Gemeenteblad van Tubbergen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Tubbergen | Gemeenteblad 2018, 277612 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Tubbergen | Gemeenteblad 2018, 277612 | Verordeningen |
Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Tubbergen 2019
De raad van de gemeente Tubbergen,
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van [dd. NTB], [nr. NTB]
gelet op het advies van de algemene commissie van [dd. NTB],
gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015,
alsmede gelet op artikel 156 van de Gemeentewet, en
het Beleidsplan Omzien Naar Elkaar [dd. NTB]
voor burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie de wet een ondersteuningsplicht schept voor gemeenten met als doel het versterken van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen,
HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN EN REIKWIJDTE
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In de verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Algemeen gebruikelijk: een zaak of een dienst die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, algemeen verkrijgbaar is, niet aanzienlijk duurder dan vergelijkbare producten en die naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van de persoon als de aanvrager behoren;
Huishoudelijke ondersteuning: het in overwegende mate overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van de cliënt dan wel van de leefeenheid waartoe de cliënt behoort voor zover de huisgenoten naar oordeel van het college geen gebruikelijke hulp kunnen bieden. Daaronder kan ook het aanleren van deze activiteiten vallen;
Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven staat of zal staan. Als de cliënt met een briefadres in de BRP ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres;
Normale gebruik van de woning: het kunnen verrichten van de elementaire woonfuncties gericht op zelfredzaamheid (eten, slapen, lichaamsreiniging, koken), het verrichten van belangrijke huishoudelijke taken, horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning waaronder ook de toegang tot de woning. Daaronder kan onder omstandigheden tevens de berging, de toegang tot tuin of balkon van de woning worden verstaan;
Woning: een woonruimte welke volgens algemeen maatschappelijk aanvaarde maatstaven bestemd en geschikt is voor permanente bewoning en waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Hieronder begrepen een woonschip en een woonwagen, mits bestemd én nog tenminste vijf jaar geschikt voor permanente bewoning;
ZZP-er: een ondernemer die geen personeel in dienst heeft, is ingeschreven in het handelsregister en/of KvK als zijnde verlener van maatschappelijke ondersteuning en voldoet aan de kwaliteitseisen, waarbij voor de vaststelling of er sprake is van een ondernemer in ieder geval de volgende criteria gelden:
Artikel 1.2 Reikwijdte verordening
Voor ingezetenen van Nederland met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning in de vorm van beschermd wonen of opvang geldt dat zij zich melden en de daarmee verband houdende aanvraag indienen in de gemeente Almelo. Het college van de gemeente Tubbergen draagt zonodig zorg voor een zorgvuldige overdracht.
HOOFDSTUK 3. BEOORDELING VAN DE AANSPRAAK
Een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Tubbergen kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet:
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met het verslag als bedoeld in artikel 2.5 van de verordening en voor zover aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt op aanvaardbare wijze in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en daardoor zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Een cliënt die ingezetene is van Nederland met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet:
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met het verslag en voor zover aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt op aanvaardbare wijze in staat wordt gesteld zich weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Artikel 3.3 Beginsel van primaat
Als het verstrekken van een woningaanpassing en/of woonvoorziening als goedkoopst passende bijdrage wordt aangemerkt, dan wordt aan de cliënt die (toch) verhuist naar een andere woning geen financiële maatwerkvoorziening verstrekt als bedoeld in artikel 4.11, eerste lid aanhef en onder c, van de verordening.
HOOFDSTUK 4. MAATWERKVOORZIENINGEN
Het college kan in plaats van een maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid individueel gerichte maatregelen treffen of laten treffen gericht op de zelfredzaamheid en/of participatie van de cliënt. Deze maatregelen kunnen betrekking hebben op de afstemming als bedoeld in artikel 2.3.5, vijfde lid aanhef en onder a tot en met h, van de wet.
Artikel 4.4 Criteria groepsondersteuning en vervoer
Artikel 4.8 Criteria verplaatsen in en om de woning
Hulpmiddelen voor het zich verplaatsen in en om de woning worden slechts verstrekt als deze zijn gericht op het in staat te stellen de noodzakelijke gebruiksruimten te bereiken voor het normale gebruik van de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben.
Artikel 4.11 Criteria financiële maatwerkvoorziening
HOOFDSTUK 5. PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Artikel 5.4 Verplichtingen persoonsgebonden budget overig
Het pgb voor het realiseren van een woningaanpassing moet binnen 12 maanden na toekenning zijn aangewend voor de bekostiging van het doel waarvoor het pgb is verstrekt en voldoen aan het programma van eisen als bedoeld in artikel 5.6, vierde lid, van de verordening. Bij de zogeheten gereedmelding overlegt de cliënt een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de woningaanpassing voldoet aan het programma van eisen.
Artikel 5.5 Hoogte persoonsgebonden budget diensten niet zijnde beschermd wonen of opvang
Voor het bedrag als bedoeld in artikel 5.22, eerste lid, van de Regeling langdurige zorg geldt het bedrag geldend op 1 januari van elk kalenderjaar en als vakantiebijslag van toepassing is, dan is in het bedrag de vakantiebijslag als bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, verdisconteerd.
HOOFDSTUK 6. BIJDRAGE IN DE KOSTEN, KOSTPRIJS, RITBIJDRAGE EN RESERVERINGSTOESLAG
Artikel 6.2 Algemene voorziening
De cliënt die gebruik maakt van de was- en strijkservice is aan de aanbieder een bedrag verschuldigd van € 5,00 per waszak.
HOOFDSTUK 8. BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK
Artikel 8.2 Toezicht en kwaliteitseisen
De kwaliteitseisen die gelden voor de door het college gecontracteerde aanbieders zijn ook van toepassing op de derde aan wie het pgb wordt besteed, tenzij het pgb daardoor onbereikbaar wordt en de cliënt onverkort voldoet aan de voorwaarden van artikel 2.3.6 van de wet en bepalingen van de verordening.
Artikel 8.4 Opschorting betaling uit het persoonsgebonden budget
Het college kan de Sociale Verzekeringsbank verzoeken tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste 13 weken van een betaling uit het pgb als er aangaande een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen van handelen of nalaten als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid aanhef en onder a, d of e, van de wet.
Artikel 8.5 Opschorting levering maatwerkvoorziening
Het college kan de levering van een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk opschorten voor ten hoogste 13 weken als er aangaande een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen van handelen of nalaten als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid aanhef en onder a, d of e, van de wet.
HOOFDSTUK 9. BEEINDIGING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING
Behoudens artikel 2.3.10 van de wet kan het college een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening dan wel pgb geheel of gedeeltelijk beëindigen, als:
Artikel 9.2 Herzien of intrekken van besluiten
Behoudens artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college desgevraagd of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot een herziening of intrekking van de beslissing als bedoeld in de artikelen 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.
Het college kan een besluit als bedoeld in het eerste lid herzien of intrekken als blijkt dat de cliënt niet of onvoldoende heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd in de wet of die bij of krachtens deze verordening van toepassing zijn waaronder inbegrepen het niet nakomen van de verplichtingen die rechtstreeks voortvloeien uit het pgb, de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst.
Het college kan overeenkomstig het eerste lid een besluit tot toekenning tegemoetkoming meerkosten als bedoeld in hoofdstuk 7 van de verordening herzien of intrekken als achteraf blijkt dat onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid.
Artikel 9.3 Terugvordering geldswaarde
Het college kan nadat het besluit tot toekenning van een (financiële) maatwerkvoorziening dan wel pgb, is herzien of ingetrokken:
terugvorderen van de cliënt als de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden en van de derde als degene daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend.
De wijze waarop de terugvordering geïnd wordt, kan verrekening met het pgb zijn of met de uitkering die de cliënt van het college ontvangt voor zijn levensonderhoud op grond van de Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of gewezen zelfstandigen. De hoogte van het na verrekening resterende (periodieke) pgb moet in redelijke verhouding staan tot de te compenseren beperkingen.
Artikel 9.4 Terugvordering overig
De wijze waarop de terugvordering geïnd wordt, kan verrekening met het pgb zijn of met de uitkering die de cliënt van het college ontvangt voor zijn levensonderhoud op grond van de Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of gewezen zelfstandigen. De hoogte van het na verrekening resterende (periodieke) pgb moet in redelijke verhouding staan tot de te compenseren beperkingen.
HOOFDSTUK 10. OVERIGE BEPALINGEN
§ 4. Betrekken van ingezetenen
Artikel 10.7 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van [DATUM].
De raadsgriffier,
[naam]
De voorzitter,
[naam]
Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Tubbergen 2019
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) draagt gemeenten onder meer op te zorgen voor maatschappelijke ondersteuning, de kwaliteit en continuïteit van voorzieningen. Onder maatschappelijke ondersteuning (art. 1.1.1, eerste lid, van de wet) wordt verstaan:
De wetgever stimuleert burgers regie te nemen over hun leven en zelf verantwoordelijk te zijn voor hun eigen ontplooiing. Dat wil zeggen hoe zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven. Van burgers wordt verwacht dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan. De Wmo 2015 wil de rechten en plichten van de burgers meer met elkaar in evenwicht te brengen. De Wmo 2015 biedt in dat kader meer mogelijkheden dan de Wmo (oud) om burgers op een goede manier maatschappelijk te ondersteunen zonder dat dit altijd hoeft te leiden tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening. Inwoners van de gemeente Tubbergen die zelf, dan wel samen met personen in hun naaste omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, kunnen een beroep doen op de door gemeente Tubbergen georganiseerde ondersteuning. Als de cliënt dat wenst, kan de noodzakelijke ondersteuning ook in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) worden verstrekt. Samen met de professional van de gemeente Tubbergen bespreekt de cliënt de mogelijkheden om voor een pgb in aanmerking te komen.
Bij de beoordeling of het bieden van ondersteuning nodig is gaat het om maatwerk, rekening houdend met de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt. Hierover gaan de professionals van de gemeente Tubbergen met de cliënt en eventueel zijn mantelzorger in gesprek. De eventuele behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger bij de uitvoering van taken maakt daar ook onderdeel van uit. Daarbij staan de eigen mogelijkheden (eigen kracht) van de cliënt en het te bereiken resultaat centraal en wordt zoveel mogelijk een integrale benadering nagestreefd. Dat wil zeggen dat de ondersteuning zonodig wordt afgestemd op het cliëntsysteem waar de cliënt onderdeel van uit maakt. Andere wetten zoals de Participatiewet en de Jeugdwet kunnen daar ook een rol bij spelen. Van dat gesprek ontvangt de cliënt een verslag. De gemeente Tubbergen voert de regie op het te behalen resultaat zoals dat in het besluit is vastgesteld.
Artikel 2.1.3 van de wet geeft de gemeenteraad de opdracht om een verordening vast te stellen met de regels die noodzakelijk zijn ter uitvoering van de wet en het beleidsplan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen. Deze verordening is dan ook een essentieel document voor de concrete uitwerking van het beleid van de gemeente Tubbergen. Voor de inwoners van Tubbergen biedt deze verordening duidelijkheid over wat zij van de gemeente mogen verwachten maar ook wat bij de beoordeling van de aanspraak (redelijkerwijs) van hen wordt verwacht. Voor de professionals van de gemeente Tubbergen biedt de verordening de benodigde kaders en criteria om op een resultaatgerichte manier tot maatwerk te komen in samenspraak met de inwoner die zich meldt met een hulpvraag.
HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN EN REIKWIJDTE
Artikel 1.1 eerste lid aanhef onder a: algemeen gebruikelijk
De begripsbepaling is enerzijds van belang om te kunnen beoordelen of de cliënt zijn beperkingen met een zaak of dienst kan oplossen dan wel verminderen. Anderzijds is van belang dat het aannemelijk is dat de cliënt over een (gevraagde) zaak of dienst zou hebben kunnen beschikken omdat die naar geldende maatschappelijke opvattingen tot diens gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon behoort. Zie verder bij artikel 3.2, tweede lid aanhef en onder a, van de verordening.
Artikel 1.1 eerste lid aanhef en onder b: budgethouder
Het pgb wordt toegekend aan de cliënt. Die is uiteindelijk verantwoordelijk voor juiste uitvoering van de taken verbonden aan het pgb en de aan het pgb verbonden verplichtingen (overeenkomsten aangaan, declareren en verantwoorden).
Artikel 1.1 eerste lid aanhef en onder c: budgetperiode
De budgetperiode is afhankelijk van de geïndiceerde maatwerkvoorziening waar de hoogte van het pgb op is gebaseerd. Het college stelt de budgetperiode vast in het besluit op de aanvraag.
Artikel 1.1 eerste lid aanhef en onder d: budgetplan
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 1.1 eerste lid aanhef en onder e: collectieve maatwerkvoorziening
Deze maatwerkvoorziening wordt individueel verstrekt maar kan wel door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt. Voorbeelden zijn: maatwerkvoorziening collectief vervoer, financiële maatwerkvoorziening in de vorm van individueel (rolstoel)taxivervoer en groepsondersteuning (dagbesteding).
Artikel 1.1 eerste lid aanhef en onder f: Financieel Besluit
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 1.1 eerste lid aanhef en onder g: groepsondersteuning
Het betreft begeleiding in de vorm van dagbesteding met een omschreven doel (zie artikel 4.4 van de verordening).
Artikel 1.1 eerste lid aanhef en onder h: huishoudelijke ondersteuning
Met de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (o.a. CRVB:2016:1402) is duidelijk geworden dat huishoudelijke ondersteuning, net als huishoudelijke verzorging op grond van de Wmo (oud), binnen het bereik van de Wmo 2015 valt. De wet geeft echter geen definitie van huishoudelijke ondersteuning. Deze definitie sluit daarom zoveel mogelijk aan bij de wettelijke definitie zoals die tot 1 januari 2015 luidde in de Wmo (oud). Ook kan huishoudelijke ondersteuning worden toegekend om de huishoudelijke taken aan te leren.
Artikel 1.1 eerste lid aanhef en onder i: hulpvraag
Onder de hulpvraag wordt feitelijk de melding als bedoeld in de wet verstaan. Na de melding van de hulpvraag voert het college een onderzoek uit (zie artikel 2.4 van de verordening).
Artikel 1.1 eerste lid aanhef en onder j: hoofdverblijf
Het gaat om de woning waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben. De toevoeging ‘zal hebben’ is opgenomen om cliënten niet de mogelijkheid te ontnemen naar de gemeente Tubbergen te kunnen verhuizen. Wel zal de cliënt bij de keuze van een woning nadrukkelijk rekening moeten houden met de diens (te verwachten) beperkingen. Dat valt onder zijn eigen verantwoordelijkheid, zie artikel 4.7, eerste lid, van de verordening.
Artikel 1.1 eerste lid aanhef en onder k: instandhoudingskosten
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 1.1 eerste lid aanhef en onder l: leefeenheid
De begripsbepaling vloeit rechtstreeks voort uit de wettelijke bepaling over gebruikelijk hulp. Het gaat om de genoemde personen die gemeenschappelijk een woning bewonen en met elkaar een huishouden voeren. Het college kan na het onderzoek tot het oordeel komen dat van hen gebruikelijke hulp kan worden gevergd.
Artikel 1.1 eerste lid aanhef en onder m: Nadere regels
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 1.1 eerste lid aanhef en onder n: normale gebruik van de woning
De begripsbepaling is met name van belang bij het verstrekken van woningaanpassingen, hulpmiddelen (woonvoorzieningen) of huishoudelijke ondersteuning. Deze maatwerkvoorzieningen worden slechts verstrekt als ze gericht zijn op het normale gebruik van de woning.
Artikel 1.1 eerste lid aanhef en onder o: Pgb
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 1.1 eerste lid aanhef en onder p: professionele organisatie
De definitie is van belang om de hoogte van het pgb te bepalen. In de verordening worden gedifferentieerde tarieven gebruikt.
Artikel 1.1 eerste lid aanhef en onder q: spoedeisend geval
Het is in beginsel aan de cliënt om te stellen en te onderbouwen dat sprake is van een spoedeisende situatie. Het college beoordeelt of er in het individuele geval tijdelijk een maatwerkvoorziening in natura moet worden verstrekt, dit in afwachting van de resultaten van het onderzoek.
Artikel 1.1 eerste lid aanhef en onder r: verslag
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 1.1 eerste lid aanhef en onder s: vervoersvoorziening
Spreekt voor zich. Voorbeelden zijn een scootmobiel of een driewielfiets.
Artikel 1.1 eerste lid aanhef en onder t: voorliggende voorziening
Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van degene die een melding doet of een aanvraag indient een beroep te doen op andere wettelijke regelingen voor zover daar aanspraak op bestaat, die aanspraak bijdraagt aan het oplossen dan wel verminderen van de beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie en dit redelijkerwijs kan worden gevergd. Zie ook toelichting bij artikel 3.2, tweede lid aanhef en onder d, van de verordening.
Artikel 1.1 eerste lid aanhef en onder u: wet
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 1.1 eerste lid aanhef en onder v: WML
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 1.1 eerste lid aanhef en onder w: woning
De wet kent geen definitie van een woning. Kamerhuur valt, gelet op de begripsomschrijving niet onder het begrip woning. Een woning voldoet (minimaal) aan het niveau van sociale woningbouw, hetgeen betekent dat de woning moet zijn voorzien van een woonkamer, een keuken, inpandige sanitaire ruimten (badkamer en toilet) en voldoende slaapkamers voor alle gezinsleden. Woningen waarin de cliënt woonachtig is en de cliënt beschikt over een door de gemeente afgegeven persoonlijke gedoogd verklaring, worden gelijkgesteld met permanente bewoning.
Artikel 1.1 eerste lid aanhef en onder x: woonvoorziening
De wet kent geen definitie van een woonvoorziening. Voor de leesbaarheid wordt dit begrip in de verordening gebruikt. In deze verordening kan het een woningaanpassing of hulpmiddel zijn voor de ondersteuning gericht op het wonen. Soms wordt in de verordening de wettelijke definitie woningaanpassing gebruikt als dat begrip ook daadwerkelijk is bedoeld.
Artikel 1.1 eerste lid aanhef en onder y: ZZP-er
De definitie is van belang om de hoogte van het pgb te bepalen. In de verordening worden gedifferentieerde tarieven gebruikt.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 1.2 Reikwijdte verordening
Het bieden van maatschappelijke ondersteuning heeft betrekking op ingezetenen van de gemeente Tubbergen. Het tweede lid bepaalt wie als ingezetene worden aangemerkt.
Onder maatschappelijke ondersteuning valt ook het bieden van beschermd wonen en opvang. Hoewel in de Wmo 2015, in tegenstelling tot de Wmo (oud), geen centrumgemeenten zijn aangewezen zijn het wel deze gemeenten die de hiervoor genoemde maatwerkvoorzieningen bieden. Daarvoor ontvangen zij vooralsnog ook de middelen van het Rijk. Voor de gemeente Tubbergen treedt de gemeente Almelo op als ‘centrumgemeente’ voor beschermd wonen en opvang. Middels een mandaatbesluit heeft de gemeente Almelo de bevoegdheid om de meldingen en bijbehorende aanvragen om beschermd wonen en opvang namens de gemeente Tubbergen af te handelen. Het college zorgt voor een zorgvuldige overdracht in het geval een cliënt zich meldt bij de gemeente Tubbergen.
Artikel 2.1 Melding van de hulpvraag
Een ieder kan zich bij het college melden. In de meeste gevallen zal dat door de cliënt zelf al dan niet samen met zijn mantelzorger of een andere persoon uit zijn sociaal netwerk gebeuren. Ook kan sprake zijn van een vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 1.1.1, tweede lid, van de wet. De melding van de hulpvraag moet op de eerste plaats gekwalificeerd kunnen worden als een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Een verzoek om informatie en/of advies wordt niet als hulpvraag aangemerkt. Dit is van belang omdat alleen een melding van een hulpvraag leidt tot een onderzoek. Zoals bij wet is voorgeschreven registreert en bevestigt het college de ontvangst van de melding aan de cliënt. Na de melding start het college het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet (zie verder art. 2.4 van de verordening).
De hoofdregel is dat het college na de melding van de hulpvraag eerst een gesprek voert met de cliënt. Een uitzondering geldt voor spoedeisende situaties (zie begripsbepaling van de verordening). Het college verstrekt in voorkomende gevallen (zo spoedig als mogelijk én nodig blijkt) een maatwerkvoorziening, dit in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek. Dit zal zich in de praktijk echter niet snel voordoen.
Artikel 2.2 Cliëntondersteuning en indienen persoonlijk plan
Artikel 2.2.4 van de wet draagt het college op in ieder te geval te zorgen voor cliëntondersteuning. Het gaat in alle gevallen om onafhankelijke ondersteuning voor de cliënt waarbij zijn belang het uitgangspunt moet zijn. Cliëntondersteuning is domeinoverstijgend en hoeft niet alleen betrekking te hebben op de Wmo 2015. Dit maakt integrale dienstverlening aan cliënten en/of burgers nog beter mogelijk. Na de melding van de hulpvraag informeert het college de cliënt en diens eventuele mantelzorger over deze mogelijkheid. Het college kan deze cliëntondersteuning aanbieden, maar cliënten moeten zich ook kunnen laten bijstaan door andere (externe) ondersteuners. Denk aan een bestaande cliënten- of belangenorganisatie. Van belang is verder nog dat het college er voor moet zorgen dat cliëntondersteuning en het beslissen op een aanvraag niet in één hand kunnen liggen. De cliëntondersteuner moet immers onpartijdig zijn en alleen in het belang van de cliënt handelen. Voordat het onderzoek wordt gedaan wijst het college de cliënt en diens eventuele mantelzorger ook op de mogelijkheid om een persoonlijk plan in te dienen (art. 2.3.2, tweede lid, van de wet). Het spreekt voor zich dat het college dat plan betrekt bij het onderzoek na de melding van de hulpvraag.
Bij wet is geregeld dat de cliënt gehouden is zich desgevraagd te legitimeren (art. 2.3.4, tweede lid, van de wet). Voor de mantelzorger en de vertegenwoordiger van de cliënt is dat niet het geval. Uit het oogpunt van zorgvuldigheid is de bevoegdheid daartoe in dit artikel opgenomen.
Het is van groot belang dat het onderzoek in goede samenspraak met de cliënt plaatsvindt, alleen dan kan goed in kaart worden gebracht wat iemands problemen zijn, wat zijn leefomstandigheden en zijn sociale omgeving (gezin en sociaal netwerk) zijn en wat de mogelijke oplossingen daarvoor zijn. Bij het gesprek kunnen ook andere personen dan de cliënt aanwezig zijn. Denk bijvoorbeeld aan: de vertegenwoordiger, de mantelzorger of andere personen uit diens sociale netwerk. Het kan zijn dat daarvoor meerdere gesprekken nodig zijn, dat is afhankelijk van het individuele geval. In het gesprek wordt in samenspraak met de cliënt bekeken welk resultaat hij wil bereiken wat betreft zijn zelfredzaamheid en/of participatie en welke oplossingen passend zouden kunnen zijn. Het spreekt voor zich dat aanwezigheid van personen uit het sociale netwerk van een cliënt een meerwaarde hebben. Denk ook aan de oplossingen die zij geheel of gedeeltelijk zouden kunnen bieden waarmee de beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie van de cliënt worden opgelost of verminderd. In geval van mantelzorg wordt de mantelzorger altijd uitgenodigd voor het gesprek. Het is namelijk van belang te weten of de mantelzorger ondersteuning nodig heeft in verband met het bieden van mantelzorg. Dat is een wettelijke opdracht van het college. Niet kan worden uitgesloten dat het onderzoek telefonisch kan worden gedaan als het college voldoende bekend is met de situatie van de cliënt. Bijvoorbeeld als recent een persoonlijk gesprek bij de cliënt thuis heeft plaatsgevonden. Overigens schrijft de wet ook niet voor hoe het onderzoek moet worden gedaan.
Het is van belang dat de cliënt weet hoe de procedure na de melding van de hulpvraag zal verlopen. Verder is het beschikken over bepaalde persoonsgegevens noodzakelijk om tot een goede uitvoering van het onderzoek te komen. Daarbij is het van belang dat de cliënt tijdens het onderzoek op de hoogte wordt gesteld van het verwerken of het uitwisselen van persoonsgegevens én dat het college aan de cliënt daarvoor zondig toestemming vraagt. Het kan ook zijn aangewezen dat het college de cliënt daarover informeert.
De wet bepaalt welke onderwerpen tijdens het onderzoek aan bod moeten komen (art. 2.3.2, vierde lid, van de wet). Het spreekt voor zich dat het persoonlijk plan en de ondersteuningsbehoefte van de mantelzorger onderdeel uitmaken van het onderzoek. Met het indienen van een persoonlijk plan is overigens niet gezegd dat het college gehouden is, als een aanvraag wordt ingediend, (volledig) tegemoet te komen aan de wensen zoals die in dat plan zijn beschreven. Dat zal het college in voorkomende gevallen wel nader moeten motiveren bij de uiteindelijke beslissing op aanvraag.
Er zijn situaties denkbaar dat de ondersteuningsbehoefte bekend is bij het college en dat een gesprek daar niets aan toevoegt. Toch mag het college alleen met toestemming van de cliënt afzien van het gesprek. Dat geldt dan ook voor het niet hoeven opstellen van het verslag.
Overeenkomstig artikel 2.3.2, achtste lid, van de wet wordt voor de cliënt een verslag van het onderzoek opgesteld. Daarin staan de in samenspraak met de cliënt, en als aanwezig de mantelzorger en andere personen uit het sociale netwerk, tot stand gekomen oplossingen die zijn geïnventariseerd. Het spreekt voor zich dat het persoonlijk plan en de ondersteuningsbehoefte van de mantelzorger hier onderdeel van uitmaken. Dit verslag vormt de belangrijkste basis voor de beslissing op de eventueel in te dienen aanvraag.
De wet bepaalt niet tot wanneer de cliënt zijn aanvraag kan indienen. Strikt genomen betekent dit dat bijvoorbeeld twaalf maanden, nadat het college het verslag aan de cliënt heeft verstrekt, de aanvraag nog kan worden gedaan terwijl de feiten en omstandigheden gewijzigd zouden kunnen zijn. De wetgever meent daarom dat het onder de verordenende bevoegdheid van de gemeenteraad valt om te bepalen tot wanneer het verslag geldig is (TK 33 841, nr. 34, p. 219).
In artikel 2.5, tweede lid, van de verordening is neergelegd hoe lang het verslag geldig is en wanneer er dus sprake is van een (nieuwe) melding van de hulpvraag. Zijn er volgens het college echter geen gewijzigde feiten of omstandigheden, dan neemt het college het ‘eerste’ verslag van het onderzoek als uitgangspunt.
Om administratieve lasten te voorkomen kan het verslag van het onderzoek ook als aanvraag worden aangemerkt als de cliënt dat op voorgeschreven wijze aangeeft. Wordt de aanvraag ook daadwerkelijk ingediend, dan kan cliënt eventuele opmerkingen over het verslag toevoegen. Het college weegt de opmerkingen mee bij de beslissing op de aanvraag.
Artikel 2.3.5, tweede lid, van de wet bepaalt dat het college binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag moet beslissen. Het kan echter voor komen dat het college in verband met de zorgvuldige voorbereiding van dat besluit een deskundigenadvies nodig heeft (zie art. 2.7 van de verordening). Het behoeft geen toelichting dat het college doorgaans niet over een dergelijk advies zal kunnen beschikken binnen de wettelijke beslistermijn. Het college heeft daarom de bevoegdheid de beslistermijn van de aanvraag op te schorten onder toepassing van artikel 4:14 van de Awb en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de cliënt het besluit tegemoet kan zien. Mocht het college binnen de genoemde termijn toch nog geen besluit kunnen nemen, dan mag de beslistermijn alleen worden verlengd met toestemming van de cliënt. Uit de wet vloeit (ook) voort om de beslistermijn op te schorten als de cliënt niet de benodigde gegevens, bescheiden heeft aangeleverd of onvoldoende medewerking heeft verleend aan het onderzoek, voor zover dat van belang is voor het beoordelen van de aanspraak. In die gevallen is artikel 4:15, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb van toepassing.
Artikel 2.7 Advisering bij melding of aanvraag
Voor de uitvoering van de wet vraagt het college (medisch) advies als het zelf niet ter zake deskundig is. In het geval van een woningaanpassing kan het college ook om advies vragen om bijvoorbeeld vast te laten stellen wat de goedkoopst passende bijdrage is. Het kan namelijk zijn dat een woningaanpassing inpandig kan worden opgelost in plaats van met een aanbouw. Er zijn meer voorbeelden denkbaar. Uit de artikel 2.3.8, derde lid, van de wet vloeit voort dat de cliënt zijn medewerking verleent aan het onderzoek door bijvoorbeeld gehoor te geven aan een oproep van de medisch adviseur of het -via een machtiging- toestemming verlenen om informatie te mogen inwinnen bij de huisarts of specialist. Wordt de bedoelde medewerking niet verleend, dan kan dat tot gevolg hebben dat het college het recht op een maatwerkvoorziening niet kan vaststellen. Daarbij geldt wel dat het college het recht niet op andere wijze kan vaststellen dan door het verlenen van de medewerking en/of de bedoelde machtiging (bijv. CRVB:2012:BY0448). Via de cliënt geldt de hier bedoelde medewerkingsplicht ook voor de huisgenoten. Denk in dit verband aan de beoordeling of wel/geen gebruikelijke hulp kan worden geboden. Het college kan ook advies vragen als dat nodig is om duidelijkheid te krijgen over de (dreigende) overbelasting van de mantelzorger. De mantelzorger kan immers ondersteuning nodig hebben bij de uitvoering (het volhouden) van de mantelzorgertaken. Deze ondersteuning is niet gericht op het toekennen van een maatwerkvoorziening aan de mantelzorger (RBNHO:2017:1022). Omdat mantelzorg niet verplicht is, kan het zijn dat de mantelzorger geen medewerking wil verlenen aan het onderzoek. Dat staat de mantelzorger vrij.
Het college kan ook een aanbieder om advies vragen.
HOOFDSTUK 3. BEOORDELING VAN DE AANSPRAAK
In dit artikel zijn voor de kenbaarheid de algemene criteria van artikel 2.3.5, derde lid, van de wet opgenomen voor de beoordeling van de aanspraak door het college. Het verstrekken van een maatwerkvoorziening is in het kader van de wet nadrukkelijk de hekkensluiter. Dit neemt overigens niet weg dat het de cliënt altijd vrij staat om een aanvraag in te dienen nadat het onderzoek is afgerond. Het tweede lid van dit artikel is (mede) gebaseerd op de tweede volzin van artikel 2.3.5, derde lid, van de wet en bepaalt dat het college maatwerk moet bieden.
De strekking van het derde lid is gelijk aan de strekking van het eerste lid met dien verstande dat dit lid betrekking heeft op de personenkring van beschermd wonen en opvang. Het vierde lid van dit artikel is (mede) gebaseerd op de tweede volzin van artikel 2.3.5, vierde lid, van de wet en bepaalt dat maatwerk geboden moet worden.
Artikel 3.2 Criteria maatwerkvoorzieningen algemeen
Hierin is bepaald dat de maatwerkvoorziening de cliënt in aanvaardbare mate staat moet stellen tot zelfredzaamheid en/of participatie. In welke mate iemand zelfredzaam moet kunnen zijn en/of kan participeren is niet in de wet bepaald omdat het mede afhankelijk is van de individuele situatie van de cliënt; het gaat om maatwerk. De wet schrijft dan ook voor dat de maatwerkwerkvoorziening daar een passende bijdrage aan moet leveren. Wat passend is, is strikt genomen een open norm die in beperkte mate in de verordening is ingekaderd. Dat geeft ruimte voor professioneel handelen. De verplichting om een maatwerkvoorziening te verstrekken gaat echter niet zo ver dat de aanvrager in exact dezelfde of wellicht zelfs betere positie wordt gebracht dan waarin hij verkeerde voor hij de ondersteuning nodig had. De gevraagde ondersteuning zal in een redelijke verhouding moeten staan tot wat de situatie van de aanvrager was voor hij ondersteuning nodig had (TK 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 149). In het artikel is daarom toegevoegd dat het in het algemeen om een aanvaardbaar niveau moet gaan. Een voorbeeld is wat onder deelname aan het maatschappelijk verkeer wordt verstaan (art. 4.10 van de verordening). Als uitgangspunt geldt dat de cliënt zich 1500-2000 kilometer (op jaarbasis) lokaal moet kunnen verplaatsen. Dit geldt vanzelfsprekend alleen als de cliënt zijn participatieprobleem niet ‘zelf of met hulp van anderen’ kan oplossen.
Het college is slechts gehouden de naar objectieve maatstaven gemeten goedkoopst passende bijdrage te bieden. Deze voorwaarde komt overeen met de ‘goedkoopst compenserende voorziening’ zoals in de Wmo (oud) werd gehanteerd. Maatwerkvoorzieningen die kostenverhogend werken zonder dat deze hiermee passender worden gemaakt, komen in principe niet voor verstrekking in aanmerking. Het college moet zich wel op het standpunt kunnen stellen dat de beoogde maatwerkvoorziening als passende bijdrage kan worden gekwalificeerd. Zijn er meerdere maatwerkvoorzieningen die als passende bijdrage kunnen gelden, dan wordt de goedkoopste verstrekt.
Een maatwerkvoorziening wordt op aanvraag individueel verstrekt, het is een ‘individuele voorziening’. Het spreekt daarom voor zich dat deze ook in overwegende mate op de cliënt gericht is. Het is echter niet uitgesloten dat tijdelijke ondersteuning aan huisgenoten en/of het sociale netwerk van de cliënt ook tot de mogelijkheden behoort, mits de ondersteuning in overwegende mate op de cliënt is gericht. Denk bijvoorbeeld aan het aanleren van het uitvoeren van huishoudelijke taken door de huisgenoot.
Deze bepaling is in de lijn met de jurisprudentie die onder de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) en Wmo (oud) tot stand is gekomen (zie begripsbepaling in de verordening). Ook onder de Wmo 2015 is het college niet gehouden een maatwerkvoorziening te verstrekken als de cliënt zijn beperkingen kan oplossen dan wel verminderen met een zaak of een dienst die voor de cliënt als algemeen gebruikelijk is te beschouwen (vergelijk CRVB:2018:2182, CRVB:2018:1250). De bepaling heeft dan ook als doel te voorkomen dat een zaak of een dienst in de vorm van een maatwerkvoorziening wordt verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van de cliënt, aannemelijk is dat hij daarover zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Een zaak of een dienst is algemeen gebruikelijk als deze:
Een vierde vraag is ter beoordeling aan het college. Namelijk of er op het moment van de aanvraag er sprake is van een dienst of zaak die naar geldende maatschappelijke opvattingen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de cliënt (aanvrager) behoort. Hierbij is het inkomen in principe niet van belang (vergelijk RBARN:2012:BX8032 en CRVB:2018:1250). Bij structurele kosten zoals de maaltijdservice of de boodschappendienst kan dat anders zijn. Uit de jurisprudentie blijkt dat deze kosten ook passend worden geacht voor personen met een inkomen op het sociaal minimum (bijv. CRVB:2014:4276, CRVB:2017:1302, CRVB:2018:2182 en CRVB:2018:3093).
Als de beoordeling van de aanvraag betrekking heeft op een al eerder verstrekte voorziening op grond van deze of hieraan voorafgaande verordeningen en de normale economische afschrijvingstermijn daarvan is nog niet verstreken, dan wordt de aanvraag in beginsel afgewezen. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten.
Met het oog op het verstrekken van maatwerkvoorzieningen mag het college ook rekening houden met redelijkerwijs te vergen medewerking van de cliënt, diens huisgenoten, zijn mantelzorger of van anderen uit diens sociale netwerk. Dit met het oog op een passende oplossing voor de beperkingen in zelfredzaamheid en/of participatie van de cliënt. Op voorhand kan niet worden gesteld wanneer daarvan sprake is, dat is afhankelijk van de individuele situatie. Te denken valt aan het anders organiseren van taken in het huishouden opdat geen (volledige) aanpassing van de keuken nodig is. Ook kan worden gevergd dat de woning anders wordt ingericht of het huishouden anders wordt georganiseerd opdat geen woonvoorziening hoeft te worden verstrekt (vergelijk CRVB:2016:429, CRVB:2013:CA0183). Er zijn uiteraard meer voorbeelden denkbaar.
De cliënt kan mogelijk aanspraak maken op een ‘voorziening’ op grond van een andere wet. In dat geval kan het college de cliënt verwijzen (TK 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 150). Niet valt in te zien waarom het college gehouden is een maatwerkvoorziening te verstrekken als een andere wettelijke regeling kan voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. In dat kader speelt de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt een belangrijke rol. Denk aan gebruikmaking van fysiotherapie, ergotherapie of een gehoorapparaat (vergelijk CRVB:2011:BT7241 en CRVB:2013:CA1427). Onder de eigen verantwoordelijk valt ook de inzet van gelden uit een dergelijke aanspraak met het oog op een specifieke bestemming (CRVB:2012:BV9433). Ook kan een privaatrechtelijke regeling hieronder vallen, zoals een contractuele overeenkomst met eisen waaraan de woning moet voldoen. Op grond daarvan moet de cliënt de ‘verantwoordelijke’ aanspreken (CRVB:2011:BQ4115).
Van de cliënt, die een voorziening meeneemt op vakantie naar het buitenland, wordt verwacht dat daarvoor een adequate verzekering wordt afgesloten in geval van verlies, diefstal of schade. Voor zover een derde verantwoordelijk kan worden geacht voor schade, zal de cliënt deze derde aansprakelijk moeten stellen. Dat valt onder de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt.
Artikel 3.3 Beginsel van primaat
De hoofdregel volgens de verordening is dat het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening geldt, zoals de maatwerkvoorziening collectief vervoer of groepsondersteuning. Het beginsel van primaten is een verbijzondering van het beginsel van de ‘goedkoopst passende bijdrage’. Bij de beoordeling of het primaat kan worden toegepast wordt altijd gekeken naar de individuele omstandigheden van het geval. Het primaat van een collectief vervoerssysteem was al bekend (en geaccepteerd door de Centrale Raad van Beroep) onder de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) en de Wmo (oud) en kan onder de Wmo 2015 worden voortgezet (CRVB:2018:1487). Het college moet zich wel op het standpunt kunnen stellen dat een collectieve verstrekking als een (goedkoopst) passende bijdrage kan worden aangemerkt. Het gaat daarbij om het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en/of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven.
De hoofdregel volgens de verordening is dat het zogeheten primaat van verhuizen geldt (TK 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 149 en zie CRVB:2018:702, CRVB:2018:2602). Daarbij kan het voor komen dat de cliënt is aangewezen op een woningaanpassing én traplift, wat hogere kosten voor het college mee zal brengen. Het college zal bij de toepassing van het primaat de belangen van de cliënt zorgvuldig moeten afwegen. Daarnaast zal er binnen een voor de cliënt medisch aanvaardbare termijn een passende of goedkoper aanpasbare woning beschikbaar moeten zijn. Kan het college het primaat toepassen, dan kan er mogelijk aanspraak bestaan op een financiële maatwerkvoorziening in de vorm van verhuis- en inrichtingskosten (o.a. CRVB:2018:2602 en zie art. 4.1, eerste lid onder j, van de verordening). Het primaat van verhuizen en de eventuele verhuis- en inrichtingskosten is niet bedoeld voor personen die inwonend zijn bij de (mede)huurder of (mede)eigenaar zijn van de woning. Denk bijvoorbeeld aan kinderen die op zichzelf gaan wonen. Voor hen geldt dat de verhuizing naar een geschikte woning geen kosten met zich meebrengt die in aanmerking komen voor (gedeeltelijke) vergoeding. Het gaat om een algemeen gebruikelijke verhuizing.
Het beginsel van de goedkoopst passende bijdrage geldt ook in het geval de cliënt toch wil verhuizen naar een andere woning. Dat wil zeggen dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een financiële maatwerkvoorziening in de vorm van een verhuis- en inrichtingskosten.
HOOFDSTUK 4. MAATWERKVOORZIENINGEN
Voor de leesbaarheid en kenbaarheid voor de inwoners van de gemeente Tubbergen zijn in dit artikel maatwerkvoorzieningen opgenomen die het college kan verstrekken. Daarmee is nadrukkelijk geen limitatief overzicht beoogd, dit gelet op het maatwerkprincipe. Ook kan het verstrekken van een maatwerkvoorziening betrekking hebben op het treffen van individueel gerichte maatregelen met het oog op bijvoorbeeld de integrale dienstverlening binnen het sociaal domein.
Artikel 4.2 Criteria huishoudelijke ondersteuning
Dit lid bepaalt de resultaten waar de huishoudelijke ondersteuning op is gericht. Onder omstandigheden kan daar ook ondersteuning bij de organisatie van de huishouding onder vallen. Het gaat niet om begeleiding maar ondersteuning met een vorm van aansturing. Uit de genoemde resultaten volgt ook dat de huishoudelijke taken geen betrekking hebben tuinonderhoud of het lappen van de ramen aan de buitenkant van de woning (CRVB:2017:885, CRVB:2017:1302).
Het kan voor komen dat de huisgenoot van de cliënt leerbaar is voor de taken die onder de gebruikelijk hulp vallen. In dat geval kan een kortdurende indicatie worden verstrekt.
Dit lid bepaalt dat voor het schoonhouden van de woning het uitgangspunt geldt dat de taken alleen betrekking hebben op ruimten die voor de cliënt noodzakelijk zijn voor het normale gebruik van de woning. Ruimten die niet in gebruik (hoeven te) zijn vallen hier dus buiten.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 4.3 Criteria begeleiding
Onder begeleiding worden activiteiten verstaan die gericht zijn op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven (art. 1.1.1, eerste lid, van de wet). In het eerste lid is concreet bepaald op welke resultaten de maatwerkvoorziening begeleiding gericht kan zijn. Het spreekt voor zich dat de aard, omvang en zwaarte van de begeleiding afhankelijk is van de mate van de beperkingen die de cliënt ondervindt in de zelfredzaamheid en/of participatie. Het tweede lid bepaalt dat de ondersteuningsbehoefte wordt vastgesteld en van welke criteria het niveau in ieder geval afhankelijk is. Dit zodat het bereiken van het resultaat (eerste lid) mogelijk wordt gemaakt. Het college stelt tijdens het onderzoek - in samenspraak met de cliënt - vast of de cliënt is aangewezen op begeleiding.
Artikel 4.4 Criteria groepsondersteuning en vervoer
Groepsondersteuning is een vorm van begeleiding die in groepsverband wordt geboden. In het eerste lid is concreet bepaald op welke resultaten de maatwerkvoorziening groepsondersteuning gericht kan zijn. Het spreekt voor zich dat de aard, omvang en zwaarte van de groepsondersteuning afhankelijk is van de mate van de beperkingen die de cliënt ondervindt in de zelfredzaamheid en/of participatie. Het tweede lid bepaalt daarom dat de ondersteuningsbehoefte wordt vastgesteld en van welke criteria het niveau in ieder geval afhankelijk is. De cliënt kan tevens in aanmerking worden gebracht voor het noodzakelijke vervoer van huis naar de locatie en weer terug waar de groepsondersteuning wordt geboden. Het vierde lid bepaalt wanneer het vervoer in ieder geval noodzakelijk wordt geacht.
Artikel 4.5 Criteria kortdurend verblijf
Nadat is vastgesteld dat de mantelzorger ontlast moet of wil worden, geldt een specifiek criterium om in aanmerking te komen voor deze maatwerkvoorziening. De cliënt is door het (tijdelijk/deels) wegvallen van de mantelzorg aangewezen op ondersteuning die gepaard gaat met permanent toezicht dan wel 24-uurs ondersteuning in de nabijheid. Is de cliënt daar niet op aangewezen, dan zou bijvoorbeeld groepsondersteuning al dan niet gecombineerd met begeleiding (individueel) en ambulante zorg als bedoeld in de Zorgverzekeringswet (Zvw) uitkomst kunnen bieden. De mantelzorger kan ook ‘geneeskundige zorg’ bieden, die niet ambulant (wijkverpleegkundige) kan worden geboden. In dat geval ligt het voor de hand dat er aanspraak bestaat op Eerstelijnsverblijf op grond van de Zvw. Er geldt in die situatie geen ondersteuningsplicht voor het college.
Artikel 4.6 Criteria wonen algemeen
Dit lid beschrijft de reikwijdte van het verstrekken van woonvoorzieningen. De cliënt moet in staat worden gesteld tot het kunnen uitvoeren van elementaire woonfuncties gericht op het opheffen of verminderen van problemen bij het normale gebruik van de woning. Dat is feitelijk een uitwerking van het begrip zelfredzaamheid. Verwezen wordt naar de begripsbepalingen in de verordening van: een woning en het normale gebruik van de woning.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Onder omstandigheden kan het verstrekken van woonvoorzieningen ook betrekking hebben op de berging, de toegang tot tuin of balkon van de woning. Denk bijvoorbeeld ook aan het verbreden van een toegangspad of toegangsdeur. Het gaat om de beoordeling wat voor de cliënt onder het normale gebruik van de woning valt.
Het begrip gemeenschappelijke ruimte geeft het verschil aan tussen de woonruimte van een cliënt en de delen van het (woon)gebouw waar de cliënt woont, die ook door anderen worden of kunnen worden gebruikt. In dit lid zijn een aantal limitatieve uitzonderingen bepaald. Het gaat om woonvoorzieningen die de cliënt nodig heeft om zijn woning te kunnen bereiken en/of betreden.
Het kan voor komen dat de cliënt woonachtig is in een woon- en leefvorm (zorgcomplex) die alleen toegankelijk is voor verzekerden met een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Aanvragen om maatwerkvoorzieningen die verband houden met de beperkingen van de doelgroep, worden geweigerd. Denk bijvoorbeeld aan tilliften, rolstoelen, e.d. (vergelijk CRVB:2008:BD0268). Er zijn meer voorbeelden denkbaar.
Artikel 4.7 Criteria wonen specifiek
Het kan voor komen dat de cliënt is verhuisd terwijl daar gelet op de beperkingen in het normale gebruik van de woning geen aanleiding voor was. Is dat het geval én bestond er geen belangrijke reden om toch te verhuizen, dan weigert het college de genoemde maatwerkvoorziening. Als belangrijke redenen kunnen worden aangemerkt: samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk. In geval van samenwoning of huwelijk houdt het college ook rekening met de keuze die de cliënt en de partner maken in welke woning men gaat samenwonen. Ook in dat geval moet er een belangrijke reden zijn waarom naar de woning wordt verhuisd waar mogelijk (meer) aanpassingen moeten worden verstrekt.
Is de cliënt niet verhuisd naar de voor hem beschikbare meest geschikte woning, dan wordt de maatwerkvoorziening in beginsel volgens de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep afgewezen (CRVB:2018:702, CRVB:2014:3084, CRVB:2013:1809). Het college wordt in voorkomende gevallen namelijk op voorhand de mogelijkheid ontnomen om nog te kunnen bepalen of de cliënt is aangewezen op een maatwerkvoorziening maar ook wat de goedkoopst passende bijdrage had kunnen zijn. Onder deze bepaling zijn ook begrepen de aankoop (of het huren) van een woning of een kavel dan wel andere onomkeerbare handelingen zonder dat -voorafgaande daaraan- contact is opgenomen met het college. Door dat na te laten, bijvoorbeeld bij het college te informeren over de mogelijkheden, brengt de cliënt zich in een lastige bewijspositie. De aantoonplicht dat er geen (andere) geschiktere beschikbare woningen waren, ligt in eerste instantie bij de cliënt. Zonder dat aan te tonen kan het college de aanvraag afwijzen (vergelijk CRVB:2011:BQ2868 en CRVB:2012:BY5215). Er is alleen sprake van een uitzondering als de cliënt vooraf (schriftelijk) toestemming aan het college heeft gevraagd en die toestemming om te verhuizen naar de betreffende inadequate woning schriftelijk heeft gekregen.
Woningen die niet bestemd en/of geschikt zijn om het gehele jaar te bewonen kunnen niet dienen als hoofdverblijf als bedoeld in de begripsbepaling van de verordening. Daarom worden aan woningen die niet geschikt zijn om het gehele jaar te bewonen geen woningaanpassingen en/of trapliften verstrekt (vergelijk bijvoorbeeld CRVB:2011:BR4180).
Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen. Hieraan ligt het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid ten grondslag. Denk bijvoorbeeld aan de constructie van een houten vloer in de woning (vergelijk CRVB:2003:AM5445).
Aan deze afwijzingsgrond(en) ligt ook het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt ten grondslag. Net als ieder ander is de cliënt, die (mede)eigenaar is van de door hem bewoonde woning, verantwoordelijk om zaken als achterstallig onderhoud aan diens woning zelf op te lossen. Iedereen zal onderhoud moeten plegen aan zijn (eigen) woning, hoe kostbaar dat soms ook kan zijn. Daaronder worden ook de eisen verstaan die redelijkerwijs aan een woning mogen worden gesteld. Voor zover het een eigen woning betreft spreekt dat voor zich. Ingeval van een huurwoning ligt het op de weg van de cliënt de verhuurder hierop aan te spreken (CRVB:2013:2509). Het college mag daarbij een hoge mate van inspanningsverplichting verwachten van de cliënt.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Dit lid verplicht de cliënt een opstalverzekering af te sluiten zodat de mogelijke schade middels deze verzekering is gedekt. Deze verplichting geldt ook als aan de cliënt een pgb wordt verstrekt voor de realisatie van een woningaanpassing.
Artikel 4.8 Criteria verplaatsen in en om de woning
Dit artikel bepaalt de reikwijdte van het verstrekken van maatwerkvoorzieningen voor het zich verplaatsen in en om de woning. Denk in dat verband aan bijvoorbeeld een rolstoel, een traplift of plafondlift.
Artikel 4.9 Criteria bezoekbaar maken van de woning
In afwijking van de hoofdregel dat alleen woonvoorzieningen waaronder een woningaanpassing worden verstrekt in de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben, kan het college een woning bezoekbaar laten maken. Dat geldt vanzelfsprekend niet als er al een woning voor de cliënt bezoekbaar is gemaakt of gaat worden omdat daar (al dan niet in een andere gemeente) een aanvraag voor is gedaan. Alleen personen die hun hoofdverblijf hebben in een instelling met een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg komen hier voor in aanmerking. Het kan gaan om partners of kinderen die met deze mogelijkheid in staat worden gesteld om op bezoek te gaan bij partner of ouders. Er geldt geen vereiste dat de instelling gelegen moet zijn in de gemeente Tubbergen. Verder bepaalt dit artikel wat onder bezoekbaar maken wordt verstaan en dat het college daarvoor een maximale vergoeding vaststelt.
Artikel 4.10 Criteria deelname maatschappelijk verkeer
Het college kan een (financiële) maatwerkvoorziening verstrekken aan de cliënt die geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer. Het kan gaan om een maatwerkvoorziening voor ‘de korte afstand’ en voor de wat ‘langere afstand’ voor het zich lokaal verplaatsen. Het verschil hiertussen is doorgaans gelegen in de vraag of het om gerichte of ongerichte bestemmingen gaat. Artikel 3.3, eerste lid, van de verordening bepaalt dat het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening geldt. Met het zich lokaal kunnen verplaatsen wordt de cliënt in staat gesteld tot participatie (CRVB:2018:1972, CRVB:2018:1961). Onder lokaal in het kader van dit artikel wordt 15-25 kilometer rondom de woning verstaan (vergelijk CRVB:2009:BH4270 en CRVB:2010:BL4037), waardoor de cliënt aansluiting heeft op het boven-lokale Valys vervoer. Het uitgangspunt qua omvang is bepaald op 1500-2000 kilometer per jaar. Dit betekent echter niet dat er in het individuele geval niet meer of minder mogelijk zou kunnen zijn. Het college is immers gehouden maatwerk te leveren en is daarom bevoegd in individuele gevallen om af te wijken. Het zou bijvoorbeeld (ook) het geval kunnen zijn dat er meer dan één vervoersvoorziening wordt verleend en met deze voorzieningen tezamen 1500-2000 kilometer op jaarbasis kunnen reizen bereikt kan worden.
Artikel 4.11 Criteria financiële maatwerkvoorziening
De Centrale Raad van Beroep heeft bepaald dat onder een maatwerkvoorziening ook een financiële maatwerkvoorziening kan worden verstaan (o.a. CRVB:2018:396).
Eerste lid aanhef en onder a, b en c
Het gaat om tegemoetkomingen in de kosten van het gebruik van eigen auto, individueel (roltoel)taxivervoer en verhuiskosten en/of inrichtingskosten die het gevolg van de toepassing van het primaat van verhuizen. Bij het gebruik van eigen auto houdt het college rekening met de volledige of gedeeltelijke samenvallende vervoersbehoefte van de cliënt en zijn eventuele partner. Ook kan de cliënt afhankelijk zijn van een derde die hem met een auto vervoerd.
Omdat de wet uitgaat van maatwerk kan niet worden uitgesloten dat ook andere kosten dan genoemd onder a, b of c in aanmerking kunnen komen voor een financiële maatwerkvoorziening. Het zal in de praktijk gaan om situaties waarin het college geen volledige maatwerkvoorziening in natura verstrekt (hoeft te verstrekken) of kan verstrekken omdat dit in de uitvoering niet mogelijk is. Vergelijk respectievelijk het verstrekken van een bruikleenauto of de brandstof voor het gebruik van de eigen auto. Het kan bijvoorbeeld ook zo zijn dat de cliënt stroomkosten heeft die enkel en alleen het gevolg zijn van het gebruik van een maatwerkvoorziening (CRVB:2017:2777). Er zijn meer voorbeelden denkbaar.
Ook kan het college de kosten die een woningstichting of coöperatie heeft (deels) vergoeden als een aangepaste woning wordt vrijgehouden voor een cliënt met beperkingen. De omvang en duur zijn neergelegd in het Financieel besluit.
Dit onderdeel bepaalt dat de financiële maatwerkvoorziening wordt vastgesteld op basis van de lokale vervoersbehoefte en dat het college rekening houdt met het bepaalde onder 1° en 2°.
De kosten van tijdelijke huisvesting worden gebaseerd op de systematiek van de Wet op de huurtoeslag. Dat wil zeggen berekend op basis van een huurtoeslag.
Hierin is bepaalt wanneer het college tot uitbetaling overgaat. Een niet tijdig ingediende declaratie kan leiden tot het niet meer hoeven uitbetalen daarvan (CRVB:2013:924).
In principe wordt pas na de verhuizing van de cliënt naar een, volgens het college, geschikte woning kan de financiële maatwerkvoorziening voor verhuiskosten en/of inrichtingskosten betaalbaar gesteld. Het kan ook voor komen dat de cliënt kosten heeft die niet kunnen worden voorgeschoten. Door het overleggen van een huurcontract is duidelijk dat de cliënt zal gaan verhuizen naar de geschikte woning en kan het college tot (gedeeltelijke) uitbetaling overgaan.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 4.12 Criteria opvang en beschermd wonen
Voor opvang wordt aangesloten bij de wettelijke definitie. Een indicatie voor beschermd wonen is slechts aangewezen als de cliënt is aangewezen op een beschermende woonomgeving (inclusief noodzakelijk verblijf) gelet op diens complexe problematiek. Daarvoor kan aanleiding bestaan omdat de cliënt er (nog) niet in slaagt om zelfstandig te wonen zonder (in de directe nabijheid van) 24 uur per dag toezicht of tenminste een overwegend deel van een etmaal en daarbij is aangewezen op ondersteuning.
HOOFDSTUK 5. PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Het spreekt voor zich dat het college gehouden is aan de wettelijke bepalingen en voorschriften in de verordening. Uit de systematiek van de wet volgt dat de cliënt zijn hulpvraag eerst moet melden bij het college alvorens een aanvraag in te dienen. Heeft het college een indicatie voor een maatwerkvoorziening vastgesteld, dan kan het voor komen dat de cliënt het college verzoekt om een pgb met terugwerkende kracht te verstrekken. Vooropgesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb gelden de cumulatieve voorwaarden van het tweede lid. Het ligt niet voor de hand dat hier snel met succes een beroep op kan worden gedaan. Verder wordt opgemerkt dat het college in ieder geval niet gehouden is een maatwerkvoorziening, dan wel pgb te verstrekken in het geval de maatwerkvoorziening al is gerealiseerd (CRVB:2017:433).
Het derde lid is in overeenstemming met de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRVB:2018:818, CRVB:2016:2052, CRVB:2015:4918). De strekking hiervan is dat het college (bij ongewijzigde omstandigheden) niet verplicht is om binnen de budgetperiode (looptijd) opnieuw een pgb hoeft te verstrekken als het pgb volledig door de cliënt is besteed. De cliënt maakt de keuze voor een pgb en aanvaard tevens de daaraan verbonden risico's en kosten. Daaronder valt bijvoorbeeld het verloren gaan van het vervoermiddel.
Uit de wet volgt dat het verstrekken van maatwerkvoorzieningen gericht is op de in Nederland noodzakelijke ondersteuning (territorialiteit). Ook volgt uit de wet dat maatwerkvoorzieningen, al dan niet in de vorm van een pgb, worden verstrekt aan de cliënt die feitelijk in de gemeente Tubbergen woonachtig is. Dat spreekt voor zich. De plicht om de cliënt te ondersteunen, op welke manier dan ook, geldt niet voor het kunnen verrichten van activiteiten in het buitenland of buiten de gemeente. Voor wat het vervoer geldt dat de cliënt zich lokaal moet kunnen verplaatsen. Lokaal is niet begrensd tot alleen de gemeentegrenzen van Tubbergen (zie art. 4.10, derde lid, van de verordening). Het kan echter voor komen dat een cliënt met een indicatie voor bijvoorbeeld begeleiding in de vorm van een pgb op vakantie gaat. Het college stelt voor dergelijke gevallen Nadere regels over de besteding van een verstrekt pgb als de cliënt buiten de gemeente Tubbergen verblijft of in het geval de cliënt in het buitenland verblijft.
Artikel 5.2 Regels persoonsgebonden budget algemeen
Het eerste lid zorgt ervoor dat situaties waarin geen recht bestaat op een maatwerkvoorziening ook niet op een pgb niet doorkruist kunnen worden. Met het tweede lid wordt voorkomen dat een pgb wordt besteed aan de huisgenoot die niet in staat is gebleken gebruikelijke hulp te bieden.
Spreekt voor zich. De wetgever heeft zich hier nadrukkelijk over uitgelaten (TK 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 38).
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Het kan voor komen dat de cliënt ná het verstrijken van de budgetperiode opnieuw bij het college een melding door van een hulpvraag. Tijdens het onderzoek kan blijken dat de beschikbare maatwerkvoorziening die de cliënt met het pgb heeft aangeschaft nog voldoet aan de eisen die daar aan gesteld mogen. Is dat het geval, dan kan het college besluiten om instandhoudingskosten toe te kennen in plaats van een pgb om een nieuwe maatwerkvoorziening aan te schaffen. Dit strekking van dit lid heeft ook betrekking op de maatwerkvoorziening in natura.
De budgethouder zal het aan hem toegekende pgb moeten aanwenden binnen de termijn genoemd in dit lid. Zie artikel 5.4, derde lid, van de verordening voor de termijn die voor woningaanpassingen wordt gehanteerd.
Artikel 5.3 Verplichtingen persoonsgebonden budget diensten
Om te zorgen dat het college goed kan beoordelen of wordt voldaan aan de wettelijke voorwaarden van artikel 2.3.6, tweede lid, van de wet en/of het bepaalde in deze verordening geldt de verplichting om een Budgetplan op te stellen. Het college stelt de cliënt daartoe ook daadwerkelijk in de gelegenheid. Een uitzondering voor het opstellen van een Budgetplan kan gelden bij huishoudelijke ondersteuning.
Spreekt voor, behoeft geen toelichting. Het gaat om een wettelijke bepaling (art. 2a van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015).
Artikel 5.4 Verplichtingen persoonsgebonden budget overig
In dit lid zijn verplichtingen neergelegd met het oog op de correcte besteding van het pgb. Met het realiseren van woningaanpassingen kunnen namelijk grote bedragen zijn gemoeid. De cliënt zal het college bijvoorbeeld desgevraagd toegang moeten verlenen tot de woning waar de woningaanpassing wordt gerealiseerd (bijv. CRVB:2013:1782).
Dit lid verplicht de cliënt een opstalverzekering af te sluiten zodat de mogelijke schade middels deze verzekering is gedekt. Deze verplichting geldt ook als aan de cliënt een woningaanpassing in natura wordt toegekend.
Dit lid regelt de termijn waarbinnen het pgb voor de realisatie van een woningaanpassing moet zijn besteed. De cliënt moet tevens een schriftelijke verklaring overleggen dat aan het programma van eisen is voldaan.
Net als voor de maatwerkvoorziening in natura, geldt ook ingeval van een pgb dat van de cliënt, die de aangeschafte maatwerkvoorziening meeneemt op vakantie naar het buitenland, wordt verwacht dat daarvoor een adequate verzekering wordt afgesloten in geval van verlies, diefstal of schade. Voor zover een derde daarvoor verantwoordelijk kan worden geacht, zal de cliënt deze derde aansprakelijk moeten stellen. Dat valt onder de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt.
Dit lid regelt een aantal verplichtingen die gelden voor de budgethouder. Om te zorgen dat het met het pgb aan te schaffen hulpmiddel gedurende de budgetperiode kan worden gebruikt zal de cliënt instandhoudingskosten moeten besteden voor onderhoud. Daarnaast kan het afsluiten van een WA-verzekering bij vervoersvoorzieningen vereist zijn. Het college is bevoegd om de aanschaf te beoordelen of te controleren. De budgethouder moet daar desgevraagd zijn medewerking aan verlenen.
Artikel 5.5 Hoogte persoonsgebonden budget diensten niet zijnde beschermd wonen of opvang
In de verordening moet worden bepaald hoe de hoogte van het pgb wordt vastgesteld (art. 2.1.3, tweede lid onder b, van de wet). De tarieven mogen worden afgeleid van de tarieven die het college verschuldigd is aan de gecontracteerde aanbieders. Ook het hanteren van de gedifferentieerde tarieven moet in de verordening geregeld worden (CRVB:2017:1803). Er wordt verder gebruik gemaakt van de bevoegdheid om de hoogte van het pgb, dat bijvoorbeeld wordt besteed aan personen uit het sociaal netwerk van de cliënt, lager vast te stellen. Die bevoegdheid is neergelegd in artikel 2.3.6, vierde lid, van de wet.
De verordening bepaalt dat het bedrag als bedoeld in artikel 5.22, eerste lid, van de Rlz alleen op 1 januari van elk kalenderjaar kan wijzigen.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 5.6 Hoogte persoonsgebonden budget overig
In de verordening moet worden bepaald hoe de hoogte van het pgb wordt vastgesteld (art. 2.1.3, tweede lid onder b, van de wet). Voor hulpmiddelen is bepaald dat het pgb niet meer bedraagt dan het college verschuldigd is aan de aanbieder (kostprijs). Ingeval het college een maandelijks tarief is verschuldigd, kan het college de hoogte van het pgb afwijkend vaststellen. Dat wil zeggen één bedrag gebaseerd op de economische levensduur (afschrijvingstermijn) van de aan te schaffen maatwerkvoorziening.
Het kan voor komen dat de aangewezen maatwerkvoorziening niet door het college is ingekocht. In die gevallen wordt de hoogte van het pgb vastgesteld op basis van een offerte. Het kan gaan om een offerte die het college zelf opvraagt of een offerte die door de cliënt aan het college wordt verstrekt.
Het realiseren van een woningaanpassing kan door het college niet standaard worden ingekocht. Daarom wordt de hoogte van het pgb vastgesteld op basis van een of meerdere offertes én een programma van eisen. Omdat het niet is uitgesloten dat er meerkosten verbonden kunnen zijn aan het realiseren van een woningaanpassing, kan het college daar Nadere regels over stellen.
In het besluit stelt het college de budgetperiode vast. Binnen de budgetperiode wordt een nieuwe aanvraag (bij ongewijzigde omstandigheden) in principe afgewezen. Het spreekt voor zich dat de budgetperiode kan verschillen, afhankelijk van het hulpmiddel. Daarover stelt het college Nadere regels.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 5.7 Hoogte persoonsgebonden budget opvang en beschermd wonen
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
HOOFDSTUK 6. BIJDRAGE IN DE KOSTEN, KOSTPRIJS, RITBIJDRAGE EN RESERVERINGSTOESLAG
Artikel 6.1 Maatwerkvoorziening en persoonsgebonden budget
In dit lid is bepaald dat de zogeheten minima geen bijdrage in de kosten zijn verschuldigd. Het gaat bij deze minima om een actueel inkomen ter hoogte van 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of minder. Die normen zijn afhankelijk van de leefvorm en de leeftijd van de cliënt en zijn eventuele echtgenoot of de persoon waarmee hij een gezamenlijke huishouding voert. Hierbij is overigens de kostendelersnorm van art. 22a van de Participatiewet niet van toepassing.
Voor de cliënt die niet onder minima van het eerste lid valt geldt de hoofdregel. De cliënt is de maximale bijdrage in de kosten is verschuldigd voor een maatwerkvoorziening al dan niet in de vorm van een pgb (per bijdrageperiode). Vanaf 1 januari 2019 wijzigt waarschijnlijk het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 in die zin dat voor maatwerkvoorzieningen/pgb’s (niet zijnde beschermd wonen en opvang) een vast bedrag geldt. Voor woningaanpassingen geldt nog wel de inkomensafhankelijke bijdrage die afhankelijk is van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn eventuele partner. Het spreekt voor zich dat de regels van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 gelden. De periodieke aanpassingen worden daarbij gevolgd.
In dit lid is bepaald voor welke maatwerkvoorzieningen geen bijdrage in de kosten geldt.
De wet schrijft voor dat de verordening moet bepalen wie deze bijdrage vaststelt en int (art. 2.1.4, zevende lid, van de wet).
Dit lid geeft invulling aan de delegatiebevoegdheid bij het bepalen van de periode en de omvang van de bijdrage. Gelet op de nagenoeg identieke redactie van de toepasselijke regelgeving (wet en AMvB) op grond van de Wmo (oud) en de Wmo 2015 wordt aangenomen dat de aard van de bevoegdheid zich niet verzet tegen gebruikmaking van het stellen van Nadere regels aan het college (vergelijk CRVB:2010:BO6880 en CRVB:2010:BO9987).
Artikel 6.2 Algemene voorziening
Dit artikel bepaalt de hoogte van de bijdrage in de kosten voor de algemene voorziening.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting. Opgemerkt wordt nog dat de kostprijs van belang is voor de bijdrage in de kosten. Echter die bijdrage kan per 1 januari 2019 wel wettelijk gemaximeerd zijn per bijdrageperiode door de (verwachte) wijzigingen in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 per 1 januari 2019.
Artikel 6.4 Ritbijdrage en reserveringstoeslag
De ritbijdrage en reserveringstoeslag zijn niet aan te merken als bijdrage in de kosten. De hoogte van de ritbijdrage is gebaseerd op reguliere OV-tarief die een ieder verschuldigd is ongeacht het hebben van beperkingen. De bedragen liggen vast in het Financieel besluit.
HOOFDSTUK 7. TEGEMOETKOMING MEERKOSTEN
Artikel 7.1 Aanspraak sportvoorziening
Eens per drie jaar kan het college een tegemoetkoming in de kosten verstrekken voor de aanschaf van een sportvoorziening. Het betreft een inkomensondersteunende maatregel die los moet worden gezien van het aangewezen zijn op een maatwerkvoorziening. De tegemoetkoming meerkosten kan rechtstreeks aan de cliënt worden uitbetaald en er geldt geen bijdrage in de kosten. Het college beoordeelt of er meerkosten verbonden zijn aan de aanschaf én of de tegemoetkoming bijdraagt aan de zelfredzaamheid en/of participatie. Het spreekt voor zich dat als een vergoeding kan worden verkregen op grond van een andere regeling, er geen aanspraak bestaat op deze tegemoetkoming.
Artikel 7.2 Hoogte en uitbetaling
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
HOOFDSTUK 8. BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK
Op het college rust de voorlichtingsplicht om de cliënt te informeren over welke mogelijkheden er bestaan om te kiezen voor een pgb (art. 2.3.4, zesde lid, van de wet). Deze plicht bestaat er ook uit dat de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze én over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Dit wordt gedaan tijdens het onderzoek.
Speekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 8.2 Toezicht en kwaliteitseisen
Dit artikel regelt de bevoegdheid voor de controle op de naleving van pgb-regels door de toezichthouder als bedoeld in artikel 6.1 van de wet. Dit betekent ook dat de toezichthouder de budgethouder en/of de derde kan vragen om verantwoording af te leggen over de geboden ondersteuning. Dit artikel geeft ook het college de bevoegdheid dat te doen. Verder is bepaald dat de kwaliteitseisen voor maatwerkvoorzieningen in natura ook gelden als aan de cliënt een pgb wordt toegekend. Dat is alleen anders als een pgb op grond van die eisen onbereikbaar wordt (TK 2013/14, 33 841, nr. 113). Er geldt wel de eis dat de onverkort wordt voldaan een wettelijke voorwaarden en bepalingen zoals die zijn gesteld in de verordening.
In het kader van de opdracht aan de gemeenteraad om regels te stellen ter bestrijding van ten onrechte ontvangen aanspraken, misbruik of oneigenlijk gebruik zijn in het eerste lid situaties opgenomen wanneer het college bevoegd is een pgb te weigeren. Hiermee wordt misbruik of oneigenlijk gebruik in het algemeen voorkomen. Daarbij wordt opgemerkt dat het niet alleen gaat om mogelijk misbruik door de cliënt maar zeker ook door de derde. Denk in dat kader ook aan de cliënt die gelet op zijn beperkingen beïnvloedbaar is waarmee een risico bestaat op misbruik maken van die situatie. Onder problematische schuldenproblematiek wordt ook het minnelijke en wettelijke traject schuldhulpverlening aangemerkt. Er geldt de algemene verplichting bij diensten om een Budgetplan op te stellen (zie art. 5.3 van de verordening). Ter beoordeling van de voorwaarden is het daarom noodzakelijk dat de budgethouder desgevraagd dit plan met het college bespreekt.
In dit lid zijn situaties opgenomen die betrekking hebben op de derde. Het college is bevoegd om het pgb te weigeren. Ook deze bepalingen hebben als doel misbruik of oneigenlijk gebruik in het algemeen te voorkomen.
Artikel 8.4 Opschorting betaling uit het pgb
Een opschorting van betaling is een beter instrument om ruimte te bieden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek, bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij een herziening van een besluit. Artikel 2b, vierde lid aanhef en onder f, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 geeft de Svb de bevoegdheid als het college bij de toepassing van de bij verordening gestelde regels, daarom verzoekt. In geval van mandaat, kan het college zelf overgaan tot het opschorten van de betaling.
Artikel 8.5 Opschorting levering maatwerkvoorziening
Naar analogie van artikel 8.4 van de verordening kan het college ook de levering van een maatwerkvoorziening tijdelijk opschorten als het gegronde vermoeden bestaat dat de cliënt: de inlichtingenplicht niet nakomt, niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening verbonden voorwaarden of de maatwerkvoorziening niet of voor een ander doel gebruikt.
HOOFDSTUK 9. BEEINDIGING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING
Er wordt gesproken van beëindiging als de inwerkingtreding van het besluit ingaat vanaf het heden of naar de toekomst toe. Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot een herziening/intrekking, geen terugwerkende kracht. In dit artikel is bepaald wanneer het college kan overgaan tot beëindiging van de maatwerkvoorziening dan wel pgb.
Artikel 9.2 Herzien of intrekken van besluiten
Voor de cliënt geldt een wettelijke plicht op grond van artikel 2.3.8 van de wet tot het desgevraagd of onverwijld mededeling doen van feiten of omstandigheden die van belang zijn voor de voortzetting van het recht op een maatwerkvoorziening dan wel een pgb. Deze verplichting (in geval van een pgb) ook jegens de Sociale verzekeringsbank (SVB). Het (deels) ongedaan maken van een aanspraak over een periode in het verleden, wordt herzien/intrekken genoemd. Een herziening/intrekking van een besluit is het met terugwerkende kracht opnieuw beslissen over de aanspraak over een periode in het verleden, waarbij de aanspraak afwijkend wordt vastgesteld of wordt ingetrokken in het geval er in het geheel geen aanspraak heeft bestaan. Een reden om tot herziening of intrekking over te gaan heeft te maken van het verstrekken van onjuiste inlichtingen die tot een ander besluit zou hebben geleid als de cliënt wel de juiste inlichtingen had verstrekt of het niet voldoen aan andere voorwaarden genoemd in artikel 2.3.10, eerste lid, van de wet. Ook kan het voor komen dat de cliënt de verplichtingen, uit een privaatrechtelijke overeenkomst met de aanbieder, niet of onvoldoende nakomt. Denk bijvoorbeeld aan het onzorgvuldig gebruik van een scootmobiel. De verordening biedt daarom een publiekrechtelijke grondslag om het betreffende toekenningsbesluit in te trekken. Dat betekent nadrukkelijk niet dat op het college in zo’n geval geen ondersteuningsplicht meer rust, maar dat mogelijk - de feiten en omstandigheden in aanmerking genomen - kan worden volstaan met het verstrekken van een gebruikerspas voor de maatwerkvoorziening collectief vervoer. Verder kan het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens aanleiding zijn om het besluit van de tegemoetkoming meerkosten te herzien of in te trekken.
Artikel 9.3 Terugvordering geldswaarde
In dit lid is de wettelijke bevoegdheid uitgewerkt wanneer het college kan overgaan tot het terugvorderen van ten onrechte genoten (financiële) maatwerkvoorzieningen dan wel pgb’s in geval de inlichtingenplicht door de cliënt opzettelijk is geschonden en/of derde die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleent (RBOVE:2018:2310 en 2309). Gelet op het reparatoire karakter van de terugvordering ligt het op de weg van het college de opzet aannemelijk te maken.
Dit lid regelt de bevoegdheid van het college om te verrekenen.
De wet bepaald dat het college tot invordering over kan gaan middels een dwangbevel (art. 2.4.2, tweede lid, van de wet).
Artikel 9.4 Terugvordering overig
De wet staat er niet aan in de weg om over te gaan tot terugvordering als het besluit is herzien of ingetrokken onder toepassing van artikel 2.3.10, eerste lid aanhef en onder d of e, van de wet. Zie ook de toelichting bij artikel 9.2 van de verordening.
De wet staat er niet aan in de weg om bij een schending van de inlichtingenplicht (zonder opzetvereiste) over te gaan tot terugvordering van de ten onrechte verstrekte tegemoetkoming meerkosten. Dit lid biedt het college de bevoegdheid daartoe. Wel is vereist dat het college eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit neemt.
In de wet is in artikel 2.4.1 slechts één terugvorderingsgrond opgenomen ten aanzien van cliënten (of in dat artikel bedoelde derden). Namelijk als de cliënt opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid. Niet valt in te zien dat in het geval van een onverschuldigde betaling het college niet bevoegd is om dat bedrag terug te vorderen. Voor die gevallen is de bevoegdheid daartoe neergelegd in dit lid. Uit CRVB:2006:AX5819 kan namelijk worden afgeleid dat in zo’n geval het ontbreken van een wettelijke bepaling op grond waarvan van de cliënt kan worden teruggevorderd, niet aan terugvordering in de weg staat, nu (ook) in het publiekrecht als in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel is aanvaard, dat een zonder rechtsgrond verrichte betaling ongedaan moet worden gemaakt. Onder een zonder rechtsgrond verrichte betaling worden ook de (gemaakte) kosten van een maatwerkvoorziening in natura verstaan. Daarmee wordt aangesloten bij de wettelijke mogelijkheid van het vorderen van de geldswaarde. Uit de jurisprudentie die onder de Wmo (oud) tot stand is gekomen blijkt dat een terugvorderingsbepaling in de verordening voldoende grondslag biedt om tot terugvordering over te gaan. Of sprake is van onverschuldigde betaling (art. 6:203 e.v. BW) zal in de praktijk geen problemen opleveren.
Hierin is de bevoegdheid tot invordering geregeld middels verrekening of een dwangbevel.
HOOFDSTUK 10. OVERIGE BEPALINGEN
§ 1. Jaarlijkse blijk waardering mantelzorgers
Artikel 10.1 De wijze van waardering
De wet schrijft voor dat mantelzorgers een jaarlijkse blijk van waardering ontvangen. Het college zorgt daar voor.
§ 2. Klachtafhandeling en medezeggenschap
Artikel 10.2 Regeling voor klachtenafhandeling
De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. De aanbieder is voor de in de verordening genoemde maatwerkvoorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (art. 3.2, eerste lid aanhef en onder a, van de wet). Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open. Het college ziet toe op naleving van de klachtenregeling door aanbieders. Uit het cliëntervaringsonderzoek kan onder meer blijken of cliënten tevreden zijn over aanbieders.
Artikel 10.3 Regeling voor medezeggenschap
De aanbieder is voor voorzieningen verplicht een regeling voor medezeggenschap van cliënten vast te stellen over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn. Het gaat om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder (art. 3.2, eerste lid aanhef en onder b, van de wet). Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels aan gemeenten overgelaten. Het college ziet er op toe dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.
Artikel 10.4 Kwaliteitseisen voorzieningen
De Wmo 2015 maakt met artikel 3.1 van de wet de door gemeenten gecontracteerde aanbieders direct verantwoordelijk voor het leveren van voorzieningen (ondersteuning) van goede kwaliteit. Ook zijn een aantal uitgangspunten bepaald die in ieder geval gelden voor diensten en hulpmiddelen. Het college zal er op toe moeten zien dat de eisen door aanbieders worden nageleefd.
Artikel 10.5 Prijs kwaliteitsverhouding
In deze leden wordt invulling gegeven aan opdracht aan de gemeenteraad om bij de uitvoering van deze wet door derden, regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van diezelfde voorziening. Aanleiding hiervoor is het gewijzigde Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (landelijk). Op grond hiervan worden bij AMvB nadere regels gesteld aan de daarvoor al bestaande verplichting van het hanteren van een reële prijs. De bepaling van de reële prijs voor een voorziening wordt geregeld door de kostprijselementen waar het college een reële prijs op moet baseren vast te leggen. Dit is een verduidelijking van de verplichting die op het college rust op grond van artikel 2.6.6 van de wet. Ook wordt de plaats van een door het college vastgestelde reële prijs in de aanbestedingsprocedure geregeld. Deze nadere regels (AMvB) hebben tot doel dat een reële prijs wordt vastgesteld voor diensten die in opdracht van het college door derden worden verleend, zodat de kwaliteit en continuïteit van deze diensten kunnen worden gewaarborgd door het gemeentebestuur en de gecontracteerde aanbieders.
In dit lid wordt bepaald hoe de prijs van voorzieningen kan worden vastgesteld die niet als diensten worden aangemerkt.
Artikel 10.6 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
In artikel 3.4, eerste lid, van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet. In aanvulling op het vorenstaande regelt dit artikel dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
§ 4. Betrekken van ingezetenen
Artikel 10.7 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
In dit kader wordt verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. Verder wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven. Het college kan Nadere regels stellen over dit artikel.
Artikel 11.1 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van de verordening. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de cliënt. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet nadrukkelijk worden beschouwd als een uitzondering. Bij de beoordeling van de aanvraag zou het college zelf aanleiding kunnen zien om de hardheidsclausule toe te passen. In het algemeen geldt echter dat de cliënt gemotiveerd moet aangeven dat zijn situatie bijzonder is en zal hij dat desgevraagd ook nader moeten onderbouwen.
Artikel 11.2 Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel regelt de inwerkingtreding, waarbij geen overgangsrecht is opgenomen. Dat betekent dat deze verordening onmiddellijke werking heeft. Voor aanvragen die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze verordening en waarop het college op een datum na inwerkingtreding beslist geldt deze verordening, tenzij het oude regime gunstiger is. Dat geldt ook voor de beslissing op bezwaar. Het college heeft middels dit artikel de bevoegdheid om terug te komen van besluiten die zijn genomen op basis van de voorgaande verordeningen. Wil het college terugkomen van besluiten die zijn genomen op grond van de Wmo (oud), dan is artikel 8.9 van de wet van toepassing.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2018-277612.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.