12e Wijzigingsbesluit Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Schiedam 2013

(18VR064/ 18BIJ01206)

 

De raad van de gemeente Schiedam;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 november 2018, nr. 18INT00387;

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

 

gezien het advies van de raadscommissie;

 

besluit vast te stellen de volgende wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Schiedam 2013.

 

Artikel I

 

De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

….

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

 

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of

aan de weg in strijd met de

publieke functie ervan

 

Afdeling 10 Toezicht op Kansspelen,

Speelautomatenhallen en

Gamecentra

 

Afdeling 10A Speelautomatenhallen

 

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

Artikel 2:40a Vergunningsplicht speelautomaat

en gamecenter

 

Artikel 2:40b Aanvraag vergunning

Artikel 2:40c Beslistermijn

Artikel 2:40d Wijziging beheerder

Artikel 2:40e Intrekking en wijziging vergunning

 

Artikel 2:40f Voorschriften

Artikel 2:40g Weigering vergunning

 

Artikel 2:40h Schorsing, intrekking en wijziging

van een vergunning

Artikel 2:40i Gokken op de openbare weg

Artikel 2:40j Sluiting overlastgevende gokpanden

….

 

Artikel 3:16 Leeftijd en verblijfstitel prostituees

   

Artikel 3:18 Verdere verplichtingen van de

exploitant en beheerder 

prostitutiebedrijf

   

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goed

   

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

 

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

 

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

   

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

 

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs,- en

Slotbepalingen

 

Artikel 6:1 Strafbepaling

….

Artikel 1:3 Indiening aanvraag (vervallen)

 

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

     

 

 

Afdeling 10 Toezicht op speelautomaten en

speelautomatenhallen

 

   

- (schrappen, is vervallen)

 

Artikel 2:40 Aantal speelautomaten

Artikel 2:40a Vergunningsplicht

speelautomatenhal

 

Artikel 2:40b Weigering vergunning

Artikel 2:40c De vergunning

Artikel 2:40d Leeftijdseisen

Artikel 2:40e Schorsing, intrekking en wijziging

vergunning

Artikel 2:40f Gokken op de openbare weg

Artikel 2:40g Sluiting overlastgevende

gokpanden

- (schrappen, is vernummerd)

 

- (schrappen, is vernummerd)

- (schrappen, is vernummerd)

….

 

Artikel 3:16 Vervallen

   

Artikel 3:18 Verdere verplichtingen van de

exploitant en leidinggevende 

prostitutiebedrijf

   

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen en

werving van leden of donateurs 

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen (vervallen)

 

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats (vervallen)

 

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats (vervallen)

 

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen (vervallen)

 

Hoofdstuk 6 Sanctie-, overgangs,- en

slotbepalingen

 

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

 

Toelichting

Deze wijziging spreekt voor zich. Als gevolg van wijzigingen in artikelen, verandert vanzelfsprekend ook de inhoudsopgave.

 

 

 

Artikel 1:3 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste twaalf weken.

 

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

(Vervallen)

Toelichting

De wetgever heeft in de Awb een sluitend systeem neergelegd voor de afhandeling van een aanvraag. Deze wordt ingewilligd of geweigerd. Hierop is slechts één uitzondering gemaakt, die is vastgelegd in artikel 4:5 van de Awb. De uitzondering ziet op een aanvraag die zo gebrekkig is, dat die moet worden aangevuld alvorens hij kan worden behandeld. Als de aanvrager geen gebruik maakt van de gelegenheid zijn aanvraag aan te vullen, mag zijn aanvraag buiten behandeling worden gelaten.

 

Binnen dit sluitende systeem bestaat voor gemeenten geen ruimte om een nieuwe reden te introduceren waarmee een aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten. Als een aanvraag onredelijk laat wordt ingediend waardoor een goede beoordeling niet mogelijk is, moet deze worden geweigerd. Om die reden wordt de inhoud van artikel 1:3 herschreven en verplaatst naar artikel 1:8, zodat de inhoud als weigeringsgrond kan worden toegepast.

 

  

Artikel 1:6 wordt als volgt gewijzigd

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

     

  • e.

    indien de werkelijke situatie afwijkt van de vergunde situatie; of

  • f.

     indien de houder dit verzoekt.

 

 

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

1. De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

    • e.

      de werkelijke situatie afwijkt van de vergunde situatie; of

    • f.

      de houder dit verzoekt.

2. De duur van de vergunning of ontheffing kan worden gewijzigd naar bepaalde tijd als de vergunning of ontheffing is verleend voor onbepaalde tijd, het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

 

Toelichting

Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 02-11-2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2927) blijkt dat voor onbepaalde tijd verleende vergunningen zich niet altijd verdragen met het formele gelijkheidsbeginsel, dat in deze context strekt tot het bieden van gelijke kansen. Bij schaarse vergunningen (meer potentiële aanvragers dan beschikbare vergunningen) kan immers het gevolg zijn dat de markt voor nieuwe aanbieders feitelijk ontoegankelijk wordt. Met toevoeging van dit tweede lid wordt in verband hiermee een grondslag gecreëerd om voor onbepaalde tijd verleende schaarse vergunningen te wijzigen naar vergunningen voor bepaalde tijd.

 

  

Artikel 1:8 wordt als volgt gewijzigd

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

 

 

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

 

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

 

Toelichting

In de toelichting op de wijziging van artikel 1:3 is uitgelegd dat een nieuwe weigeringsgrond wordt geïntroduceerd. De weigeringsgrond ziet op aanvragen die onredelijk laat zijn ingediend, dat een goede en zorgvuldige behandeling niet langer mogelijk is.

 

Omdat het weinig zinvol is, voor zowel de aanvrager als gemeente, om te beginnen met een inhoudelijke toetsing van een aanvraag die zodanig laat is ingediend dat deze niet meer is af te handelen voor de beoogde datum van de aangevraagde activiteit, zal de vergunning of ontheffing niet verleend kunnen worden. Het snel kunnen weigeren van de aanvraag schept ook snel duidelijkheid voor de aanvrager en voorkomt een onnodige inspanning van de kant van de gemeente.

 

Het tweede lid bevat de grondslag om dergelijke aanvragen dan te weigeren, waarbij aanvragen als onredelijk laat worden beschouwd als zij korter dan drie weken voor de beoogde datum van de aangevraagde activiteit zijn ingediend.

 

  

Artikel 2:10 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of

aan de weg in strijd met de

publieke functie ervan

  • 1.

    Het is verboden de weg, een weggedeelte of andere openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien het voorwerp of beoogde gebruik:

    • a.

      door zijn omvang, vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengt aan de openbare plaats;

    • b.

      gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • c.

      een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;

    • d.

      hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of ter bescherming van de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen en driehoeksreclameborden.

  • 3.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:25;

    • b

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18;

   

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet of het provinciale wegenverordening.

 

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

   

  • 1.

    Het is verboden de weg, een weggedeelte of een andere openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:

    • a.

      schade toebrengt aan de weg, het weggedeelte of de openbare plaats;

    • b.

      de bruikbaarheid van de weg, het weggedeelte of de openbare plaats belemmert;

    • c.

      een belemmering vormt voor het beheer en onderhoud van de weg, het weggedeelte of de openbare plaats;

    • d.

      niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

       

  •  

  •  

  •  

  •  

  • 2.

    Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen voor terrassen, uitstallingen en reclameborden.

   

  • 3.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod.

 

  • 4.

    De ontheffing wordt door het bevoegde bestuursorgaan verleend als omgevingsvergunning als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:25;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

    • c.

      overige gevallen waarbij krachtens een wettelijke regeling reeds een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

  • 6.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet of de provinciale wegenverordening.

Toelichting

De VNG-circulaire bevat vele taalkundige aanpassingen. Zo ook in artikel 2:10. Het tweede, derde, vierde en zesde lid ondervinden dan ook uitsluitend taalkundige wijzigingen. Inhoudelijk vindt er geen wijziging plaats.

 

In het eerste lid wordt een verbod beschreven ten aanzien van het gebruik van de weg, een weggedeelte of een andere openbare plaats. In het lid worden enkele voorwaarden beschreven wanneer het gebruik niet is toegestaan. Deze voorwaarden zijn nu echter toegespitst op het gebruik van een openbare plaats. De weg of een weggedeelte worden daarbij niet genoemd, terwijl de voorwaarden ook daarop van toepassing zijn. Dit wordt met deze wijziging hersteld.

 

In het vijfde lid worden situaties beschreven wanneer het verbod niet van toepassing is. Hieraan wordt de situatie toegevoegd, dat wanneer het gebruik van de weg middels een andere beschikking (vergunning of ontheffing) reeds is toegestaan, het verbod en daarmee de ontheffingsplicht niet langer van toepassing zijn.

 

  

Artikel 2:25, lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

Onverminderd het bepaald in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning voor een A, B of C-evenement als:

    • a.

      naar zijn oordeel noch door het stellen van voorschriften, noch door de zijdens de organisator voorgestelde maatregelen, onevenredige schade aan de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu kan worden voorkomen.

    • b.

      de ter handhaving van de openbare orde en veiligheid noodzakelijke politiecapaciteit zijn inziens een onevenredig beroep op de beschikbare formatie doet.

 

 

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

1. Onverminderd het bepaald in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

    • a.

      naar zijn oordeel noch door het stellen van voorschriften, noch door de zijdens de organisator voorgestelde maatregelen, onevenredige schade aan de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu kan worden voorkomen.

    • b.

      de ter handhaving van de openbare orde en veiligheid noodzakelijke politiecapaciteit zijn inziens een onevenredig beroep op de beschikbare formatie doet.

 

2. Onverminderd het bepaald in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning weigeren als:

  •  

    • a.

      de aanvraag om de vergunning , als het een A-evenement betreft, korter dan vier weken vóór het tijdstip waarop de vergunning nodig is, is aangevraagd;

    • b.

      de aanvraag om de vergunning , als het een B-evenement betreft, korter dan acht weken vóór het tijdstip waarop de vergunning nodig is, is aangevraagd;

    • c

      de aanvraag om de vergunning , als het een C-evenement betreft, korter dan twaalf weken vóór het tijdstip waarop de vergunning nodig is, is aangevraagd.

 

Toelichting

Ter bevordering van een tijdige en zorgvuldige behandeling van een aanvraag om een evenementenvergunning, zijn in het verleden indieningstermijnen vastgesteld. De termijnen moeten waarborgen dat een aanvraag tijdig wordt ingediend. Wordt een aanvraag te laat ingediend, dan wordt deze buiten behandeling gesteld.

 

Deze indieningstermijnen zijn vastgesteld op grond van artikel 1:3 van de APV. Echter komt artikel 1:3 van de APV te vervallen wegens strijdigheid met het sluitend systeem van de Algemene wet bestuursrecht over hoe om te gaan met de afhandeling van een aanvraag (zie tevens de toelichting bij artikel 1:3).

 

In plaats daarvan is in artikel 1:8 van de APV (inzake de weigeringsgronden) een lid toegevoegd dat het mogelijk maakt een vergunning te weigeren als de aanvraag daarvoor te laat is ingediend (dus in plaats van de aanvraag buiten behandeling te stellen). De algemene termijn dat een aanvraag tenminste moet zijn ingediend, is hierbij bepaald op drie weken.

 

Omdat voor een zorgvuldige en tijdige behandeling van een evenementenvergunning langere termijnen noodzakelijk zijn, worden de ‘indieningstermijnen’ als zelfstandige weigeringsgronden toegevoegd aan artikel 2:25.

 

  

Artikel 2:25a, lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:25a Vrijstelling vergunningsplicht, melding evenement

 

Lid 2

  • 2.

    De vrijstelling van de vergunningsplicht als bedoeld in lid 1 geldt niet voor braderieën en markten als bedoeld in artikel 2:24 lid 3 onder b.

 

Artikel 2:25a Vrijstelling vergunningsplicht, melding evenement

 

Lid 2

  • 2.

    De vrijstelling van de vergunningsplicht als bedoeld in lid 1 geldt niet voor:

    • a.

      braderieën en markten als bedoeld in artikel 2:24, lid 3 onder b;

    • b.

      optochten in de Binnenstad;

    • c.

      evenementen die plaatsvinden op Koningsdag, tijdens de Brandersfeesten en op 31 december, tenzij deze evenementen niet in de directe omgeving van voornoemde evenementen plaatsvinden;

    • d.

      evenementen die plaatsvinden op 4 mei na 18:00 uur, behalve herdenkingen in het kader van de nationale dodenherdenking;

    • e.

      evenementen die plaatsvinden op de locatie Grote Markt, met uitzondering van kleinschalige activiteiten bij trouwerijen.

 

Toelichting

De wijziging betreft herstel van het artikellid. De laatste APV-wijziging heeft plaats gevonden in december 2017. Tijdens de samenvoeging van alle wijzigingen is de opmaak van het artikel versprongen, wat de indruk geeft dat de vrijstellingen onder b. t/m e. zouden zijn komen te vervallen. Dat is echter niet het geval noch beoogd geweest. Om eventuele juridisch discussie te voorkomen, worden de leden daarom uit voorzorg formeel opnieuw vastgesteld.

 

 

   

Artikel 2:27, lid 6, lid 7 en lid 8, onder d. worden als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:27 Begripsbepaling

 

  • 6.

    Exploitant van het horecabedrijf: de natuurlijke persoon of personen voor wiens rekening en verantwoordelijkheid een horecabedrijf wordt geëxploiteerd.

  • 7.

    Houder van een horecabedrijf: degene die als zodanig op de vergunning als bedoeld in artikel 2:28, eerste lid, is vermeld of een persoon voor wie bijschrijving als houder op de exploitatievergunning is aangevraagd en die naast de exploitant optreedt als leidinggevende.

   

  • 8.

    d. houders/werknemers/personen in loondienst van het horecabedrijf of een schoonmaakbedrijf, in verband met (schoonmaak)werkzaamheden.

 

 

Artikel 2:27 Begripsbepaling

 

  • 6.

    Exploitant: de natuurlijke perso(o)n(en) voor wiens rekening en risico het horecabedrijf wordt geëxploiteerd.

 

  • 7.

    Leidinggevende:

    • a.

      de natuurlijke persoon die algemene leiding geeft aan een onderneming waarin het horecabedrijf wordt geëxploiteerd;

    • b.

      de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van het horecabedrijf.

 

  • 8.

    d. leidinggevenden/werknemers/personen in loondienst van het horecabedrijf of een schoonmaakbedrijf, in verband met (schoonmaak)werkzaamheden.

 

Toelichting

In de APV geldt een vergunningsplicht voor horecabedrijven (art. 2:28), seksbedrijven (art. 3:5) en speelautomatenhallen (2:40a). Binnen elk soort onderneming is een natuurlijk persoon voor wiens rekening en risico de onderneming wordt geëxploiteerd. Deze natuurlijke persoon heeft daarnaast veelal andere natuurlijke personen in dienst, die hem helpen leiding te geven aan de onderneming. Binnen de bestaande APV wordt er per soort onderneming een andere definitie gegeven aan dezelfde functies van deze natuurlijke personen. Zo worden de natuurlijke personen bij horecabedrijven exploitant en houder genoemd, bij een speelautomatenhal ondernemer en beheerder en bij een seksbedrijf exploitant en beheerder. Echter betreffen de exploitant en de ondernemer dezelfde persoon met dezelfde verantwoordelijkheden. Net zoals dit geldt voor de houder en de beheerder. Daarnaast geldt voor alcohol schenkende horecabedrijven nog dat de Drank- en Horecawet van toepassing is, dat het begrip leidinggevende kent. Onder leidinggevende worden de werkzaamheden verstaan van de in de APV genoemde exploitanten, ondernemers, beheerders en houders.

 

Gelet op het feit de inhoud van de functies in elke onderneming dus gelijk is, wordt voorgesteld ook het definitiegebruik gelijk te laten luiden. Hierbij is aansluiting gezocht bij het definitiegebruik van de Drank- en Horecawet. De intentie hierbij is de regelgeving te vereenvoudigen, te versimpelen/verduidelijken en de indruk te voorkomen dat de begrippen inhoudelijk een verschil bezitten, dat in de praktijk niet het geval is.

 

Concreet betekent dit, dat er in de praktijk gesproken zal worden van een exploitant en van leidinggevende.

 

 

 

Artikel 2:28a, lid 1 onder b. en lid 2 onder d. worden als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:28a Weigeringsgronden exploitatievergunning

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning, indien:

     

    • b.

      de exploitant(-en) en de houder(s) niet voldoen aan de eisen die bij en krachtens artikel 8, eerste en tweede lid, van de Drank- en Horecawet worden gesteld aan leidinggevenden, met dien verstande dat een houder de minimale leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.

         

  • 2

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Bij toepassing van deze weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met:

     

    • d.

      de wijze van bedrijfsvoering van de exploitant(en) en houder(s) van het horecabedrijf in dit horecabedrijf of in andere horecabedrijven.

      •  

 

Artikel 2:28a Weigeringsgronden exploitatievergunning

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning, indien:

    • b.

      de exploitant(en) of leidinggevende(n) niet voldoen aan de eisen die bij en krachtens artikel 8, eerste en tweede lid, van de Drank- en Horecawet worden gesteld, met dien verstande dat de minimale leeftijd van 18 jaar is bereikt, tenzij het exploitanten en leidinggevenden ten behoeve van een coffeeshop betreffen die in dat geval de minimale leeftijd van 21 jaar moeten hebben bereikt.

 

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Bij toepassing van deze weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met:

    • d.

      de wijze van bedrijfsvoering van de exploitant(en) en leidinggevende(n) van het horecabedrijf of in andere horecabedrijven.

 

Toelichting

Het eerste lid wordt gewijzigd ten behoeve van:

 

  • 1.

    het mogelijk maken dat een exploitant vanaf de leeftijd van 18 jaar een horecabedrijf (niet zijnde een coffeeshop) mag exploiteren;

  •  

  • Hierbij wordt opgemerkt dat het verkrijgen van een drank- en horecavergunning pas mogelijk is vanaf 21 jaar. Het zal tot de leeftijd van 21 jaar dan ook altijd gaan om horecabedrijven zonder drank- en horecavergunning en waarin dan ook geen alcoholhoudende dranken voor gebruik ter plaatse mogen worden geschonken.

    Daarnaast hanteren ook de gemeenten Vlaardingen en Rotterdam de leeftijd van 18 jaar waardoor de voorgestelde wijziging ook aansluiting vindt met de regio.

 

 

  • 2.

    het in overeenstemming brengen met het coffeeshopbeleid.

 

  • In het coffeeshopbeleid is beschreven dat leidinggevenden (c.q. houders) de leeftijd van 21 jaar moeten bezitten. De bestaande formulering van het APV-artikel zou het echter mogelijk maken om vanaf 18 jaar als leidinggevende op te treden. Met de voorgestelde wijziging wordt de APV en het beleid op elkaar afgestemd en kan het niet voldoen aan de leeftijdseis als weigeringsgrond worden toegepast. Voor een coffeeshop geldt dat zowel de exploitant als de leidinggevende minimaal 21 jaar oud moeten zijn.

 

Het tweede lid ondervindt een kleine taalkundige wijziging als gevolg van het invoeren van een eenduidig definitiegebruik voor exploitanten en leidinggevenden (zie toelichting bij artikel 2:27).

 

Artikel 2:28b, lid 1 onder a. wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:28b Vrijstelling vergunningsplicht

  • 1.

    De burgemeester kan gebieden aanwijzen waarin een of meer van de volgende categorieën horecabedrijven wordt vrijgesteld van de vergunningsplicht, bedoeld in artikel 2:28:

    • a.

      horecabedrijven behorende bij logiesverstrekkers, kantoren (bedrijfskantines), scholen, musea, verzorgings- en verpleegtehuizen, ziekenhuizen, rouwcentra en crematoria, voor zover:

      • -

        < … >;

 

 

Artikel 2:28b Vrijstelling vergunningsplicht

  • 1.

    De burgemeester kan gebieden aanwijzen waarin een of meer van de volgende categorieën horecabedrijven wordt vrijgesteld van de vergunningsplicht, bedoeld in artikel 2:28:

    • a.

      horecabedrijven behorende bij logiesverstrekkers, kantoren (bedrijfskantines), scholen, musea, religieuze instellingen, verzorgings- en verpleegtehuizen, ziekenhuizen, rouwcentra en crematoria, voor zover:

      • -

        < … >;

 

Toelichting

Op grond van artikel 2:28 is het verboden een horecabedrijf zonder vergunning te exploiteren. Het primaire doel van de vergunning is het voorkomen van gevaar voor de openbare orde en veiligheid en van ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van de woon- en leefsituatie in de omgeving.

 

Er zijn echter categorieën horecabedrijven die in de regel weinig risico vormen voor de openbare orde, de veiligheid en/of de woon- en leefsituatie. Regulering via een vergunning is daarbij niet noodzakelijk.

 

Afhankelijk van het soort horecabedrijf en de locatie van het horecabedrijf, kan de burgemeester categorieën horecabedrijven aanwijzen waarvoor de vergunningsplicht niet geldt, omdat die categorieën een minimaal risico vormen voor de openbare orde, de veiligheid en de woon- en leefomgeving. Zo worden in het eerste lid dienstverlenende instellingen en bedrijfsvormen opgesomd waarbij vrijwel altijd enige horeca-exploitatie plaatsvindt, maar de horeca-activiteiten een duidelijk ondersteunende en daarmee ondergeschikte functie hebben aan de hoofdfunctie. De horeca-activiteiten zijn daarmee strikt gericht op personen die van de hoofdfunctie gebruik maken.

 

In lid 1, onder a is reeds bepaald dat de vrijstelling alleen kan worden toegekend als het horecabedrijf:

  • -

    uitsluitend in gebruik is of dient ter ondersteuning van de bedrijfsvoering van de hoofdfunctie;

  • -

    gericht is op personen die van de hoofdfunctie gebruik maken; en

  • -

    geen terras exploiteert.

 

Categorieën horecabedrijven die de burgemeester reeds (bij APV) kan aanwijzen zijn horecabedrijven bij o.a. scholen, musea, ziekenhuizen, rouwcentra en logiesverstrekkers.

 

Religieuze instellingen ontbreken aan de opsomming, terwijl deze vergelijkbare minimale risico’s met zich meebrengen als zij aan de voorwaarden voldoen. Zo zijn horeca-activiteiten bij religieuze instellingen veelal ter ondersteuning van de hoofdfunctie (geloofsbeleving), uitsluitend gericht op bezoekers van de religieuze instelling en ontbreekt de aanwezigheid van een terras. Het is daarom wenselijk religieuze instellingen aan de opsomming toe te voegen, zodat de burgemeester voor die categorie ook kan afwegen of het vergunningsvrij kan exploiteren.

 

Ten overvloede wordt opgemerkt dat het hier uitsluitend om de exploitatievergunning gaat. Als een religieuze instellingen alcoholhoudende drank wenst te schenken, zal het daar alsnog een Drank- en Horecavergunning voor moeten aanvragen en verkrijgen.

   

Artikel 2:28d, lid 1 onder a en b wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:28d Wijziging activiteiten en exploitatie

 

  • 1.

    De burgemeester kan de exploitatievergunning wijzigen of intrekken indien:

    • a.

      een exploitant, zoals vermeld op de exploitatievergunning, niet meer als zodanig functioneert of niet meer voldoet aan artikel 2:28, eerste lid, onder b;

    • b.

      een houder, zoals vermeld op de exploitatievergunning, niet meer als zodanig functioneert of niet meer voldoet aan artikel 2:28a, eerste lid, onder b;

      •  

 

 

Artikel 2:28d Wijziging activiteiten en exploitatie

 

  • 1.

    De burgemeester kan de exploitatievergunning wijzigen of intrekken indien:

    • a.

      een exploitant, zoals vermeld op de exploitatievergunning, niet meer als zodanig functioneert;

    • b.

      een leidinggevende, zoals vermeld op de exploitatievergunning, niet meer als zodanig functioneert; 

Toelichting

Zowel onder a als onder b wordt bepaald dat de exploitant en houder moet voldoen aan de eisen genoemd in artikel 2:28a, eerste lid, onder b. Voldoen zij niet, dan kan de burgemeester de vergunning wijzigen of intrekken. Echter in artikel 2:28e, derde lid is bepaald dat de burgemeester de vergunning moet intrekken als niet voldaan wordt aan de eisen van artikel 2:28 eerste lid, onder b. De beide leden sluiten in dat opzichte niet goed op elkaar aan. Gekozen is de moet-bepaling te hanteren, daar die in lijn is met de aanpak van overtredingen van de Drank- en Horecawet (Handhavingsarrangement Horeca).

 

Het eerste lid, onder b. ondervindt een kleine taalkundige wijziging als gevolg van het invoeren van een eenduidig definitiegebruik voor exploitanten en leidinggevenden (zie toelichting bij artikel 2:27).

 

 

  

Artikel 2:28e wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:28e Schorsen, intrekken en wijziging van een exploitatievergunning

 

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning schorsen, intrekken of geheel of gedeeltelijk wijzigen:

    • a.

      indien een exploitant of houder van het horecabedrijf de artikelen 2:29, 2:31, 2:31a, 2:32 of 2:34, dan wel de voorschriften, behorende bij de vergunning overtreedt;

    • b.

      indien aannemelijk is, dat een exploitant of houder van het horecabedrijf betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit het horecabedrijf, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf;

    • c.

      indien een exploitant of houder van het horecabedrijf toestaat dan wel gedoogt, dat in het horecabedrijf strafbare en/of beboetbare feiten worden gepleegd;

    • d.

      indien een exploitant of houder van het horecabedrijf zich schuldig maakt aan discriminatie;

    • e.

      indien zich in of vanuit het horecabedrijf anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van het horecabedrijf gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf;

    • f.

      indien niet of niet langer wordt voldaan aan de ingevolge artikel 2:31 gestelde eisen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning intrekken indien hij in een periode van twee jaar ten minste drie maal een aanvraag om bijschrijving van een houder op de vergunning heeft geweigerd op grond van artikel 2:28a, eerste lid, onder b.

 

  • 3.

    De burgemeester trekt de vergunning in indien niet of niet langer wordt voldaan aan de ingevolge artikel 2:28a, lid 1b gestelde eisen.

 

Artikel 2:28e Schorsen, intrekken en wijziging van een exploitatievergunning

 

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning schorsen, intrekken of geheel of gedeeltelijk wijzigen:

    • a.

      indien een exploitant of leidinggevende van het horecabedrijf de artikelen 2:29, 2:31, 2:31a, 2:32 of 2:34, dan wel de voorschriften, behorende bij de vergunning overtreedt;

    • b.

      indien aannemelijk is, dat een exploitant of leidinggevende van het horecabedrijf betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit het horecabedrijf, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf;

    • c.

      indien een exploitant of leidinggevende van het horecabedrijf toestaat dan wel gedoogt, dat in het horecabedrijf strafbare en/of beboetbare feiten worden gepleegd;

    • d.

      indien een exploitant of hou leidinggevende der van het horecabedrijf zich schuldig maakt aan discriminatie;

    • e.

      indien zich in of vanuit het horecabedrijf anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van het horecabedrijf gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf.

     

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning intrekken indien hij in een periode van twee jaar ten minste drie maal een aanvraag om bijschrijving van een leidinggevende op de vergunning heeft geweigerd op grond van artikel 2:28a, eerste lid, onder b.

 

  • 3.

    De burgemeester trekt de vergunning in indien niet of niet langer wordt voldaan aan de ingevolge artikel 2:28a, lid 1b gestelde eisen.

Toelichting

Het artikel ondervindt een kleine taalkundige wijziging als gevolg van het invoeren van een eenduidig definitiegebruik voor exploitanten en leidinggevenden (zie toelichting bij artikel 2:27).

 

Voor wat betreft de bepaling onder lid 1 onder f, komt deze te vervallen omdat deze gelijk is aan lid 1 onder a.

 

   

Artikel 2:29 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:29 Openings- en sluitingstijden

  • 1.

    Horecabedrijven in het Centrum en het Stationsgebied zijn gesloten op zondag tot en met donderdag tussen 01:00 uur en 07:00 uur, en op vrijdag en zaterdag tussen 04:00 uur en 07.00 uur.

  • 2.

    Horecabedrijven buiten het Centrum en het Stationsgebied zijn gesloten op zondag tot en met donderdag tussen 01:00 uur en 07:00 uur, en op vrijdag en zaterdag tussen 02:00 uur en 07.00 uur.

               

  • 3.

    Horecabedrijven primair gericht op de verstrekking van driecomponentenmaaltijden en paracommerciële rechtspersonen zijn gesloten van maandag tot en met zondag tussen 01:00 uur en 07:00 uur.

 

  • 4.

    Coffeeshops zijn gesloten van maandag tot en met zondag tussen 22:00 en 10:00 uur.

           

  • 5.

    Het is verboden een horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben of bezoeker in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

 

  • 6.

    Terrassen behorende bij horecabedrijven in het Centrum en het Stationsgebied zijn gesloten tussen 01:00 uur en 07:00 uur.

  • 7.

    Terrassen behorende bij horecabedrijven buiten het Centrum en het Stationsgebied zijn gesloten tussen 22:00 uur en 07:00 uur.

   

  • 8.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de in het eerste tot en met het derde lid en het vijfde tot en met het zevende lid genoemde openings- en sluitingstijden en daarbij voorwaarden stellen aan:

    • a.

      de gebieden waarvoor de ontheffing geldt;

    • b.

      de periode; of

    • c.

      de categorieën horecabedrijven waarvoor de ontheffing geldt.

 

  • 9.

    De burgemeester kan het aantal aan een horecabedrijf verleende ontheffingen als bedoeld in het achtste lid beperken.

  • 10.

    De ontheffing bedoeld in het achtste lid kan zowel collectief als individueel worden verleend.

  • 11.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, kan de burgemeester de ontheffing, bedoeld in het achtste lid, weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen, indien zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 2:28a, eerste en tweede lid.

 

  • 12.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 2:29 Openings- en sluitingstijden

  • 1.

    Horecabedrijven, niet zijnde een coffeeshop, zijn gesloten op maandag tot en met zondag tussen 01:00 uur en 07:00 uur.

   

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid zijn horecabedrijven (niet zijnde een coffeeshop, een horecabedrijf primair gericht op de verstrekking van driecomponentenmaaltijden of een paracommercieel rechtspersoon) op vrijdag en zaterdag:

    • a.

      he t Centrum en het Stationsgebied gesloten tussen 04:00 uur en 07:00 uur.

    • b.

      buiten het Centrum en het Stationsgebied gesloten tussen 02:00 uur en 07:00 uur.

 

  • 3.

    Coffeeshops zijn gesloten van maandag tot en met zondag tussen 22:00 en 10:00 uur.

  • 4.

    Terrassen behorende bij horecabedrijven zijn gesloten:

    • a.

      in het Centrum en het Stationsgebied tussen 01:00 uur en 07:00 uur;

    • b.

      buiten het Centrum en het Stationsgebied tussen 22:00 uur en 07:00 uur.

 

  • 5.

    Het is verboden een horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

 

-

     

-

       

  • 6.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de in het eerste, tweede en vierde lid genoemde openings- en sluitingstijden en daarbij voorwaarden stellen aan:

    • a.

      de gebieden waarvoor de ontheffing geldt;

    • b.

      de periode; of

    • c.

      de categorieën horecabedrijven waarvoor de ontheffing geldt.

  • 7.

    De burgemeester kan het aantal aan een horecabedrijf verleende ontheffingen als bedoeld in het zesde lid beperken.

  • 8.

    De ontheffing bedoeld in het zesde lid kan zowel collectief als individueel worden verleend.

  • 9.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, kan de burgemeester de ontheffing, bedoeld in het zesde lid, weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen, indien zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 2:28a, eerste en tweede lid.

  • 10.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Toelichting

De gemeentelijke regels ten aanzien van de openingstijden, terrastijden, ontheffingsmogelijkheden, meldingsplichten en gemotiveerde afwijkingen maken de regels en uitvoering enigszins onoverzichtelijk. Om die reden is bij de wijziging van het artikel gelijktijdig gestreefd de leesbaarheid te vergroten.

 

Dit heeft ertoe geleid dat de huidige leden 1 t/m 3 en de leden 6 en 7 zijn samengevoegd en herschreven tot de nieuwe leden 1, 2 en 4. De inhoud van de leden blijft echter ongewijzigd en ziet toe op de openings- en sluitingstijden.

 

Lid 4, dat de openings- en sluitingstijden van coffeeshops bepaalt, blijft ongewijzigd en wordt vernummerd tot lid 3.

 

In het achtste lid wordt de ontheffingsmogelijkheid beschreven. In het lid wordt verwezen naar de tijden genoemd in de eerdere leden. Omdat de eerdere leden worden herschreven, wordt de verwijzing daarop aangepast.

 

De leden 9 tot en met 12 worden redactioneel gewijzigd en vernummerd tot de leden 7 tot en met 10.

 

  

Artikel 2:31, derde en zesde lid worden als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

 

  • 3.

    Het is verboden een vergunningplichtige openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben dan wel bezoekers in de openbare inrichting te laten verblijven zonder dat een exploitant of een houder in de openbare inrichting aanwezig is.

   

  • 6.

    Het is een exploitant of houder van een openbare inrichting verboden na het van kracht worden van een sluiting als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:28f, bezoekers tot de openbare inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven.

 

 

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

 

  • 3.

    Het is verboden een vergunningplichtige openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben dan wel bezoekers in de openbare inrichting te laten verblijven zonder dat een exploitant of een leidinggevende in de openbare inrichting aanwezig is.

 

  • 6.

    Het is een exploitant of leidinggevende van een openbare inrichting verboden na het van kracht worden van een sluiting als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:28f, bezoekers tot de openbare inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven.

Toelichting

Het derde en zesde lid ondervinden een kleine taalkundige wijziging als gevolg van het invoeren van een eenduidig definitiegebruik voor exploitanten en leidinggevenden (zie toelichting bij artikel 2:27).

 

   

Artikel 2:31a wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:31a Exploitatieregels horecabedrijven, verplichtingen exploitant

 

  • 1.

    Exploitanten en houders zijn verantwoordelijk voor een deugdelijke exploitatie van de openbare inrichting.

  • 2.

    De exploitatie van de openbare inrichting en het gedrag van de bezoekers van de inrichting mogen de openbare orde, veiligheid en de woon- en leefsituatie niet op ontoelaatbare wijze negatief beïnvloeden.

  • 3.

    Exploitanten en houders geven onverwijld gehoor aan de aanwijzingen van een toezichthouder die krachtens zijn functie van zijn bevoegdheden gebruik maakt.

 

  • 4.

    Exploitanten en houders zijn verplicht om dagelijks na sluiting van de openbare inrichting, in de nabijheid van de inrichting en het terras op de weg achtergebleven stoffen of voorwerpen, voor zover kennelijk uit of van de inrichting en terras afkomstig, te (laten) verwijderen.

  • 5.

    Exploitanten en houders zijn verplicht om dagelijks na sluiting van het terras, de terraslocatie zodanig op te (laten) ruimen dat de openbare plaats zo min mogelijk belast wordt.

  • 6.

    Exploitanten en houders dienen alle terrasmeubilair meteen van de terraslocatie te (kunnen) verwijderen als dat voor het uitvoeren van openbare werken of om enigerlei andere reden noodzakelijk is.

  • 7.

    Indien een terras langer dan één maand niet gebruikt wordt of zal worden, dienen exploitanten en houders het terrasmeubilair van de openbare plaats te verwijderen.

 

 

Artikel 2:31a Exploitatieregels horecabedrijven, verplichtingen exploitant

 

  • 1.

    Exploitanten en leidinggevenden zijn verantwoordelijk voor een deugdelijke exploitatie van de openbare inrichting.

  • 2.

    De exploitatie van de openbare inrichting en het gedrag van de bezoekers van de inrichting mogen de openbare orde, veiligheid en de woon- en leefsituatie niet op ontoelaatbare wijze negatief beïnvloeden.

  • 3.

    Exploitanten en leidinggevenden geven onverwijld gehoor aan de aanwijzingen van een toezichthouder die krachtens zijn functie van zijn bevoegdheden gebruik maakt.

  • 4.

    Exploitanten en leidinggevenden zijn verplicht om dagelijks na sluiting van de openbare inrichting, in de nabijheid van de inrichting en het terras op de weg achtergebleven stoffen of voorwerpen, voor zover kennelijk uit of van de inrichting en terras afkomstig, te (laten) verwijderen.

  • 5.

    Exploitanten en leidinggevenden zijn verplicht om dagelijks na sluiting van het terras, de terraslocatie zodanig op te (laten) ruimen dat de openbare plaats zo min mogelijk belast wordt.

  • 6.

    Exploitanten en leidinggevenden dienen alle terrasmeubilair meteen van de terraslocatie te (kunnen) verwijderen als dat voor het uitvoeren van openbare werken of om enigerlei andere reden noodzakelijk is.

  • 7.

    Indien een terras langer dan één maand niet gebruikt wordt of zal worden, dienen exploitanten en leidinggevenden het terrasmeubilair van de openbare plaats te verwijderen.

 

Toelichting

Het artikel ondervindt een kleine taalkundige wijziging als gevolg van het invoeren van een eenduidig definitiegebruik voor exploitanten en leidinggevenden (zie toelichting bij artikel 2:27).

 

  

Artikel 2:32 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:32 handel binnen horecabedrijven

 

Het is de exploitant(en) en houder(s) van een horecabedrijf verboden toe te staan dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in het horecabedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

 

 

Artikel 2:32 handel binnen horecabedrijven

 

Het is de exploitant(en) en leidinggevende(n) van een horecabedrijf verboden toe te staan dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in het horecabedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

 

Toelichting

Het artikel ondervindt een kleine taalkundige wijziging als gevolg van het invoeren van een eenduidig definitiegebruik voor exploitanten en leidinggevenden (zie toelichting bij artikel 2:27).

 

     

Artikel 2:35 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:35 Begripsbepaling

 

In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

    • b.

      houder: degene die een inrichting exploiteert dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

 

 

Artikel 2:35 Begripsbepaling

 

In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

    • b.

      exploitant: de natuurlijke perso(o)n(en) voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd.

   

Toelichting

Het artikel ondervindt een kleine taalkundige wijziging als gevolg van het invoeren van een eenduidig definitiegebruik voor exploitanten en leidinggevenden (zie toelichting bij artikel 2:27).

 

Daarnaast wordt het begrip houder omgezet in exploitant omdat de afdeling inzake nachtverblijf niet spreekt over houders. Wel wordt de exploitant genoemd. In de definitie wordt dan ook verduidelijkt wie onder exploitant wordt verstaan.

 

  

Afdeling 10 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Afdeling 10 Toezicht op Kansspelen, Speelautomatenhallen en Gamecentra

 

Afdeling 10 Toezicht op Speelautomaten, Speelautomatenhallen en Gamecentra

 

Toelichting

De wijziging betreft een begripswijziging. De afdeling ziet op regulering van Speelautomaten en Gamecentra en de automaten die zij exploiteren. Hierbij zijn er drie soorten automaten, te weten:

    • -

      kansspelautomaten;

    • -

      behendigheidsautomaten; en

    • -

      kermisautomaten.

Door het begrip te wijzigen naar ‘speelautomaten’ wordt duidelijk dat de afdeling regulerend is voor elk soort automaat.

 

  

Artikel 2:39 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:39 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: de Wet op de kansspelen;

  • b.

    Besluit: het Speelautomatenbesluit 2000;

  • c.

    speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a van de Wet;

 

  • d.

    kermisautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30a, lid 2 van de Wet;

 

  • e.

    kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de Wet;

     

  • f.

    speelautomatenhal: een inrichting, bestemd om het publiek gelegenheid te geven een spel door middel van kansspelautomaten te laten beoefenen, zoals bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder b van de Wet, al dan niet ondersteund met behendigheidsautomaten dan wel kermisautomaten;

  • g.

    gamecenter: een inrichting, hoofdzakelijk gericht op en met het kennelijke doel om publiek gelegenheid te geven spelen door middel van behendigheidsautomaten en/of kermisautomaten te laten beoefenen en waarbij geen kansspelautomaten aanwezig zijn;

  • h.

    hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de Wet;

  • i.

    laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de Wet;

  • j.

    ondernemer: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een speelautomatenhal of gamecenter exploiteert en de wettelijke vertegenwoordiger van die rechtspersoon;

     

  • k.

    beheerder: degene die belast is met het dagelijks toezicht en de onmiddellijke leiding in de speelautomatenhal of gamecenter.

 

 

Artikel 2:39 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: de Wet op de kansspelen;

  • b.

    Besluit: het Speelautomatenbesluit 2000;

  • c.

    speelautomaat: een automaat als bedoeld in artikel 30, onder a van de Wet;

  • d.

    kermisautomaat: een automaat als bedoeld in artikel 30a, tweede lid van de Wet;

  • e.

    kansspelautomaat: een automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de Wet;

  • f.

    behendigheidsautomaat: een automaat als bedoeld in artikel 30, onder b van de Wet;

  • g.

    speelautomatenhal: een inrichting bestemd om het publiek gelegenheid te geven een spel door middel van kansspelautomaten te laten beoefenen, zoals bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder b van de Wet, al dan niet ondersteund met behendigheids- en/of kermisautomaten;

 

  • h.

    gamecenter: een inrichting bestemd om het publiek gelegenheid te geven een spel door middel van behendigheids- en/of kermisautomaten te laten beoefenen en waar geen kansspelautomaten aanwezig zijn;

  • i.

    hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de Wet;

  • j.

    laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de Wet;

  • k.

    exploitant: de natuurlijke perso(o)n(en) voor wiens rekening en risico de speelautomatenhal wordt geëxploiteerd;

           

  • l.

    leidinggevende:

    • -

      de natuurlijke persoon die algemene leiding geeft aan een onderneming waarin de speelautomatenhal wordt geëxploiteerd;

    • -

      de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van de speelautomatenhal.

 

Toelichting

Met de verdere actualisatie van de afdeling Speelautomatenhallen, wordt de definitie van het begrip ‘gamecenter’ aangepast, zodat het tekstueel beter aansluit bij het begrip ‘speelautomatenhal’.

 

Ook wordt het begrip ‘behendigheidsautomaat’ toegevoegd, een begrip dat voortvloeit uit de Wet op de kansspelen.

 

Tot slot zijn de begrippen ‘ondernemer’ en ‘beheerder’ omgezet in ‘exploitant’ en ‘leidinggevende’. In de toelichting bij artikel 2:27 is reeds beschreven dat er gekozen wordt voor een eenduidig begripsgebruik in de APV als het om dezelfde functies/rollen gaat. Hierbij is aansluiting gezocht bij het definitiegebruik van de Drank- en Horecawet. De intentie hierbij is de regelgeving te vereenvoudigen, te versimpelen/verduidelijken en de indruk te voorkomen dat de begrippen inhoudelijk een verschil bezitten, dat in de praktijk niet het geval is.

 

  

Artikel 2:40 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

  • 1.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 2.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

  • 3.

    In een speelautomatenhal zijn maximaal 150 kansspelautomaten toegestaan.

 

 

Artikel 2:40 Aantal speelautomaten

  • 1.

    In hoogdrempelige inrichtingenzijn twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 2.

    In laagdrempelige inrichtingenzijn kansspelautomaten niet toegestaan.

  • 3.

    In een speelautomatenhal zijn maximaal 150 speelautomaten toegestaan.

  • 4.

    In een gamecenter zijn maximaal 150 behendigheids- en/of kermisautomaten toegestaan.

 

Toelichting

De Wet op de kansspelen hanteert het begrip speelautomaat, dat onder te verdelen is in drie soorten automaat:

    • a.

      kansspelautomaten;

    • b.

      behendigheidsautomaten;

    • c.

      kermisautomaten.

 

Het artikel dient vast te stellen hoeveel automaten er per soort inrichting geplaatst mogen worden. Daar waar een speelautomatenhal zich vooral richt op kansspelautomaten, mag het zich laten ondersteunen door behendigheids- en kermisautomaten. Een gamecenter mag uitsluitend behendigheids- en kermisautomaten plaatsen. Het aantal kansspelautomaten is reeds geregeld in het bestaande artikel 2:40. Met de voorgestelde wijziging wordt het aantal automaten voor elk soort inrichting geregeld. Voorgesteld wordt voor elk soort inrichting het maximum van 150 automaten te hanteren. Hierbij behoudt de exploitant van een inrichting de vrijheid zelf de verdeling van het soort automaten te bepalen.

 

   

Artikel 2:40a wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:40a Vergunningsplicht speelautomatenhal en gamecenter

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal of gamecenter te vestigen of te exploiteren.

  • 2.

    Van de vergunning bedoeld in het eerste lid wordt er ten hoogste één vergunning verleend voor een speelautomatenhal en ten hoogste twee vergunningen voor gamecentra.

  • 3.

    Een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt getoetst aan de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 4.

    Een speelautomatenhal of een gamecenter is slechts toegestaan in het gebied dat op de in bijlage 3 opgenomen kaart is aangegeven.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen ten behoeve van het creëren van gelijke kansen om voor een beschikbare vergunning in aanmerking te komen.

         

  • 6.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 2:40a Vergunningplicht speelautomatenhal en gamecenter

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal of gamecenter te exploiteren.

  • 2.

    Van de vergunning bedoeld in het eerste lid wordt er ten hoogste één verleend voor een speelautomatenhal en ten hoogste twee voor gamecentra.

 

  • 3.

    Een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt getoetst aan de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

-

   

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast ten behoeve van het creëren van gelijke kansen om voor een vergunning in aanmerking te komen, waarbij in elk geval regels worden gesteld betreffende:

    • a.

      de inhoud en wijze van indiening van een aanvraag;

    • b.

      de verdelings- en toekenningsprocedure voor een vergunning.

  • 5.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing

Toelichting

Lid 4 wordt overgeheveld naar het nieuwe artikel 2:40b, waarin de weigeringsgronden voor een vergunning geclusterd worden beschreven. Aangezien exploitatie buiten het door de gemeenteraad aangewezen gebied is verboden, biedt het grond om een vergunning te weigeren. Het is daarom juist het lid aan het artikel betreffende de weigeringsgronden toe te voegen.

 

Lid 5 wordt vernummerd tot lid 4 en gewijzigd, zodanig dat het college nadere regels moet vaststellen. Gelet op het feit de vergunning voor een speelautomatenhal en een gamecenter een zogeheten ’schaarse vergunning’ betreft en (recente) jurisprudentie duidelijk heeft gemaakt hoe het bestuur met schaarse vergunningen moet omgaan, moet het college nadere regels stellen betreffende het creëren van gelijke kansen om voor een beschikbare schaarse vergunning in aanmerking te komen. Deze nadere regels moeten in elk geval duidelijk maken hoe het bestuur kenbaar maakt dat een vergunning beschikbaar is of komt, de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend, de verdelingsprocedure en de wijze van toekenning van de vergunning.

 

Lid 6 wordt vernummerd tot lid 5.

 

 

Artikel 2:40b wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:40b Aanvraag vergunning

  • 1.

    De ondernemer vraagt de vergunning aan onder overlegging van:

    • a.

      Een nauwkeurige beschrijving van de inrichting met een plattegrond met daarop weergegeven de oppervlaktematen van de inrichting, de locaties van de automaten, de soort automaten en de aantallen automaten;

    • b.

      Een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel;

       

    • c.

      Een verklaring waaruit blijkt dat hij gerechtigd is over de ruimte te beschikken;

       

    • d.

      Een verklaring omtrent het gedrag van de ondernemer en de beheerder van de speelautomatenhal of het gamecenter.

       

       

       

                                             

  • 2.

    In de vergunning wordt de naam van de beheerder vermeld.

 

 

Artikel 2:40b Weigering vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning:

    • a.

      als het maximaal aantal af te geven vergunningen is verleend;

    •  

    • b.

      als de exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan, een stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing;

    • c.

      als de speelautomatenhal of het gamecenter niet zal worden geëxploiteerd in het door de gemeenteraad, op bijlage 3, aangewezen gebied;

    • d.

      als de speelautomatenhal of het gamecenter niet rechtstreeks vanaf de openbare weg of vanaf een centrale entree voor het publiek toegankelijk is;

    • e.

      als de exploitant en/of leidinggevende de leeftijd van 21 jaar niet heeft bereikt;

    • f.

      als een exploitant of leidinggevende niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 4 van het Besluit;

    • g.

      als door de aanwezigheid van de speelautomatenhal of het gamecenter naar het oordeel van de burgemeester de woon- en leefsituatie in de naaste omgeving of het karakter van de winkelstraat/winkelbuurt op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

 

Toelichting

Het huidige artikel 2:40b, lid 1 beschrijft documenten die bij een aanvraag moeten worden overlegd. Deze ´indieningsvereisten´ worden inhoudelijk ongewijzigd uit de APV overgeheveld naar de door het college vast te stellen nadere regels betreffende het creëren van gelijke kansen om voor een beschikbare schaarse vergunning in aanmerking te komen.

 

Lid 2 wordt verplaatst naar het nieuwe artikel 2:40c betreffende de vergunning.

 

Artikel 2:40b wordt vervolgens vervangen door het bestaande artikel 2:40g betreffende de weigeringsgronden voor een vergunning. Hierbij wordt het nieuwe artikel 2:40b aangevuld met onderdeel c.

 

Onder c. betreft de overheveling van het voormalige lid 4 van artikel 2:40a, dat bepaalt dat exploitatie van een speelautomatenhal of gamecenter slechts toegestaan is in het door de gemeenteraad aangewezen gebied.

 

Onder d. wordt aangevuld dat toegang tot een speelautomatenhal ook mogelijk kan zijn vanaf een centrale entree. Dit spreekt voor zich, omdat leisure/amusementsbedrijven veelal in grote panden zijn gevestigd waar bezoeker in een centrale entree worden ontvangen en zich vervolgens naar de verschillende vormen van vermaak of vrijetijdsbesteding begeven. Ook in den lande zien we dergelijke ontwikkelingen (zoals bijvoorbeeld Gamestate in Utrecht of Leisure Dome in Kerkrade). Binnen de gemeente Schiedam is de Euroscoop een voorbeeld van een inrichting met een centrale hal, waarbinnen meerdere vormen van vermaak en vrijetijdsbesteding worden aangeboden (zo ook het reeds bestaande gamecenter Sir Winston).

 

Onder f. worden de begrippen ‘ondernemer’ en ‘beheerder’ vervangen door de begrippen ’exploitant’ en ‘leidinggevende’ als gevolg van een eenduidig definitiegebruik in de APV, zie ook de toelichting bij artikel 2:27.

 

Onder g. wordt het voormalige begrip ‘inrichting’ geconcretiseerd tot ‘speelautomatenhal of het gamecenter’.

 

 

 

  

Artikel 2:40c wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:40c Beslistermijn

(vervallen per 31 augustus 2013)

 

 

Artikel 2:40c De vergunning

  • 1.

    De vergunning wordt verleend voor de duur van vijftien jaar.

  • 2.

    De burgemeester vermeldt in de vergunning in elk geval:

    • a.

      de naam van de vergunninghouder;

    • b.

      de naam van elke exploitant en leidinggevende;

    • c.

      locatie waar de speelautomatenhal is gevestigd;

    • d.

      het aantal en type vergunde speelautomaten;

    • e.

      een omschrijving van de inrichting met vermelding van de oppervlakte(n).

  • 3.

    Aan de vergunning worden in elk geval voorschriften verbonden met betrekking tot:

    • a.

      de openingstijden;

    • b.

      het toezicht in de speelautomatenhal of het gamecenter en op de directe omgeving van de inrichting;

    • c.

      het voorkomen van overlast en openbare orde verstoring;

    • d.

      de exploitatie van de speelautomatenhal of het gamecenter;

    • e.

      de wijze waarop de exploitant verslaving dient te voorkomen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in het derde lid wordt aan elke vergunning het voorschrift verbonden dat:

    • a.

      het verboden is de speelautomatenhal of het gamecenter voor publiek geopend te houden als er geen, op de vergunning vermelde, exploitant of leidinggevende in de inrichting aanwezig is;

    • b.

      als een exploitant of leidinggevende zijn hoedanigheid als zodanig verliest, de vergunninghouder dat binnen 7 dagen aan de burgemeester meldt;

  • 5.

    De vergunninghouder is verplicht de vergunning of een afschrift daarvan in de speelautomatenhal aanwezig te hebben.

 

Toelichting

Artikel 2:40c betrof een vervallen artikel. Met deze wijziging wordt het artikelnummer hergebruikt en wel ten behoeve van de vergunning zelf.

 

Het eerste lid bepaalt de geldigheidsduur van de vergunning. Daar waar artikel 1:7, lid 1 van de APV in beginsel bepaalt dat een vergunning voor onbepaalde tijd geldt, verzet de aard van de vergunning zich daartegen en geldt artikel 1:7, lid 2, dat een geldigheidsduur van de vergunning voorschrijft. De reden daarvoor is dat de vergunning voor een speelautomatenhal een zogeheten ‘schaarse vergunning’ betreft. Jurisprudentie laat zien, dat dergelijke vergunningen niet langer voor onbepaalde tijd mogen worden verleend. Dat zou voor de vergunninghouder een onevenredige bevoordeling zijn, omdat het voor concurrenten dan nagenoeg onmogelijk is om nog tot de markt toe te treden. De geldigheid van de vergunning is daarom gesteld op 15 jaar. Deze periode wordt voldoende geacht om als vergunninghouder investeringen terug te verdienen en contractuele verplichtingen na te komen. Ook de VAN Kansspelen brancheorganisatie onderstreept een termijn van 15 jaar.

 

Het tweede lid beschrijft welke onderwerpen de burgemeester in elk geval in de vergunning moet vermelden. Hierbij is aansluiting gezocht bij de Drank- en Horecawet en bevat het kerngegevens van de speelautomatenhal of het gamecenter, zoals de naam van de vergunninghouder, de locatie, het aantal te exploiteren speelautomaten enz.

 

Het derde lid beschrijft de thema’s waarover in elk geval voorschriften moeten worden verbonden. Het lid betreft de overheveling van het bestaande artikel 2:40f. Het lid wordt aangevuld, zodanig dat het beter aansluit bij de te beschermen belangen van de vergunning (genoemd in artikel 1:8 van de APV, i.c. openbare orde, veiligheid, volksgezondheid en het milieu). Naast deze verplichte thema’s staat het de burgemeester vrij om tevens ander soortige voorschriften te verbinden, indien een aanvraag daartoe aanleiding geeft (maatwerk).

 

Het vierde lid stelt voorschriften die in elk geval aan elke vergunning moeten worden verbonden.

 

Het lid betreft overheveling van de bepaling in artikel 2:40d, dat ziet op de plicht van de exploitant om wijzigingen van leidinggevenden bij de burgemeester te melden. De bepaling is gewijzigd dat niet de exploitant, maar de vergunninghouder deze melding moet doen en is aangevuld dat een melding ook moet worden gedaan als een exploitant wijzigt. De melding geeft aanleiding te onderzoeken of nieuwe personen aan de vergunning moeten worden toegevoegd. Toevoeging is uiteraard slechts mogelijk, als deze personen voldoen aan alle gestelde eisen.

 

Het vierde lid wordt verder aangevuld met twee nieuwe onderdelen, waar ook aansluiting is gezocht bij de Drank- en Horecawet. Een onderdeel dat toeziet op verplichte aanwezigheid van een exploitant of leidinggevende als de speelautomatenhal of het gamecenter voor publiek is geopend. Deze personen bezitten verantwoordelijkheid voor de exploitatie en dienen als zodanig op te treden. Ook in het kader van toezicht, als actie of beslissingen zijn vereist, dient een verantwoordelijke aanwezig te zijn.

 

Het vijfde lid ziet toe op verplichte aanwezigheid van (een afschrift van) de vergunning in de speelautomatenhal of het gamecenter ten behoeve van het uitvoeren van een gedegen (vergunningen)controle.

 

 

 

   

Artikel 2:40d wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:40d Wijziging beheerder

Als een beheerder zijn hoedanigheid als beheerder verliest, meldt de ondernemer dit binnen 7 dagen aan de burgemeester.

     

 

Artikel 2:40d: Leeftijdsgrenzen

  • 1.

    Het is verboden in een speelautomatenhal de aanwezigheid toe te laten van een bezoeker als niet is vastgesteld dat deze de leeftijd als bedoeld in artikel 30u, eerste lid onder a van de wet heeft bereikt.

  • 2.

    Het is verboden in een gamecenter de aanwezigheid toe te laten van een bezoeker als niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 14 jaar heeft bereikt, tenzij die bezoeker wordt begeleid en onder direct toezicht staat van een persoon die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.

  • 3.

    De vaststelling van de leeftijd:

    • a.

      geschiedt aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Wet op de identificatieplicht;

    • b.

      blijft achterwege, als de persoon onmiskenbaar de vereiste leeftijd heeft bereikt.

 

Toelichting

Het bestaande artikel 2:40d is overgeheveld naar het nieuwe artikel 2:40c, vierde lid onder b. Zie voor de toelichting de toelichting beschreven bij artikel 2:40c.

 

Met de overheveling van het artikel komt het artikelnummer vrij. Het wordt vervolgens gebruikt voor een nieuw artikel betreffende leeftijdsgrenzen. Het artikel bepaalt vanaf welke leeftijden een bezoeker een speelautomatenhal of gamecenter mag betreden.

 

Voor speelautomatenhallen is de leeftijd overgenomen van de Wet op de kansspelen, die de leeftijd reeds heeft bepaald 18 jaar. Voor gamecentra stelt de Wet op de kansspelen geen leeftijdsgrens. Daarom is voorgesteld een leeftijdsgrens in te stellen van 14 jaar, waarop een bezoeker zelfstandig het gamecenter mag betreden. Als een bezoeker jonger dan 14 jaar is, is toegang slechts toegestaan onder direct (toe)zicht en begeleiding van een volwassene.

 

Het derde lid ziet toe op de wijze van vaststelling van de leeftijdsgrenzen. Gelet op het feit de Drank- en Horecawet daar reeds een voorziening in heeft getroffen, is ook hier aansluiting gezocht bij de Drank- en Horecawet.

 

  

Artikel 2:40e wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:40e Intrekking en wijziging vergunning

 

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning als bedoeld in artikel 2:40a, eerste lid, intrekken of wijzigen:

    • a.

      indien een ondernemer, vermeld op de vergunning, niet meer als zodanig functioneert;

    • b.

      indien een ondernemer, vermeld op de vergunning, desgevraagd geen verklaring als bedoeld in artikel 2:40b, eerste lid, onder d, meer kan overleggen;

    • c.

      indien een beheerder, vermeld op de vergunning, niet meer als zodanig functioneert;

    • d.

      ndien een beheerder, vermeld op de vergunning, desgevraagd geen verklaring als bedoeld in artikel 2:40b, eerste lid, onder d, meer kan overleggen;

    • e.

      indien de ondernemingsvorm wijzigt;

       

       

       

    • f.

      als binnen zes maanden na verlening van de vergunning niet is gestart met de exploitatie van de speelautomatenhal of het gamecenter;

       

    • g.

      als de exploitatie van de speelautomatenhal of het gamecenter voor een periode van langer dan zes maanden onderbroken is geweest.

                 

   

                 

  • 2.

    De vergunning als bedoeld in artikel 2:40a, eerste lid, vervalt van rechtswege indien geen van de ondernemers op de vergunning meer als zodanig functioneert.

 

 

Artikel 2:40e Schorsing, intrekking en wijziging vergunning

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning schorsen, intrekken of wijzigen als:

     

    • a.

      de ondernemingsvorm wijzigt;

       

    • b.

      gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

       

    • c.

      een exploitant of leidinggevende, vermeld op de vergunning, niet meer als zodanig functioneert;

    • d.

      de exploitant of de leidinggevende niet meer voldoet aan de eisen genoemd in artikel 2:40b, onder g;

       

    • e.

      aannemelijk is, dat een exploitant of een leidinggevende betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de speelautomatenhal of het gamecenter, die een gevaar opleveren voor de openbare orde, de volksgezondheid of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de speelautomatenhal of het gamecenter;

    • f.

      een exploitant of leidinggevende strafbare feiten in de speelautomatenhal of het gamecenter pleegt, dan wel toestaat of gedoogt dat in de speelautomatenhal of het gamecenter strafbare feiten worden gepleegd;

    • g.

      een exploitant of leidinggevende zich schuldig maakt aan discriminatie naar ras, geslacht, seksuele geaardheid of religie;

    • h.

      zich in de speelautomatenhal of het gamecenter anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de speelautomatenhal of het gamecenter ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.

 

   

   

 

   

  • 2.

    De vergunning vervalt van rechtswege als:

    • a.

      geen van de op de vergunning vermelde exploitanten nog als zodanig functioneert;

    • b.

      binnen zes maanden na verlening van de vergunning niet is gestart met de exploitatie van de speelautomatenhal;

    • c.

      de exploitatie van de speelautomatenhal voor een periode van langer dan zes maanden onderbroken is geweest.

Toelichting

In de bestaande APV-tekst bevat zowel artikel 2:40e als artikel 2:40h gronden voor intrekking, wijziging of schorsing van de vergunning. Met de voorgestelde wijziging worden alle gronden samengevoegd en geplaatst in artikel 2:40e.

 

Het eerste lid beschrijft gronden waarop de burgemeester een vergunning kan intrekken, schorsen of wijzigen. Gelet op het feit het een kan-bepaling betreft, vraagt gebruik van deze gronden om een belangenafweging en een besluit van de burgemeester. Het vereist dus een gemeentelijke inspanning.

 

In het eerste lid is het begrip ‘ondernemer’ gewijzigd in ‘exploitant’ en wordt het begrip ‘inrichting’, geconcretiseerd tot ‘speelautomatenhal of het gamecenter’. Hiermee wordt een eenduidig begripsgebruik in de afdeling en de APV gerealiseerd.

 

De eis, dat een verklaring omtrent het gedrag (VOG) overlegd moet worden vervalt. De reden daarvoor is dat het levensgedrag bij de behandeling van de aanvraag al wordt getoetst via de politieregisters en justitiële gegevens. Een VOG voegt in dat opzichte voor de gemeente niks toe en is het wenselijk een aanvrager niet met die administratieve inspanning te belasten. Uiteraard staat het een exploitant vrij om van zijn personeel op eigen initiatief een VOG te vragen.

 

Het tweede lid beschrijft omstandigheden wanneer een vergunning van rechtswege vervalt. Bij het van rechtswege vervallen is geen gemeentelijke inspanning nodig. Het tweede lid is aangevuld met grond f. en g. van de bestaande tekst, die vanuit het eerste lid overgeheveld worden naar het tweede lid als b. en c.

 

Ten overvloede geldt, dat als een vergunning onherroepelijk is ingetrokken of van rechtswege is vervallen, de vergunning (omdat deze schaars is) terug in de markt komt en de verdelingsprocedure opnieuw opgestart moet worden.

 

 

 

Artikel 2:40f wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:40f Voorschriften

De door de burgemeester aan de vergunning te verbinden voorschriften hebben in elk geval betrekking op:

  •  

    • a.

      de sluitingstijden;

    • b.

      het toezicht in de inrichting;

    • c.

      het aantal en type speelautomaten, alsmede het totaal aantal spelers bij volledige bezetting van de speelautomaten;

    • d.

      de exploitatie van de inrichting;

    • e.

      de oppervlakten van de inrichting;

    • f.

      informatie inzake gokverslaving.

 

 

Artikel 2:40f Gokken op de openbare weg

Het is verboden op of aan de weg op enigerlei wijze om geld of geldwaarde te spelen.

 

Toelichting

Het bestaande artikel 2:40f is overgeheveld naar het nieuwe artikel 2:40c dat ziet op de vergunning. Het verbinden van voorschriften is namelijk onderdeel van een vergunning en daarom verplaatst naar het derde lid van artikel 2:40c.

 

Onder a. en d. is het begrip ‘inrichting’ geconcretiseerd tot ‘speelautomatenhal of het gamecenter’. Hiermee wordt een eenduidig begripsgebruik in de afdeling gecreëerd.

 

Onder c. en e. worden verplaats naar artikel 2:40, tweede lid. Het betreffen kerngegevens van de betreffende speelautomatenhal of gamecenter en worden als harde waarden vergund. Zo zal bijvoorbeeld een vergunning voor maximum 75 speelautomaten, geen voorschrift behoeven dat men dat aantal niet mag overschrijden. Dat spreekt voor zich.

 

Onder f. ondergaat een taalkundige wijziging.

 

Vervolgens wordt het artikelnummer gebruikt voor de verplaatsing van het bestaande artikel 2:40i, dat ziet op een verbod op gokken op de openbare weg. Inhoudelijk vindt daar geen wijziging plaats en betreft het slechts een vernummering.

 

 

 

Artikel 2:40g wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:40g Weigering vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning:

  • a.

    als het maximaal aantal af te geven vergunningen is verleend;

  • b.

    als de vestiging of de exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan, dan wel met een stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing;

  • c.

    als de speelautomatenhal of het gamecenter niet uitsluitend rechtstreeks vanaf de openbare weg voor het publiek toegankelijk is;

  • d.

    als de beheerder(s) de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft (hebben) bereikt;

  • e.

    als de ondernemer(s) of de beheerder(s) niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 4 van het Besluit;

  • f.

    als door de aanwezigheid van de inrichting naar het oordeel van de burgemeester de woon- en leefsituatie in de naaste omgeving of het karakter van de winkelstraat/winkelbuurt nadelig wordt beïnvloed.

 

 

Artikel 2:40g Sluiting overlastgevende gokpanden

  • 1.

    Indien de rechthebbende op of de beheerder van een inrichting een perceel of perceelgedeelte of in enige andere ruimte waarover hij de beschikking heeft, toestaat of gedoogt, dat daarin een kansspel wordt gespeeld waarop artikel 1 van de wet van toepassing is en waarvoor op grond van die wet geen vergunning is verleend, kan de burgemeester, indien zulks naar zijn oordeel in het belang van de openbare orde of ter voorkoming of beperking van overlast of aantasting van het woon- en leefklimaat is vereist, de sluiting van die inrichting, dat perceel of perceelgedeelte of die ruimte bevelen.

  • 2.

    De burgemeester maakt de sluiting bekend door het aanbrengen van een afschrift van zijn bevel op of nabij de toegang of toegangen van de inrichting, het perceel, het perceelgedeelte of de andere ruimte. De sluiting treedt in werking op het moment dat bedoeld afschrift is aangebracht.

  • 3.

    Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 4.

    Het is de rechthebbende op en de beheerder van een inrichting, een perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte als bedoeld in het eerste lid verboden daarin bezoekers toe te laten of daarin te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht is.

  • 5.

    Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid gesloten inrichting, perceel of perceelgedeelte of enige andere ruimte te bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.

  • 6.

    Onder bezoekers wordt voor de toepassing van het vierde en vijfde lid niet verstaan:

    • a.

      de levenspartner en kinderen van de rechthebbende of beheerder, alsmede zijn elders wonende bloed- of aanverwanten of die van zijn levenspartner in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

       

    • b.

      de personen wier tegenwoordigheid in de inrichting, het perceel of perceelsgedeelte of de andere ruimte wegens dringende redenen strikt noodzakelijk is.

 

  • 7.

    De sluiting kan op aanvraag van de belanghebbende door de burgemeester worden opgeheven wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen, die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

 

Toelichting

Het bestaande artikel 2:40g is verplaatst naar het nieuwe artikel 2:40b. Het artikel ondergaat enkele taalkundige wijzigingen. Het begrip ‘inrichting’ wordt geconcretiseerd naar ‘speelautomatenhal’. Voor verdere wijzigingen wordt u verwezen naar de toelichting van artikel 2:40b.

 

Vervolgens wordt het artikelnummer gebruikt voor de verplaatsing van het bestaande artikel 2:40j, dat ziet op sluiting van overlastgevende gokpanden. Op twee taalkundige wijzigingen na vindt daarin geen wijziging plaats en betreft het slechts een vernummering.

 

 

 

Artikel 2:40h Schorsing, intrekking en wijziging van een vergunning wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:40h Schorsing, intrekking en wijziging van een vergunning

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning schorsen, intrekken of wijzigen, als:

    • a.

      de ondernemer of de beheerder niet meer voldoet aan de eisen genoemd in artikel 2:40g, onder e;

    • b.

      gehandeld wordt in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • c.

      aannemelijk is, dat de ondernemer of de beheerder(s) betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen van het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

    • d.

      de ondernemer of beheerder(s) strafbare feiten pleegt in de inrichting, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

    • e.

      de ondernemer of de beheerder(s) zich schuldig maakt aan discriminatie naar ras, geslacht of seksuele geaardheid;

    • f.

      zich in de inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de inrichting ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.

  • 2.

    De exploitatievergunning vervalt van rechtswege indien geen van de ondernemers op de vergunning maar als zodanig functioneert.

 

 

-

( artikel is geïntegreerd in artikel 2:40e )

 

Toelichting

Het bestaande artikel 2:40h is samengevoegd aan artikel 2:40e. Het begrip ‘ondernemer’ is hierbij gewijzigd naar ‘exploitant’ en het begrip ‘inrichting’ is geconcretiseerd naar het begrip ‘speelautomatenhal of het gamecenter’. Hierdoor ontstaat een eenduidig gebruik van de begripsbepalingen in de afdeling en de APV. Voor verdere wijzigingen wordt u verwezen naar de toelichting van artikel 2:40e.

 

Doordat de inhoud is samengevoegd in artikel 2:40e komt het artikelnummer 2:40h te vervallen.

 

 

Het bestaande artikel 2:40i wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:40i Gokken op de openbare weg

Het is verboden op of aan de weg op enigerlei wijze om geld of geldwaarde te spelen.

 

 

-

( artikel is vernummerd naar artikel 2:40f )

 

Toelichting

Het artikel is vernummerd naar artikel 2:40f en ondergaat inhoudelijk geen wijzigingen. Zie verder de toelichting bij artikel 2:40f.

Doordat de inhoud is vernummerd naar artikel 2:40f komt het artikelnummer 2:40i te vervallen.

 

 

Het bestaande artikel 2:40j wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:40j Sluiting overlast gevende gokpanden

  • 1.

    Indien de rechthebbende op of de beheerder van een inrichting een perceel of perceelgedeelte of enige andere ruimte waarover hij de beschikking heeft, toestaat of gedoogt, dat daarin een kansspel wordt gespeeld waarop artikel 1 van de Wet op de kansspelen van toepassing is en waarvoor op grond van die wet geen vergunning is verleend, kan de burgemeester, indien zulks naar zijn oordeel in het belang van de openbare orde of ter voorkoming of beperking van overlast of aantasting van het woon- en leefklimaat is vereist, de sluiting van die inrichting, dat perceel of perceelsgedeelte of die ruimte bevelen.

  • 2.

    De burgemeester maakt de sluiting bekend door het aanbrengen van een afschrift van zijn bevel op of nabij de toegang of toegangen van de inrichting, het perceel of perceelsgedeelte of de ruimte. De sluiting treedt in werking op het moment dat bedoeld afschrift is aangebracht.

  • 3.

    Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 4.

    Het is de rechthebbende op en de beheerder van een inrichting, een perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte als bedoeld in het eerste lid verboden daarin bezoekers toe te laten of daarin te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht is.

  • 5.

    Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid gesloten inrichting, perceel of perceelgedeelte of enige andere ruimte te bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.

  • 6.

    Onder bezoekers wordt voor de toepassing van het vierde en vijfde lid niet verstaan:

    • a.

      de levenspartner en kinderen van de rechthebbende of beheerder, alsmede zijn elders wonende bloed- of aanverwanten of die van zijn levenspartner in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • b.

      de personen wier tegenwoordigheid in de inrichting, het perceel of perceelsgedeelte of de andere ruimte wegens dringende redenen strikt noodzakelijk is.

 

  • 7.

    De sluiting kan op aanvraag van de belanghebbende door de burgemeester worden opgeheven wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid zal plaatsvinden.

 

 

-

( artikel is vernummerd naar artikel 2:40g )

 

Toelichting

Het artikel is vernummerd naar artikel 2:40g en ondergaat, op twee kleine taalkundige wijzigingen na, inhoudelijk geen wijzigingen. Zie verder de toelichting bij artikel 2:40g.

 

Doordat de inhoud is vernummerd naar artikel 2:40g komt het artikelnummer 2:40j te vervallen.

 

 

Artikel 3:1 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 3:1 Afbakening

 

De artikelen 1:2, 1:3 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

 

 

Artikel 3:1 Afbakening

 

De artikelen 1:2 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

 

Toelichting

Als gevolg van het schrappen van artikel 1:3, komt deze tevens te vervallen in de opsomming genoemd in artikel 3:1.

 

 

 

 

In artikel 3:2 worden de begrippen ‘beheerder’ en ‘exploitant’ als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 3:2 Begripsbepaling

 

In deze afdeling wordt verstaan:

...

    • -

      beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

    •  

    •  

    •  

    •  

    •  

    •  

    • -

      exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

     

 

 

Artikel 3:2 Begripsbepaling

 

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    leidinggevende:

    • 1.

      de natuurlijk persoon die algemene leiding geeft aan een onderneming waarin het seksbedrijf wordt geëxploiteerd;

    • 2.

      de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van het seksbedrijf;

 

  • -

    exploitant: de natuurlijke perso(o)n(en) voor wiens rekening en risico het seksbedrijf wordt geëxploiteerd;

         

Toelichting

Het begrip ‘beheerder’ wordt omgezet in leidinggevende. Zowel het begrip ‘leidinggevende’ als het begrip ‘exploitant’ worden vervolgens herschreven zodat het gelijk luidt aan de definitief zoals beschreven in de afdeling inzake horecabedrijven en speelautomatenhallen. In de toelichting bij artikel 2:27 is reeds beschreven dat er gekozen wordt voor een eenduidig begripsgebruik in de APV als het om dezelfde functies/rollen gaat. Hierbij is aansluiting gezocht bij het definitiegebruik van de Drank- en Horecawet. De intentie hierbij is de regelgeving te vereenvoudigen, te versimpelen/verduidelijken en de indruk te voorkomen dat de begrippen inhoudelijk een verschil bezitten, dat in de praktijk niet het geval is.

 

 

 

 

Artikel 3:8, lid 3 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 3:8 Aanvraag

 

  • 3.

    Als er een beheerder is aangesteld, is het tweede lid, onder a, b, c, g en h van overeenkomstige toepassing op de beheerder.

 

Artikel 3:8 Aanvraag

 

  • 3.

    Als er een leidinggevende is aangesteld, is het tweede lid, onder a, b, c, g en h van overeenkomstige toepassing op de leidinggevende.

 

Toelichting

Het artikel ondervindt een kleine taalkundige wijziging als gevolg van het invoeren van een eenduidig definitiegebruik voor exploitanten en leidinggevenden (zie toelichting bij artikel 2:27).

 

 

 

Artikel 3:9, lid 1 en lid 5, onder f en h worden als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 3:9 Aanvraag

 

  • 1.

    Een vergunning wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

    • b.

      de exploitant of de beheerder is ontzet uit het ouderlijk gezag of de voogdij;

       

    • c.

      de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      de exploitant of beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

       

    • e.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • f.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

    • g.

      de exploitant of beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

    • h.

      de exploitant of beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechtelijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,- of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

    • i.

      bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000 of de Wet arbeid vreemdelingen;  

    • j.

      de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

       

    • k.

      artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen;

    • l.

      de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

       

    • m.

      de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

    • n.

      de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie;

    • o.

      er een maximum als bedoeld in artikel 3:7 is vastgesteld en dit maximum al bereikt is;

    • p.

      de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd op zal leveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd of een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:6.

       

 

  • 5.

    Een vergunning kan worden geweigerd:

    • f.

      Indien de exploitant of de beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het seksbedrijf, dan wel toestaan of gedoogt dat in zijn seksbedrijf strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd, waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;

       

    • h.

      er aanwijzingen zijn dat voor of bij de exploitant personen werken of zullen werken die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 of de Wet arbeid vreemdelingen.

 

 

Artikel 3:9 Aanvraag

 

  • 1.

    Een vergunning wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de leidinggevende onder curatele staat;

    • b.

      de exploitant of de leidinggevende is ontzet uit het ouderlijk gezag of de voogdij;

    • c.

      de exploitant of de leidinggevende onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      de exploitant of leidinggevende de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

    • e.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • f.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

    • g.

      de exploitant of leidinggevende minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

    • h.

      de exploitant of leidinggevende minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechtelijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,- of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • -

        bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000 of de Wet arbeid vreemdelingen;

      • -

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

      • -

        artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen;

      • -

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • -

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • -

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie;

    • i.

      er een maximum als bedoeld in artikel 3:7 is vastgesteld en dit maximum al bereikt is;

    • j.

      de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd op zal leveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd of een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:6.

 

  • 5.

    Een vergunning kan worden geweigerd:

    • f.

      Indien de exploitant of de leidinggevende betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het seksbedrijf, dan wel toestaan of gedoogt dat in zijn seksbedrijf strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd, waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;

       

    • h.

      er aanwijzingen zijn dat voor of bij de exploitant personen werken of zullen werken die:

      • -

        als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt;

      • -

        als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt;

      • -

        slachtoffer zijn van mensenhandel;

      • -

        verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 of de Wet arbeid vreemdelingen.

 

Toelichting

Het artikel ondervindt een kleine taalkundige wijziging als gevolg van het invoeren van een eenduidig definitiegebruik voor exploitanten en leidinggevenden (zie toelichting bij artikel 2:27).

 

Het vijfde lid onder h wordt uitsluitend gewijzigd qua opmaak, ter bevordering van de leesbaarheid van het artikel.

 

 

Artikel 3:10, lid 1 onder b. wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 3:10 Eisen met betrekking tot de vergunning

 

  • 1.

    De vergunning vermeldt in ieder geval:

  •  

    • b.

      indien van toepassing, die van de beheerder;

 

 

Artikel 3:10 Eisen met betrekking tot de vergunning

 

  • 1.

    De vergunning vermeldt in ieder geval:

  •  

    • b.

      indien van toepassing, die van de leidinggevende;

 

Toelichting

Het artikel ondervindt een kleine taalkundige wijziging als gevolg van het invoeren van een eenduidig definitiegebruik voor exploitanten en leidinggevenden (zie toelichting bij artikel

 

 

Artikel 3:11, lid 2 onder a, d, k en l wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 3:11 Intrekkingsgronden

 

  • 2.

    De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken:

    • a.

      Indien is gehandeld in strijd met de artikelen 3:9, vijfde lid onder h, 3:12, 3:15, 3:16, 3:17 of 3:18 eerste lid en tweede lid, onderdeel b, aanhef en onder i.

       

    • d.

      indien een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

       

    • k.

      indien de exploitant of de beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het seksbedrijf, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn seksbedrijf strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd, waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;

       

    • l.

      indien de exploitant of beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

 

 

Artikel 3:11 Intrekkingsgronden

 

  • 2.

    De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken:

    • a.

      Indien is gehandeld in strijd met de artikelen 3:9, vijfde lid onder h, 3:12, 3:15, 3:17 of 3:18 eerste lid en tweede lid, onderdeel b, aanhef en onder i.

       

    • d.

      indien een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of leidinggevende is geworden;

       

    • k.

      indien de exploitant of de leidinggevende betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het seksbedrijf, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn seksbedrijf strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd, waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;

       

    • l.

      indien de exploitant of leidinggevende het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

Toelichting

Voorgesteld is artikel 3:16 van de APV te schrappen (zie artikel 3:16). Het artikelnummer wordt dan ook uit de opsomming, genoemd in artikel 3:11, tweede lid onder a, geschrapt.

 

Het lid ondervindt daarnaast een kleine taalkundige wijziging als gevolg van het invoeren van een eenduidig definitiegebruik voor exploitanten en leidinggevenden (zie toelichting bij artikel 2:27).

 

 

Artikel 3:11a, lid 4 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 3:11a Sluiting van een seksinrichting

 

  • 4.

    Het is de exploitant of beheerder van een seksinrichting verboden daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven zolang de sluiting van kracht is.

 

 

Artikel 3:11a Sluiting van een seksinrichting

 

  • 4.

    Het is de exploitant of leidinggevende van een seksinrichting verboden daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven zolang de sluiting van kracht is.

 

Toelichting

Het artikel ondervindt een kleine taalkundige wijziging als gevolg van het invoeren van een eenduidig definitiegebruik voor exploitanten en leidinggevenden (zie toelichting bij artikel 2:27).

 

 

Artikel 3:14, lid 1 en lid 4 worden als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 3:14 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang

 

  • 1.

    Het is de exploitant of beheerder verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 01.00 uur en 07.00 uur en in het weekeinde (vrijdagnacht en zaterdagnacht) tussen 02.00 uur en 07.00 uur.

  • 4.

    Het is de exploitant of de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

 

 

Artikel 3:14 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang

 

  • 1.

    Het is de exploitant of leidinggevende verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 01.00 uur en 07.00 uur en in het weekeinde (vrijdagnacht en zaterdagnacht) tussen 02.00 uur en 07.00 uur.

  • 4.

    Het is de exploitant of de leidinggevende verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

 

Toelichting

Het artikel ondervindt een kleine taalkundige wijziging als gevolg van het invoeren van een eenduidig definitiegebruik voor exploitanten en leidinggevenden (zie toelichting bij artikel 2:27).

 

 

Artikel 3:16 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 3:16 Leeftijd en verblijfstitel prostituees

 

Het is een exploitant of de beheerder verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

  • a.

    nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

  • b.

    in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 en de Wet arbeid vreemdelingen.

 

 

Artikel 3:16 Leeftijd en verblijfstitel prostituees

 

(Vervallen)

Toelichting

De strekking van het artikel is dubbel aan dat van artikel 3:9 van de APV. Beide artikelen beogen te reguleren dat het een exploitant van een seksinrichting niet is toegestaan om een prostituee jonger dan 21 jaar voor hem te laten werken of een prostituee die in Nederland verblijft of werkt in strijd met de Vreemdelingenwet voor hem te laten werken. Beide artikelen bieden team Toezicht & Handhaving daarmee tevens de grondslag om handhavend op te treden. De dubbeling is onnodig, waardoor artikel 3:16 komt te vervallen.

 

 

Artikel 3:17, lid 2 onder k en n worden als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 3:17 Bedrijfsplan

 

  • 2.

    De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

    • k.

      aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

    • n.

      de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

 

 

Artikel 3:17 Bedrijfsplan

 

  • 2.

    De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

    • k.

      aan de voor de exploitant werkzame leidinggevende voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

    • n.

      de exploitant of leidinggevende zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

 

Toelichting

Het artikel ondervindt een kleine taalkundige wijziging als gevolg van het invoeren van een eenduidig definitiegebruik voor exploitanten en leidinggevenden (zie toelichting bij artikel 2:27).

 

 

Artikel 3:18, lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 3:18 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

 

  • 1.

    De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat de seksinrichting van een prostitutiebedrijf daadwerkelijk is geopend. De exploitant of beheerder van een escortbedrijf houdt effectief toezicht gedurende de uren dat het escortbedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

 

 

Artikel 3:18 Verdere verplichtingen van de exploitant en leidinggevende prostitutiebedrijf

 

  • 1.

    De exploitant of de leidinggevende is aanwezig gedurende de uren dat de seksinrichting van een prostitutiebedrijf daadwerkelijk is geopend. De exploitant of leidinggevende van een escortbedrijf houdt effectief toezicht gedurende de uren dat het escortbedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

 

Toelichting

Het artikel ondervindt een kleine taalkundige wijziging als gevolg van het invoeren van een eenduidig definitiegebruik voor exploitanten en leidinggevenden (zie toelichting bij artikel 2:27).

 

 

Artikel 4:2, lid 7 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

 

Lid 7

  • 7.

    De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 15 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Ook wordt de bedrijfscorrectie buiten beschouwing gelaten.

 

 

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

 

Lid 7

  • 7.

    De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Ook wordt de bedrijfscorrectie buiten beschouwing gelaten.

 

Toelichting

Artikel 4:2 geeft het college de bevoegdheid om een aantal collectieve dagen aan te wijzen waarop de geluidsnormen en voorwaarden ten aanzien van verlichting niet gelden voor inrichtingen die vallen onder het Activiteitenbesluit milieubeheer.

 

Artikel 4:3 geeft dezelfde vrijstelling voor een aantal incidentele dagen, die een inrichting zelf mag kiezen voor een inrichtingsgebonden festiviteit. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een afsluitend jaarfeest, een jubileum van een bestuurslid of viering van een gewonnen kampioenschap van een lokale sportvereniging.

 

Bij de APV-wijziging van december 2017 is het artikel aangevuld met twee bepalingen:

  • 1.

    een grenswaarde aan het te produceren equivalente geluidsniveau;

  • 2.

    de wijze hoe dit geluidsniveau moet worden gemeten.

 

Zowel voor de collectieve als incidentele dagen is beoogd de grenswaarde te stellen op 15 dB(A) en een muziekcorrectie te hanteren van 10 dB(A). Bij de in december 2017 vaststelling van de APV-wijzigingen is de muziekcorrectie voor collectieve dagen echter onjuist voorgelegd. Dit wordt met de nu voorliggende wijziging hersteld, zodat de muziekcorrectie zowel voor collectieve als incidentele dagen gelijk luidt.

 

 

Artikel 5:8, derde lid wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het verbod in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 07.00 tot 19.00 uur.

  • 4.

    De verboden in het eerste en tweede lid zijn voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

  •  

 

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het verbod in het eerste en tweede lid is niet van toepassing  van maandag tot en met zaterdag, dagelijks van 07.00 tot 19.00 uur.

  • 4.

    De verboden in het eerste en tweede lid zijn voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Door de 24 uur economie zijn ook werktijden van ondernemers onderhevig aan wijziging. Was het voorheen normaal dat het begrip “ werkdag” gold van maandag tot en met vrijdag, tegenwoordig is het redelijk normaal dat er door ondernemers ook op zaterdagen wordt gewerkt. Veel ZZP-ers maken gebruik van een bedrijfsbus. In sommige gevallen voldoet de bus niet aan de gestelde maatvoering zoals vermeld in het 1e lid van het artikel. De verwachting is niet dat een uitbreiding met de zaterdag, zal leiden tot een onevenredige toename van het aantal geparkeerd staande “grote “voertuigen. In artikel 6 van het artikel is een mogelijkheid geschapen om ontheffing aan te vragen voor het verbod. Om de eigenaren/ gebruikers van deze grote voertuigen niet onevenredig te belasten met het aanvragen van ontheffingen voor de zaterdag, is het wenselijker om dit in het artikel te wijzigen.

 

 

 

Artikel 5:13, eerste tot en met het derde lid worden als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goed

 

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden (collectevergunning).

       

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor een inzameling die wordt gehouden:

    • a.

      in besloten kring;

    • b.

      door een instelling met een CBF-keurmerk in de periode zoals vastgesteld in het CBF-collecterooster;

    • c.

      door andere, door het college aangewezen instellingen.

 

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen en

werving van leden of donateurs

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 2.

    Onder een inzameling wordt mede verstaan: het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

   

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling of werving die wordt gehouden:

    • a.

      in besloten kring;

    • b.

      door een instelling met een CBF-keurmerk in de periode zoals vastgesteld in het CBF-collecterooster;

    • c.

      door andere, door het college aangewezen instellingen.

 

Toelichting

In het eerste lid wordt, in lijn met de VNG circulaire, verduidelijkt dat de vergunningsplicht tevens ziet op het werven van leden en donateurs. Naast de klassieke inzamelingsacties (de collectes) worden tegenwoordig ook activiteiten verricht ter werving van donateurs of leden, waarbij te kennen wordt gegeven – althans de indruk wordt gewekt – dat de uiteindelijke opbrengst geheel of ten dele bestemd is voor een liefdadig of een ideëel doel. Deze wervingsactiviteiten onderscheiden zich van inzamelingsactiviteiten door het feit dat er geen geld of zaken worden ingezameld en geen intekenlijsten worden ingevuld. In plaats daarvan werft de betreffende instelling leden of donateurs. Ter voorkoming dat het werven zich onderscheidt van het inzamelen, is in het eerste lid expliciet verduidelijkt dat de vergunningsplicht voor beide vormen van toepassing is.

 

De wijzigingen in het tweede en derde lid betreffen tekstuele wijzigingen ter bevordering van de leesbaarheid en duidelijkheid van het artikel.

 

 

 

Artikel 5:24 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4.

    Van de melding wordt kennis gegeven op de door het gemeentebestuur vastgestelde wijze.

  • 5.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening, de Algemene verordening ondergrondse infrastructuren Schiedam 2017 of de Telecommunicatiewet.

    •  

 

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4.

    Van de melding wordt kennis gegeven op de door het gemeentebestuur vastgestelde wijze.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening, de Algemene verordening ondergrondse infrastructuren Schiedam 2017 of de Telecommunicatiewet

Toelichting

Redactionele wijzigingen.

 

 

 

Artikel 5:25 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

 

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening of de Provinciale landschapsverordening.

    •  

 

  • Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  •  

  • [vervallen]

Toelichting

Is geregeld in van de Havenbeheersverordening Schiedam 2010

 

 

 

Artikel 5:26 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

  • Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

  •  

  • [gereserveerd]

 

  • .

    Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

  •  

  • [vervallen]

Toelichting

Is geregeld in de Havenbeheersverordening Schiedam 2010

 

 

Artikel 5:27 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

  • Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

  •  

  • [gereserveerd]

 

  • Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

  •  

  • [vervallen]

Toelichting

Is geregeld in de Havenbeheersverordening Schiedam 2010

 

 

 

Artikel 5:31 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

    •  

 

  • Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  •  

  • [vervallen]

Toelichting

Is geregeld in de Havenbeheersverordening Schiedam 2010

 

 

 

Hoofdstuk 6 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs,- en slotbepalingen 

 

 

Hoofdstuk 6 Sanctie-, overgangs,- en slotbepalingen 

 

 

 

Toelichting

Door wijziging van artikel 6:1 dient ook de titel van hoofdstuk 6 gewijzigd te worden. In artikel 6:1 wordt de bestuurlijke boete toegevoegd. Omdat dat een sanctie betreft en geen straf, wordt de titel van hoofdstuk 6 gewijzigd. Voor verdere toelichting wordt gemakshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 6:1.

 

 

Artikel 6:1 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 6:1 Strafbepaling

 

Lid 1

Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie:

2:40a (vergunning speelautomaat)

2:40d (wijziging beheerder)

2:40i (Gokken op de openbare weg)

2:40j (Sluiting overlastgevende gokpanden)

5:13 (Inzameling van geld of goed)

 

   

Lid 4

  • 4.

    (Vervallen per 25 juli 2013)

 

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

 

Lid 1

Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie:

2:40a (vergunningsplicht speelautomatenhal)

2:40c (De vergunning)

2:40f (Gokken op de openbare weg)

2:40g (Sluiting overlastgevende gokpanden)

5:13 (Inzameling van geld of goederen en

werving van leden of donateurs

 

Lid 4

  • 4.

    In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete als bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

 

Toelichting

Lid 1

De wijziging spreekt voor zich. Als gevolg van vernummering van artikelen of wijzigen van naamgeving, dient ook de strafbepaling daarop aangepast te worden.

 

Lid 4

De bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen ter handhaving van de voorschriften, gesteld bij of krachtens artikel 3 van de Wet veiligheidsregio’s, is opgenomen in de Brandbeveiligingsverordening (hierna: de verordening). Per 1 januari 2018 is het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen (hierna: het Besluit) in werking getreden. Dit besluit regelt de onderwerpen die ook reeds in de Brandbeveiligingsverordening zijn geregeld. Met andere woorden heeft de instandhouding van de verordening geen betekenis meer, omdat de inhoud reeds in hogere regelgeving (het Besluit) is geregeld. De brandbeveiligingsverordening wordt daarom ingetrokken.

 

Nu de verordening wordt ingetrokken, kan de bestuurlijke boete niet meer opgelegd worden wegens overtreding van de bepalingen uit die verordening. In plaats daarvan moet de bestuurlijke boete worden opgelegd wegens overtreding van het Besluit. De bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen moet daarom ondergebracht worden in de APV. Dit wordt geformaliseerd door opname van een vierde lid aan artikel 6:1.

 

 

 

 

Artikel II

 

De algemene en artikelsgewijze toelichting bij de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Schiedam 2013 wordt gewijzigd conform bijlage 1 bij dit wijzigingsbesluit.

 

Artikel III  

 

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2019.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Schiedam in zijn openbare vergadering van 11 december 2018.

de griffier,

J. W. Scherpenzeel

de voorzitter,

C.H.J. Lamers

Bijlage 1 BIJ 12E WIJZIGINGSBESLUIT APV GEMEENTE SCHIEDAM 2013; WIJZIGINGEN TOELICHTING

 

Artikel 1:3

Vervallen

 

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De genoemde intrekkings- en wijzigingsgronden hebben een facultatief karakter. Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking of wijziging wordt overgegaan. Zo zal niet iedere niet-nakoming van vergunningsvoorschriften hoeven te leiden tot intrekking van de vergunning. Met name het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel beperken nogal eens de bevoegdheid tot wijziging en intrekking.

 

Als het bestuursorgaan overweegt om de vergunning of ontheffing in te trekken of te wijzigen, dient het de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen hun zienswijzen naar voren te brengen (artikel 4:8 van de Awb).

 

Eerste lid

Onder d wordt grondslag geboden om een vergunning in te trekken als die langere tijd niet is gebruikt, bijvoorbeeld bij het innemen van een standplaats.

 

Tweede lid

Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 02-11-2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2927) blijkt dat voor onbepaalde tijd verleende vergunningen zich niet altijd verdragen met het formele gelijkheidsbeginsel, dat in deze context strekt tot het bieden van gelijke kansen. Bij schaarse vergunningen (meer potentiële aanvragers dan beschikbare vergunningen) kan immers het gevolg zijn dat de markt voor nieuwe aanbieders feitelijk ontoegankelijk wordt. Met toevoeging van dit tweede lid wordt in verband hiermee een grondslag gecreëerd om voor onbepaalde tijd verleende schaarse vergunningen te wijzigen naar vergunningen voor bepaalde tijd.

 

Jurisprudentie

ABRvS 11-06-2003, ECLI:NL:RVS:2003:AF9809. De burgemeester was in het onderhavige geval bevoegd de vergunning in te trekken. Intrekking van een vergunning vereist een zorgvuldige voorbereiding. Als specifieke kennis bij het bestuursorgaan ontbreekt, moet advies worden ingewonnen. Zes werkdagen zijn daarvoor voldoende.

 

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

Vergunnings- of ontheffingsstelsels zijn in de APV als volgt geformuleerd: een verbodsbepaling om een bepaalde activiteit te verrichten behoudens vergunning of ontheffing. De VNG heeft er ter bevordering van de systematiek en duidelijkheid binnen de APV voor gekozen om in hoofdstuk 1 ‘Algemene bepalingen’ algemene weigeringsgronden te benoemen. Alleen als er voor een vergunning of ontheffing andere of aanvullende weigeringsgronden gelden dan de in artikel 1:8 genoemde, worden die in het betreffende artikel genoemd.

 

Dienstenrichtlijn

In theorie bestaan er drie verschillende regimes voor: de vestiger, de tijdelijke grensoverschrijder en de Nederlandse dienstverrichter. De Dienstenrichtlijn staat toe dat er onderscheid wordt gemaakt tussen deze drie categorieën. Het zou in theorie kunnen dat de overheid aan een Nederlandse dienstverlener zwaardere eisen stelt dan aan een buitenlandse ’tijdelijke grensoverschrijder’, maar dit is in de praktijk en vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid niet wenselijk.

 

De VNG acht het op dezelfde gronden evenmin gewenst een onderscheid aan te brengen tussen verschillende soorten van dienstverleners (vestigers, tijdelijke grensoverschrijders en dus ook Nederlandse dienstverleners). Anders zou de dienstverlener die zich vanuit een andere lidstaat hier vestigt een bevoorrechte positie hebben ten opzichte van degene die de grens overschrijdt om zijn diensten aan te bieden of beide dienstverleners ten opzichte van de eigen onderdanen. Alleen in het geval van prostitutie is daarop een uitzondering gemaakt. Zie daarvoor de toelichting bij hoofdstuk 3 ‘Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen’.

Niet alleen de eis van het hebben van een vergunning geldt voor hen gelijkelijk, ook de gronden om een vergunning te weigeren zijn voor de drie categorieën aanvragers dezelfde. Daarom zijn de weigeringsgronden algemeen geformuleerd zodat ze gelden voor interne én internationale verhoudingen. Er is aangesloten bij het lichtste regime van de Dienstenrichtlijn (artikel 16): de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu.

 

Enkele voorheen gehanteerde weigeringsgronden komen niet meer als zodanig voor in de Dienstenrichtlijn. Deze kunnen wel vallen onder:

 

  • Overlast 

Vanouds is de APV een openbare orde- en overlastverordening. Het begrip ‘overlast’ komt in het EG-recht bij de toetsing van uitzonderingen op het vrij verkeer niet voor. Ook de Dienstenrichtlijn spreekt niet over ‘overlast’. Het milieubegrip omvat echter alle soorten van overlast die gerelateerd zijn aan de omgeving of het milieu. Te denken valt aan geluidsoverlast, geurhinder en overlast veroorzaakt door stof, afval en dergelijke. Overlast, veroorzaakt door vuurwerk, valt eveneens onder bescherming van het milieu of zelfs gezondheid.

 

  • Verkeersveiligheid 

De verkeersveiligheid valt aan te merken als een dwingende reden van algemeen belang als bedoeld in artikel 9 van de Dienstenrichtlijn. Maar ook is er sprake van een belang dat te scharen valt onder de volksgezondheid, als het voorkomen van verkeersslachtoffers het te beschermen belang betreft.

   

  • Veiligheid van personen en gezondheid

Deze gronden waarop voorheen een evenementenvergunning kon worden geweigerd, bijvoorbeeld bij het uitbreken van mond- en klauwzeer (gezondheid), kunnen als een belang van volksgezondheid worden aangemerkt.

 

  • Zedelijkheid 

Het begrip zedelijkheid valt onder het begrip ‘openbare orde’, zoals dit wordt uitgelegd in overweging 41 bij de Dienstenrichtlijn. Te denken valt aan de bescherming van de menselijke waardigheid of in het geval van dierenmishandeling (bijvoorbeeld gansslaan, palingtrekken of zwijntjetik) aan het belang van dierenwelzijn. Ook andere dwingende redenen dan de openbare orde kunnen een zedelijkheidsaspect hebben.

 

  • Voorzieningenniveau bij standplaatsen

In het verleden is het beschermen van een redelijk voorzieningenniveau in de gemeente ten behoeve van de consument als een openbare ordebelang aangemerkt. De gedachte was dat gevestigde winkeliers geconfronteerd worden met hoge exploitatiekosten die niet in verhouding staan tot de vrij lage exploitatiekosten van de straathandelaren. Uit jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat het reguleren van de concurrentieverhoudingen niet als een huishoudelijk belang van de gemeente wordt aangemerkt. Hoewel het concurrentiebelang maakt dat een appellant als belanghebbende kan worden aangemerkt en dit belang vrijwel altijd een rol speelt bij de beslissing om een zaak aan te spannen, is het reguleren van concurrentie geen belang van de overheid (ABRvS 26-03-2014, ECLI:NL:RVS:2014:1101, r.o.7.4).

 

Hierop wordt door de Afdeling slechts één uitzondering toegestaan, namelijk wanneer het voorzieningenniveau voor de consument in een deel van de gemeente in gevaar komt. Wil een gemeente op basis hiervan een vergunning weigeren dan moet worden aangetoond, mede aan de hand van de boekhouding van de plaatselijke winkelier, dat het voortbestaan van de winkel in gevaar komt als vanaf een standplaats dezelfde goederen aangeboden worden.

 

De Dienstenrichtlijn staat deze weigeringsgrond voor standplaatsvergunningen waar (mede) diensten worden verleend niet toe, omdat dit wordt beschouwd als een economische, niet toegestane, belemmering voor het vrij verkeer van diensten. Het blijft echter nog wel mogelijk om deze weigeringsgrond te hanteren bij een standplaats voor het verkopen van goederen (zie artikel 5:18, derde lid, onder b). Daarop is de Dienstenrichtlijn immers niet van toepassing.

 

  • Verificatieplicht Vreemdelingenwet 2000

In het kader van de Vw 2000 dient bij de aanvraag om een vergunning een verblijfsrechtelijke toets plaats te vinden alvorens tot vergunningverlening kan worden overgegaan. Artikel 9, tweede lid, van de Vw 2000 schept een verplichting om desgevraagd bij een aanvraag voor een beschikking anders dan op grond van de Vw 2000, een document te overleggen waaruit het rechtmatige verblijf blijkt. Artikel 8.3, tweede lid, van het Vb 2000 bepaalt dat een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8 van de Vw 2000 geen aanspraak kan maken op de toekenning van vergunningen en ontheffingen door bestuursorganen van onder meer gemeenten, voor zover die betrekking hebben op standplaatsen, markten, venten, collecteren, evenementen of beroepsmatige dan wel bedrijfsmatige activiteiten.

 

Tweede lid

De wetgever heeft in de Awb een sluitend systeem neergelegd voor de afhandeling van aanvragen: die worden ingewilligd of geweigerd. In artikel 4:5 van de Awb is daarop één uitzondering gemaakt: een aanvraag die zo gebrekkig is dat die moet worden aangevuld voor ze kan worden afgehandeld kan buiten behandeling worden gelaten, mits de aanvrager de kans heeft gekregen om de aanvraag aan te vullen. Gemeenten kunnen bij verordening geen aanvullende gronden stellen waarmee een aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten.

 

Het is echter weinig zinvol – voor zowel de gemeente als de aanvrager – om te beginnen met een inhoudelijk toetsing van een aanvraag als door het (late) tijdstip van indienen van de aanvraag een –volledige en – goede beoordeling hiervan niet redelijkerwijs mogelijk is vóór de beoogde datum van de activiteit waarvoor de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft. Een vergunning of ontheffing zal in dergelijke gevallen niet (tijdig) verleend kunnen worden. Zie in dit verband ook artikel 3:2 van de Awb. Een (snelle) weigering schept (snel) duidelijkheid voor de aanvrager en voorkomt een onnodige inspanning aan de kant van de gemeente. Het tweede lid biedt nu een weigeringsgrondslag voor dergelijke gevallen, voor zover de betreffende aanvraag is ingediend minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

 

Artikel 2:25 lid 2 extra weigeringsgronden voor aan A-, B- en C-evenementen

Zie ook de toelichting bij de definitie van een A-, B- of C-evenement in artikel 2:24. Naast de algemene weigeringsgronden voor een vergunning zoals opgenomen in artikel 1:8 van de APV, beschikt de burgemeester in geval van een A-, B- of C-evenement over extra weigeringsgronden.

 

 

Onder a. verkrijgt de burgemeester de mogelijkheid de vergunning te weigeren als hij van oordeel is dat een organisator van een evenement niet in staat of bereid is zelf genoegzame en/of genoodzaakte orde-en veiligheidsmaatregelen te treffen.

 

 

Onder b. wordt de mogelijkheid gecreëerd de vergunning te weigeren als er onvoldoende politiecapaciteit beschikbaar is de openbare orde en veiligheid te waarborgen.

 

 

Onder c. tot en met e. is een nieuwe mogelijkheid gecreëerd de vergunning te weigeren. Het doel van de nieuwe onderdelen zien vooral op het belang van een tijdige en zorgvuldige behandeling van de vergunningaanvraag. In het artikel is de termijn bepaald waarin een aanvraag tenminste moet zijn ingediend, wil behandeling van de aanvraag een zekerheid zijn. Is men ‘te laat’ met het indienen van de aanvraag, dan kan de burgemeester besluiten de aanvraag te weigeren.

 

 

De termijnen bepaalt in de onderdelen c. tot en met e. zijn niet nieuw bedacht. De termijnen vloeien voort uit het aanwijzingsbesluit van de burgemeester dat hij op grond van artikel 1:3 van de APV reeds had vastgesteld. Echter gelet op het feit artikel 1:3 wordt geschrapt wegens strijdigheid met de systematiek van de Awb, wordt de inhoud van het aanwijzingsbesluit verplaats naar artikel 2:25 als weigeringsgronden. Het aanwijzingsbesluit komt van rechtswege te vervallen.

 

  

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

Dit artikel geeft het college de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn. Voor de toepassing kan worden gedacht aan het plaatsen van reclameborden of containers.

 

Deregulering

In het kader van de deregulering en de vermindering van administratieve lasten is bekeken of de vergunningplicht in dit artikel kan vervallen. Dat is een discussie met vele kanten, en voor diverse oplossingen valt iets te zeggen. De VNG kiest ervoor om als model een breed gestelde algemene regel op te nemen in plaats van het voorheen bestaande vergunningsstelsel. De gemeenteraad maakt met het overnemen van dit model een nadrukkelijke keuze voor het bieden van meer ruimte aan burger en bedrijfsleven. De gedachte is dat voor een groot aantal voorwerpen die in de openbare ruimte worden geplaatst een vergunning overbodig is, omdat deze voorwerpen volstrekt geen overlast veroorzaken of zelfs bijdragen aan de leefbaarheid. Dit artikel is in 2011 conform bovenstaande aangepast. Een bijkomend voordeel van een algemeen verbod is dat een aantal “losse” bepalingen waarin specifieke handelingen worden verboden, kunnen vervallen.

 

Wabo

Het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie, als bedoeld in dit artikel, kan onder de Wabo vallen, namelijk wanneer dit gebruik bestaat uit de opslag van roerende zaken. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn als op of aan de weg een container wordt geplaatst voor de tijdelijke opslag van puin of bouwmaterialen tijdens een verbouwing. In andere gevallen zal het niet altijd op het eerste gezicht duidelijk zijn of het gaat om opslag van roerende zaken als bedoeld in de Wabo. Het onderscheidend criterium is dat het plaatsen van zaken op de weg bij opslag een tijdelijk karakter heeft: het is de bedoeling dat de opgeslagen zaken ooit ergens anders een al dan niet definitieve bestemming krijgen en aldaar een functie gaan vervullen. Als dat aan de orde is valt die activiteit onder artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wabo. Een ontheffing wordt op grond van artikel 2.2, eerste lid, laatste zinsdeel, van de Wabo aangemerkt als een omgevingsvergunning. Daarom is in het vierde lid geregeld dat het bevoegd gezag (ingevolge de definitie in artikel 1 is dat dus het bestuursorgaan als bedoeld in de Wabo) in een dergelijk geval een omgevingsvergunning verleent.

Daarnaast is in het derde lid geregeld dat het bevoegde bestuursorgaan (i.c. het college of de burgemeester) ontheffing kan verlenen voor gebruik van de weg dat niet valt onder de Wabo, namelijk wanneer het gaat om objecten die bedoeld zijn om ter plaatse blijvend te functioneren. Dat zijn bijvoorbeeld bloembakken, straatmeubilair, terrassen en dergelijke.

 

Nadere regels

Op grond van het tweede lid heeft het college van B&W op 16-12-2003 nadere regels vastgesteld ten aanzien van winkeluitstallingen en driehoeksreclameborden voor zowel winkels in de binnenstad, als voor winkels buiten de binnenstad.(Voorwaarden voor Winkeluitstallingen in de binnenstad 2003)

 

  

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

Eerste lid

Het begrip openbare inrichting wordt met de APV-wijzigingen van december 2017 ingevoerd. Met het begrip ‘openbare inrichting’ wordt gedoeld op:

a. horecabedrijven;

 

Met het begrip ‘horecabedrijf’ wordt gedoeld op een voor publiek toegankelijke inrichting waar kan worden overnacht of waar eet-, drink- en/of rookwaren worden verstrekt voor directe consumptie, (veelal) ter plaatse. Dit kunnen zelfstandige horecabedrijven zijn of horecafuncties die worden uitgeoefend bij andere bedrijven of instellingen. Te denken valt aan bedrijven en instellingen die in artikel 2:28b worden genoemd. Deze definitie van ´horecabedrijf´ wijkt af van de definitie in de Drank- en Horecawet, waar met de ‘uitoefening van het horecabedrijf’ de activiteit wordt bedoeld het bedrijfsmatig schenken van alcoholhoudende dranken.

 

In het artikel wordt een aantal bedrijfsvormen genoemd die in ieder geval onder de definitie vallen. Doordat ook het begrip rookwaren in de APV-definitie van horecabedrijf is opgenomen, vallen bedrijven waar cannabisproducten worden verkocht (coffeeshops) ook onder de bepalingen uit deze afdeling. Cateringbedrijven waar geen sprake is van zit- of sta gelegenheid om consumpties ter plaatse te nuttigen of van een afhaalloket, vallen niet onder de definitie van horecabedrijf. Een besloten club of sociëteit wordt ook aangemerkt als horecabedrijf, omdat ook besloten horecabedrijven invloed kunnen hebben op de omgeving (bijvoorbeeld door komende en gaande bezoekers). Een bij de horeca-inrichting behorend terras wordt, ondanks dat dit buiten de besloten ruimte is gelegen, ook tot het horecabedrijf gerekend.

 

Onder horecabedrijf vallen in elk geval een restaurant, bar/café, discotheek, koffiehuis, coffeeshop, hotel, pension, zalen/partycentrum, cafetaria, ijssalon, snackbar, grillroom, wijkcentrum/buurthuis, clubhuis, kantine, lunchroom, afhaalcentrum, bezorgdienst en broodjeszaak.

 

b. andere voor publiek openstaande lokaliteiten, open plaatsen, tuinen enz. die niet uitsluitend als woning of winkel worden gebruikt als ook niet toegankelijke lokaliteiten die vanaf dan wel op de weg bereikbaar zijn.

 

Deze categorie ziet op andere lokaliteiten dan horecalokaliteiten. Te denken valt hierbij aan sportvelden, sportparken enz. Voor de definitie is aansluiting gezocht bij de gemeente Rotterdam. Met de invoering van het begrip openbare inrichting wordt ook meer recht gedaan aan afdeling 8, die gericht is op het toezicht op openbare inrichtingen.

 

Vierde lid

Een terras is een buiten de horeca-inrichting gelegen gedeelte van het bedrijf waar vanuit het bedrijf eet- en/of drinkwaren worden geserveerd om op de terraslocatie aan aldaar geplaatste tafels en stoelen te worden genuttigd.

 

Vijfde lid

Met terrasmeubilair wordt in het spraakgebruik vooral gedoeld op tafels en stoelen (en alle varianten daarvan). Voor de exploitatievergunning wordt het begrip terrasmeubilair echter breder gezien. Naast de gebruikelijke tafels en stoelen worden ook parasols, terrasafscheidingen, plantenbakken, menu- en uitklapborden, terrasverwarmers enz. enz. als meubilair aangemerkt. Het gaat om alle voorwerpen die staan op het terras en van invloed zijn op het (veilig) gebruik van de fysieke ruimte.

 

Zesde lid

De exploitant is degene voor wiens rekening en risico het horecabedrijf wordt geëxploiteerd, dus degene die in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel als zodanig staat geregistreerd en dientengevolge degene aan wie, in geval het horecabedrijf vergunningplichtig is, de exploitatievergunning wordt verleend (zie ook artikel 2:28c). Het begrip exploitant is zowel van toepassing bij vergunningplichtige als bij van vergunningplicht vrijgestelde horecabedrijven, maar een exploitant van een vergunningplichtig horecabedrijf moet aan zwaardere eisen en voorschriften voldoen dan een exploitant van een vergunningsvrij horecabedrijf. Veel voorkomende rechtsvormen en rechtspersonen bij horecabedrijven zijn eenmanszaak, vennootschap onder firma (alle gelijkwaardige vennoten zijn exploitant), besloten vennootschap (directeur is exploitant) en stichtingen/verenigingen (voorzitter van bestuur is exploitant). Er kan sprake zijn van meerdere exploitanten van een horecabedrijf, bijvoorbeeld als de rechtsvorm een V.O.F. is of als het bedrijf door meerdere rechtspersonen (bijvoorbeeld B.V.’s) wordt bestuurd.

 

Zevende lid

Het begrip leidinggevende is met de APV-wijziging van december 2018 ingevoerd ter vervanging van het begrip houder. De reden daarvoor is om meer uniformiteit en duidelijkheid in de APV aan te brengen ten aanzien van de verantwoordelijken in een onderneming. Zo wordt bijvoorbeeld bij horecabedrijven gesproken over een exploitant en een houder, bij seksbedrijven over een exploitant en beheerder en bij speelautomatenhallen over een ondernemer en beheerder. Ondanks dat de naamgeving verschillend luidt, betreffen het dezelfde rollen in de onderneming. Er is daarom besloten voor elk soort onderneming de begrippen ‘exploitant’ en ‘leidinggevende ’ in de APV te hanteren. Hierbij is aansluiting gezocht bij de begripsbepaling van de Drank- en Horecawet, aangezien die de functies en verantwoordelijkheden reeds beschrijft. Het enige verschil zit hem er in dat in de APV twee rollen worden erkend, te weten de eigenaar (de exploitant(en)) en diens leidinggevende personeel (de leidinggevenden), daar de Drank- en Horecawet die allen onder hetzelfde begrip schaart. Het wordt echter van belang geacht onderscheid te houden tussen de daadwerkelijke eigenaar en diens personeel omdat dat de verantwoordelijkheden beter weergeeft. Dit betekent ook dat vanuit eventueel toezicht en handhaving, gecorrespondeerd wordt met de eigenaar, dus de exploitant.

 

Een leidinggevende treedt naast de exploitant op als verantwoordelijke voor de ordelijke en veilige exploitatie van een vergunningplichtig horecabedrijf en wordt vermeld op de exploitatievergunning (en dient daarvoor te voldoen aan bepaalde toetsingscriteria, zie artikel 2:28a). Een vergunningplichtig horecabedrijf mag slechts geopend zijn als een exploitant of leidinggevende aanwezig is.

 

Dit geldt ook voor personen die al wel bij de gemeente zijn aangemeld als leidinggevende, maar nog niet als zodanig zijn bijgeschreven op de exploitatievergunning. Zij mogen overeenkomstig het regime van de Drank- en Horecawet voor leidinggevenden direct na indiening van de aanvraag tot bijschrijving aan de slag. Indien uiteindelijk wordt besloten de leidinggevende niet bij te schrijven op de exploitatievergunning, dient deze zijn werkzaamheden als leidinggevende per direct te staken. Hij mag dan nog wel werkzaam zijn binnen het horecabedrijf, maar kan dit alleen in de aanwezigheid van de exploitant of een andere leidinggevende doen.

 

Achtste lid

De openingstijden van een horecabedrijf worden gedefinieerd met het al dan niet toegestaan zijn van de aanwezigheid van bezoekers in het bedrijf (artikel 2:29). Om deze reden worden bepaalde personen, die wel aanwezig mogen zijn in het horecabedrijf buiten de toegestane openingstijden, niet als bezoeker aangemerkt. Hieronder vallen de exploitant(en) en de levenspartner en kinderen van de exploitant, leidinggevenden en werknemers in verband met (schoonmaak-)werkzaamheden, dienstverleners (in verband met dringende omstandigheden, bijvoorbeeld een reparatie of ongeval) en personen die nachtverblijf houden / overnachten in een hotel of pension.

 

Negende lid

Volgens het Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van strafrecht zijn handelaren als bedoeld in dat artikel opkopers en handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen, platina, goud, zilver, edelstenen, uurwerken, kunstvoorwerpen, auto's, motorfietsen, bromfietsen, fietsen, foto-, film-, radio-, audio- en videoapparatuur en apparatuur voor automatische registratie.

 

Tiende lid

De in de APV gegeven definitie van Centrum wijkt in begrenzing enigszins af van het bestemmingsplan Binnenstad. Het gebied ten westen van de Nieuwe Haven wordt hierin tot de binnenstad gerekend, waar dit gebied in deze afdeling tot de woonwijk Schiedam West wordt gerekend.

    

Elfde lid

Omdat er voor het Stationsgebied: Stationsplein en het gedeelte van de Singel, tussen Stationsplein en Overschiese Dwarsstraat, een zelfde openings- en sluitingstijden regime voor horecabedrijven geldt dan het Centrum, is daarom het Stationsgebied aangewezen.

 

Twaalfde lid

Een paracommerciële rechtspersoon volgens de Drank- en Horecawet is een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf.

 

Artikel 2:28a Weigeringsgronden exploitatievergunning

 

Eerste lid

 

Onder a.

Strijd met het bestemmingsplan is als imperatieve weigeringsgrond opgenomen. Als het bestemmingsplan vestiging van een horecabedrijf ter plaatse niet toelaat, zou namelijk van een (desondanks) verleende exploitatievergunning geen gebruik kunnen worden gemaakt wegens strijd met het bestemmingsplan. De weigeringsgrond geldt niet voor terrassen, omdat locaties voor terrassen in de openbare ruimte gewoonlijk niet planologisch geregeld worden, met name omdat dergelijk gebruik van de openbare ruimte niet definitief of onomkeerbaar is.

 

Onder b.

De tweede imperatieve weigeringsgrond betreft (gedragseisen ten aanzien

van) de exploitant(en) en leidinggevende(n) van een horecabedrijf. De exploitatievergunning is persoonsgebonden. De persoon van de exploitant speelt een belangrijke rol in de wijze van exploitatie en dus ook in de wijze waarop deze exploitatie het woon- en leefklimaat en de openbare orde beïnvloedt. Omdat een ordelijke en veilige exploitatie voor een groot deel afhankelijk is van de exploitant(en) en leidinggevende(n) van een horecabedrijf, dienen deze personen van goed gedrag te zijn en te voldoen aan een leeftijdseis en een aantal zedelijkheids- en moraliteitseisen. Als niet aan deze voorwaarden en eisen wordt voldaan weigert de burgemeester de vergunning. In de praktijk zal overigens, indien een leidinggevende niet aan de eisen voldoet, mogelijk ook kunnen worden volstaan met het niet als leidinggevende op de vergunning plaatsen van de betreffende persoon.

 

Voor de eisen waaraan moet worden voldaan wordt aangesloten bij de eisen die bij en krachtens artikel 8 van de Drank- en Horecawet worden gesteld aan leidinggevenden in het kader van de verstrekking van alcoholhoudende drank:

a. zij mogen niet onder curatele staan ;

b. zij mogen niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn;

c. zij moeten de leeftijd van eenentwintig jaar hebben bereikt.

 

Bij algemene maatregel van bestuur zijn naast deze algemene eisen nadere eisen ten aanzien van het zedelijk gedrag van leidinggevenden gesteld in het ‘Besluit zedelijk gedrag Drank- en horecawet 1999’.

 

In afwijking van het gestelde onder c. mag een exploitant of leidinggevende vanaf 18 jaar als zodanig optreden, tenzij het een coffeeshop betreft waarbij zij dan de leeftijd van 21 jaar moeten hebben bereikt. Daarmee is de leeftijdseis in overeenstemming met het coffeeshopbeleid.

   

Tweede lid

Naast de weigeringsgronden zoals genoemd in artikel 1:8 kan de burgemeester een exploitatievergunning weigeren op grond van ontoelaatbaar nadelige beïnvloeding van de woon- en leefomgeving rondom een horecabedrijf, als gevolg van de vestiging of aanwezigheid van dat bedrijf. De weigeringsgrond woon- en leefmilieu valt onder de ‘rule of reason’ en mag daarom (bij een horecaondernemer die zich hier vestigt) ook op grond van de Europese Dienstenrichtlijn als weigeringsgrond worden gehanteerd.

 

De exploitatievergunning is primair een overlastvergunning en biedt daarom de mogelijkheid preventief te toetsen of de exploitatie van een horecabedrijf zich verdraagt met het woon- en leefmilieu ter plaatse. Daarbij is van belang in welke mate van het bedrijf zelf overlast is te duchten, maar ook in welke mate de komst van het bedrijf de leefbaarheid en het karakter van de buurt zal aantasten. In dit artikellid worden de criteria aan de hand waarvan de burgemeester de ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van de woon- en leefsituatie toetst, nader benoemd.

 

Ten eerste wordt rekening gehouden met het karakter van de straat en de wijk waarin het horecabedrijf is of wordt gevestigd. Hierbij moet worden gedacht aan ruimtelijke kenmerken (dichte bebouwing, geluidsgevoeligheid van een locatie, geluidsgevoelige objecten) en aan de aard van de omgeving (binnenstad, woonwijk/buurt, bedrijventerrein).

 

Ten tweede wordt de aard van het horecabedrijf meegenomen in de beoordeling. Hierbij zijn onder meer de beoogde exploitatiewijze (primair drank- of maaltijdverstrekking, dansgelegenheid, live optredens, al dan niet besloten), openingstijden (dag-, avond- of nachthoreca), bezoekersaantallen en het al dan niet exploiteren van een terras van belang. Aan de hand van de diverse karakteristieken zijn in de Schiedamse horecabeleidsnota een aantal categorieën horecabedrijven benoemd.

 

Het derde toetsingscriterium heeft betrekking op spanningen waarvan reeds sprake is in een buurt en de (negatieve) invloed die een bestaand horecabedrijf op de woon- en leefsituatie heeft, of de negatieve invloed die een nieuw horecabedrijf tot gevolg zal (kunnen) hebben. De aanwezige spanning in een woon- en leefomgeving staat in eerste instantie tot op zekere hoogte los van het betreffende (nieuwe) horecabedrijf. Het kan voorkomen dat een bepaalde woonomgeving dermate aan spanningen onderhevig is (bijvoorbeeld door de aanwezigheid van overlastgevende panden, hangjongeren, een grote horecaconcentratie), dat een nieuw bedrijf de woon- en leefomgeving al vrij snel op ontoelaatbare wijze nadelig beïnvloedt. Bij overname van een bestaand horecabedrijf of vestiging van een nieuw horecabedrijf wordt aan de hand van dit criterium beoordeeld of er spanning is ontstaan door de eerdere exploitatie, respectievelijk zal kunnen ontstaan door de beoogde exploitatie.

 Als vierde toetsingscriterium wordt bekeken of, en zo ja hoe, exploitanten en/of leidinggevenden in voorgaande horecabedrijven hebben geëxploiteerd. De vergunning kan worden geweigerd als exploitanten of leidinggevenden op ondeugdelijke wijze een horecabedrijf hebben geëxploiteerd, bijvoorbeeld door het veroorzaken van (geluids-, bezoekers-)overlast of doordat er -verwijtbaar- illegale activiteiten plaats hebben gevonden, en/of dat bestuurlijke handhaving noodzakelijk is gebleken. Veelal kan dit uit de eigen of andere gemeentelijke dossiers of archieven worden opgemaakt. Dit toetsingscriterium maakt het lastig voor een onkundige of onverantwoordelijke exploitant om een nieuwe horecazaak te openen of over te nemen.

 

Derde lid

Dit lid bevat extra weigeringsgronden ten aanzien van het plaatsen en exploiteren van een terras. Een aanvraag voor plaatsing of uitbreiding van een terras wordt naast de algemene weigeringsgronden en de woon- en leefsituatie ook getoetst op de effecten op (gevaar voor) het gebruik, de bruikbaarheid en/of het onderhoud van de openbare plaats en op het uiterlijk aanzien van het terras. De bestemmingsplantoets is niet van toepassing (zie ook 2:28a lid 1). Voor wat betreft het gebruik en de bruikbaarheid van de openbare plaats is vooral de grootte en plaatsing van het terras in samenhang met de openbare ruimte van belang. Stoepen en wegen moeten door voetgangers en verkeer voldoende en veilig begaanbaar blijven bij plaatsing van een terras. Verder moet de openbare plaats doelmatig beheerd en onderhouden kunnen worden, wat in de praktijk vaak betekend dat indien nodig, het terras meteen verwijderd kan worden (en dientengevolge dat de onderdelen van een terras niet aard- of nagelvast mogen staan).

 

Indien het uiterlijk aanzien van een terras afbreuk doet aan de publieke functie van de openbare ruimte kan de vergunning voor een terras worden geweigerd. Zowel het terrasmeubilair als het gehele terras moeten voldoen aan redelijke eisen van welstand en ‘passen’ in de omgeving waarin ze worden geplaatst. De burgemeester kan op grond van dit artikel beleid vaststellen met betrekking tot de plaatsing en het uiterlijk aanzien van terrassen.

 

Artikel 2:28d Wijzigingen activiteiten en exploitatie

Algemeen

In dit artikel zijn zes situaties opgenomen waardoor of ten gevolge waarvan een exploitatievergunning kan worden gewijzigd of ingetrokken en één situatie waarin de vergunning van rechtswege vervalt. In het eerste geval kan de burgemeester besluiten om een exploitant de gelegenheid te geven de wijzigingen door te geven en tot die tijd geopend te blijven op basis van de oude vergunning. Dit wordt nader uitgewerkt in de beleidsnota horecabeleid.

 

Als een exploitatievergunning van rechtswege vervalt, is er geen vergunning meer en is exploitatie niet meer toegestaan. De exploitatievergunning vervalt automatisch als de in dit artikel omschreven situatie zich voordoet. Dit is onomkeerbaar. Er is dan geen handeling van de burgemeester meer nodig. Als een horecabedrijf met enkele aanpassingen kan voldoen aan de eisen voor een vergunningvrij horecabedrijf mag het uiteraard wel geopend zijn, mits voldaan wordt aan het gebiedsgerichte beleid. In alle andere gevallen moeten de nieuwe exploitanten een nieuwe exploitatievergunning aanvragen (zie artikel 2:28 van de APV).

 

Eerste lid

In de volgende situaties kan de burgemeester besluiten een exploitatievergunning te wijzigen of in te trekken:

 

  • als een exploitant op de vergunning niet meer als zodanig functioneert, maar er wel minimaal een exploitant die op de vergunning staat vermeld, is overgebleven; 

  • als een leidinggevende die op de vergunning is vermeld, niet meer als zodanig functioneert;

  • als de ondernemingsvorm wijzigt. Bijvoorbeeld als een eenmanszaak een vof wordt; 

  • als de exploitatiewijze verandert. Dit kan variëren van het aanleggen van een terras tot het wijzigen van de exploitatie (bijv. een café dat ook maaltijden gaat verkopen); 

  • als de exploitatie langer dan zes maanden onderbroken is geweest of niet binnen zes maanden na verlening begonnen is met exploitatie. 

 

Tweede lid

In één geval vervalt de vergunning van rechtswege: als geen van de exploitanten op de vergunning nog als zodanig werkzaam is. In dat geval is er sprake van een totaal nieuwe situatie waarvan het niet wenselijk is dat het horecabedrijf geopend blijft, zonder dat de nieuwe exploitanten worden getoetst in het kader van een aanvraag om een nieuwe exploitatievergunning.

 

Artikel 2:28e Schorsing, intrekking en wijziging van een exploitatievergunning

Dit artikel bevat een aantal specifiek op (gedragingen van) de exploitanten en leidinggevenden van vergunningplichtige horecabedrijven gerichte gronden en een meer algemene grond waarop de burgemeester tot schorsing, wijziging of intrekking van de exploitatievergunning kan overgaan.

 

Eerste lid

Als exploitanten en/of leidinggevenden op ondeugdelijke wijze hun horecabedrijf exploiteren, kan de burgemeester ingrijpen om het als gevolg daarvan ontstane gevaar voor of de feitelijke verstoring van de openbare orde en/of de woon- en leefsituatie weg te nemen dan wel te stoppen. Het gaat hier dus om reparatoire bestuurlijke maatregelen, ter bescherming van de openbare orde en woon- en leefsituatie. Belangrijk in dit kader is de mate van verwijtbaarheid van exploitanten en leidinggevenden. Deze kan zowel direct als indirect worden uitgelegd: exploitanten en/of leidinggevenden kunnen bewust overtredingen begaan of zich bewust schuldig maken aan overlastgevende, illegale of gevaarlijke gedragingen, maar zijn bijvoorbeeld ook verwijtbaar als niet of onvoldoende wordt ingegrepen bij dergelijke gedragingen door bijvoorbeeld bezoekers van het horecabedrijf. Overigens richt de intrekkingsbepaling onder e) zich niet direct op (gedragingen van) de exploitant of houder, maar op gevaar voor de openbare orde en/of ontoelaatbare negatieve beïnvloeding van de woon- en leefsituatie in de buurt van een horecabedrijf ten gevolge van de exploitatie van dat horecabedrijf als zodanig.

 

De zwaarte van bestuurlijke handhaving door de burgemeester is afhankelijk van de ernst van een overtreding en de mate van (acuut) gevaar voor de woon- en leefomgeving en de openbare orde. In Schiedam is een handhavingsarrangement voor horecabedrijven van kracht waarin onder andere voor de in dit artikel genoemde gronden/overtredingen de geëigende handhavingsstappen worden gegeven.

 

Tweede lid

Om misbruik te voorkomen van de mogelijkheid om een leidinggevende in afwachting op de bijschrijving op de vergunning alvast te laten beginnen in een horecabedrijf, krijgt de burgemeester de bevoegdheid om de exploitatievergunning geheel in te trekken als hij binnen twee jaar ten minste drie maal een bijschrijving van een leidinggevende heeft geweigerd op grond van de zedelijkheidseisen uit de Drank- en Horecawet, waarnaar wordt verwezen in artikel 2:28a, eerste lid, onder b, van de APV. Het is de verantwoordelijkheid van de exploitant om zorg te dragen voor het aantrekken van geschikte leidinggevenden. Dit kan bijvoorbeeld door van een sollicitant een verklaring omtrent het gedrag te eisen.

 

Derde lid

Het intrekken van de exploitatievergunning in het geval van slecht levensgedrag wordt gelijk getrokken met de regeling zoals verwoord in de Drank- en Horecawet. Er is sprake van een zogenaamde imperatieve intrekkingsgrond. Dit betekent dat de burgemeester in het geval van slecht levensgedrag van de exploitant de exploitatievergunning moet intrekken. Hierdoor ontstaat een eenduidige wijze van optreden naar de exploitant.

 

Artikel 2:29 Openings- en sluitingstijden

Eerste lid

In het eerste lid is het uitgangspunt beschreven welke openings- en sluitingstijden gelden binnen Schiedam. Met uitzondering van coffeeshops, mogen alle horecabedrijven geopend zijn tussen 07:00 uur tot 01:00 uur.

 

Tweede lid

In afwijking van het eerste lid wordt in het tweede lid voor exploitanten extra ruimte gecreëerd om hun horecabedrijf langer geopend te mogen hebben. Niet elk soort horecabedrijf komt in aanmerking voor deze verruiming. Reden daarvoor is dat de aard van het horecabedrijf niet past of niet vraagt om het hebben van ruimere openingstijden. Zo behoeft een restaurant, dat zich richt op het aanbieden van maaltijden, logischerwijs niet geopend te zijn tot 04:00 uur. Voor horecabedrijven die wel gebruik kunnen maken van de ruimere openingstijden, staat het hen uiteraard vrij om daar al dan niet gebruik van te maken.

 

De extra openingstijden zien uitsluitend op de vrijdag- en zaterdagavond, waarbij onderscheid wordt gemaakt in horeca in het Centrum- en Stationsgebied en horeca in het gebied daarbuiten. Voor horecabedrijven in het Centrum- en Stationsgebied geldt, dat zij op vrijdag- en zaterdagavond geopend mogen zijn tot 04:00 uur. Vanaf 04:00 uur dienen zijn gesloten te zijn tot tenminste 07:00 uur. Voor horecabedrijven buiten het Centrum- en Stationsgebied geldt dat zij tot uiterlijk 02:00 geopend mogen zijn, waarna zij tevens tot 07:00 gesloten dienen te blijven.

 

Let wel, de bepaalde horecabedrijven waarvoor geen extra ruimte is gecreëerd zijn:

coffeeshops;

horecabedrijven primair gericht op de verstrekking van driecomponentenmaaltijden; en

paracommerciële rechtspersonen.

 

Gedurende de tijden dat het horecabedrijf gesloten dient te zijn, mogen alleen nog activiteiten worden uitgevoerd in het kader van de sluiting van het horecabedrijf. Hieronder vallen in ieder geval schoonmaakwerkzaamheden, opruimwerkzaamheden en administratieve handelingen ter afsluiting van de dag, zoals het tellen van de kassa.

 

Overige activiteiten, zoals het bereiden van etenswaren en dranken die vervolgens nog elders worden bezorgd, worden afgehaald of ter plaatse worden genuttigd zijn niet toegestaan in deze tijdsperiode. Dit zijn immers bedrijfsactiviteiten die plaats moeten vinden tijdens de toegestane openingstijden. Bestellingen die tijdens de openingstijden worden opgenomen, dienen eveneens tijdens de openingstijden te zijn genuttigd, bezorgd of afgehaald.

 

Derde en vierde lid

Het derde en vierde lid beschrijven respectievelijk de openings- en sluitingstijden voor coffeeshops en terrassen.

 

Voor de terrastijden wordt ook onderscheid gemaakt tussen terrassen in het Centrum- en Stationsgebied en terrassen in het gebied daarbuiten. Hierbij krijgen terrassen in het Centrum- en Stationsgebied meer ruimte (tot 01:00 uur) en terrassen daarbuiten (veelal gelegen in woonwijken) beperktere tijden (tot 22:00).

 

Vijfde lid

Het is niet toegestaan om gedurende de sluitingstijden bezoekers in het horecabedrijf aanwezig te hebben. Wat onder een bezoeker wordt verstaan is beschreven in artikel 2:27, achtste lid.

 

Zesde tot en met tiende lid

Deze leden bieden het kader waarbinnen de burgemeester ontheffing kan verlenen van de openings- en sluitingstijden. De toepassing van deze ontheffingsmogelijkheid is nader uitgewerkt in de nota horecabeleid. Deze ontheffing kan zowel op aanvraag als ambtshalve worden verleend.

 

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

De verboden in dit artikel betreffen gedragingen die vanuit het oogpunt van bescherming van de openbare orde en de woon- en leefsituatie niet zijn toegestaan en waarop zowel strafrechtelijk (via de boete- en strafbepalingen in hoofdstuk 6) als bestuurlijk (via de artikelen betreffende intrekking van een exploitatievergunning en/of sluiting van een openbare inrichting) kan worden opgetreden.

 

Eerste lid

Deze bepaling geeft een verbod om de orde in en in de buurt van openbare inrichting te verstoren, dat zich in zijn algemeenheid tot bezoekers richt. Het geeft een directe mogelijkheid voor toezichthouders om handhavend op te treden als bezoekers zich misdragen en/of de openbare orde verstoren in en om een openbare inrichting.

 

Tweede lid

Het tweede lid geeft de mogelijkheid om op te treden tegen bezoekers die zich buiten de in artikel 2:29 en/of de exploitatievergunning gegeven openingstijden nog in een openbare inrichting bevinden. Het sluitingstijdenartikel zelf geeft deze mogelijkheid ten aanzien van de ondernemer/exploitant. Overigens is het van belang dat de bezoekers zich op de hoogte kunnen stellen van de vergunde openingstijden. Hiertoe dient de raamkaart, die wordt meegeleverd bij een exploitatievergunning, bij de voor bezoekers bedoelde ingang van een openbare inrichting leesbaar te worden opgehangen.

 

Derde lid

Dit lid betreft de aanwezigheidsplicht van exploitant of leidinggevende in een openbare inrichting. De inrichtingen mogen alleen geopend zijn indien er een op de vergunning vermelde (en dus positief getoetste) exploitant of leidinggevende aanwezig is, die de verantwoordelijkheid draagt voor een deugdelijke exploitatie en toeziet op een acceptabel gedrag van bezoekers.

 

Om misbruik van deze regeling te voorkomen kan de burgemeester een vergunning intrekken, indien binnen twee jaar minimaal drie keer bijschrijving van een leidinggevende op de vergunning is geweigerd (zie artikel 2:28e, tweede lid, APV).

 

Vierde lid

Het verbod in lid 4 betreft het gebruik van een terras bij een openbare inrichting. De verboden gelden zowel voor vergunningplichtige als van vergunningplicht vrijgestelde openbare inrichting en –terrassen. In beide gevallen is bepaald/aangegeven aan hoeveel personen een terras maximaal plaats mag bieden en hoe het dient te zijn gesitueerd (oppervlakte en locatie), met het oog op openbare orde en gebruik van de openbare ruimte. Als een exploitant/leidinggevende bij een bijzondere gelegenheid meer bezoekers op of om zijn terras wil laten plaatsnemen dient hiervoor een aanvraag voor een evenementenvergunning te worden ingediend.

 

Vijfde lid

Het verbod in het vijfde lid dient te voorkomen dat het terras een soort van tappunt wordt voor voorbijgangers. Het lid ziet erop toe dat alleen daadwerkelijke gebruikers van het terras bediend mogen worden. De exploitant wordt daarbij vrij gelaten zelf te bepalen welke vorm van sta- en zitgelegenheid hij biedt.

 Zesde en zevende lid

Als een openbare inrichting bij burgemeestersbesluit is gesloten ter bescherming van de openbare orde en de woon- en leefsituatie (op grond van artikel 2:28f APV), is het zowel aan exploitanten en leidinggevenden verboden om bezoekers toe te laten, als voor bezoekers om aanwezig te zijn in een dergelijk bedrijf. Lid 6 en 7 bieden toezichthouders en handhavers de mogelijkheid om verbaliserend/vorderend op te treden.

 

Artikel 2:31a Exploitatieregels horecabedrijven, verplichtingen exploitant (en leidinggevenden)

Dit artikel bevat een aantal geboden/verplichtingen ten aanzien van exploitanten en leidinggevenden van een openbare inrichting. Het betreft exploitatievoorschriften die algemeen geldend zijn voor alle openbare inrichtingen, dus zowel voor horecabedrijven waarvoor een exploitatievergunning is verleend als vergunningsvrije horeca-exploitatievormen, als voor andere openbare inrichtingen. De voorschriften wijzen op de verantwoordelijkheden die exploitanten en/of leidinggevenden hebben ten aanzien van de exploitatie. Van exploitanten en/of leidinggevenden wordt onder andere vereist dat zij zorgdragen voor dan wel (kunnen) toezien op zowel acceptabel gedrag van bezoekers van hun openbare inrichting (lid 1 en 2), als verantwoord gebruik van het openbaar gebied bij exploitatie van een terras (lid 4 tot en met 7).

 

Op het niet naleven van deze voorschriften kan bestuursrechtelijk worden gehandhaafd (op grond van de artikelen 2:28e en 2:28f).

 

Eerste lid

Exploitanten en leidinggevenden zijn verantwoordelijk voor een algemeen aanvaardbare exploitatie van een openbare inrichting. Zij moeten ervoor zorgen dat de rust en orde bewaard blijven in de inrichting. Onder deze verplichting valt onder meer dat zij niet onder invloed van drank of drugs mogen zijn, terwijl zij verantwoordelijke zijn voor de exploitatie. Dit betekent geen absoluut verbod op alcohol of drugs, maar wel een verplichting om na gebruik van een dergelijk middel in staat te zijn de normale bedrijfsvoering van een openbare inrichting te kunnen voeren.

 

Tweede lid

Zowel exploitatie van een openbare inrichting als het gedrag van bezoekers mag de openbare orde, veiligheid en de woon- en leefsituatie niet op ontoelaatbare wijze nadelig beïnvloeden. Met de omschrijving dat een inrichting de openbare orde, veiligheid en de woon- en leefsituatie niet op ontoelaatbare wijze nadelig mogen worden beïnvloeden, wordt aangesloten bij de weigeringsgrond voor een aanvraag om een exploitatievergunning in artikel 2:28a, tweede lid. Ook komt hierin tot uiting dat de omgeving van een openbare inrichting een zekere mate van overlast moet tolereren, omdat er sprake moet zijn van ontoelaatbare nadelige beïnvloeding.Onder deze bepaling valt in ieder geval geluidsoverlast door vertrekkende bezoekers, maar nadrukkelijk ook geluidsoverlast in de openbare inrichting zelf. Als een openbare inrichting de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit overtreedt, beïnvloedt dit de woon- en leefsituatie en mogelijk ook de openbare orde negatief.

 

Derde lid

Exploitanten en leidinggevenden dienen onverwijld gehoor te geven aan de aanwijzingen van een toezichthouder die krachtens zijn functie van zijn bevoegdheden gebruik maakt.

 

Vierde lid

Op grond van dit lid wordt een exploitant verplicht om de omgeving van zijn openbare inrichting schoon te houden, voor zover het gaat om afval of vervuiling vanuit zijn inrichting (bijvoorbeeld sigarettenpeuken, glas, flessen, viltjes, servetten etc.).

   

Vijfde lid

Na sluitingstijd dient het terrasmeubilair zodanig te worden opgeruimd, dat het openbaar gebied zo min mogelijk belast wordt. Op de meeste inrichtinglocaties betekent dit dat het terrasmeubilair inpandig dient te worden opgeslagen dan wel op efficiënte wijze gestapeld bij elkaar dient te worden geplaatst op de terraslocatie. In bepaalde gevallen kan een terras uit blijven staan na sluitingstijd, één en ander afhankelijk van onder meer de beoordeling van de ruimtelijke situatie.

 

Zesde lid

In geval van (beheer-)werkzaamheden of een noodgeval op of nabij een terraslocatie, dient zo nodig alle terrasmeubilair direct te kunnen worden verplaatst of verwijderd. Om deze reden is het in beginsel niet toegestaan enig terrasmeubilair of-onderdeel aard- en nagelvast aan te brengen. Een aard- en nagelvaste verbinding van een roerend aan een onroerend goed is van zodanige aard dat deze goederen niet zonder beschadiging of verbreking, hetzij van de goederen zelf, hetzij van het deel van het onroerend goed waaraan zij zijn verbonden, kunnen worden losgemaakt.

 

Zevende lid

Dit lid is met name gericht op de bescherming van de openbare ruimte. Als een exploitant langere tijd geen gebruik zal maken van zijn terras (bijvoorbeeld in de wintermaanden), dient alle terrasmeubilair uit het openbaar gebied te worden verwijderd.

 

AFDELING 9 TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF

 

Artikel 2:35 Begripsbepalingen

Het begrip “inrichting” als hier omschreven sluit aan bij artikel 438 Wetboek van Strafrecht, dat ziet op het als beroep verschaffen van nachtverblijf aan personen (eerste lid) en op het als beroep of gewoonte beschikbaar stellen van een terrein voor het houden van nachtverblijf of het plaatsen van kampeermiddelen e.d. (tweede lid).

 

De definitie van “houder” zoals deze werd gegeven in artikel 2.3.2.1, tweede lid (oud) is vervangen door het begrip “exploitant”. Het begrip “houder” is een ouderwets begrip en er werd slechts in de artikelen 2:36 en 2:38 van gesproken. Op die plaatsen is “houder” vervangen door “exploitant”. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd. Houder (dus de exploitant) kan ook een rechtspersoon zijn, in welk geval moet worden aangenomen dat de registratieplicht de directeur betreft: HR 14-06-1955, NJ 1956, 38.

 

AFDELING 10 TOEZICHT OP SPEELAUTOMATEN, SPEELAUTOMATENHALLEN EN GAMECENTRA

 

Algemene toelichting

Het opnemen van de artikelen zijn het gevolg van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet milieubeheer, de wijziging van titel Va van de Wet op de kansspelen en de vaststelling van het Speelautomatenbesluit 2000.

 

Het oude artikel 30 van de Wet op de kansspelen is vervangen door titel Va (artikelen 30 tot en met 30aa) van de Wet op de kansspelen. Titel Va van de Wet op de kansspelen regelt tot in de finesses het systeem van toelatings-, exploitatie- en aanwezigheidsvergunningen waardoor het legaal exploiteren van kansspelautomaten mogelijk wordt gemaakt. Grote lokale verschillen in het beleid laat de wettelijke regeling niet toe. In één opzicht wordt de gemeentelijke overheid een aanmerkelijke beleidsruimte gelaten. De raad heeft ingevolge de regeling de bevoegdheid bij verordening de exploitatie van speelautomatenhallen te regelen.

 

Met ingang van 1 juli 2010 zijn de artikelen van de Wet van 20 mei 2010 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enkele andere wetten in verband met lastenverlichting voor burgers en bedrijfsleven in werking getreden. Hieronder valt een wijziging van een aantal artikelen van de Wet op de kansspelen. Door de wijziging van de Wet op de kansspelen is per 1 juli 2010 de vergunningplicht voor het organiseren van prijsvragen en voor het aanwezig hebben van behendigheidsautomaten (bijvoorbeeld een flipperkast) vervallen.

 

Voor de exploitatie, dat wil zeggen het bedrijfsmatig en als eigenaar gebruiken of aan een ander in gebruik geven van een of meer speelautomaten, is een door de minister af te geven exploitatievergunning vereist ingevolge artikel 30h, eerste lid, van de Wet op de kansspelen.

 

Met de wetswijziging van 1 juli 2010 is artikel 30c van de Wet op de Kansspelen gewijzigd. Voor de opstelling van enkel nog kansspelautomaten is een aanwezigheidsvergunning vereist, af te geven door de burgemeester. De wet geeft een limitatief aantal plaatsen waar, op basis van een aanwezigheidsvergunning van de burgemeester, kansspelautomaten mogen worden opgesteld.

 

Ten aanzien van speelautomatenhallen en gamecentra voert de gemeente Schiedam een terughoudend beleid. Er wordt maximaal 1 speelautomatenhal (met kansspelautomaten) in Schiedam toegestaan en maximaal 2 gamecentra met uitsluitend behendigheids- en kermisautomaten. Per speelautomatenhal en gamecenter wordt het aantal te plaatsen speelautomaten bepaald en bij vergunning vastgelegd, met dien verstande dat er maximaal 150 speelautomaten per inrichting zijn toegestaan (mits de fysieke ruimte dat toestaat).

 

De gebiedsaanwijzing (art. 2:40b, onder d) waar een speelautomatenhal of gamecenter zich mag vestigen bestond uit het Centrumgebied en is uitgebreid met het Schieveste gebied. De reden daarvoor is om meer ruimte te bieden voor het vestigen van een speelautomatenhal of gamecenter. Het bestemmingsplan ‘Schieveste fase 5’ onderkent de programmaonderdelen bioscoop, hotel, horeca, sportvoorziening, kinderindoorspeelplaats en parkeervoorzieningen. Een speelautomatenhal past goed in deze programmaonderdelen.

 

Landelijke ontwikkelingen laten zien dat er naast de welbekende speelautomatenhallen met kansspelautomaten steeds vaker andere vormen van speelhallen wordt aangeboden. Te denken valt aan gamecentra, arcadehallen, flipperkasthallen, speelhallen enzovoorts. Wat zij allen gemeen hebben is dat de speelautomaten die zij gebruiken uitsluitend behendigheids- en kermisautomaten zijn. Kansspelautomaten zijn uitgesloten. De gemeente Schiedam heeft besloten al die vormen te clusteren onder het begrip ‘gamecenter’ en voor dergelijke inrichtingen ook een vergunningstelsel te hanteren.

 

Artikel 2:39 Begripsbepalingen

De begripsomschrijving met betrekking tot de speelautomaten behoeven bijzondere aandacht, aangezien begrippen als ‘exploitant’, ‘leidinggevende’, ‘speelautomatenhal’, en de verschillende speelautomaten etc. niet elders in de APV worden gebruikt.

 

In de begripsomschrijving wordt voor wat betreft de omschrijving van een speelautomaat, behendigheidsautomaat, kansspelautomaat en kermisautomaat aangesloten bij de definitie van deze begrippen zoals die in artikel 30 en 30a van de Wet op de kansspelen is gegeven.

 

In artikel 30 van de Wet op de Kansspelen wordt ook het onderscheid tussen hoogdrempelige en laagdrempelige inrichtingen uitgelegd. Hoogdrempelige inrichtingen zijn (zie artikel 30, onder d, van de Wet op de kansspelen) inrichtingen:

  • 1.

    die over een horecavergunning in de zin van de Drank- en horecawet beschikken; 

  • 2.

    waarin het café of restaurant bezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend; 

  • 3.

    waar de activiteiten in belangrijke mate zijn gericht op personen van 18 jaar en ouder. 

 

In artikel 30, onder e, van de Wet op de kansspelen is bepaald dat een inrichting laagdrempelig is indien deze niet hoogdrempelig is.

 

Artikel 2:40 Aantal speelautomaten

De wet stelt verplicht, in artikel 30c, tweede lid van de Wet op de kansspelen, dat bij gemeentelijke verordening wordt aangegeven hoeveel kansspelautomaten kunnen worden opgesteld in horeca-inrichtingen en in overige inrichtingen waar gelegenheid wordt gegeven een spel door middel van kansspelautomaten te beoefenen (in de praktijk veelal speelautomatenhallen). Met betrekking tot kansspelautomaten schrijft de Wet op de kansspelen voor dat dit er maximaal twee voor hoog- en nul voor laagdrempelige instellingen zijn. Laagdrempelige instellingen mogen daarentegen wel behendigheidsautomaten opstellen. Voor wat betreft de overige inrichtingen (speelautomatenhallen en gamecentra) is het maximum gesteld op 150 aanwezige speelautomaten. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt in welk soort speelautomaat. Voor elke inrichting geldt, maximaal 150 speelautomaten.

 

De beperking met betrekking tot de geldigheidsduur van 5 jaar van de reeds verleende vergunningen is sinds 26 mei 2004 komen te vervallen.

 

Artikel 2:40a Vergunningplicht speelautomatenhal en gamecenter

De burgemeester kan volgens de Wet op de kansspelen slechts een vergunning voor de exploitatie van een speelautomatenhal met kansspelautomaten afgeven indien daartoe door de raad een verordening is vastgesteld. Bij de vaststelling van de verordening kan de raad niet concreet benoemen voor welke panden een vergunning kan worden verleend. Dit is een exclusieve bevoegdheid van de burgemeester. Naast de vergunning voor een speelautomatenhal is in december 2017 ook een vergunningsplicht ingesteld voor inrichtingen met uitsluitend behendigheids- en kermisautomaten, de zogeheten gamecentra.

 

In het tweede lid wordt het terughoudende beleid vorm gegeven inzake speelautomatenhallen en gamecentra. In deze bepaling wordt aangegeven dat maximaal één vergunning kan worden verleend voor een speelautomatenhal en maximaal twee voor een gamecenter .

 

In het derde lid is bepaald dat een aanvraag om een vergunning voor een speelautomatenhal of gamecenter wordt getoetst aan de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).

 

Het overtreden van artikel 2:40a wordt ingevolge artikel 6.1 gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

 

Uit recente jurisprudentie volgt dat, gelet op het gelijkheidsbeginsel dat in deze context strekt tot het bieden van gelijke kansen bij de verdeling van schaarse vergunningen, door het bestuur op enigerlei wijze aan (potentiële) gegadigden ruimte moet worden geboden om naar de beschikbare vergunning(en) mee te dingen. (Zie o.a. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2927). Er moet daarbij tijdig voorafgaand aan de start van de aanvraagprocedure duidelijkheid worden gegeven, door informatie over deze aspecten bekend te maken via een zodanig medium dat potentiële gegadigden daarvan kennis kunnen nemen (aldus rechtsoverweging 6.1 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 augustus 2017 inzake “Emmen” (ECLI:NL:RVS:2017:2336)). In het vierde lid wordt de bevoegdheid tot uitwerking van deze aspecten in nadere regels, overgedragen aan het college.

 

De exploitant kan tevens eigenaar en leidinggevende zijn, maar het is ook mogelijk dat die hoedanigheden niet samenvallen. De bescheiden die moeten worden overgelegd zijn afhankelijk van de concrete situatie die zich voordoet. In elk geval wegen de zedelijkheidseisen mee bij de vergunningverlening, waaraan uitdrukking is gegeven in artikel 2:40b, onder f. en g. Hierbij is aanknoping gezocht bij artikel 4 van het Speelautomatenbesluit 2000. De vergunning voor een speelautomatenhal of gamecenter wordt niet verleend aan degene die niet voldoet aan de daar opgenomen zedelijkheidseisen.

 

Lex silencio positivo

Decentrale overheden moeten verplicht de Lex Silencio Positivo (LSP) toepassen bij vergunningstelsels die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn vallen. De Dienstenwet geeft in Nederland uitvoering aan de Europese Dienstenrichtlijn. Om de LSP in Nederland te regelen, is via de Dienstenwet een paragraaf 4.1.3.3 aan de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegevoegd. De LSP houdt in dat bij het uitblijven van een besluit binnen de daarvoor gestelde termijn op een vergunningaanvraag, de vergunning van rechtswege is verleend (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen). Alleen vanwege dwingende redenen van algemeen belang kan van de LSP worden afgezien. Als dwingende redenen van algemeen belang gelden op dit moment onder meer de volgende gronden: openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid, bescherming van het milieu, behoud vanuit nationaal historisch en artistiek erfgoed (zie ook overweging 40 van de Dienstenrichtlijn).

 

Ook hier is er vanwege dwingende redenen van algemeen belang voor gekozen om de Lex silencio niet van toepassing te verklaren. Het gaat hier om een vergunning voor inrichtingen waar (gok/speel)verslaving een risico speelt, wat gevolgen kan hebben voor de openbare orde en volksgezondheid. Het zou onwenselijk zijn als deze zonder een op de inrichting afgestemde vergunning kunnen openen.

 

Artikel 2:40b Weigering vergunning

Het bepaalde in het eerste lid, onder a, levert een weigeringsgrond op, omdat in artikel 2:40a een maximumstelsel is opgenomen.

 

Onder b is als weigeringsgrond opgenomen dat er geen sprake mag zijn van strijd met een geldend bestemmingsplan. In dit verband dient gewezen te worden op de mogelijkheden van vrijstelling of ontheffing die het bestemmingsplan nogal eens biedt. Deze mogelijkheden beperken de burgemeester niet in de weigeringsmogelijkheid, maar het lijkt een zaak van behoorlijk bestuur om, voordat tot weigering van de vergunning wordt overgegaan, de mogelijkheden van ontheffing of vrijstelling in overweging te nemen. Voor toepassing van deze bepaling wordt handelen op grond van een vrijstelling van het geldende bestemmingsplan beschouwd als handelen in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Doel van dit lid is de koppeling van de vereiste vergunning met het planologisch regime. Vereist is niet dat de locatie waar vergunning voor wordt gevraagd, in het bestemmingsplan nadrukkelijk is aangewezen als speelautomatenhal of gamecenter, het gaat er “slechts” om, dat een bestemmingsplan de vestiging niet onmogelijk maakt. Op deze wijze wordt voorkomen dat op basis van deze verordening een vergunning moet worden verleend, terwijl later op grond van strijd met het bestemmingsplan tegen de vestiging moet worden opgetreden.

 

Onder c. is de weigeringsgrond opgenomen inzake het ‘vestigingsgebied’ van een speelautomatenhal of gamecenter. De raad heeft bij aanwijzing het gebied aangewezen waar een speelautomatenhal of gamecenter geëxploiteerd mag worden. Dit gebied betreft het centrum- en het Schievestegebied. Een aanvraag om een vergunning buiten dit gebied moet daarmee worden geweigerd. Het doet er daarbij niet toe of vestiging van de hal planologisch gezien passend zou zijn.

 

Het vereiste onder d. dient om een speelautomatenhal of gamecenter duidelijk voor een ieder herkenbaar te maken. Een hal dient of vanaf de openbare weg of vanaf een centrale hal/entree zichtbaar te zijn. Onder een centrale hal/entree moet gedacht worden aan een gebouw of complex waarin meerdere ondernemingen zijn gevestigd, en die een gezamenlijke entree (hal) delen. Tevens is het bedoeld om te voorkomen dat in een achteraflokaal van een gebouw - waar bijvoorbeeld een horecabedrijf wordt uitgeoefend - een speelautomatenhal wordt geëxploiteerd en deze mede of uitsluitend via het andere bedrijf bereikbaar zou zijn. De weigeringsgrond is mede gericht op het afwenden van een ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van de leef- en woonsituatie in de naaste omgeving van een vanaf de openbare weg niet zichtbare inrichting.

 

Onder e. wordt bepaald dat exploitanten en leidinggevenden van een speelautomatenhal een bepaalde leeftijd moeten bezitten, waarbij verwacht wordt dat zij verantwoordelijk genoeg zijn als exploitant of leidinggevende op te treden. Hierbij moet worden gedacht aan zowel de exploitatie van de inrichting, het leiding geven aan de speelautomatenhal maar ook het aanspreken van bezoekers die zich misdragen, lastig zijn of moeten worden gesommeerd de inrichting te verlaten. De minimum leeftijd is gesteld op 21 jaar.

 

De jurisprudentie op artikel 30 (oud) en 30c van de Wet op de kansspelen geeft aan, dat bij de beoordeling van een vergunningaanvraag voor een speelautomatenhal acht mag worden geslagen op de mogelijke gevolgen voor het woon-, winkel- en leefklimaat. In het bepaalde onder g. komt tot uiting dat de vergunning dient te worden geweigerd, wanneer gevreesd moet worden dat de woon- en leefsituatie door de vestiging van een hal nadelig zal worden beïnvloed. Daarbij wordt rekening gehouden met het karakter van de straat en van de wijk/buurt waarin de speelautomatenhal is gelegen of zal komen te liggen. In de beoordeling van de aanvraag wordt de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan betrokken. Het is ook mogelijk om een vergunning te weigeren, wanneer er sprake is van een aantasten van het karakter van een (deel van een) winkelstraat/- buurt/-centrum. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn in een winkelstraat met winkels van een “exclusief’ karakter. Door de vestiging van een hal zou er sprake (kunnen) zijn van een ontoelaatbaar spanningsveld, waardoor een te grote inbreuk mag worden gevreesd op de bestaande functie van de winkelstraat.

 

Artikel 2:40c De vergunning

De vergunning om een speelautomatenhal of gamecenter betreft een schaarse vergunning (een schaars recht), een vergunning waar meer vraag naar is, dan het aantal te vergeven vergunningen. Omdat sprake is van een schaarse vergunning dient het college, conform recentelijke jurisprudentie, gelijke kansen te creëren om voor de vergunning in aanmerking te komen. Hiervoor stelt het college nadere regels vast waarbij in elk geval regels worden gesteld ten aanzien van de inhoud en wijze van indiening van een aanvraag als ook de verdelings- en toekenningsprocedure. Het college is daarbij tevens verplicht bekend te maken dat een vergunning is komen te verdelen en dat de verdelingsprocedure aanvangt.

 

Omdat een schaarse vergunning niet langer voor onbepaalde tijd mag worden verleend (immers zou de vergunninghouder daarmee een onevenredig economisch voordeel genieten, daar het voor concurrenten dan nagenoeg onmogelijk wordt nog tot de markt toe te treden), dient de vergunning een bepaalde geldigheidsduur te bezitten. Aan de andere kant moet die geldigheidsduur langdurig genoeg zijn om investeringen terug te verdienen, verplichtingen na te komen en enige tijd gevestigd te kunnen zijn. Een te korte geldigheidsduur zou exploitatie onmogelijk maken, simpelweg omdat een speelautomatenhal of gamecenter dan niet rendabel is te maken. De balans is gevonden is een geldigheidsduur van 15 jaar, welke tevens ondersteund wordt door de VAN Kansspelen brancheorganisatie in haar advies aan de VNG inzake de schaarse vergunningen problematiek.

 

In het tweede lid is bepaald welke details over de exploitatie van de speelautomatenhal de burgemeester in elk geval in de vergunning moet vermelden. In het derde lid is bepaald over welke onderwerpen de burgemeester in elk geval voorschriften dient te verbinden. Met de introductie van de meerspelers kan de burgemeester op grond van het bepaalde ook het maximaal aantal spelersplaatsen bepalen.

 

Tweede lid

Het is voor de burgemeester, de toezichthouders en politieambtenaren niet alleen belangrijk om steeds te weten wie de exploitant is, maar ook wie de (dagelijks aanspreekbare) leidinggevenden zijn. Vandaar dat in dit artikel is bepaald, dat de exploitant bij wijziging van de leidinggevendenfunctie zijn vergunning daarop moet laten aanpassen. De burgemeester kan zich dan een oordeel vormen over de persoon van de leidinggevende. Aan de persoon van de leidinggevende dienen kwaliteitseisen te worden gesteld voor wat betreft hun levenswandel. Ook dienen zij te beschikken over het nodige "gezag" om baas in eigen inrichting te kunnen blijven. In die zin begrepen mag de klant geen koning zijn. Ondernemers van inrichtingen, waarvan de leidinggevende in gebreke blijft, lopen het ernstige risico, dat hun vergunning door de burgemeester wordt ingetrokken (vgl. artikel 2:40e).

 

Indien alle op de vergunning vermelde exploitanten niet meer als zodanig werkzaam zijn, vervalt de vergunning van rechtswege (artikel 2:40e, tweede lid). Dit betekent dat belanghebbenden hiertegen geen bezwaar of beroep kunnen aantekenen, aangezien van een beschikking geen sprake is. Dit is met name cru als in de loop der tijd nieuwe exploitanten in de onderneming werkzaam zijn, maar nooit op de vergunning zijn bijgeschreven terwijl de ‘oude’ exploitanten hun werkzaamheden hebben beëindigd. Exploitanten dienen zich dan ook bewust te zijn van het belang hun vergunning actueel te houden.

 

Als de vergunning van rechtswege is komen te vervallen, dan dient de vergunning opnieuw in de markt te worden aangeboden. Hierbij krijgt elke gegadigde een gelijke kans om in aanmerking te komen voor de vergunning. Dit betekent ook dat de reeds bestaande partij, geen voordeel noch voorkeur geniet ten opzichte van eventuele andere gegadigden. Hij zal net als de anderen mee moeten doen aan de verdelingsprocedure.

 

2:40d Leeftijdsgrenzen

De Wet op de kansspelen reguleert in artikel 30u dat bezoeker van een speelautomatenhal tenminste de leeftijd van 18 jaar moeten hebben bereikt. Voor gamecentra reguleert de wet geen leeftijdseisen. Deze zijn daarom bij APV gesteld.

 

Voor wat betreft de vaststelling van de leeftijd is aansluiting gezocht bij de Drank- en Horecawet. Deze wet kent reeds een wijze hoe leeftijden vastgesteld kunnen worden, die ook inzake speelautomatenhallen en gamecentra toepasbaar wordt geacht.

  

2:40e Schorsing, intrekking en wijziging vergunning

Algemeen

In dit artikel zijn acht situaties opgenomen waardoor of ten gevolge waarvan een vergunning kan worden gewijzigd, geschorst of ingetrokken en drie situatie waarin de vergunning van rechtswege vervalt. In het eerste geval kan de burgemeester besluiten om een exploitant de gelegenheid te geven de wijzigingen door te geven en tot die tijd geopend te blijven op basis van de oude vergunning. Dit wordt nader uitgewerkt in de beleidsnota horecabeleid.

 

Als een vergunning van rechtswege vervalt, is er geen vergunning meer en is exploitatie niet meer toegestaan. De vergunning vervalt automatisch als een van de in dit artikel omschreven situaties zich voordoet. Dit is onomkeerbaar en er is geen handeling van de burgemeester meer voor nodig. De speelautomatenhal of het gamecenter zal in dat geval moeten sluiten.

 

Als de vergunning van rechtswege is komen te vervallen, dan dient de vergunning opnieuw in de markt te worden aangeboden. Hierbij krijgt elke gegadigde een gelijke kans om in aanmerking te komen voor de vergunning. Dit betekent ook dat de reeds bestaande partij, geen voordeel noch voorkeur geniet ten opzichte van eventuele andere gegadigden. Hij zal net als de anderen mee moeten doen aan de verdelingsprocedure.

 

Eerste lid

In de volgende situaties kan de burgemeester besluiten een vergunning in te trekken, te schorsen of te wijzigen:

  • als de ondernemingsvorm wijzigt. Bijvoorbeeld als een BV een NV wordt;

  • als gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

  • als een exploitant of leidinggevende die op de vergunning is vermeld, niet meer als zodanig functioneert (waarbij er wel tenminste één exploitant die op de vergunning staat vermeld, moet zijn overgebleven);

  • als aannemelijk is, dat een exploitant of een leidinggevende betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de speelautomatenhal of het gamecenter, die een gevaar opleveren voor de openbare orde, de volksgezondheid of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de speelautomatenhal of het gamecenter;

  • als een exploitant of leidinggevende strafbare feiten in de speelautomatenhal of gamecenter pleegt, dan wel toestaat of gedoogt dat in de speelautomatenhal of het gamecenter strafbare feiten worden gepleegd;

  • als een exploitant of leidinggevende zich schuldig maakt aan discriminatie naar ras, geslacht, seksuele geaardheid of religie;

  • als zich in de speelautomatenhal of het gamecenter anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de speelautomatenhal of het gamecenter ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.

 

Enkele in deze bepaling genoemde gronden komen in hoofdzaak overeen met de intrekkingsgronden voor exploitatievergunningen als bedoeld in artikel 2:28e. Verwezen wordt dan ook naar de toelichting op dat artikel.

 

Tweede lid

In drie gevallen vervalt de vergunning van rechtswege:

  • als geen van de exploitanten op de vergunning nog als zodanig werkzaam is;

    In dat geval is er sprake van een totaal nieuwe situatie waarvan het niet wenselijk is dat de speelautomatenhal of het gamecenter geopend blijft, zonder dat de nieuwe exploitanten worden getoetst in het kader van een aanvraag om een nieuwe vergunning.

  • als binnen zes maanden na verlening van de vergunning niet is gestart met de exploitatie;

  • de exploitatie voor een periode van langer dan zes aaneengesloten maanden onderbroken is geweest. 

     

    Gelet op het feit de vergunning een schaars recht betreft, zou het onevenredig zijn een niet in gebruik zijnde vergunning gedurende de gehele geldigheidsduur van 15 jaar in stand te houden. Als een vergunning daarom zes aaneengesloten maanden niet wordt gebruikt (inhoudende dat de exploitatie van de hal zes aaneengesloten maanden gestaakt is geweest) komt de vergunning van rechtswege te vervallen.

 

Artikel 2:40f Gokken op de openbare weg

Deze bepaling kan worden gehanteerd in het kader van een beleid om verloedering van de openbare ruimte tegen te gaan. Het gaat hierbij om gokken op de openbare weg met kaarten, geld, dobbelstenen of andere voorwerpen (bijv. ook het "balletje-balletjespel"). Er is een duidelijke relatie tussen deze bepaling en bepalingen als artikel 2:74a (verzameling van personen in verband met drugs), artikel 2:47 (hinderlijk gedrag op openbare plaatsen), artikel 2:48 (verboden drankgebruik, artikel 2:50 (hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten), artikel 2:49 (Verboden gedrag bij of in gebouwen of pleinen).

 

Artikel 2:40g Sluiting overlastgevende gokpanden

Het motief van de bepaling is de handhaving van de openbare orde en bescherming van de woon- en leefomgeving. Indien door of vanuit gokpanden overlast wordt veroorzaakt of anderszins de openbare orde wordt aangetast, is de burgemeester bevoegd om tot sluiting van dergelijke panden over te gaan. Illegale casino's e.d. kunnen met behulp van dit artikel effectief worden bestreden. Het gaat dan in de meeste gevallen om de organisatie van kansspelen zonder toestemming op grond van de Wet op de kansspelen. Indien - zoals in het verleden in Schiedam wel het geval was - buitenstaanders openlijk worden uitgenodigd om hieraan (aan het plegen van strafbare feiten) mee te doen, staat vast, dat zonder meer sprake is van aantasting van de openbare orde (in ruime zin te verstaan). Bij de toepassing van deze bepaling ligt intensieve samenwerking tussen burgemeester en openbaar ministerie voor de hand.

 

Gokpanden, die tevens als woning in gebruik zijn, kunnen op basis van de APV niet worden gesloten. Daarom zijn in dit artikel "woningen" uitgezonderd. Verwezen zij naar de toelichting bij artikel 3:1.

 

Artikel 3:1 Afbakening

Afbakening van dit hoofdstuk van de Algemene plaatselijke verordening (hierna: APV) ten opzichte van enkele (algemene) bepalingen uit andere delen van de APV is wenselijk aangezien de genoemde bepalingen betrekking hebben op onderwerpen die waarschijnlijk op termijn in of krachtens de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (hierna: Wrp) in afwijking van de (algemene) bepalingen van de APV geregeld (moeten) worden. Om niet binnen afzienbare termijn opnieuw substantiële materiële wijzigingen aan te hoeven brengen in de betreffende regelgeving- en om ontvlechting daarvan te zijner tijd te vergemakkelijken- is ervoor gekozen vooruitlopend op de verwachte inwerkingtreding van de Wrp deze materie nu veelal in lijn met de Wrp te regelen. Het betreft de volgende onderwerpen 1:2 (Beslistermijn), 1:5 (Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing), 1:6 (Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing), 1:7 (Termijnen) en 1:8 (Weigeringsgronden).

 

Artikel 3:2 Begripsbepaling

In artikel 3:2 worden veel voorkomende begrippen gedefinieerd, waarbij op onderdelen wordt aangesloten bij bestaande definities.

 

Omdat de APV, met het oog op toezicht, bepaalt dat in advertenties voor seksbedrijven of prostituees bepaalde nummers (vergunningnummer, telefoonnummer) moeten worden vermeld, is ervoor gekozen het begrip ‘advertentie’ ruim te omschrijven. Er is immers een veelheid aan mogelijkheden om aandacht op de aangeboden dienstverlening te vestigen. Voor alle vormen van reclame met behulp van een medium (kranten, televisie, internet, posters, flyers) geldt het voorschrift. Daarbij moet het gaan om uitingen die wervend van karakter zijn en het oogmerk hebben de klandizie te vergroten. Daarop ziet het bijvoeglijk naamwoord: commerciële.

 

De dagelijkse leiding in een seksinrichting kan in plaats van bij de exploitant zelf, bij een leidinggevende berusten. Het is van belang ook voor deze persoon, die primair verantwoordelijk is voor de dagelijkse gang van zaken in de seksinrichting, expliciet enkele bepalingen op te nemen in de APV.

 

Een veel voorkomende vorm van een niet-locatiegebonden prostitutiebedrijf is een escortbedrijf. Een escortbedrijf bemiddelt tussen klanten en prostituees. De prostituee bezoekt de klant, of gaat met de klant naar een andere plaats dan de plek waar de bemiddeling plaatsvindt. De bemiddeling kan plaatsvinden vanuit een bedrijfspand, maar het is ook denkbaar dat gewerkt wordt vanaf een privéadres met gebruikmaking van bijvoorbeeld een website op internet. De bemiddeling kan in persoon plaatsvinden, maar over het algemeen zal het telefonisch gaan of via een website op internet. In de APV is een afzonderlijke definitie opgenomen van escortbedrijf, omdat dit type prostitutiebedrijven niet locatie-gebonden is, wat het toezicht lastiger maakt en bijzondere aandacht vergt.

 

Voor de definitie van exploitant is aansluiting gezocht bij een van de definities van het begrip leidinggevende in artikel 1, eerste lid, onderdeel 1°, van de Drank- en Horecawet. Het ‘voor rekening en risico’ heeft betrekking op de natuurlijke persoon of op de rechtspersoon. Onder deze definitie valt ook de vennoot in een personenvennootschap. Het bestuur van een rechtspersoon kan zelf ook een rechtspersoon zijn, maar gelet op de (persoonlijke) eisen die worden gesteld aan de exploitant, dient er uiteindelijk altijd één natuurlijke persoon te zijn die kan worden beschouwd als exploitant in de zin van de APV- al dan niet als vertegenwoordiger van die rechtspersoon. Een seksbedrijf heeft altijd een exploitant. Ook in het geval een prostituee zelfstandig bedrijfsmatige activiteiten opereert is er sprake van een seksbedrijf, meer precies: een prostitutiebedrijf. In dergelijke gevallen dient de prostituee enerzijds aangemerkt te worden als prostituee, maar anderzijds ook als exploitant.

 

De prostituee/exploitant dient daarmee dus ook te voldoen aan alle eisen die aan een prostituee worden gesteld en aan de eisen die aan de exploitant worden gesteld. Hieruit volgt onder andere dat de prostituee/exploitant minimaal 21 dient te zijn. Vergunningen worden immers geweigerd als de exploitant de leeftijd van 21 jaar nog niet bereikt heeft (artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder d).

 

In dit hoofdstuk van de APV heeft het begrip klant een beperktere betekenis dan in het spraakgebruik: het is hier een afnemer van seksuele diensten. Dus aanwezigen in een seksinrichting die (vooralsnog) slechts iets drinken, of een vertoning komen bekijken, vallen niet onder dit begrip. Hetzelfde geldt uiteraard voor eventuele andere aanwezigen, zoals de exploitant, de leidinggevende, het personeel dat in de bedrijfsruimte van het seksbedrijf werkzaam is, toezichthouders en personen die aanwezig zijn vanwege bijvoorbeeld het leveren van goederen of het uitvoeren van reparaties of onderhoud.

 

In de APV wordt het begrip prostituee gebruikt, omdat dit het meest aansluit bij het spraakgebruik en bij de praktijk binnen de prostitutiebranche. Aangezien dit woord, op deze wijze geschreven, taalkundig vrouwelijk is, wordt in voorkomende gevallen gebruik gemaakt van vrouwelijke voornaamwoorden (zij, haar). In alle gevallen waar ‘prostituee’ staat, wordt evenzeer de (mannelijke) prostitué bedoeld. Dit komt in de definitie van de term ‘prostituee’ tot uitdrukking door de sekseneutrale aanduiding: degene die.

 

De definitie van prostitutie sluit aan bij de formulering in artikel 237f, eerste lid, onder 3 en 5, van het Wetboek van Strafrecht. Het ‘zich beschikbaar stellen’ duidt op een structurele situatie, zodat allerlei incidenten seksuele handelingen met een ander niet onder het begrip ‘prostitutie’ vallen, zelfs niet als ‘de ander’ een tegenprestatie levert. Bij ‘betaling’ zal het veelal gaan om een geldbedrag, maar het is daar niet toe beperkt. De betaling geschiedt door of ten behoeve van ‘de ander’, wat impliceert dat het meewerken aan pornofilms geen prostitutie is in de zin van de APV.

 

Prostitutiebedrijven zijn er in verschillende varianten. In de eerste plaats vallen hieronder de locatiegebonden bedrijven met één of meerdere seksinrichtingen (zoals de bordelen en clubs). Ook een niet-locatiegebonden bedrijf kan een prostitutiebedrijf zijn: veelal gaat het dan om een escortbedrijf, dat bemiddelt tussen prostituees en klanten. Als prostitutie plaatsvindt in woningen, kunnen (delen) van deze locaties -onder omstandigheden- als seksinrichting aangemerkt worden. Een dergelijke (ruimte in een) ‘privéwoning’ is voor het publiek toegankelijk nu klanten toegang wordt verschaft. Is de prostituee op enigerlei wijze werkzaam voor degene die de ruimte beschikbaar stelt, dan is er zonder meer sprake van een prostitutiebedrijf. Er zijn ook prostituees die niet werkzaam zijn voor of bij een door een ander geëxploiteerd prostitutiebedrijf, maar die zelfstandig werken, veelal thuis. Indien een prostituee op haar thuisadres werkzaam is en geen andere prostituees in haar woning laat werken, is er in beginsel geen sprake van een prostitutiebedrijf, maar van een aan huis gebonden beroep, en is geen vergunning nodig. Indien echter de activiteiten van de thuiswerkende prostituee een zakelijke uitstraling hebben, bijvoorbeeld als er zodanig met dat adres wordt geadverteerd dat er een publiekstrekkende werking vanuit gaat, er verlichting of reclame-uitingen aan het pand aan het pand zichtbaar zijn of er meerdere prostituees op hetzelfde adres werkzaam zijn, dan is er sprake van bedrijfsmatige activiteiten en daarmee van een prostitutiebedrijf waarvoor een vergunning noodzakelijk is.

 

Het begrip ‘seksbedrijf’ duidt op een activiteit of op activiteiten, en dus niet op de locatie waar de verrichtingen of vertoningen plaatsvinden, daarvoor wordt in de APV de term ‘seksinrichting’ gebruikt.

 

Binnen de omschrijving valt het gelegenheid geven tot het zich beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling (prostitutie), en het gelegenheid geven tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander, zoals ‘peepshows’ en ‘sekstheaters’, maar bijvoorbeeld ook het bedrijfsmatig en tegen betaling verzorgen van webcamseks. Daarnaast wordt onder dit begrip ook verstaan het in een seksinrichting tegen betaling aanbieden van erotisch-pornografische vertoningen: de seksbioscopen. Of een activiteit ‘bedrijfsmatig’ wordt verricht, hangt af van een aantal factoren. Is er personeel in dienst, dan is er zonder meer sprake van een bedrijf. Maar een individu zonder personeel kan ook een bedrijf zijn in de zin van de APV, en is dan dus vergunningplichtig.

 

Het oogmerk om (een aanvulling op) een inkomen te genereren, het aantal uren dat de activiteit wordt besteed, de wijze van klantenwerving (bijvoorbeeld of er wordt geadverteerd om de werkzaamheden onder de aandacht van publiek te brengen en klanten te trekken) en de organisatiegraad en de omvang van het prostitutieaanbod zijn aspecten om te bepalen of er bedrijfsmatige activiteiten worden verricht. Of er sprake is van bedrijfsmatige activiteiten zal dus moeten worden vastgesteld aan de hand van de feitelijke situatie.

Wanneer zelfstandig werkende prostituees dat op bedrijfsmatige wijze doen, zijn zij ook vergunningplichtig. Indien sprake is van slechts één prostituee, die niet adverteert, die in zijn of haar eigen woning werkt en er in deze woning slechts één werkplek is, wordt dit in beginsel niet als bedrijfsmatige exploitatie aangemerkt. Deze uitzondering voor thuiswerkers is echter geen automatisme en zal in elk geval niet worden gemaakt indien de woning door uithangborden en verlichting het karakter heeft van een seksinrichting.

 

Het begrip ‘seksbedrijf’ wordt dus gebruikt als verzamelnaam, waarbinnen specifieke vormen zijn te onderscheiden: als gelegenheid wordt geboden tot prostitutie, dan is er sprake van een ‘prostitutiebedrijf’, en als dat geschiedt door bemiddeling tussen prostituees en klanten, dan wordt van een ‘escortbedrijf’ gesproken.

 

Er is voor gekozen om een aparte definitie op te nemen voor het begrip ‘raamprostitutiebedrijf’ omdat dit onderdeel van de prostitutiesector een bijzondere uiterlijk verschijningsvorm is en invloed op de omgeving heeft en er daarom sectorspecifieke regels voor de raamprostitutie in dit hoofdstuk zijn opgenomen.

 

Met het begrip ‘seksinrichting’ wordt geduid op de voor publiek toegankelijk locatie van een seksbedrijf. Dit kan samen vallen met de locatie waar de exploitant van het seksbedrijf zich heeft gevestigd, maar dat is zeker niet altijd - en bij escortbedrijven per definitie niet - het geval. In de definitie is gekozen voor de term ‘besloten ruimte’, omdat dit meer omvat dan het begrip ‘gebouw’. Onder besloten ruimte worden ook begrepen een vaar- of voertuig. Het bijvoeglijk naamwoord ‘besloten’ duidt erop dat de ruimte zich niet in de open lucht bevindt. Het moet dus gaan om een overdekt en geheel of gedeeltelijk door wanden omsloten ruimte, die al dan niet met enige beperking voor het publiek toegankelijk is. De toevoeging van het begrip ‘voor publiek toegankelijk’ is van belang, aangezien volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad de gemeenteraad zijn bevoegdheid overschrijdt, wanneer hij handelingen verbiedt die in geen enkel opzicht een openbaar karakter hebben en in geen enkel opzicht betrekking hebben op de openbare orde. Kort samengevat luidt het standpunt van de Hoge Raad over het element van openbaarheid in de gemeentelijke verordeningen als volgt:

 

  • -

    indien een handeling of toestand strafbaar wordt gesteld, die zintuiglijk vanaf een openbare plaats waarneembaar is, dan is voldaan aan het vereiste van openbaarheid;

  • -

    indien een handeling of toestand strafbaar wordt gesteld, die voornamelijk van een ander erf of vanuit een ander goed waarneembaar is, dan wordt onder omstandigheden aangenomen dat is voldaan aan het vereiste van openbaarheid;

  • -

    indien van het voorgaande geen sprake is maar de aard en de omvang van de gevolgen van de handeling of toestand (mede gelet op de plaatselijke omstandigheden) zodanig kunnen zijn dat zij een gevaar betekenen voor de openbare orde, zedelijkheid of gezondheid, dan heeft de verboden handeling of toestand een terugslag op openbare belangen en is mitsdien voldaan aan het vereiste van openbaarheid. In een arrest van 10 oktober 1975 overwoog de Hoge Raad dat een bepaling in de Rotterdamse APV inzake de sluiting van bordelen bleef binnen de grenzen van artikel 168 gemeentewet (oud) ‘daar met de sluiting van een perceel 9(...), ook in gevallen waarin (…) de verboden handelingen elk karakter van openbaarheid missen, de openbare orde kan zijn gediend’,

Onder “werkruimte’ wordt verstaan een zelfstandig onderdeel van een seksinrichting waarin de seksuele handelingen met een ander tegen betaling worden verricht. Eén seksinrichting kan één (of natuurlijk geen) werkruimte hebben, of meerdere.

 

Met ‘zelfstandig’ wordt hier niet bedoeld dat een werkruimte altijd geheel zelfvoorzienend hoeft te zijn; het ziet op de van elkaar te onderscheiden delen van een seksinrichting waarin over het algemeen telkens één prostitutie haar diensten aanbiedt. Een deel van een seksinrichting dat apart verhuurd wordt zal veelal een afzonderlijke werkruimte zijn.

 

Artikel 3:9 Weigeringsgronden

In het eerste lid staan de gronden op basis waarvan een vergunning in ieder geval wordt geweigerd. In het vijfde lid staan de gronden waarbij ruimte bestaat voor een afweging of een vergunning al dan niet zal worden geweigerd. Zo kan, als een vergunning de afgelopen vijf jaar is ingetrokken, die intrekking een zelfstandige weigeringsgrond zijn voor een nieuwe vergunning.

 

De achtergrond van veel van de, met name in het eerste lid, genoemde eisen is dat de exploitant en/of leidinggevende verantwoordelijk zijn voor een goede gang van zaken in het seksbedrijf en de directe omgeving daarvan. Het gaat om de geschiktheid van de exploitant of leidinggevende voor de uitoefening van dit beroep en hun rol daarin.

 

Thuisprostitutie wordt niet beschouwd als de uitoefening van een ‘vrij beroep’, dat zonder meer aan huis moet kunnen worden uitgeoefend. Wel kan thuisprostitutie worden gezien als de uitoefening van een ‘beroep of bedrijf aan huis’.

 

Hieruit volgt dat als het bestemmingsplan een beroep of bedrijf aan huis toestaat, dat thuisprostitutie dan in het algemeen ook toegelaten moet worden (voor wat betreft het bestemmingsplan).

 

Vanwege de kwetsbaarheid van degenen die voor exploitanten werken, is het van belang dat de exploitant (en indien van toepassing: de leidinggevende) niet onder curatele staat, niet is ontzet uit het ouderlijk gezag of voogdij en niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Vanwege de aard van de branche is het niet wenselijk dat een exploitant of leidinggevende jonger is dan 21 jaar.

 

De eisen sluiten zoveel mogelijk aan bij de eisen die de Drank en Horecawet en daaronder vallende lagere regelgeving stellen aan exploitanten en leidinggevenden. Dit betekent dat in het geval een seksbedrijf tevens een drank- en horecavergunning nodig heeft, met één antecedentenonderzoek kan worden volstaan. Voor de reikwijdte van het begrip ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’ moet aansluiting worden gevonden bij de terminologie van de Drank- en Horecawet. De toetsing aan deze eis is niet bij voorbaat aan regels gebonden. Derhalve is de burgemeester bij de beoordeling of er sprake is van slecht levensgedrag vrij in de wijze van beoordeling en zijn er geen beperkingen aan de feiten of omstandigheden die mogen worden betrokken bij dit oordeel. Uit de jurisprudentie volgt dat een onherroepelijke veroordeling niet noodzakelijk is om te mogen spreken van in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn. Op dit moment is het op grond van artikel 13 van het Besluit justitiële gegevens mogelijk om justitiële gegevens te vragen met het oog op de beoordeling van de aanvrager. Denkbaar is ook om het betrouwbaarheidsoordeel te baseren op de verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Een verklaring omtrent het gedrag wordt afgegeven door de Minister van Veiligheid en Justitie en strekt ter beoordeling van de strafrechtelijke integriteit van de aanvrager.

 

Een bepaald crimineel verleden kan ertoe leiden dat de betreffende persoon niet als exploitant of leidinggevende in de seksbranche werkzaam mag zijn. De aanvraag voor een vergunning voor een seksbedrijf moet worden geweigerd als de exploitant of leidinggevende onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel. Daarbij is overwogen dat ook andere veroordelingen van dusdanige aard kunnen zijn dat kan worden geconcludeerd dat de betreffende persoon onvoldoende over het verantwoordelijkheidsbesef beschikt dat nodig is in een branche waarin geweld en uitbuiting bovenmatig vaak voorkomen. Daarom wordt in het eerste lid, onderdeel g bepaald dat een onherroepelijke veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag voor de vergunning, los van voor welk feit deze straf is opgelegd, een absolute weigeringsgrond is. Betrokkenheid bij witwassen, belastingfraude, overtreding van de bepalingen gesteld bij of krachtens de Opiumwet of de Wet wapens en munitie of een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie, zijn delicten waar de seksbranche van verschoond zou moeten zijn.

 

Voorst geldt dat ter voorkoming van gevaarzetting voor anderen die onder verantwoordelijkheid van de exploitant vallen, vermeden moet worden dat een exploitant of leidinggevende in een seksbedrijf de leiding heeft, terwijl op grond van zijn strafrechtelijk verleden een patroon van alcoholmisbruik aannemelijk is. Herhaalde veroordelingen wegens rijden onder invloed en hinderlijke openbare dronkenschap wijzen daar op. In sub h van het eerste lid zijn daarom die feiten opgenomen, naast andere feiten waarvan het vanwege de specifieke aard van de branche ongewenst is dat deze herhaaldelijk gepleegd zijn door de exploitant of leidinggevende, die in combinatie leiden tot een verplichte weigering van de vergunning. Het gaat hier dus minder om de hoogte van de straf, maar meer om het feit dat een bepaald patroon zichtbaar is. De weigeringsgrond bestaat zodoende bij meer dan één veroordeling voor dergelijke feiten in de afgelopen vijf jaar. De aard van de straffen mag verschillen. Dat kunnen twee geldboetes zijn, twee andere hoofdstraffen en één geldboete en één andere hoofdstraf. De straffen kunnen bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking zijn opgelegd. Er wordt over een periode van vijf jaar teruggekeken.

 

In het vierde lid leidt in navolging van de zedelijkheidseisen voor de drank- en horecasector de periode dat de exploitant of leidinggevende een vrijheidsstraf uitzit, tot een evenredige verlening van de termijn dat hij niet veroordeeld mag zijn.

 

In het vijfde lid zijn de gronden opgenomen op grond waarvan een vergunning kan, maar niet behoeft te worden geweigerd. De in het vijfde lid opgenomen gronden spreken grotendeels voor zichzelf. Door verwijzing naar de gronden van artikel 3:11 kunnen onder ander ook de gezondheid en de arbeidsomstandigheden van de werknemers reden zijn een vergunning te weigeren.

 

Buiten op basis van de in dit artikel genoemde gronden, kan een vergunning bovendien worden geweigerd of ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (wet Bibob). Dit volgt uit artikel 7, eerste lid van die wet.

 

Artikel 3:11 Intrekkingsgronden

Het eerste lid bevat een opsomming van de omstandigheden waaronder een vergunning zonder meer moet worden ingetrokken. Anders dan in het tweede lid is hier dus geen sprake van een discretionaire bevoegdheid van het bevoegd bestuursorgaan. Het gaat daarbij om situaties waarin onjuiste dan wel onvolledige gegevens hebben geleid tot vergunningverlening op onjuiste gronden. Voorts gaat het, onder c, om eisen gesteld aan exploitant en/of leidinggevende, degenen die verantwoordelijk zijn voor de goede gang van zaken in het seksbedrijf. Onder e is de relatie met de ruimtelijke plannen opgenomen. Dit om de afstemming tussen planologische eisen en openbare orde-eisen te bewaken.

 

De situatie beschreven in het tweede lid zien op situaties waarin een vergunning kan worden ingetrokken. In zulke gevallen zal er dus altijd een afweging van belangen moeten plaatsvinden. Het kan daarbij gaan om aanwijzingen van tewerkstelling van personen, niet zijnde prostituees onder de 18 jaar, prostituees onder de 21 jaar of slachtoffers van mensenhandel, maar ook om strijdigheid met bepalingen inzake bijvoorbeeld adverteren of indien het bedrijfsplan niet goed wordt nageleefd. Indien op enigerlei wijze sprake is van handelen in strijd met het bepaalde in dit hoofdstuk (zie onder e) kan de vergunning worden ingetrokken.

 

De jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State leert dat het bevoegd gezag op zich aannemelijk kan maken, dat aantasting van het woon- en leefklimaat wordt veroorzaakt door de cumulatieve effecten van het totaal aantal inrichtingen in zijn gemeente. Desalniettemin dient per inrichting te worden aangetoond of aannemelijk gemaakt, dat en in hoeverre door de aanwezigheid van die inrichting dan wel door de manier van exploiteren ervan, het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting wordt beïnvloed.

 

Voorts is van belang dat een exploitant of leidinggevende meewerkt aan toezicht op de naleving van de bepalingen in dit hoofdstuk. Indien hij bemoeilijkt of belemmert kan er reden zijn zijn vergunning in te trekken. Omdat het een kwetsbare sector is mogen er geen personen tewerk worden gesteld die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedenmisdrijf dan wel voor mensenhandel.

 

Buiten op basis van de in dit artikel genoemde gronden, kan een vergunning bovendien ingetrokken worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, van die wet. Omdat schorsing in die gevallen niet voor de hand ligt, is dat hier verder niet geregeld.

 

Artikel 3:14 Sluitingstijden seksinrichting; aanwezigheid; toegang

De algemene sluitingstijden van het eerste lid gelden niet voor seksinrichtingen waarvan bij vergunning is bepaald dat daarvoor afwijkende sluitingstijden gelden. Dergelijke afwijkende sluitingstijden kunnen bij het verlenen van de vergunning daaraan verbonden worden, maar ook lopende de vergunning, als de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Afwijkende sluitingstijden kunnen zowel ruimer als meer beperkend zijn. De sluitingstijden zijn echter niet van toepassing op sekswinkels; daarop is het regime van de Winkeltijdenwet van toepassing.

 

Het derde lid richt zich niet tot de exploitant en leidinggevende, maar tot de bezoekers van de seksinrichting. Het begrip ‘bezoeker’ heeft een ruimere betekenis dan het in de APV gehanteerde begrip ‘klant’. Een klant is een afnemer van seksuele diensten; onder bezoekers vallen echter bijvoorbeeld ook de aanwezigen in een seksinrichting die (vooralsnog) slechts iets drinken, of een vertoning komen bekijken. Hoewel niet iedere bezoeker per definitie een klant is, is iedere klant per definitie wel een bezoeker. Personen die bijvoorbeeld professionele reparatie- of schoonmaakwerkzaamheden uitvoeren, zullen – als zij zich daartoe beperken – uiteraard niet als ‘bezoeker’ aangemerkt worden.

 

Verder mogen personen die de leeftijd van 18 nog niet hebben bereikt niet worden toegelaten tot seksinrichtingen (vierde lid).

 

Artikel 3:16

Vervallen

 

Artikel 3:18 Verdere verplichtingen van de exploitant en leidinggevende prostitutiebedrijf

De aanwezigheid van de exploitant of leidinggevende is noodzakelijk tijdens de openingsuren van de seksinrichting van een prostitutiebedrijf. Deze bepaling is opgenomen om effectief tegen schijnbeheer op te kunnen treden. De exploitant is te allen tijde verantwoordelijk voor hetgeen zich in en rond de seksinrichting afspeelt. Daarnaast is het vanwege de kwetsbaarheid van prostituees gewenst dat de exploitant aanwezig is om toezicht te houden.

 

Aangezien een dergelijke eis niet na te leven is voor één persoon, kan het ook om de leidinggevende gaan: deze heeft immers grotendeels dezelfde verantwoordelijkheden als de exploitant en kan daar op aangesproken worden. Voor escortbedrijven is een fysieke aanwezigheidsplicht niet mogelijk. Om die reden geldt dat de exploitant of leidinggevende effectief toezicht houdt gedurende de uren dat het escortbedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

Voor het toezicht is het daarnaast van belang dat - zo nodig – toezichthouders permanent inzage kunnen hebben in de bedrijfsadministratie en dat bekend is welke prostituees voor of bij een exploitant werkzaam zijn. Onder actuele gegevens wordt verstaan: naam, leeftijd, adres, alsmede kopieën van paspoorten of andere wettige verblijfspapieren.

 

Bij het tweede lid, onder b, wordt met deugdelijke ook bedoeld dat deze genoemde elementen van de administratie dienen te voldoen aan de verplichtingen volgend uit artikel 52 van de Algemene Wet Rijkbelastingen. De administratie dient ingevolge deze wet voor de termijn van zeven jaar bewaard te worden.

 

In het tweede lid, onder e, is opgenomen de verplichting om ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting onverwijld bij de politie te melden. Richtinggevend hierbij is de signalenlijst uit de Aanwijzing mensenhandel van het Openbaar Ministerie (Stcrt. 2013, 16816).

 

De Meldplicht ziet uiteraard ook op de situatie dat een prostituee zich schuldig maakt aan mensenhandel of aan andere vormen van dwang en uitbuiting.

 

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

(…)

Derde lid

De werking van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden zijn ingevolge dit lid beperkt tot de avond en de nacht, alsmede de zondag en de doordeweekse feestdagen. Het lijkt in het algemeen niet redelijk om het parkeren van grote voertuigen op de weg ook gedurende de werkdag of zaterdag te verbieden. Dit zou de belangen van met name handel en industrie te zeer schaden.

Overigens blijft ook tijdens de perioden waarin de verboden bedoeld in het eerste en tweede lid niet van toepassing zijn, het zodanig parkeren van vrachtwagens dat aan bewoners of gebruikers van gebouwen hinder of overlast wordt aangedaan, verboden krachtens het hierop volgende artikel 5:9.

(…)

 

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen en werving van leden of donateurs

Algemeen

Van oudsher wordt in Nederland op ruime schaal een beroep gedaan op de liefdadigheidszin van het publiek door middel van collecten, inschrijvingen, verkoop van steunbonnetjes enzovoort. Doorgaans gaan inzamelingsacties uit van volkomen betrouwbare instellingen. Incidenteel komt het voor dat bij de inzamelaar niet de charitatieve doelstelling vooropstaat, maar een ander (commercieel) belang. Hierbij wordt bij de burger de indruk gewekt dat de opbrengst naar het goede doel gaat, terwijl dit maar voor een klein deel het geval is. Dit is een van de overwegingen waarom de inzamelingsvergunning niet wordt geschrapt uit de APV. Ook de volgende redenen spelen hierbij een belangrijke rol:

  • -

    De manieren waarop wordt ingezameld zijn steeds indringender geworden: via de post (direct mail), de telefoon, het aanspreken op straat (direct dialogue), door shows op televisie (het Glazen Huis) en concerten (Live Aid) worden burgers direct of indirect aangesproken.

  • -

    De goede doelen-branche is steeds verder geprofessionaliseerd; denk aan de professionele- (commerciële) en wervingsbedrijven. Deze sales- en marketingbedrijven zijn gericht op het werven van klanten (leden of donateurs) voor hun opdrachtgevers.

  • -

    Er zijn daarnaast nog steeds kwetsbare groepen in de samenleving die enige bescherming nodig hebben. Niet voor niets wordt regelmatig aangegeven dat het bij bezoek aan de deur, om wat voor reden dan ook, verstandig is een legitimatie te vragen.

 

Leden- of donateurwerving (direct dialogue)

Naast de klassieke inzamelingsacties (de collectes) worden tegenwoordig ook activiteiten verricht ter werving van donateurs of leden (‘direct dialogue’), waarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de uiteindelijke opbrengst geheel of ten dele bestemd is voor een liefdadig of een ideëel doel. Het publiek wordt door een bepaalde instelling (doorgaans in opdracht van een andere organisatie of goed doel) aangesproken met de vraag om lid of donateur te worden van de opdrachtgevende organisatie.

 

Naast het werven van donateurs of leden op plaatsen waar veel publiek komt, bijvoorbeeld winkelgebieden of stations, wordt deze vorm ook huis-aan-huis toegepast. Het publiek geeft hierbij een machtiging af, waardoor een overeenkomst tussen de persoon en de opdrachtgevende organisatie tot stand komt. Deze wervingsactiviteiten onderscheiden zich dus van inzamelingsactiviteiten door het feit dat er geen geld of goederen worden ingezameld en geen intekenlijsten worden ingevuld. In plaats daarvan werft de betreffende instelling (in opdracht van andere organisaties) leden of donateurs. In de praktijk bestaat onduidelijkheid over de vraag of voor deze wervingsactiviteiten nu wel of geen vergunning moet worden aangevraagd en zo ja wat voor soort vergunning daarvoor precies benodigd is. Deze onduidelijkheid wordt door zowel de gemeenten als de betrokken organisaties als onwenselijk ervaren. Om die reden worden wervingsacties thans expliciet geregeld in dit artikel.

 

Dit geldt ook voor de goede-doelenloterijen die langs de deuren gaan om loten te verkopen. Een deel van de opbrengst van het meespelen in een dergelijke loterij gaat naar goede doelen. Dat is de reden dat de huis-aan-huiswerving van de goede-doelenloterijen onder de collecteregels valt.

 

CBF

Het CBF is een onafhankelijke stichting die toezicht houdt op de inzameling van geld voor goede doelen. Vrijwel alle Nederlandse gemeenten zijn aangesloten bij het CBF. Het CBF is dan ook het eerste aanspreekpunt voor gemeenten voor vragen en ontwikkelingen op het gebied van fondsenwerving en goede doelen. Eén van de belangrijkste taken is het beoordelen van fondsenwervende instellingen.

 

Eerste lid Voor het houden van een openbare inzameling of werving is een vergunning van het college nodig. Het artikel ziet op de welbekende inzamelingen van geld middels collectebussen, maar ook op inzamelingen met gebruik van intekenlijsten (te onderscheiden van de machtigingsformulieren en inschrijvingen via een tablet die bij wervingsactiviteiten worden gebruikt) of de inzameling van goederen. Bij inzameling van goederen kan worden gedacht aan het leveren van een bijdrage aan een voedselpakket. De bijdrage kan bestaan uit een gift in geld, maar ook uit het doneren van (vooraf bepaalde) gekochte producten. Ook het inzamelen van vermogensrechten is niet ondenkbaar (bijvoorbeeld cryptovaluta, vergelijk Hof Arnhem-Leeuwarden 31-05-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4219, en Rb. Amsterdam 14-02-2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:869).

 

Ook eerdergenoemde wervingsactiviteiten (‘direct dialogue’) vallen onder de verbodsbepaling. De instellingen die leden of donateurs werven, moeten uiteraard aan dezelfde voorwaarden voldoen als de opdrachtgevende organisaties zelf.

 

Voor de openbaarheid van de inzameling of werving is het voldoende dat deze op of aan de openbare weg dan wel op een andere voor het publiek toegankelijke plaats plaatsvindt. De bepaling ziet zowel op het collecteren voor een ideëel als voor een commercieel doel.

 

Tweede lid

In het tweede lid is aangegeven dat ook een vergunning is vereist, indien bij een inzameling geschreven of gedrukte stukken worden aangeboden.

 

Deze wijze van collecteren valt niet onder de bescherming van artikel 7, eerste lid, van de Grondwet (vrijheid van meningsuiting). In vaste rechtspraak is een scheiding aangebracht tussen het collecteren enerzijds en het daarbij aanbieden van gedrukte stukken anderzijds (HR 26-05-1987, AB 1988, 106 en HR 27-06-1978, AB 1979, 195). Ook een beroep op artikel 10 van het EVRM en artikel 19 van het IVBPR heeft de verbindendheid van een dergelijke bepaling niet aangetast. Beide handelingen zijn in dit lid bewust van elkaar gescheiden. Uitsluitend het houden van een openbare inzameling is van een vergunning afhankelijk, niet het daarbij aanbieden of verspreiden van geschreven of gedrukte stukken. Dat betekent dat als de inzamelingsvergunning wordt geweigerd de aanvrager de stukken die hij bij de inzameling wilde aanbieden, nog steeds kan verspreiden.

 

Derde lid

In het derde lid van artikel 5:13 is een uitzondering op de vergunningplicht opgenomen voor inzamelingen die gehouden worden “in besloten kring”. Voor deze uitdrukking is aansluiting gezocht bij artikel 435e WvSr, waarin het telefonisch colporteren voor charitatieve doeleinden wordt verboden. De uitdrukking “in besloten kring” doelt op gevallen waarin tussen de inzamelende instelling en de persoon tot wie zij zich richt een bepaalde kerkelijke, maatschappelijke of verenigingsband bestaat, welke binding de achtergrond vormt van de actie. Het begrip “besloten kring” veronderstelt een nauwere band dan alleen het gemeenschappelijk lidmaatschap. Men zal moeten aangeven dat er ook een zekere gemeenschappelijke bekendheid is. Dit zal niet het geval zijn, indien de band tussen aanbieder en cliënt uitsluitend wordt gevonden in het gemeenschappelijk lidmaatschap van een grote organisatie als een vak- of een omroepvereniging. Ditzelfde geldt voor het behoren tot een zelfde kerkgenootschap. Wordt de actie echter gevoerd binnen een bepaalde kerkelijke gemeente of wijk, of door een plaatselijke afdeling van een landelijke vereniging, dan zal weer wel sprake kunnen zijn van een besloten kring.

Het Centraal Bureau Fondsenwerving

 

Het CBF is een onafhankelijke stichting die al sinds 1925 toezicht houdt op de inzameling van geld voor goede doelen. Een van de belangrijkste taken van het CBF is het beoordelen van fondsenwervende instellingen. Vrijwel alle Nederlandse gemeenten zijn aangesloten bij het CBF. Ze worden regelmatig door het CBF geïnformeerd, of nemen zelf contact op voor nadere informatie. Het CBF is zo het eerste aanspreekpunt voor gemeenten bij nieuwe ontwikkelingen op het gebied van fondsenwerving en goede doelen. De beoordelingen van het CBF vormen een leidraad bij het verstrekken van de incidentele inzamelingsvergunningen door de gemeenten aan instellingen die niet voorkomen op het collecterooster. Via afspraken met alle gemeenten en een aantal grote nationale fondsen is in 1949 een “collectenplan” gerealiseerd. Dit plan houdt onder meer in dat het CBF jaarlijks, op voorstel van de Stichting Collectenplan, een rooster vaststelt waarin aan grote landelijk collecterende fondsen voor hun inzamelingsactie een week wordt toegewezen. De “vrije” perioden zijn beschikbaar voor andere instellingen. Een essentieel element van het rooster is de exclusiviteit. De fondsen krijgen desgevraagd als enige een inzamelingsvergunning van alle gemeenten voor de betreffende week. Slechts in goed overleg tussen betrokken instelling en de gemeente in kwestie zijn hierop uitzonderingen mogelijk.

 

Direct dialogue

 

Direct dialogue is een fondsenwervingsmethode waarbij mensen worden aangesproken en gevraagd om donateur of lid te worden van een instelling voor een goed doel en waarbij een intekenlijst wordt aangeboden. Het publiek geeft een machtiging af. In de algemene toelichting is hierover al een en ander opgemerkt. Het is een wervingmethode die de laatste jaren snel populair is geworden. Bij het opstellen van de bepaling van de model-APV is met deze methode geen rekening is gehouden. Deze zag immers voornamelijk op landelijk georganiseerde inzamelingen huis-aan-huis. Tot voor kort voor was de meest voorkomende vorm van direct dialogue inzameling op plekken met veel lopend publiek, bijvoorbeeld in het winkelgebied of bij stations. Tegenwoordig wordt deze vorm van inzamelen ook huis-aan-huis toegepast. Dit maakt de vergunningverlening complexer. Duidelijk is dat voor de huis-aan-huiswerving rekening gehouden dient te worden met het collecterooster. De vergunning voor huis-aan-huis direct dialogue kan dan ook alleen verleend worden voor de vrije perioden, waarin ook ruimte dient te zijn voor lokale instellingen.

 

Organisaties die gebruik maken van direct dialogue, willen graag meerdere malen per jaar, gedurende enkele dagen leden werven. Een systeem van vergunningverlening zoals aan de huis-aan-huiscollecten ten grondslag ligt (één keer per jaar één week) voldoet niet aan deze behoefte. Duidelijk is ook dat er een verschil is tussen huis-aan-huis collecteren en inzamelingen op straat. Een groot aantal huis-aan-huiscollecten geeft eerder dan een groot aantal straatcollecten aanleiding tot afkeer en wrevel onder de bevolking (AR 02-12-1983, Gst. 1984, 6763, 3).

 

Niet elke gemeente heeft te maken met direct dialogue-activiteiten, maar gemeenten die regelmatig aanvragen krijgen kunnen overwegen om beleidsregels vast te stellen. De gemeente kan aangeven hoeveel instellingen op een zelfde dag een inzamelingsvergunning krijgen voor straatwerving, waarbij ook gekeken kan worden naar het aantal wervers dat per instelling ingezet mag worden. Ook kan de gemeente bepalen op welke plaatsen gebruik kan worden gemaakt van de vergunning. Afgewogen dient te worden welke plekken het meest wenselijk zijn vanuit de belangen van de wervende instelling en welke plekken geschikt zijn in het kader van verkeersveiligheid, openbare orde en overlast. De in artikel 1:8 opgenomen weigeringsgronden geven de gemeente de mogelijkheid aan de hand van daar genoemde criteria een maximumstelsel te hanteren.

 

Er bestaat een Gedragscode brancheorganisatie van de Vereniging Direct Dialogue Donateurwervers Nederland. In deze gedragscode zijn regels opgenomen voor het werven van leden en donateurs door middel van persoonlijke gesprekken. Enkele van die regels zijn: de dienstverleners en hun medewerkers zullen zich aan landelijke en lokale regelgeving houden (o.a. de APV), geen gebruik maken van een intimiderende of agressieve werkwijze, de wervers hebben altijd een identificatie bij zich en zijn goed getraind en geïnformeerd.

 

Direct dialogue in relatie tot venten

 

Het komt de laatste tijd regelmatig voor dat gemeenten benaderd worden door marketing- en salesorganisaties die een vergunning aanvragen om huis-aan-huis klanten te werven voor hun opdrachtgevers. Een opdrachtgever kan een charitatieve instelling zijn waarvoor leden worden geworven door middel van een intekenlijst, maar ook een bedrijf dat producten verkoopt. Bijvoorbeeld een energie- of telefonieleverancier werft huis-aan-huis klanten waarbij aan de deur een contract wordt ondertekend.

De vergunningen die mogelijk op deze activiteiten van toepassing zijn, zijn de inzamelingsvergunning (art 5:13 APV) en de ventvergunning (art. 5:14 e.v. APV). Wat betreft de inzamelingsvergunning is het verwarrend dat het niet het charitatieve doel zelf is dat de vergunning aanvraagt, maar de commerciële organisatie in opdracht van een goed doel. Voor de hand ligt dat aan deze instelling bij het verlenen van de inzamelingsvergunning dezelfde voorwaarden worden opgelegd als aan een charitatieve instelling, dus ook het terugkoppelen van wat ingezameld is (hoeveel machtigingen en voor welk bedrag). Bij venten ziet de vergunningplicht zowel op het aanbieden van goederen als het aanbieden van diensten. Het werven van klanten voor energieleveranciers valt onder het aanbieden van diensten. Doel is immers om via deze methode een contract af te sluiten voor de levering van een dienst. Een andere vorm van venten is het op straat of huis-aan-huis verkopen van producten als een hotelbon of bon voor vakantiepark.

 

Het gemeentelijk beleid inzake de verlening van inzamelingsvergunningen heeft twee uitgangspunten: de inzameling geschiedt door bonafide te achten instellingen en in het kader van overlast wordt het aantal collecten beperkt en gelijkmatig over het jaar verdeeld. Desgewenst wordt een onderscheid gemaakt tussen inzamelingen huis-aan-huis en op straat.

 

De collecten van landelijke instellingen, voorkomende op het collecterooster krijgen een doorlopende vergunning. De gemeente volgt hierbij het CBF en de Stichting Collecteplan. Instellingen die niet op deze collecterooster voorkomen en een vergunning vragen voor een vrije periode of voor werving op straat dienen door de gemeente beoordeeld te worden. Bij de beoordeling van de aanvragen worden in de praktijk onder meer de volgende criteria gehanteerd (indien van toepassing):

  • 1.

    de instelling moet als bonafide zijn aan te merken (advies inwinnen bij CBF);

  • 2.

    de instelling moet specifiek plaatselijke kenmerken bezitten; en/of

  • 3.

    de voorgenomen actie is geen duplicering van andere al “gevestigde” inzamelingen ten bate van een identiek doel, met name dat van instellingen vermeld op het collecteplan; en/of

  • 4.

    de opbrengst van de voorgenomen collecte moet worden besteed ten behoeve van personen of instellingen buiten de kring van collecterende instellingen; en/of

  • 5.

    de aanvragende instelling mag geen (controversiële) politieke doeleinden nastreven;

  • 6.

    controle van de begroting op besteding van de gelden;

  • 7.

    tellen onder toezicht van een notaris;

  • 8.

    betalingsbewijs achteraf (dat het geld daadwerkelijk is overgemaakt aan doel);

  • 9.

    gesloten bus, legitimatie inzamelaars etc.;

  • 10.

    onderschrijven Gedragscode brancheorganisatie van de Vereniging Direct Dialogue Donateurswervers Nederland.

 

Vierde lid

Lid vier wordt toegevoegd als extra weigeringsgrond als de intenties en drijfveren van een aanvrager niet duidelijk zijn of twijfelachtig overkomen. De weigeringsgrond zal in de praktijk betrekking hebben op (nieuwe) instellingen die niet in bezit zijn van een CBF/keurmerk dan wel geheel onbekend zijn bij gemeente of het CBF. Om het risico op misbruik van de collectevergunning (door de opbrengst voor andere dan charitatieve doeleinden te gebruiken) te verminderen, kan het levensgedrag beoordeeld worden. Blijkt dat het levensgedrag niet goed is of zeer twijfelachtig, dan heeft het de voorkeur de vergunning niet te verlenen.

 

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

 

Dit artikel is opgenomen in de Havenbeheersverordening Schiedam 2010

 

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

 

Dit artikel is opgenomen in de Havenbeheersverordening Schiedam 2010

 

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

 

Dit artikel is opgenomen in de Havenbeheersverordening Schiedam 2010

 

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

 

Afbakening

 

Het Binnenvaartpolitiereglement bepaalt aan welke verkeersregels de schippers van vaartuigen zich hebben te houden. Zij is dus uitsluitend gericht op de gebruikers van vaartuigen en niet op de overige gebruikers van het openbaar water.

 

Artikel 5:30 betekent dan ook een eigenlijke aanvulling op deze twee reglementen door in algemene zin, vergelijkbaar met de redactie van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994, hinder of gevaarlijk gedrag van de overige gebruikers te verbieden.

  

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

 

vervallen

 

 

 

Naar boven