Verordening Jeugdhulp Asten 2019

 

De raad van de gemeente Asten;

 

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 oktober 2018;

 

gehoord het advies van de Commissie Burgers van 19 november 2018;

 

gezien het advies van de Participatieraad Asten;

 

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet;

 

overwegende dat:

de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

- het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

- het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

- het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld en het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

- het noodzakelijk is om regels vast te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet; en

- het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan.

 

Besluit:

 

  • 1.

    vast te stellen de Verordening Jeugdhulp Asten 2019;

  •  

  • 2.

    in te trekken de Verordening Jeugdhulp peelgemeente Asten 2015.

  •  

  • 3.

    In te trekken de nadere regels Jeugdhulp Peelgemeente Asten 2015.

 

Hoofdstuk 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

 

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

 

a. Aanbieder:

de jeugdhulpaanbieder die op basis van een gesloten overeenkomst met de gemeente jeugdhulp verleent aan een cliënt (zorg in natura);

 

b. Algemeen gebruikelijke voorziening:

voorziening die niet speciaal is bedoeld voor de jeugdige of ouders met een ondersteuningsvraag of behoefte ingevolge de wet en die algemeen verkrijgbaar is, niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare diensten die algemeen gebruikelijk worden geacht en voor de jeugdige of de ouders ook daadwerkelijk beschikbaar is, financieel gedragen kan worden en passende compensatie biedt;

 

c. Algemene voorziening:

aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van gebruikers, vrij toegankelijk is en waarmee aan de hulpvraag van de jeugdige of de ouders wordt tegemoet gekomen;

 

d. Besluit:

besluit Jeugdwet;

 

e. Cliëntondersteuning:

onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

 

f. Dienstverlener:

de jeugdhulpaanbieder die ingevolge een pgb jeugdhulp verleent aan een cliënt zijnde budgethouder;

 

g. Gebruikelijke hulp:

hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Dat betekent dat voor de vraag of van een huisgenoot in redelijkheid kan worden verwacht of hij / zij gebruikelijke hulp biedt de specifieke situatie van de jeugdige, de ouders en eventuele andere huisgenoten bepalend is: maatwerk;

 

h. Huisgenoot:

iedere persoon met wie de jeugdige of de ouders gemeenschappelijk een woning bewonen met uitzondering van de persoon die de woning bewoont op basis van een commerciële relatie;

 

i. Individuele voorziening:

voorziening, die in tegenstelling tot een algemene voorziening, niet vrij toegankelijk is. Een individuele voorziening wordt aangevraagd bij het college waarna een aanvraagprocedure wordt doorlopen, uitmondend in een beschikking. In deze procedure wordt niet alleen de noodzaak van de jeugdhulp beoordeeld maar ook de aard en de omvang ervan, afgestemd op de eigen mogelijkheden van de ouders en anderen binnen de sociale omgeving van de jeugdige en de ouders. Ook kunnen de jeugdige en de ouders in aanmerking komen voor een individuele voorziening na verwijzing daartoe door functionarissen en instellingen zoals genoemd in artikel 3.1;

 

j. Jeugdhulp:

1: ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen;

2: het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en

3: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt,

met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht;

 

k. Jeugdige:

persoon die:

1: de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt,

2: de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht, of

3: de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van deze wet:

- is bepaald dat de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1°, waarvan de verlening was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, noodzakelijk is;

- vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar is bepaald dat jeugdhulp noodzakelijk is, of

- is bepaald dat na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is;

 

l. Mantelzorg:

hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

 

m. Particuliere inzet:

particuliere inzet betreft de inzet ingevolge een pgb die niet wordt geleverd door een professionele dienstverlener. Onder particuliere inzet wordt mede begrepen inzet ingevolge een pgb door het sociaal netwerk;

 

n. Pgb:

persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet;

 

o. Professionele dienstverlener:

een jeugdhulpaanbieder die ingevolge een pgb beroepsmatig jeugdhulp verleent aan jeugdigen en ouders. Van een beroepsmatig aanbod van diensten zoals genoemd in de eerste zin, is sprake wanneer de jeugdhulpaanbieder staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen en daarnaast uit overige feiten en omstandigheden blijkt dat de jeugdhulpaanbieder als onderneming of als ondernemer kan worden aangemerkt;

 

p. Sociaal netwerk:

personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de jeugdige of de ouders een sociale relatie onderhouden;

 

q. Voorliggende voorziening:

een voorziening ontleend aan een andere wettelijke regeling dan de Jeugdwet waarmee aan de hulpvraag van de jeugdige of de ouder(s) wordt tegemoetgekomen;

 

r. Wet:

Jeugdwet;

 

s. Zorg in natura (ZIN):

de jeugdhulp die aan personen wordt geleverd door een aanbieder die door de gemeente is gecontracteerd.

 

HOOFDSTUK 2 RESULTATEN JEUGDHULP EN VOORZIENINGEN

Artikel 2.1 De te bereiken resultaten ingevolge de wet

Door het verstrekken van voorzieningen wordt de jeugdige zoveel als mogelijk in staat gesteld om

  • a.

    gezond en veilig op te groeien;

  • b.

    te groeien naar zelfstandigheid;

  • c.

    voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

Artikel 2.2 Algemene voorzieningen

1. In verband met de te bereiken resultaten genoemd in artikel 2.1 treft de gemeente één of meerdere algemene voorzieningen. De volgende vormen van algemene voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

- gezins– en jongerencoaching;

- jongeren– en algemeen maatschappelijk werk;

- jeugdgezondheidszorg;

- maatjesprojecten; en

- voorzieningen specifiek gericht op kwetsbare gezinnen.

 

2 Het college kan in nadere regels de algemene voorzieningen zoals genoemd in lid 1 nader concretiseren. Daarbij kan het college per voorziening bepalen welke kernactiviteiten en/of taken in ieder geval moeten worden verricht om de resultaten, zoals vermeld in artikel 2.1, te kunnen bereiken alsmede, indien noodzakelijk, een aanduiding van de mate van frequentie van uitvoering.

Artikel 2.3 Individuele voorzieningen

1. Om de resultaten genoemd in artikel 2.1 te bereiken, treft de gemeente individuele voorzieningen. De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

a. Begeleiding (ondersteuning zelfstandig leven);

Ondersteuning of begeleiding van jeugdigen bij activiteiten. De begeleiding is gericht op het vergroten van de zelfredzaamheid van de jeugdige en het gezin. Het accent ligt op het eigen maken van vaardigheden of nieuw gedrag door langdurig oefenen en trainen zodat deze vaardigheden of nieuw gedrag eigen gemaakt worden bij het kind en/of gezin.

b. Behandeling (jeugdhulp ambulant);

Behandeling wordt ingezet wanneer er sprake is van opvoedingsproblematiek, gedragsproblemen, psychiatrische problematiek of een beperking die (gespecialiseerde) behandeling behoeft omdat ondersteuning in die vorm van begeleiding niet voldoende is.

c. Verblijf;

Verblijf is er op gericht om jeugdigen tijdelijk of langdurig een alternatieve thuissituatie te kunnen bieden. Voor jeugdigen is de opvang/het verblijf altijd inclusief behandeling met Uitzondering van gezinshuis, logeren en begeleiding naar zelfstandig wonen.

d. Pleegzorg;

Het gaat hierbij om jeugdigen die tijdelijk of langdurig (tot 18 jaar) niet thuis kunnen wonen. Hierbij is vaak voornamelijk sprake van ouderfactoren en in beperkte mate (of soms geheel niet) van kindfactoren waarom thuis wonen niet mogelijk is.

e. Vervoer:

In eerste instantie zijn de jeugdige en de ouders zelf verantwoordelijk voor het organiseren van vervoer van- en naar een jeugdhulp- of dagbestedingslocatie. In geval van structurele beperkte zelfredzaamheid van de jeugdige, zijn ouders en het sociaal netwerk om het vervoer zelf te organiseren alsook de jeugdige, eventueel onder begeleiding, niet in staat is om met het openbaar vervoer te reizen, kan vervoer worden georganiseerd om van- en naar een jeugdhulp- of dagbestedingslocatie te reizen.

2. Het college kan in nadere regels de vormen van individuele voorzieningen zoals genoemd in lid 1 concretiseren. Daarbij kan het college per voorziening bepalen welke kernactiviteiten en/of taken in ieder geval moeten worden verricht om de resultaten, zoals vermeld in artikel 2.1, te kunnen bereiken alsmede, indien noodzakelijk, een aanduiding van de mate van frequentie van uitvoering.

HOOFDSTUK 3 TOEGANG TOT JEUGDHULP

Paragraaf 3.1 Algemeen

Artikel 3.1 Toegang tot individuele voorzieningen

Toegang tot individuele voorzieningen bestaat via:

gemeente;

huisarts, medisch specialist en de jeugdarts;

gecertificeerde instelling;

rechter, openbaar ministerie en justitiële inrichting.

Artikel 3.2 Cliëntondersteuning

Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de jeugdige of de ouders uitgangspunt is.

Het college wijst de jeugdige of zijn ouders op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 3.3 Nadere regels

Het college kan, aanvullend dan wel ter nadere uitwerking van hetgeen bepaald in deze verordening, nadere regels stellen over de toegang en besluitvorming over individuele voorzieningen waaronder begrepen nadere regels over toegang en uitvoering via de kanalen zoals genoemd in artikel 3.1.

 

Paragraaf 3.2 Toegang via de gemeente

Artikel 3.4 Aanvraag

Een aanvraag kan mondeling, per post en digitaal worden ingediend.

In spoedeisende gevallen,

treft het college na de aanvraag onverwijld een passende tijdelijke voorziening in afwachting van de uitkomst van de aanvraagprocedure zoals beschreven in dit hoofdstuk 3; of

vraagt het college een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

Artikel 3.5 Onderzoek

Nadat de jeugdige of ouders een aanvraag voor een individuele voorziening hebben ingediend zoals bedoeld in artikel 3.4, lid 1 , verzamelt het college alle voor het aanvraagonderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem of de ouders een afspraak voor een gesprek (persoonlijk of telefonisch).

 

Voor het gesprek verschaft de jeugdige of zijn ouders het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het aanvraagonderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige die ingevolgde de Wet op de identificatieplicht identificatieplichtig is en / of zijn ouders verstrekken in ieder geval, op verzoek daartoe, een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

 

Als de jeugdige of de ouders genoegzaam bekend zijn bij de gemeente, kan het college in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een aanvraagonderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

 

Artikel 3.6 De medewerkingsverplichting van de jeugdige, ouders en huisgenoten

Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanvraag voor een individuele voorziening:

a. de jeugdige, de ouders en huisgenoten op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

b. de jeugdige, de ouders en huisgenoten op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te laten bevragen en/of te onderzoeken.

  • 1.

    De jeugdige, de ouders alsook de relevante huisgenoten in het kader van gebruikelijke hulp, zijn verplicht medewerking te verlenen aan de oproep als bedoeld in het eerste lid onder a en de bevraging en/of onderzoek als bedoeld in het eerste lid onder b.Deze medewerkingsplicht van de jeugdige, de ouders en huisgenoten behelst ook de verplichting om:

    a. aan het college, gevraagd en ongevraagd, mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op de voorziening;

    b. medewerking te verlenen aan een bezichtiging van de persoonlijke woon- en leefsituatie, of een controle van een verstrekte of te verstrekken voorziening.Wanneer het college gebruik maakt van zijn controlebevoegdheden, houdt het college rekening met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zoals die zijn verbonden aan het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

 

Artikel 3.7 Gesprek

1. In navolging van het gestelde in artikel 3.5, lid 1, onderzoekt het college in een gesprek tussen deskundige(n) (namens het college) en de jeugdige of zijn ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

de behoeften, persoonskenmerken, veiligheid, ontwikkeling en de gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag van de jeugdige of de ouders;

het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

de mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot een oplossing voor de hulpvraag;

de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te komen tot een oplossing voor de hulpvraag;

de mogelijkheden om door middel van een voorliggende voorziening te komen tot een oplossing voor de hulpvraag;

de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen waaronder begrepen de afstemming met andere voorzieningen die worden ingezet ten behoeve van huisgenoten;

hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige of ouders;

de mogelijkheid om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige of de ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

 

2. Het college informeert de jeugdige of de ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure.

 

3. Het college kan, conform artikel 3.5, lid 3, in overleg met de jeugdige of de ouders afzien van een gesprek.

Artikel 3.8 Deskundigheid

Het college draagt, ter realisatie van het onderzoek zoals beschreven in artikel 3.7 , zorg voor de vereiste mate van deskundigheid ter beoordeling. Indien de zorgvuldigheid dat vereist wordt een externe deskundige partij geraadpleegd dan wel betrokken.

Artikel 3.9 Verslag

1. Het college kan, indien zij meent dat dit de zorgvuldigheid van het besluit dan wel het verloop van de inzet van de individuele voorziening nadien, ten goede komt, zorgdragen voor het overleggen van een schriftelijke verslag van het onderzoek aan de jeugdige of zijn ouders.

 

2. De jeugdige of de ouders hebben vervolgens de mogelijkheid om binnen een termijn van 14 dagen opmerkingen of aanvullingen te plaatsen. Dit kan schriftelijk, telefonisch, mondeling of elektronisch door of namens de cliënt bij het college worden ingediend.

Artikel 3.10 Beschikken en inhoud beschikking

1. Het college legt binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag de te verlenen individuele voorziening of de afwijzing daarvan vast in een beschikking.

 

2. Bij het treffen van een individuele voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

a. wat de te treffen voorziening is en voor welk resultaat de verstrekking in natura verstrekt wordt;

b. wat de ingangsdatum en de duur van de verstrekking is; en

c. hoe de voorziening in natura verstrekt wordt.

 

3. Bij het treffen van een individuele voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

a. voor welk resultaat het pgb gebruikt moet worden;

b. wat de omvang van het pgb is en hoe deze omvang tot stand is gekomen;

c. wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb bedoeld is; en

d. welke regels gelden ten aanzien van de besteding en verantwoording van het pgb.

 

Paragraaf 3.3 Toegang via huisarts, medisch specialist en de jeugdarts

Artikel 3.11 Doorverwijzing naar gecontracteerde aanbieder

De huisarts, medisch specialist en de jeugdarts verwijzen na een melding van een hulpvraag van een jeugdige of een ouder, indien naar hun oordeel daartoe noodzaak bestaat, door naar een aanbieder die gecontracteerd is door de gemeente.

 

2. Ter waarborging van een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening door een aanbieder, stelt het college een protocol op waaraan de aanbieder gehouden is.

 

3. Het protocol, zoals geduid in lid 2, behelst in ieder geval een beschrijving van de stappen die de aanbieder met de benodigde zorgvuldigheid en deskundigheid dient te doorlopen. De door de aanbieder te doorlopen stappen zijn in ieder geval de volgende:

a. stel de hulpvraag van de jeugdige of de ouder vast;

b. stel vast of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en, zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn;

c. bepaal welke hulp, naar aard en omvang, nodig is; en

d. onderzoek of en in hoeverre er mogelijkheden zijn om, geheel dan wel gedeeltelijk,:

op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot een oplossing voor de hulpvraag;

met gebruikmaking van een algemene voorziening te komen tot een oplossing voor de hulpvraag;

om door middel van een voorliggende voorziening te komen tot een oplossing voor de hulpvraag.

 

4. Voor wat betreft het bepalen van aard en omvang van de voorziening zoals genoemd in lid 3, onder c, hanteert de aanbieder het principe van de goedkoopst passende voorziening.

 

5. In het protocol, zoals geduid in lid 2, wordt ook de mogelijkheid c.q. bevoegdheid van het college beschreven tot een beoordeling door de gemeente (contra-expertise) van het correct toepassen van het protocol door de aanbieder en, in het verlengde daarvan, de juistheid van de door de aanbieder voorgestane zorginzet (mede in het licht van het principe zoals genoemd in lid 4) waaronder begrepen de duur en de omvang van de zorginzet.

 

6. Ter meerdere zekerheid van een zorgvuldige en deskundige uitvoering van het protocol, wordt het protocol vermaakt tot onderdeel van de gesloten overeenkomst met de aanbieder waarbij de mogelijkheid bestaat om in de overeenkomst met de aanbieder nadere werkafspraken overeen te komen ter uitvoering van het protocol waaronder begrepen afspraken over de mogelijkheid c.q. bevoegheid van de gemeente tot contra-expertise

Artikel 3.12 Doorverwijzing naar niet-gecontracteerde aanbieder

Indien ondanks het gestelde in artikel 3.11, lid 1 verwijzing plaatsvindt naar een niet-gecontracteerde aanbieder onder wie begrepen een aanbieder die weliswaar is gecontracteerd maar niet voor de voorziening waarvoor verwijzing plaatsvindt, is deze aanbieder gehouden om onverwijld, in ieder geval voor de start van de zorginzet contact te leggen met de gemeente middels een verzoek tot toewijzing.

 

Het verzoek tot toewijzing aan een niet-gecontracteerde aanbieder zoals genoemd in lid 1 zal door het college worden gedaan indien het college van oordeel is dat:

a. het zorgaanbod van de niet gecontracteerde aanbieder in het individuele geval passender is dan het reeds bestaande gecontracteerde aanbod; én

alsnog overeenstemming wordt bereikt over een te sluiten overeenkomst zorg in natura gelijk de reeds bestaande gecontracteerde aanbieders bij een soortgelijk zorgaanbod.

 

Hetgeen bepaald in artikel 3.11, lid 2 en verder, is ook van toepassing in geval van doorverwijzing naar een niet-gecontracteerde aanbieder.

 

Indien geen contractering plaatsvindt, zoals bedoeld in lid 2, komt geen opdracht tot verlenen zorg tot stand en accepteert de gemeente vervolgens geen declaratie van de betreffende aanbieder.

Artikel 3.13 Persoonsgebonden budget na verwijzing

De beoordeling tot verstrekking van een voorziening in de vorm van een pgb, vindt, met inachtneming van het bepaalde in wet en hoofdstuk 5 van deze verordening, plaats door het college. De jeugdige of de ouders dienen daartoe een aanvraag in bij de gemeente waarna het bepaalde in paragraaf 3.2 van de verordening van toepassing is op de aanvraag tot verstrekking in de vorm van een pgb.

Artikel 3.14 Beschikken en inhoud beschikking

Na verwijzing door huisarts, medisch specialist en jeugdarts, kan het college een beschikking afgeven. Deze beschikking wordt alleen afgegeven op verzoek van de jeugdige of de ouders.

 

2. Bij het treffen van een individuele voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

a. wat de te treffen voorziening is en voor welk resultaat de verstrekking in natura verstrekt wordt;

b. wat de ingangsdatum en de duur van de verstrekking is; en

c. hoe de voorziening in natura verstrekt wordt.

 

3. Bij het treffen van een individuele voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

a. voor welk resultaat het pgb gebruikt moet worden;

b. wat de omvang van het pgb is en hoe deze omvang tot stand is gekomen;

c. wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb bedoeld is; en

d. welke regels gelden ten aanzien van de besteding en verantwoording van het pgb.

 

Paragraaf 3.4 Toegang via justitieel kader

Artikel 3.15 Zorginzet

Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van de jeugdreclassering.

Artikel 3.16 Persoonsgebonden budget na toegang justitieel kader

De beoordeling tot verstrekking van een voorziening in de vorm van een pgb, vindt, met inachtneming van het bepaalde in wet en hoofdstuk 5 van deze verordening, plaats door het college. De jeugdige of de ouders dienen daartoe een aanvraag in bij de gemeente waarna het bepaalde in paragraaf 3.2 van de verordening van toepassing is op de aanvraag tot verstrekking in de vorm van een pgb.

Artikel 3.17 Beschikken en inhoud beschikking

1. Het besluit tot inzet jeugdhulp door een gecertificeerde instelling, rechter, openbaar ministerie of justitiële inrichting, wordt niet gevolgd door een beschikking, tenzij de jeugdige of zijn ouders de jeugdhulp verstrekt willen krijgen in de vorm van een pgb.

 

2. Bij het treffen van een individuele voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

a. voor welk resultaat het pgb gebruikt moet worden;

b. wat de omvang van het pgb is en hoe deze omvang tot stand is gekomen;

c. wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb bedoeld is; en

d. welke regels gelden ten aanzien van de besteding en verantwoording van het pgb.

 

HOOFDSTUK 4 TOEGANG VIA DE GEMEENTE: CRITERIA EN WEIGERINGSGRONDEN INDIVIDUELE VOORZIENING

Artikel 4.1 Criteria voor een individuele voorziening

1. De jeugdige of zijn ouders komen in aanmerking voor een individuele voorziening ter compensatie van de beperkingen die de jeugdige ondervindt teneinde een resultaat c.q. de resultaten te bereiken zoals genoemd in artikel 2.1.

 

2. Een jeugdige of zijn ouders komen voor een voorziening zoals genoemd in lid 1 in aanmerking indien en voor zover de beperkingen of problemen niet verminderd of weggenomen kunnen worden middels:

a. inzet van eigen kracht van de jeugdige of ouders; en/of

b. inzet van gebruikelijke hulp; en/of

c. inzet van mantelzorg; en/of

d. inzet van hulp van andere personen uit het sociale netwerk; en/of

e. mogelijkheden tot gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen;

f. mogelijkheden tot gebruikmaking van algemene voorzieningen; en/of

g. mogelijkheden tot inzet van voorliggende voorzieningen.

 

3. Als een voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst passende voorziening.

Artikel 4.2 Weigeringsgronden individuele voorziening

1. Een gevraagde voorziening wordt afgewezen:

a. indien de jeugdige of zijn ouders c.q. de gevraagde voorziening niet aan één of meerdere criteria zoals bepaald in artikel 4.1 voldoen;

b. indien de jeugdige niet zijn woonplaats, zoals gedefinieerd in artikel 1.1.van de wet,in de gemeente heeft;

c. voor zover er aan de zijde van de jeugdige of zijn ouders geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen of problemen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

d. voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de jeugdige of zijn ouders voorafgaand aan het moment van beschikken op de aanvraag heeft gemaakt, tenzij het college vooraf uitdrukkelijk schriftelijk toestemming heeft gegeven, of het college de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen en de voorziening als goedkoopst passend kan aanmerken;

e. indien de aanspraak niet is vast te stellen doordat de jeugdige, de ouders of huisgenoten niet of onvoldoende voldoen aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 8.1.2 van de wet of artikel 3.6 van deze verordening;

f. indien:

1º: de noodzaak tot ondersteuning ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie voor de jeugdige of de ouders redelijkerwijs vermijdbaar was; en

2º: van de jeugdige of de ouders redelijkerwijs verwacht had mogen worden dat zij

maatregelen zouden hebben getroffen die de gevraagde voorziening overbodig had gemaakt nu de hulpvraag en de noodzaak tot ondersteuning hierbij redelijkerwijs voorzienbaar was voor de jeugdige of de ouders;

g. voor zover de kosten van de voorziening als niet noodzakelijk zijn aangemerkt ingevolge de voorliggende voorziening;

 

2. Het college kan bij nadere regels aanvullende criteria vaststellen in verband met de weigeringsgronden voor een specifieke voorziening.

 

HOOFDSTUK 5 HET PERSOONSGEBONDEN BUDGET (PGB)

Artikel 5.1 Regels voor pgb

1. Ingevolge artikel 8.1.1, eerste lid van de wet, vindt verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een pgb plaats indien de jeugdige of de ouders dit wenst c.q. wensen.

 

2. Ingevolge artikel 8.1.1, tweede lid van de wet, wordt een pgb alleen verstrekt indien:

de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

de jeugdige of zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten; en

naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.

 

3. Het bepaalde in artikel 3.11, lid 2 tot en met 5, geldt ook in geval van de aanvraag van een pgb na toegang via huisarts, medisch specialist en jeugdarts.Dit betekent ondermeer dat de dienstverlener (pgb), gelijk de aanbieder (zorg in natura), gehouden is tot toepassing van het protocol en dat het college de mogelijkheid c.q. bevoegdheid heeft tot een beoordeling (contra-expertise) van het correct toepassen van het protocol door de dienstverlener en, in het verlengde daarvan, de juistheid van het voorgestane zorginzet waaronder begrepen de toets of sprake is van de goedkoopst passende voorziening.

 

4. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid kan de jeugdige of de ouders aan wie een pgb wordt verstrekt, met uitzondering van hetgeen bepaald in artikel 5.4 onder d, de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, op voorwaarde dat door de jeugdige of de ouders voldoende aangetoond is dat dit tot betere en efficiëntere ondersteuning leidt en doelmatiger is dan het betrekken van de jeugdhulp van iemand buiten het sociale netwerk gelet op

a. de frequentie van de hulp;

b het type hulp;

c. de aard van de hulpvraag waaraan met de verstrekking van het pgb tegemoet wordt gekomen;

d. de duur van die hulpvraag;

e. de mate van (on-) planbaarheid van de zorg; en

f. de mate van verplichting die voortvloeit uit het pgb en de daaraan verbonden voorwaarden voor de persoon van wie de jeugdhulp betrokken wordt.

 

5. De jeugdige of de ouders leggen desgevraagd een volledig ingevuld pgb-plan over conform een daartoe voorgeschreven model. Door of namens het college zal vervolgens worden getoetst of er in de situatie van een jeugdige of de ouders concrete belemmeringen zijn, gelet op het gestelde in de leden 2 en 3, die gegronde reden zijn voor afwijzing van de aanvraag voor een voorziening in de vorm van pgb.

 

6. Indien de toekenning van een pgb het voortbestaan van een collectieve voorziening (individueel verstrekt) in gevaar kan brengen, wordt geen pgb verstrekt.

 

 

Artikel 5.2 De hoogte van het pgb

  • 1.

    Het pgb wordt zo vastgesteld dat de jeugdige of de ouders daarmee redelijkerwijs een voorziening kunnen kopen of betrekken die inhoudelijk gelijkwaardig is aan een voorziening in natura. Hierbij geldt dat de prijs of het tarief van het pgb zo is vastgesteld dat een jeugdige of de ouders daarmee redelijkerwijs verzekerd is dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten en andere maatregelen die tot de voorziening behoren, van derden te betrekken.

  • 2.

    Voor pgb gelden twee tarieven:

- een tarief voor de professionele dienstverlener; en

- een tarief voor particuliere inzet.

  • 3.

    Het pgb-tarief voor de professionele dienstverlener is gebaseerd op de door de jeugdige of de ouders aangegeven werkelijke kosten maar bedraagt ten hoogste de kostprijs die het college aan de aanbieder betaalt voor de in de betreffende situatie goedkoopst passende, in de gemeente beschikbare voorziening in natura.

  • 4.

    Indien het pgb ingevolge lid 3  is gebaseerd op de kostprijs zorg in natura, vindt nadien indexering plaats van het toegekende budget gelijk aan een eventuele indexering van het tarief zorg in natura. Voor een toegekend pgb korter of gelijk aan 12 maanden vindt evenwel geen indexering plaats.

  • 5.

    Het pgb-tarief voor particuliere inzet is gebaseerd op de door de jeugdige of de ouders aangegeven werkelijke kosten maar bedraagt ten hoogste per uur: 125% van de Wet minimumloon voor 23 jaar en ouder inclusief vakantiegeld/-uren op basis van een 36-urige werkweek, waarbij heeft te gelden dat in geval van een individuele voorziening die wordt toegekend in dagdelen een dagdeel geldt als een uur.

  • 6.

    Eenmaal per jaar, per 1 januari, vindt aanpassing (indexatie) plaats van het in lid 5 genoemde bedrag. De aanpassing per 1 januari is gelijk aan 125% van het wettelijk minimumloon zoals dat gold per 1 juli van het voorafgaande kalenderjaar.

  • 7.

    In afwijking van hetgeen bepaald in lid 5, is het pgb-tarief voor de voorziening logeren bij particuliere inzet gebaseerd op de door de jeugdige of de ouders aangegeven werkelijke kosten maar bedraagt per 1 januari 2018 maximaal Euro 33,00 per etmaal. Eenmaal per jaar, per 1 januari, vindt aanpassing (indexatie) plaats van dit tarief. De aanpassing is gelijk aan het percentage waarmee jaarlijks het tarief particuliere inzet zoals genoemd in lid 5 wordt opgehoogd.

  • 8.

    Pgb-tarief voor vervoerskosten is gebaseerd op de door de jeugdige of de ouders aangegeven werkelijke kosten maar bedraagt ten hoogste de kostprijs die het college aan de aanbieder betaalt voor de in de betreffende situatie goedkoopst passende, in de gemeente beschikbare voorziening in natura. In navolging van hetgeen gesteld in lid 4 vindt geen indexering plaats voor een toegekend pgb korter of gelijk aan 12 maanden.

Artikel 5.3 Begrenzing van de bestedingsvrijheid van de pgb-houder

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget dient besteed te worden aan het doel/resultaat waarvoor het is verstrekt. Dit betekent dat het pgb in ieder geval niet besteed kan worden aan:

    a.bemiddelings- en administratiekosten;

    b.kosten verbonden aan opstellen pgb-plan;

    c. reistijd, vervoers- en parkeerkosten van de dienstverlener;

    d. overheadkosten van de dienstverlener waaronder mede begrepen kosten van de dienstverlener tot opstellen van een zorg- of werkplan; en

    e. feestdagen- en/of eenmalige uitkering of cadeau aan dienstverlener; en

    f. een overlijdensuitkering voor de dienstverlener.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget mag niet besteed worden aan kosten die zijn te beschouwen als algemeen gebruikelijk.

  • 3.

    Het volledige bedrag aan pgb dient verantwoord te worden. Er wordt geen verantwoordingsvrij bedrag gehanteerd.

  • 4.

    Het is de jeugdige of de ouders niet toegestaan om met dienstverlener een vast maandloon overeen te komen dan wel een andersoortige afspraak te maken op basis waarvan uitbetaling door SVB aan dienstverlener plaatsvindt zonder voorafgaande verplichting van jeugdige of de ouders tot overlegging aan SVB van een door jeugdige of ouders geaccordeerde factuur of specificatie van ingezette zorg.

  • 5.

    Uitbetaling van een eenmalige pgb vindt plaats na overlegging van factuur waaruit realisatie van de gemaakte kosten blijkt door storting op de rekening van de jeugdige of de ouders of degene die als diens wettelijke vertegenwoordiger optreedt.

     

Artikel 5.4 Weigeringsgronden persoonsgebonden budget

Onverminderd de weigeringsgronden zoals benoemd in artikel 8.1.1, vierde lid, van de wet alsook hetgeen in algemene zin over de weigering van een voorzieningen bepaald in artikel 4.2 van deze verordening, verstrekt het college geen pgb indien:

a. de jeugdige of de ouders niet voldoen aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 5.1 van deze verordening;

de jeugdige of de ouders weigeren het pgb-plan desgevraagd met het college te bespreken of verschijnen zonder geldige reden niet op de afspraak om het pgb-plan te bespreken;

de jeugdige of de ouders de taken verbonden aan het persoonsgebonden budget overlaten aan de dienstverlener (professioneel dan wel particulier) die de ondersteuning levert of een persoon die werkzaam is bij of voor deze dienstverlener. Uitzondering op deze regel is mogelijk indien de dienstverlener een gecertificeerde instelling is dan wel het dienstverlening betreft in het kader van gesloten jeugdhulp; en

de voorziening behandeling betreft en deze voorziening zal worden uitgevoerd door een dienstverlener die behoort tot het sociale netwerk.

 

HOOFDSTUK 6 PROCEDURELE BEPALINGEN ROND WIJZIGING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

Artikel 6.1 Wijziging situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk en uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 6.2 Intrekking en beëindigen

1. Het college kan onverminderd artikel 8.1.4 van de wet een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken of het verleende recht beëindigen indien:

niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of krachtens deze verordening waaronder gestelde voorwaarden en verplichtingen in de toekenningsbeschikking begrepen;

op grond van gegevens een besluit is genomen en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

de jeugdige of de ouders niet langer op de individuele voorziening zijn aangewezen;

de voorziening niet meer toereikend is te achten;

de jeugdige of de ouders de individuele voorziening niet of voor een ander doel gebruiken.

 

2. Een besluit tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken indien blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 6.3 Terugvordering en invordering

1. Ingeval de aanspraak op een individuele voorziening of pgb is ingetrokken kan een op basis daarvan reeds uitbetaalde pgb dan wel een verstrekte voorziening in natura al dan niet in geldswaarde geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.

 

2. Bij de invordering van de ten onrechte verleende geldsom maakt het college, indien mogelijk, gebruik van haar bevoegdheid tot verrekening met in de toekomst toe te kennen pgb.

 

HOOFDSTUK 7 KWALITEITSEISEN JEUGDHULP

Artikel 7.1 Kwaliteitseisen aanbieders, dienstverleners en gecertificeerde instellingen

1. Aanbieders, professionele dienstverleners en gecertificeerde instellingen dragen zorg voor een goede kwaliteit van voorzieningen. Dit doen zij door naleving van de door of krachtens de wet gestelde kwaliteitseisen waaronder begrepen (veld-) normen en standaarden zoals die, ter uitwerking van wettelijke kwaliteitseisen bestaan, in het bijzonder te noemen het Kwaliteitskader Jeugd.

 

2. In aanvulling op hetgeen bepaald in lid 1 zijn aanbieders ook gehouden tot naleving van aanvullende kwaliteitseisen zoals neergelegd in de gesloten overeenkomst tussen gemeente en aanbieder. Voor professionele dienstverleners heeft te gelden dat contractueel vastgelegde kwaliteitseisen weliswaar niet onverkort op hen van toepassing zijn maar wel gelden als aanvullende wegingsfactoren te beoordeling van de vraag of ingevolge artikel 8.1.1, lid 2, onder c van de wet, sprake is van een kwalitatief goede dienstverlening.

 

3. In geval van particuliere inzet, worden, ter toetsing artikel 8.1.1, lid 2, onder c van de wet, in ieder geval de volgende kwaliteitseisen c.q. basisvaardigen gesteld aan c.q verwacht van de dienstverlener:

a. de dienstverlener gaat uit van de wensen en behoeften van de jeugdige en ouders;

b. de dienstverlener beschikt over kennis en vaardigheden om passende inzet te bieden;

c. de dienstverlener is alert op signalen die duiden op de behoefte tot andere dan wel aanpassing van de individuele voorziening en is in staat om daarover het overleg te voeren met de jeugdige en ouders;

d. de dienstverlener sluit aan bij, en versterkt de eigen kracht en zelfregie van de jeugdige en ouders;

e. de dienstverlener monitort de fysieke, psychische en sociale veiligheid van de jeugdige.

Artikel 7.2 Kwaliteitscontrole aanbieders, dienstverleners en gecertificeerde instellingen

1. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden en onverminderd de toezichtstaak van de inspectie jeugdzorg ingevolge artikel 9.1 van de wet, ziet het college toe op de naleving van kwaliteitseisen die gesteld worden aan aanbieders, dienstverleners en gecertificeerde instellingen.

Dit doet het college onder andere door:

- het voeren van contractmanagement en contractbeheer;

- overleggen met aanbieders, dienstverleners en gecertificeerde instellingen;

- al dan niet steekproefsgewijs, onderzoek doen naar de bestedingen van getroffen voorzieningen; en

- het ter plaatse beoordelen van geleverde voorzieningen.

 

2. In nadere regels kan het college nadere invulling geven aan de wijze waarop zij toeziet op de naleving van kwaliteitseisen.

Artikel 7.3 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

de aard en omvang van de te verrichten taken;

de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

een redelijke toeslag voor overheadkosten;

een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; en

kosten voor bijscholing van het personeel.

 

HOOFDSTUK 8 BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK

Artikel 8.1 Fraudepreventie

Het college informeert de jeugdige of de ouders over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een voorziening zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

Artikel 8.2 Onderzoek rechtmatigheid

Het college doet onderzoek naar de rechtmatigheid van de voorziening indien er een vermoeden bestaat van misbruik dan wel oneigenlijk gebruik van de wet.

Artikel 8.3 Nadere regels

Het college kan ten aanzien van het bepaalde in dit hoofdstuk nadere regels stellen.

 

HOOFDSTUK 9 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 9.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Krachtens de inspraak verordening Participatieraad Asten 2015 betrekt het college, ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval jeugdige, de ouders en of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende Jeugdhulp, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

 

Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende Jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende Jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

 

Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

 

Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

 

HOOFDSTUK 10 SLOTBEPALINGEN

Artikel 10.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of de ouders afwijken van de bepalingen van deze regels, indien toepassing van het besluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10.2 Besluitvorming en beleidsregels

Voor zover in deze verordening geen beperkingen zijn opgelegd is het college bevoegd tot alle besluiten ter uitvoering van deze verordening en de wet.

 

Het college kan hierover beleidsregels vaststellen.

Artikel 10.3 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

De Verordening Jeugdhulp peelgemeente Asten 2015 wordt ingetrokken per datum inwerkingtreding onderhavige verordening.

 

Besluiten, genomen krachtens de eerdere Verordeningen Jeugdhulp peelgemeente Asten 2015 en die gelden op het moment van inwerkingtreding van deze Verordening blijven van kracht tot aan het moment dat zij van rechtswege vervallen, worden ingetrokken of beëindigd.

 

Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Jeugdhulp peelgemeente Asten 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van onderhavige verordening, worden afgehandeld krachtens onderhavige verordening.

 

Op een aanhangig bezwaar- of beroepschrift tegen een besluit dat is genomen voor de inwerkingtreding van deze verordening, wordt beslist met inachtneming van het bepaalde in onderhavige verordening.

Artikel 10.4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2019.

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Asten

van 11 december 2018.

De raad voornoemd,

griffier,

mr. M.B.W. van Erp-Sonnemans

voorzitter,

mr. H.G. Vos

Naar boven