in die zin geen meerkosten, omdat zij altijd al gebruikmaakten van de auto. Er hoeft in die situaties geen financiële tegemoetkoming toegekend te worden voor het ontstane probleem omdat er feitelijk geen verandering optreedt in het vervoerspatroon en er dus geen sprake is van meerkosten.

 

Ad a gebruik eigen auto

Uitbetaling van het bedrag vindt net als het vrij besteedbaar bedrag plaats op declaratiebasis per kwartaal.

 

Het college kan een financiële tegemoetkoming voor de meerkosten van het gebruik van de eigen auto verstrekken als aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

  • er kan geen gebruik worden gemaakt van het reguliere openbaar vervoer;

  • er kan wel gebruik worden gemaakt van de Regiotaxi;

  • er is sprake van een gewijzigde situatie waardoor er aanzienlijke meerkosten ontstaan;

  • er is geen andere adequate voorziening mogelijk die goedkoper is;

  • er is geen voorliggende voorziening beschikbaar (vergoeding via werkgever);

  • er is een auto die op naam staat van de aanvrager of zijn/haar partner, en minimaal één van beiden is in het bezit van een geldig rijbewijs;

  • de betrokkene (het betrokken echtpaar) ziet (zien) af van de vergoeding voor de Regiotaxi in combinatie met het vrij besteedbare bedrag.

 

Er kan alleen bij toekenning en bij de aanvang van een nieuw jaar gekozen worden voor de bijdrage eigen auto.

De hoogte van het bedrag ten behoeve van de eigen auto is in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2019 vastgesteld.

 

Ad b tegemoetkoming: Verhuis- en herinrichtingkosten

Een verhuiskostenvergoeding kan verstrekt worden wanneer er sprake is van ondervonden belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, die door middel van een verhuizing op de goedkoopst-compenserende wijze kunnen worden opgelost.

 

De verhuiskostenvergoeding is bedoeld als goedkoopst-compenserend alternatief voor een (dure) woningaanpassing in gevallen waarin die verhuizing niet algemeen gebruikelijk is, gelet op leeftijd, gezins- of woonsituatie.

 

Uitsluitingsgronden

Verhuizingen wegens gezinsuitbreiding of om als jongvolwassene zelfstandig te gaan wonen zijn in beginsel algemeen gebruikelijk, evenals voorspelbare verhuizingen van senioren. De verhuiskostenvergoeding is een tegemoetkoming in de meerkosten van verhuizing.

 

Er wordt tevens geen verhuiskostenvergoeding verstrekt voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning, of die niet geschikt zijn voor de specifieke situatie van de inwoner.

 

Het college verstrekt in beginsel geen verhuiskostenvergoeding indien de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat op de aanvraag is beschikt, tenzij achteraf alsnog kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning.

Hoofdstuk 9 Bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening en algemene voorziening

 

Het college kan bepalen dat inwoners een eigen bijdrage moeten betalen voor de aan hen verstrekte maatwerkvoorziening(en).

 

In de verordening zijn daarover de volgende regels opgenomen (artikel 12 en 12a)

 

Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is voor een maatwerkvoorziening een bijdrage verschuldigd,

 

behalve:

  • a.

    als de maatwerkvoorziening bestaat uit een rolstoel;

 

  • b.

    het een maatwerkvoorziening betreft in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen;

 

  • c.

    de maatwerkvoorziening, een hulpmiddel is voor een belanghebbende jonger dan 18 jaar;

 

  • d.

    het de maatwerkvoorziening losse dagbesteding beschermd wonen of begeleiding individueel intensiteit waakvlam (lage frequentie van ondersteuning) betreft.

 

  • 2.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en indien van toepassing, zijn/haar echtgeno(o)te.

  • 3.1

    De bijdrage, dan wel het totaal van de bijdragen, is gelijk aan de kostprijs, tenzij overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of van rijkswege anders is bepaald, of in het volgende lid is aangegeven dat een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 3.2

    In afwijking van het in het eerste lid gestelde is de bijdrage voor woningaanpassingen maximaal 75% van de kostprijs.

 

  • 4.

    De kostprijs ten behoeve van de berekening van de eigen bijdrage door het CAK van een:

    • 1.

      maatwerkvoorziening wordt bepaald door

      • a.

        de goedkoopste gecontracteerde periode prijs als de dienst of de zaak per periode wordt geleverd;

      • b.

        75% van de prijs die de gemeente betaalt voor de voorziening voor woonvoorzieningen;

      • c.

        door het in de betreffende situatie goedkoopst adequate beschikbare in natura, dan wel, als dat er niet is, op basis van minimaal 2 offertes in alle overige gevallen;

    • 2.

      pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

 

  • 5.

    In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door het CAK vastgesteld en geïnd.

 

  • 6.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

 

  • 7.

    In afwijking van artikel 4 lid 2 wordt de bijdrage voor een persoonsgebonden budget dat ingezet wordt voor begeleiding verlaagd naar een percentage van maximaal 53% van het persoonsgebonden budget indien er sprake is van ondersteuning door een professional zoals bedoeld in artikel 11, het derde en vierde lid, van de verordening.

     

    De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening (artikel 2.1.4, derde lid, eerste zin, van de Wet). In het Besluit maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2019 worden regels vastgesteld met betrekking tot deze bijdragen (artikel 2.1.4, vierde lid, van de Wet). Deze bijdrageregels moeten passen binnen de kaders die het landelijke Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning stelt.

     

    Voor de eigen bijdrage op maatwerkvoorzieningen geldt dat die in rekening wordt gebracht tot 100% van de kostprijs. Uitzonderingen hierop zijn de woningaanpassingen. Daar geldt een eigen bijdrage van maximaal 75% van de kostprijs.

Hoofdstuk 10 Overige bepalingen

10.1 Kwaliteitseisen aanbieders maatschappelijke ondersteuning

Onder kwaliteitsinstrumenten verstaan we begrippen als richtlijnen, standaarden, samenwerkingsafspraken, protocollen en productbeschrijvingen die tot doel hebben de ondersteuning voor de inwoner te optimaliseren.

10.2 Klantervaringsonderzoek

Jaarlijks dienen gemeenten uitvraag te doen naar de ervaringen van inwoners (i.p.v. meten van tevredenheid) die maatschappelijke ondersteuning hebben ontvangen. De ministeriële regeling geeft nadere regels over de inrichting van het onderzoek. Het onderzoek is bedoeld om te meten hoe inwoners de aan hen geboden maatschappelijke ondersteuning ervaren en geeft de gemeente input voor de lokale beleidscyclus.

10.3 Klachten en bezwaren

Uitgangspunt is het voorkomen van klachten en bezwaren en het voorkomen van juridisering wanneer klachten of bezwaren zich voordoen. Klachtbehandeling is laagdrempelig en informeel met oog voor maatwerk en persoonlijk contact.

 

Voor de afhandeling van klachten hanteert de gemeente de volgende route:

Voor de afhandeling van klachten hanteert de gemeente de volgende route:

 

  • Klachtafhandeling bij de behandelende persoon (aanbieder, medewerker Sociaal Team Oegstgeest). Als een inwoner een klacht heeft zal betrokkene eerst in gesprek gaan met de desbetreffende organisatie. Dit gesprek met de inwoner is er op gericht om tot overeenstemming te komen;

  • Klachtafhandeling bij de direct leidinggevende, als stap 1 niet naar wens is afgerond;

  • Klachtafhandeling bij de gemeente: Om in deze situatie en/of bij conflict met een zorgverlener inwoners de mogelijkheid te bieden hun klacht kenbaar te maken, is er de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de gemeente. De klacht wordt dan opgepakt door de toezichthoudende ambtenaar (bij klachten over zorgverleners), of door de klachtencoördinator (bij klachten over medewerkers gemeente). Deze zorgen ook voor registratie, toetsing en afhandeling van de klachten. Uitgangspunt bij de klachtenafhandeling is om door middel van mediation en mondeling horen klachten af te handelen. De mogelijkheid om klachten schriftelijk in te dienen staat ook open. Dit kan per post of digitaal via de website van de gemeente. De procedure die hierbij wordt gehanteerd is conform de klachtenverordening Oegstgeest 2014;

  • Hierna staat nog de mogelijkheid open een klacht in te dienen bij de Nationale Ombudsman (tweedelijns voorziening).

Een klacht betreft geen bezwaar. Een bezwaar naar aanleiding van een besluit kan via de mogelijkheid van bezwaar en beroep worden afgehandeld. Een bezwaarschrift naar aanleiding van een beschikking wordt ter behandeling voorgelegd aan de afdeling Juridische Zaken van Servicepunt71. Ook in de werkwijze bij behandeling van bezwaren kan mediation een belangrijke rol vervullen.

10.4 Toezichthoudende ambtenaar

Gemeenten zijn conform de Wmo 2015 verplicht een toezichthoudende ambtenaar aan te stellen voor de Wmo.

De toezichthoudende ambtenaar moet toezien dat de uitvoering van de taken door derden aan deze kwaliteitsvereisten voldoet. Het gaat hier niet (alleen) om controleren, maar juist ook om voortdurend monitoren en in gesprek zijn en blijven over de kwaliteit én de meetinstrumenten die daarvoor ingezet worden en om onderzoek te doen bij eventuele calamiteiten.

Toezichthouden betekent ook tijdig signaleren van factoren die de kwaliteit van de dienstverlening en ondersteuning negatief kunnen beïnvloeden.

Daarnaast hoort tot de taak van de toezichthoudende ambtenaar het zogenaamde calamiteiten toezicht. Aanbieders zijn ingevolge de Wmo 2015 verplicht een eventueel bij hen opgetreden calamiteit te melden aan de toezichthouder. De toezichthouder zal na een opgetreden calamiteit onderzoek verrichten naar de oorzaken die hebben geleid tot de calamiteit. Dit onderzoek is er vooral op gericht om aanbevelingen te kunnen doen waarmee in de toekomst de kans op het optreden van een dergelijke calamiteit wordt verkleind.

Het toezicht voor de gemeente Oegstgeest is per 1 oktober 2016 ondergebracht bij de GGD Hollands Midden.

10.5 Ondersteuning aan 16-27 jarigen

10.5.1 Inleiding

Jongvolwassen in de leeftijd van 17 tot 27 jaar die kampen met de volgende problematiek kunnen in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening: problemen op het gebied van wonen, school en/of werk, tekorten op het gebied van zowel sociale als praktische vaardigheden, moeite met leefritme en bijbehorende discipline, gebrekkig sociaal netwerk.

 

10.5.2 Zorgcontinuïteit

Iedere jeugdige die al in jeugdhulp is, wordt door de betreffende aanbieder tijdig voorbereid op de achttiende verjaardag: jeugdhulpaanbieders in Holland Rijnland wordt verplicht om uiterlijk bij 17½ jaar, samen met de jongere een (perspectief)plan opgesteld te hebben. In dit plan worden alle relevante leefdomeinen opgenomen, van werk of school tot financiën, zorg en welzijn, inclusief mogelijke vervolgtrajecten. Dit plan heeft als doel zorgcontinuïteit beter te regelen, en zorgt er daarnaast voor dat jongeren goed voorbereid zijn op alle veranderingen en verplichtingen als zij achttien worden.

Hierbij wordt ook gekeken of de situatie qua problematiek het best afgehandeld kan worden door het jeugd- en gezinsteam of door het loket Zorg, Werk en Inkomen van de gemeente. Dit kan per situatie variëren. Nauwe afstemming tussen de jeugdige zelf, het jeugd- en gezinsteam, de zorgconsulent en de betrokken aanbieder(s) is daarom ten alle tijden cruciaal. De invulling van de voort te zetten begeleiding is zowel afhankelijk van de mogelijkheden van de aanbieder(s), als van de behoefte van de jongere.

 

10.5.3 Verlengde jeugdhulp

Soms kan de begeleiding vanuit de jeugdhulp doorlopen. Het gaat dan om verlengde jeugdhulp. Of, en op welke wijze, dit het geval is, zal in nauwe onderlinge afstemming met de jongere, het jeugd- en gezinsteam, en het loket Zorg, Werk en Inkomen beoordeeld worden. Van verlengde jeugdhulp kan alleen sprake zijn als er geen ander wettelijk kader is waarin hulp kan worden aangeboden. Om in aanmerking te komen voor verlengde jeugdhulp dient tijdig - tenminste een half jaar voor de 18e verjaardag - een perspectiefplan te worden gemaakt op basis waarvan een besluit voor verlengede jeugdhulp kan worden genomen.

10.6 Meldcode Huiselijk geweld

De gemeente heeft een meldcode waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden. De gemeente bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode.

10.7 Privacy

Eén van de uitgangspunten van de decentralisaties is dat de eigen verantwoordelijkheid van burgers voorop staat. Burgers die vrijwillig een beroep doen op hulp hebben zélf de regie over hun gegevens.

De informatie-uitwisseling staat ten dienste van de dienstverlening aan de burger.

Voordat de professional besluit samen te werken met andere professionals en wel of geen informatie over een inwoner met andere professionals te delen, dient hij/zij zorgvuldig af te wegen waarmee het uiteindelijke belang van de inwoner het meest gediend is: het respecteren van diens privacy, of een inbreuk op deze privacy (en het eventueel doorbreken van de geheimhoudingsplicht).

Wanneer is gegevensuitwisseling mogelijk

  • Als de inwoner hiervoor (expliciet) toestemming geeft, of

  • Als de wet (Algemene verordening gegevensbescherming AVG, Jeugdwet, Wmo, Participatiewet e.d.) het toestaat.

  • Als de veiligheid van de inwoner in het geding is.

 

In geval van gegevensuitwisseling gelden o.a. de voorwaarden van de AVG.

Dat houdt onder meer het volgende in:

  • De betrokkene kan op verzoek inzicht krijgen in de eigen gegevens, in welke gegevens met welke partijen zijn uitgewisseld en welke (vroeg)signalen zijn gemeld;

  • Als informatie niet direct getoond kan worden (bijvoorbeeld in het gedwongen kader) wordt achteraf alsnog inzichtelijk gemaakt welke gegevens zijn ingezien of uitgewisseld;

  • Het doel is niet te bereiken met een ander (of minder vergaand) middel (subsidiariteitsbeginsel);

  • Daarnaast geldt het proportionaliteitsbeginsel, wat betekent dat er alleen strikt noodzakelijke gegevens worden uitgewisseld.

10.8 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze beleidsregels indien toepassing van de beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

10.9 Citeertitel en inwerkingtreding.

  • 1.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2019”.

  • 2.

    De “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2018” worden ingetrokken.

  • 3.

    Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2019.

Aldus besloten in de vergadering van .. december 2018.

Het College van Burgemeester en wethouders van de gemeente Oegstgeest,

H.A. Leegstra

secretaris

E.R. Jaensch

burgemeester

Bijlage 1  

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen

WOONVOORZIENINGEN

Aankleedtafel voor kinderen en volwassenen

Airco – losse eenheid

Antislip coating

Antislip tegels bij nieuwbouw of renovatie

Automatische deuropeners voor garages

Centrale verwarming

Dakkapellen

Douchecabine

Douchekop en glijstang / standaard douche(toilet)beugel

Eengreepsmengkranen

Eenhendelmengkraan (m.u.v. lange hendel)

Elektrische bediening inrichtingselementen (licht, gordijnen, zonwering)

Elektrische bediening zonwering

Kookplaten Inductie en keramisch

Handgrepen/beugels (m.u.v. stationaire/opklapbare toiletbeugels, wastafelbeugels)

Raamopeners (m.u.v. rolstoelgebonden personen)

Renovatie badkamer (20 jaar)

Renovatie keuken (15 jaar)

Screens en zonneschermen

Thermostatische mengkraan

Toiletpot (verstelbaar/verlaagd/verhoogd 6+ t/m 9+)

Toilet verhoger (los)

Vervanging keukenapparatuur

Vervanging lavet door douche

VERVOERSVOORZIENINGEN

Auto – airconditioning

Auto - automatische transmissie

Auto - blindering

Auto – elektrische raambediening

Auto - stuurbekrachtiging

 

Fiets – aankoppelfiets voor kinderen

Fiets – bakfiets

Fiets – buggy (tot 18 kilo)

Fiets – elektrische fiets

Fiets – fietskarretje voor kinderen (voor fiets en scootmobiel)

Fiets – fiets met hulpmotor

Fiets – fiets met lage instap

Fiets – ligfiets

Fiets – tandem (normale uitvoering en uitvoering met hulpmotor

 

 

OVERIGE

boodschappendienst

crèche

financieel-administratieve ondersteuning

Gastouder

Hondenuitlaatservice

Kinderopvang

Maaltijdservice

 

 

Bijlage 2  

Gebruikelijke hulp

 

Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Onder een leefeenheid wordt verstaan alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Onder een huisgenoot wordt iedere persoon verstaan die tot de leefeenheid van de inwoner behoort. Bij een commerciële huurders- of kostgangersrelatie worden volwassen huisgenoten geacht geen deel uit te maken van de leefeenheid.

 

Algemeen uitgangspunt

Bij een ondersteuningsvraag wordt eerst bezien of en in hoeverre iemand zelf of met gebruikelijke hulp in staat is zijn problemen op te vangen. Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt bepaald door wat op dat moment naar algemene aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten als dat nodig en mogelijk is hun rol nemen in het huishouden. Gebruikelijke hulp vloeit rechtstreeks voort uit de sociale relatie, waarin het voeren van een gemeenschappelijk huishouden een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van dat huishouden met zich brengt. Gebruikelijke hulp is dan ook de normale, dagelijkse hulp die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden.

 

Afwegingskader gebruikelijke hulp

Het is wenselijk om een objectief afwegingskader vast te stellen wat betreft de afbakening en inzet van gebruikelijk hulp om te voorkomen dat sprake is van toeval of van willekeur. Het college neemt daarbij een aantal uitgangspunten over zoals die golden in de AWBZ en voor wat betreft het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden blijven de regels gelden zoals onder de Wmo 2007.

 

Begeleiding en overnemen huishoudelijke werkzaamheden

Het college houdt bij de boordeling of van de huisgenoot gebruikelijke hulp kan worden gevergd in ieder geval rekening met:

  • De aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de inwoner;

  • De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de inwoner;

  • De leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen;

  • De mogelijkheid om de gebruikelijke hulp aan te leren.

 

Daarbij kan onderscheid bestaan tussen gebruikelijke hulp ingeval van begeleiding en/of het overnemen van huishoudelijke taken door huisgenoten.

 

De aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de inwoner

De aard van de ondersteuningsbehoefte kan zeer divers zijn. De inwoner kan aangewezen zijn op hulp bij zelfzorg, de thuisadministratie, het plannen of ondernemen van dagelijkse activiteiten in het kader van participatie of bij problematisch gedrag. De mate van zelfredzaamheid is enerzijds afhankelijk van de beperkingen die de inwoner daarbij ondervindt. Anderzijds wordt de mate van zelfredzaamheid bepaald door wat de inwoner wel zelf kan al dan niet met hulp van anderen of met gebruikmaking van bijvoorbeeld algemene voorzieningen. Het college houdt in ieder geval rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden.

 

Ook de omvang van de ondersteuningsbehoefte kan divers van aard zijn. Zo kan de inwoner zijn aangewezen op permanent toezicht wat zware eisen kan stellen aan de persoon van wie gebruikelijke hulp wordt gevergd. Daarnaast kan de totale omvang van de ondersteuningsbehoefte met zich meebrengen dat (deels) niet meer van gebruikelijke hulp kan worden gesproken. Dat deel daarvan kan daarom als boven-gebruikelijk worden aangemerkt, tenzij het uitstelbare ondersteuning betreft of bijvoorbeeld gebruik kan worden gemaakt van andere oplossingen. Is dat niet aan de orde, dan kan het college een maatwerkvoorziening verlenen. Het kan echter ook gaan om een meer incidentele vorm van hulp die wel een structureel karakter heeft. Denk bijvoorbeeld aan hulp bij zelfzorg of participatie. De omvang van de hulp kan onder de normale routine van de leefeenheid vallen. Denk bijvoorbeeld aan het uitzoeken en klaarleggen van kleding, het gezamenlijk eten, et cetera. In die gevallen zal de hulp al snel als gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt.

 

Kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte

Afhankelijk van de aard van de beperking kan er een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte bestaan bij de inwoner. Bij een kortdurende ondersteuningsbehoefte is er uitzicht op herstel in de mate van de zelfredzaamheid van de inwoner. In het algemeen geldt hiervoor een periode van drie maanden. Bij langdurig gaat het om een situatie waarbij de ondersteuningsbehoefte naar verwachting langer dan drie maanden aanwezig zal zijn. Indien er sprake is van hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden, is het in principe niet van belang of sprake is van een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte.

 

Bij de beoordeling van de duur in het kader van het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden wordt ook in principe geen rekening gehouden met een onderscheid tussen een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte.

 

De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de inwoner

Als algemeen uitgangspunt geldt dat huisgenoten elkaar onderling gebruikelijke hulp moeten bieden. Immers huisgenoten binnen de leefeenheid hebben de keuze gemaakt om een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Dat maakt hen verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Het college moet wel rekening houden met de aard van de relatie die de persoon binnen de leefeenheid heeft met de inwoner. Dat betekent dat er onderscheid kan bestaan tussen wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt, tussen kinderen ten opzichte van hun ouders en huisgenoten die bijvoorbeeld geen bloedverwantschap hebben met de inwoner.

 

Bij de beoordeling van de duur in het kader van het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden wordt in principe geen rekening gehouden met de aard van de relatie. Het gaat er om of sprake is van een huisgenoot binnen de leefeenheid.

 

Het college houdt wel rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden. Voorbeelden zijn:

  • hulp bij een bezoek aan de familie, vrienden, huisarts, et cetera;

  • hulp bij of het overnemen van taken die tot een gezamenlijk huishouden behoren zoals de thuisadministratie;

  • Hulp aan derden, die behoren tot de omgeving van de cliënt, in het omgaan met de beperkingen van de cliënt. Denk aan familie, vrienden, leerkracht, et cetera;

  • Hulp van ouders aan kinderen, waaronder ook toezicht, bij activiteiten zoals zwemmen of andere activiteiten die kinderen normaal gesproken doen en waar zij door hun ouders bij begeleid worden.

 

Er zijn meer voorbeelden denkbaar die afhankelijk zijn van de individuele situatie. Verder kan het zijn dat de naar algemene maatstaven geldende ‘gebruikelijke hulp’ substantieel wordt overschreden bij ouders en kinderen. Hier kan het gaan om een langdurige ondersteuningsbehoefte, die in vergelijking tot gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel, substantieel wordt overschreden. In die gevallen kan een maatwerkvoorziening zijn aangewezen.

 

Als uitgangspunt geldt dat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar meer wordt verwacht in het kader van gebruikelijke hulp dan van kinderen ten opzichte van hun ouders. Dat heeft te maken met wat gebruikelijk is volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer: de onderhoudsplicht. Zo wordt het normaal geacht dat de ene partner de ander aanspoort tot bijvoorbeeld zelfzorg of hulp biedt bij de sociale redzaamheid.

 

Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van kinderen naar hun ouders. Het hoeft niet in alle gevallen zo te zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer gebruikelijk is dat kinderen hun ouder(s) bijvoorbeeld aansporen tot zelfzorg. Daarbij kan de mate van beperkingen en de noodzakelijke aansporing tot zelfzorg bepalend zijn.

 

Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van huisgenoten ten opzichte van elkaar. Gelet op aard van de relatie (bijvoorbeeld niet familierechtelijk) kan het zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer niet gebruikelijk is dat ene huisgenoot de ander aanspoort tot zelfzorg. Daarbij kan de mate van beperkingen en de noodzakelijke aansporing tot zelfzorg bepalend zijn.

 

De zorgplicht van ouders voor hun kinderen strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon die past bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Het overnemen van de gebruikelijke hulp van de kinderen kan een Wmo-aanspraak zijn, maar structurele opvang van kinderen in beginsel niet.

 

De leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen

Als de inwoner thuiswonende kinderen heeft, dan gaat het college er in beginsel vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en de ontwikkelingsfase, een bijdrage kunnen leveren aan het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden. Ondersteuning bieden, zoals begeleiding, ligt minder voor de hand en dat beoordeelt het college in het individuele geval.

 

In geval de leefeenheid van de inwoner mede bestaat uit kinderen, dan gaat het college er vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken. Een volwassenen huisgenoot van 23 jaar en ouder dient het huishouden geheel over te nemen. Een 18- tot 23-jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Als uitgangspunt hanteert het college 2 uur voor uitstelbare taken en 3 uur per week voor niet-uitstelbare taken. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden. Onder omstandigheden kan ook andere hulp of ondersteuning van het meerderjarige kind aan de ouder(s) onder de gebruikelijke hulp vallen. Verder geleden de volgende uitgangspunten.

  • Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding;

  • Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand doen;

  • Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen;

    Hier wordt door het Sociaal Team Oegstgeest gekeken of dit redelijk en reëel van kinderen verwacht kan worden.

 

De mogelijkheid om de gebruikelijke hulp aan te leren.

Het kan voorkomen dat er (tijdelijk) geen gebruikelijke hulp kan worden gevergd. Een reden daarvoor kan zijn dat de huisgenoot niet weet op welke manier zij gebruikelijke hulp kan of moet verlenen, maar dat wel kan aanleren. Denk bijvoorbeeld aan situaties waarin men wordt geconfronteerd met een ondersteuningsbehoefte van de inwoner door niet eerder aanwezige beperkingen zoals een niet aangeboren hersenletsel (NAH) of (beginnende) dementie. Of een huisgenoot die bijvoorbeeld nooit heeft geleerd huishoudelijke werkzaamheden uit te voeren, maar wel leerbaar is. Het college kan dan tijdelijk een maatwerkvoorziening inzetten om de gebruikelijke hulp aan te leren. De ondersteuning is dan ook gericht op het in staat te stellen om te gaan met (de gevolgen van) de beperkingen van de inwoner. Ook de leerbaarheid van de inwoner speelt hierbij een belangrijke rol. Die kan betrekking hebben op het (leren) accepteren van de gebruikelijke hulp.

 

Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis dan wel vaardigheden mist om gebruikelijke hulp aan de inwoner te bieden en deze vaardigheden niet kunnen worden aangeleerd wordt van hen geen gebruikelijke hulp verwacht.

 

Overbelasting en gebruikelijke hulp

De vraag is of in individuele situaties van een uitzondering sprake is op grond waarvan toch taken of activiteiten in het kader van gebruikelijke hulp moeten worden overgenomen. Een van de redenen daarvoor kan zijn dat degenen van wie wordt verwacht dat zij gebruikelijke hulp bieden, overbelast zijn (geraakt) en niet meer in staat zijn dat te doen. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, partner of huisgenoot helpen om een oordeel te vormen.

 

Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.

 

Niet alleen de omvang van de planbare hulp, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare ondersteuning te bieden is van invloed op de belastbaarheid van de degene geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele taken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van degene die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Het college zal bij de beoordeling over (dreigende) overbelasting ook rekening moeten houden met de gebruikelijke zorg in het kader van verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Jeugdwet. Het kan dus zijn dat deze zorg of hulp wordt verleend zonder dat aanspraak wordt gedaan op de betreffende wet.

Bijlage 3  

Onderzoek dreigende overbelasting

 

Algemeen

Het college onderzoekt altijd of er in de individuele situatie moet worden afgeweken van de algemene regels. Een van de redenen om in de individuele situatie af te wijken kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat zij taken overneemt, reeds overbelast dreigt te raken.

 

Overbelasting is: “meer belasten dan het prestatievermogen toelaat”. In medische kringen praten we over het (on)evenwicht tussen draagkracht(= belastbaarheid) en draaglast (= belasting).

Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren. Het kan soms heel duidelijk zijn dat de mantelzorger of de persoon die gebruikelijke hulp levert overbelast is, in ander gevallen is dat minder duidelijk en zal dit in het gesprek moeten worden uitgediept.

 

Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:

  • lichamelijke conditie;

  • geestelijke conditie;

  • wijze van omgaan met problemen (coping);

  • motivatie voor zorgtaak;

  • sociaal netwerk.

 

Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:

  • omvang en mate van (on)planbaarheid van zorgtaken;

  • ziektebeeld en prognose;

  • inzicht van mantelzorger in ziektebeeld van de zorgvrager;

  • woonsituatie;

  • bijkomende sociale problemen;

  • bijkomende emotionele problemen;

  • bijkomende relationele problemen.

 

Hieronder volgt een reeks van vragen die tijdens het gesprek zouden kunnen helpen bij het verkrijgen van een indruk over de eventuele overbelasting van de mantelzorger.

 

  • Wat zegt de mantelzorger er zelf over, hoe ervaart hij of zij het zorgen?

  • Hoe is de (lichamelijke en geestelijke) gezondheid van de mantelzorger?

  • Zijn er signalen van overbelasting: nervositeit, vermoeidheid?

  • Heeft de mantelzorger een “uitlaatklep”? Heeft hij of zij de mogelijkheid om activiteiten buitenshuis te doen? Kan iemand zijn verhaal kwijt bij vrienden, familie of professionals? Wordt er respijtzorg geboden zodat de mantelzorger even op adem kan komen?

  • Hoe is de relatie tussen de mantelzorger en de cliënt? Hoe stelt de cliënt zich op, veeleisend of juist dankbaar? Kan de mantelzorger grenzen aangeven en ‘nee’ zeggen? Is er irritatie tussen de mantelzorger en cliënt?

  • Heeft de mantelzorger inzicht in de ziekte van de cliënt? (Als men weet dat

  • bepaald gedrag uit de ziekte voortkomt, kan het gemakkelijker zijn dat gedrag te accepteren.)

  • Hoeveel tijd heeft de mantelzorger? Heeft iemand een baan, een eigen gezin, een ander familielid dat zorg behoeft? Voorbeeld: een echtgenoot wordt ziek, terwijl zijn vrouw ook al voor haar ouders zorgt.

  • Is de zorg te plannen of is er continue controle en toezicht nodig?

  • Hoe is de prognose? (Een terminale situatie is altijd zwaar, maar een situatie die langdurig en stabiel is, kan ook veeleisend zijn.)

  • Wat zijn de knelpunten in de zorg?

  • Hoe is de woonsituatie? Woont men afgelegen, of in een flat zonder lift zodat de cliënt en de mantelzorger min of meer samen opgesloten zitten.

 

Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting

Diverse symptomen zijn waar te nemen bij (dreigende) overbelasting. Het is mogelijk, dat slechts één van deze symptomen waarneembaar is. Over het algemeen zullen meerdere symptomen gecombineerd optreden. De mate, waarin ze zich manifesteren, zal van persoon tot persoon verschillen. Daarnaast dient men zich te bedenken dat het hierbij om veelal, aspecifieke symptomen gaat, die ook bij andere stoornissen kunnen passen. Het bestaan van deze symptomen moet dus als een mogelijk signaal worden opgevat. Indien er meerdere van onderstaande symptomen aanwezig zijn, is het raadzaam dat de mantelzorger zijn huisarts raadpleegt, omdat bij langdurige aanwezigheid en/of verwaarlozing van dergelijke symptomen weer kunnen leiden tot andere, ernstige stoornissen.

Mogelijke symptomen van overbelasting zijn:

 

  • Gespannen spieren, vaak in schoudergordel en rug;

  • Hoge bloeddruk;

  • Gewrichtspijn;

  • Gevoelens van slapte;

  • Slapeloosheid;

  • Migraine, duizeligheid;

  • Spierkrampen;

  • Verminderde weerstand, ziektegevoeligheid;

  • Opvliegingen;

  • Ademnood en gevoelens van beklemming op de borst;

  • Plotseling hevig zweten;

  • Gevoelens van beklemming in de hals;

  • Spiertrekkingen in het gezicht;

  • Verhoogde algemene prikkelbaarheid, boosheid, (verbale) agressie, zwijgen;

  • Ongeduld;

  • Vaak huilen;

  • Neerslachtigheid;

  • Isolering;

  • Verbittering;

  • Concentratieproblemen;

  • Dwangmatig denken, niet meer kunnen stoppen;

  • Rusteloosheid;

  • Perfectionisme;

  • Geen beslissingen kunnen nemen;

  • Denkblokkades.

Bijlage 4 Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning

Het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning maakt onderdeel uit van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning van de gemeenten in de Leidse regio. Het betreft een leidraad waarin werkzaamheden en uitgangspunten geformuleerd worden die leiden tot een schoon en leefbaar huis. Benadrukt wordt dat het een leidraad betreft en dat samen met de inwoner gekeken wordt welke werkzaamheden in de specifieke situatie overgenomen moeten worden of welke keuzes en afwegingen de inwoner in overleg met zorgaanbieder maakt. Het leveren van maatwerk is het uitgangspunt.

 

Huishoudelijke Ondersteuning wordt resultaatgericht ingezet. “Hoe” de resultaten het beste gerealiseerd kunnen worden, wordt overgelaten aan de zorgaanbieder in overleg met de inwoner. Hierbij wordt ook gekeken welke werkzaamheden de inwoner zelf nog kan uitvoeren (of het sociale netwerk). Afspraken hierover leggen de inwoner en de zorgaanbieder vast in een zorgovereenkomst/ondersteuningsplan. Daar waar inwoner en zorgaanbieder niet gezamenlijk tot een plan/overeenkomst kunnen komen, zal de gemeente betrokken worden om in goed overleg met partijen tot een werkbare oplossing te komen.

 

Begrippen

  • a.

    Leefruimten:

    • a.

      Primaire leefruimten: Het gaat om de ruimten die frequent (dagelijks of in ieder geval meerdere keren per week) in gebruik zijn, zoals de woonkamer, de kamer(s) die als slaapkamer worden gebruikt, de hal, de keuken, het toilet en de badkamer;

    • b)

      Overige ruimten: Het gaat om de ruimten die niet frequent gebruikt, zoals een berging, een zolder of balkon.

       

  • b.

    Opmerkzaamheid: Van de hulpverlener wordt verwacht dat hij/zij alert is op veranderingen in de situatie van de cliënt.

     

Variatie in Huishoudelijke Ondersteuning (te behalen resultaten)

Onder Huishoudelijke ondersteuning vallen:

a) Huishoudelijke ondersteuning basis,

b) Huishoudelijke ondersteuning speciaal en

c) Thuisondersteuning.

 

Bij het bepalen welke ondersteuning nodig is en de intensiteit waarmee ondersteuning geboden moet worden, wordt gekeken naar de te behalen resultaten, de aanwezigheid van verzwarende omstandigheden en de noodzaak om (eventuele) begeleiding in te zetten bij het dagelijks functioneren.

 

a) Huishoudelijke ondersteuning basis

De te behalen resultaten bij het inzetten van huishoudelijke ondersteuning basis zijn het schoon en leefbaar houden van de primaire leefruimten van de woning en het optioneel verzorgen van de was. De begrippen schoon en leefbaar huis en het verzorgen van de was zijn als volgt gedefinieerd.

 

Schoon en leefbaar huis: De primaire leefruimten van het huis moeten schoon en opgeruimd zijn volgens algemeen gebruikelijke hygiënische normen. Daarmee wordt voorkomen dat de woning vervuild.

 

Wasverzorging: Verzorging van de was omvat het machinaal wassen, laten drogen en opvouwen van kleding en linnen- en beddengoed. Het strijken van kleding en/of linnen- en beddengoed vindt in principe niet plaats. In overleg met de inwoner kan eventueel bovenkleding worden gestreken zolang dit niet ten koste gaat van andere noodzakelijke werkzaamheden.

 

b) Huishoudelijke ondersteuning speciaal

De te behalen resultaten bij het inzetten van huishoudelijke ondersteuning speciaal zijn naast het realiseren van een schoon en leefbaar huis en optioneel de wasverzorging, de regievoering over het huishouden. Het regie voeren over het huishouden is als volgt gedefinieerd.

 

Regie voeren over het huishouden: Er wordt van uitgegaan dat inwoners zelf in staat zijn om hun dagelijkse huishouden te plannen. Indien dit niet het geval is, maar iemand dat wel zou kunnen aanleren, wordt (tijdelijke) ondersteuning geboden gericht op het aanleren hiervan.

 

c) Thuisondersteuning

In sommige situaties kan het nodig zijn dat naast huishoudelijke ondersteuning ook individuele begeleiding noodzakelijk is. De combinatie van huishoudelijke ondersteuning en begeleiding, zetten we in als Thuisondersteuning. Het heeft als doel te zorgen dat inwoners zo zelfstandig mogelijk kunnen blijven wonen. Deze begeleiding kan nodig zijn bij:

  • Beperkte zelfredzaamheid.

  • Gevaar van eenzaamheid of risico op verwaarlozing.

  • Onvoldoende aanwezigheid van hulp van anderen (geen sociaal netwerk).

  • Fors gebrek aan regie bij dagelijks leven.

 

Het is niet mogelijk om naast Thuisondersteuning ook nog Individuele Begeleiding in te zetten. Indien de behoefte aan “begeleiding bij het dagelijks functioneren” groter is dan binnen de Thuisondersteuning kan worden ingezet zullen aparte beschikkingen voor Huishoudelijke Ondersteuning en Individuele Begeleiding worden afgegeven.

Dit normenkader heeft alleen betrekking op het huishoudelijke ondersteuning gedeelte van thuisondersteuning.

 

Verzwarende omstandigheden

Er kunnen factoren zijn die ervoor zorgen dat schoonmaakwerkzaamheden met een hogere frequentie of intensiever moeten plaatsvinden. Inwoners zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk om de factoren die leiden tot een hogere frequentie weg te nemen. Het kan daarbij gaan om roken door inwoners of eventuele huisgenoten, het aantal en de grootte van de meubels, de aanwezigheid van veel kleine spullen of het hebben van huisdieren.

 

In deze situaties is er (in principe) geen sprake van verzwarende omstandigheden. Per inwoner zal beoordeeld worden of er in die specifieke situatie sprake is van verzwarende omstandigheden. Onder verzwarende omstandigheden kunnen vallen (niet limitatief):

  • De aanwezigheid van drie of meer kinderen onder de 12 jaar.

  • Ernstige beperkingen in het gebruik van armen en handen bij het uitvoeren van dagelijkse handelingen, bijvoorbeeld vanwege reuma, spasticiteit, verlamming of amputatie.

  • Ernstige beperkingen als gevolg van bedlegerigheid.

  • Een sterkere vervuiling van uw woning of de noodzaak van een hoger niveau van hygiëne vanwege rolstoelgebondenheid, incontinentie, allergie voor huisstofmijt of COPD.

 

De verzwarende omstandigheden kunnen van toepassing zijn bij huishoudelijke ondersteuning basis, huishoudelijke ondersteuning speciaal en thuisondersteuning. Indien sprake is van verzwarende omstandigheden gelden de volgende categorieën:

  • HO Basis Intensief

  • HO Speciaal Intensief

  • Thuisondersteuning Intensief

 

Veranderende situatie

De situatie van inwoners kan veranderen. Bijvoorbeeld door dat de gezondheid verandert of doordat de ondersteuning vanuit het netwerk wijzigt. Daarmee kan ook de behoefte aan ondersteuning wijzingen. Door korte lijnen tussen aanbieder en cliënt is er ruimte om daar waar nodig aanpassingen te verrichten in de mate van ondersteuning. Indien zorgaanbieder en cliënt concluderen dat het resultaat niet bereikt kan worden binnen de ingezette voorziening nemen zij contact op met het Sociaal (wijk)Team.

Activiteiten

We maken onderscheid tussen basisactiviteiten en incidentele activiteiten. Het gaat daarbij om activiteiten ten behoeve van een schoon en leefbaar huis, wasverzorging en het voeren van regie over het huishouden. Samen met de inwoner wordt gekeken welke werkzaamheden de cliënt of zijn sociale netwerk uit kunnen uitvoeren en welke activiteiten de zorgaanbieder uitvoert. De daadwerkelijke frequentie en activiteiten zijn afhankelijk van de situatie van de inwoner.

 

Resultaat 

Basisactiviteit

Frequentie

Schoon en leefbaar huis

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Woonkamer

 

Opruimen

1x per week

Stofzuigen

1x per week

Dweilen

1x per 2 weken

Stof afnemen

1x per week

Slaapkamer

 

 

 

 

Stof afnemen

1x per week

Opruimen

1x per week

Stofzuigen

1x per week

Bed verschonen

1x per 2 weken

Dweilen

1x per 4 weken

Keuken

Dweilen

1x per week

Afval opruimen

1x per week

Keukenblok (buitenzijde)

1x per week

Kookplaat, spoelbak en tegelwand afnemen

1x per week

 Stofzuigen

1x per week

Sanitaire ruimtes

 

Toilet schoonmaken

1x per week

 Natte cel schoonmaken

 1x per week

Hal/gang  

 

Stofzuigen

1x per week

Dweilen

1x per week

Stof afnemen

1x per week

 

Wasverzorging

Wassen en drogen van kleding

1x per 2 weken

Strijken van bovenkleding

1x per 2 weken

 

Regie voeren

Plannen en beheren van middelen voor het huishouden

1x per week

Plannen van huishoudelijke taken

1x per week

 

Resultaat

Incidentele activiteit

Frequentie

Schoon en leefbaar huis

 

Gordijnen wassen

1x per jaar

Ramen binnenzijde

4x per jaar

Deur/deurposten nat afnemen

2x per jaar

Keukenkastjes (binnenzijde)

1x per jaar

Koelkast (binnenzijde)

3x per jaar

Oven/magnetron (binnenzijde)

2x per jaar

Vriezer reinigen binnenzijde (ontdooit)

1x per jaar

Afzuigkap reinigen

2x per jaar

Tegelwand natte cel afnemen

4x per jaar

Trap stofzuigen

1x per 4 weken

 

Bijlage 5 Mogelijke Activiteiten Begeleiding

Ondersteunen bij het aanbrengen van structuur en/of het voeren van regieDeze activiteiten richten zich met name op de beperkingen en stoornissen in de sociale redzaamheid en het psychisch functioneren, op oriëntatiestoornissen en op probleemgedrag.

 

  • -

    -Begeleiden in verband met ernstig tekortschietende vaardigheden in het zelfregelend vermogen.

  • -

    Hulp bij initiëren of compenseren van eenvoudige of complexe taken, besluiten nemen en de gevolgen daarvan wegen.

  • -

    Hulp bij het regelen van randvoorwaarden op het gebied van wonen, onderwijs, werk, inkomen, iets kopen/ betalen, het stimuleren tot en voorbereiden van een gesprek (dit betreft niet het meegaan naar en aanwezig zijn bij het gesprek).

  • -

    Hulp bij plannen, stimuleren en voorbespreken van activiteiten.

  • -

    Hulp bij het initiëren of compenseren van op/bijstellen van dag/weekplanning; dagelijkse routine.

  • -

    Inzicht geven in (mogelijke) gevolgen van besluiten.

  • -

    Hulp bij zich aan regels, afspraken houden, corrigeren van besluiten of gedrag.

Ondersteunen bij praktische vaardigheden / handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid. Deze activiteiten richten zich met name op de beperkingen in de sociale redzaamheid en het zich bewegen en verplaatsen.

  • -

    Hulp bij uitvoeren of overnemen van eenvoudige of complexe taken/activiteiten, of hulp bij oplossen van praktische problemen die buiten de dagelijkse routine vallen.

  • -

    Hulp bij het beheren van geld.

  • -

    Hulp bij de administratie (alleen in de zin van oefenen).

  • -

    Hulp bij openbaar vervoer gebruik (alleen in de zin van oefenen).

  • -

    Hulp bij of overnemen van post openmaken, voorlezen en het regelen van de afhandeling praktische zaken.

  • -

    Instructie bij en/of het toezien op de persoonlijke verzorging (zelfzorg).

  • -

    Hulp bij plannen en stimuleren van contact in de persoonsgebonden sociale omgeving, bijvoorbeeld hulp bij het opbouwen van een sociaal netwerk).

  • -

    Hulp bij communicatie in de persoonsgebonden omgeving bij bijvoorbeeld afasie.

Ondersteunen van de mantelzorger/gebruikelijke zorger

  • -

    Oefenen van de mantelzorger/gebruikelijke zorger hoe om te gaan met de gevolgen van de aandoening, stoornis of beperking van de inwoner.

Bieden van toezicht

  • -

    Overnemen van toezicht gericht op het bieden van fysieke zorg, zodat tijdig ingegrepen kan worden bij bijvoorbeeld valgevaar, of complicaties bij een ziekte en medicijngebruik.

  • -

    Het overnemen van toezicht en het aansturen van gedrag ten gevolge van een stoornis, thuis of elders.

Aansturen van gedrag

  • -

    Aansturen van gedrag met ernstig tekortschietende vaardigheden in het zelfregelend vermogen.

  • -

    Begeleiden bij sociaal-emotionele problematiek die samenhangt met de stoornis.

Bieden van een dagprogramma ter vervanging van onderwijs, arbeid of andersoortige dagstructurering

  • -

    Begeleiden bij onderwijs, arbeidsmatige dagbesteding (activiteiten met een zelfstandig karakter waarbij het vaak zal gaan om het tot stand brengen van een product of dienst, afgestemd op de mogelijkheden en interesse van de inwoner).

  • -

    Begeleiden bij activering (activiteiten gericht op zinvol besteden van de dag, aangepast aan de mogelijkheden en interesse van de inwoner, waaronder handvaardigheid, expressie, beweging, belevingsactiviteiten).

  • -

    Begeleiden bij activering (belevingsgerichte activiteiten op een eenvoudig niveau met extra aandacht voor sfeer, geborgenheid, veiligheid, ritme en regelmaat).

 

Naar boven