Verordening 2019 tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening

De raad van de gemeente Zaanstad;

 

gezien het voorstel van het college van 20 november 2018;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

 

besluit vast te stellen de volgende verordening tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening:

Artikel I Wijziging verordening

De Algemene plaatselijke verordening wordt als volgt gewijzigd:

 

A. Artikel 1:5 komt te luiden aldus:

 

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing (z)

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald. De exploitatievergunning is naast persoonlijk ook locatiegebonden.

 

B. Artikel 1:7 komt te luiden aldus:

 

Artikel 1:7 Termijnen

  • 1.

    De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

 

C. Artikel 2:14 komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:14 Winkelwagentjes (z)

  • 1.

    Het bedrijf dat winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze

    • a.

      te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en

    • b.

      terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf, anders dan op plaatsen die daartoe door het bedrijf dat winkelwagentjes beschikbaar stelt zijn aangewezen.

  • 2.

    Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten, anders dan op plaatsen die daartoe door het bedrijf dat winkelwagentjes beschikbaar stelt zijn aangewezen.

  • 3.

    Het is verboden zich met een winkelwagentje op of aan de weg te bevinden op een afstand van meer dan 100 meter van het bedrijf dat het winkelwagentje ter beschikking heeft gesteld of indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum op een afstand van meer dan 100 meter van het winkelcentrum.

  • 4.

    Het in het eerste lid onder b bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

 

D. Artikel 2:24 komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:24 Begripsbepaling (z)

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportgala’s als bedoeld in het tweede lid, onder g.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een klein evenement;

    • f.

      een snuffelmarkt;

    • g.

      vechtsportgala’s. Hieronder worden tevens verstaan:

      • -

        Free-, cage-, en ultimate fightevenement of daarmee vergelijkbare evenementen;

      • -

        Mixed Martial Arts, ook wel genoemd gemengde vechtkunst, waaronder in ieder geval worden begrepen free fight (het vrije vechten), vale tudo (Braziliaans Mixed Martial Arts) en cage fight (kooigevecht);

      • -

        Kickboksen en Muay Thai (Thaiboksen) in al hun varianten.

  • 3.

    Onder klein evenement wordt verstaan: een evenement dat voldoet aan de in artikel 2:25, derde lid, genoemde criteria.

 

E. Artikel 2:25 komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:25 Evenement (z)

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2.1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

  • 3.

    Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:

    • a.

      het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 75 bezoekers / personen;

    • b.

      het evenement tussen 07.00 uur en 23.00 uur plaats vindt;

    • c.

      geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07.00 uur of na 23.00 uur;

    • d.

      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan van een doorgaande weg en/of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer of hulpdiensten;

    • e.

      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 30 m2;

    • f.

      er een organisator is; en

    • g.

      de organisator ten minste 10 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester;

    • h.

      voldoende afvalbakken zijn geplaatst;

    • i.

      er geen tent geplaatst wordt waarvoor een gebruiksmelding gedaan moet worden.

  • 4.

    De burgemeester kan binnen 5 dagen na ontvangst van de melding besluiten een klein evenement te verbieden, indien er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 5.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 6.

    Voor het aanvragen van een vergunning voor een evenement dat geen klein evenement is in de zin van het derde lid gelden de volgende termijnen voor indienen:

    • a.

      voor een A-evenement acht weken voorafgaande aan het evenement;

    • b.

      voor een B- en C- evenement veertien weken voorafgaande aan het evenement.

  • 7.

    Naast op grond van de in artikel 1:8 genoemde weigeringsgronden kan de burgemeester de vergunning weigeren als naar zijn oordeel:

    • a.

      van het evenement een onevenredige belasting voor het woon- of leefklimaat in de omgeving te verwachten is;

    • b.

      het evenement verontreiniging tot gevolg heeft, afbreuk doet aan het uiterlijk aanzien van de omgeving dan wel schade toebrengt aan groenvoorzieningen of voorzieningen van openbaar nut.

  • 8.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

F. Titel Afdeling 8 komt te luiden aldus:

 

Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven en op voor publiek toegankelijke gebouwen (z)

 

G. Artikel 2:27 komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:27 Begripsbepalingen (z)

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is logies wordt verstrekt en/of dranken worden geschonken en/of rookwaren en/of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt en bereid. En elke andere inrichting, waarvan de bedrijvigheid in ieder geval in belangrijke mate mede gericht is op het verstrekken van etenswaren en/of dranken, ten einde deze ter plaatse te nuttigen, het bieden van amusement en het gelegenheid geven tot ontspanning. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, discotheek, buurthuis, clubhuis, grillroom, coffeeshop, shishalounge en zalenverhuur. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden;

    • b.

      terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie worden bereid en verstrekt.

  • 2.

    Ongewijzigd

  • 3.

    Ongewijzigd

  • 4.

    Ongewijzigd

  • 5.

    Coffeeshop: een alcoholvrij horecabedrijf waar verstrekking en gebruik van softdrugs kan plaatsvinden door middel van een exploitatievergunning voor een horecabedrijf met de aantekening ‘coffeeshop’ en een gedoogverklaring, beiden met voorschriften.

  • 6.

    Shishalounge: een horecabedrijf waar gelegenheid wordt geboden tot het gebruik van waterpijpen door middel van een exploitatievergunning voor een horecabedrijf met de aantekening ‘shishalounge’.

    • c.

      Onder bezoeker wordt in deze afdeling verstaan: een ieder die zich in een inrichting bevindt, met uitzondering van:

      • a.

        leidinggevenden;

      • b.

        personen die in de inrichting dienst doen;

      • c.

        personen wier aanwezigheid in de inrichting vanwege dringende redenen noodzakelijk is.

  • 7.

    Onder sterke drank in deze paragraaf wordt verstaan: sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet.

  • 8.

    De vergunning vervalt eveneens:

    • a.

      indien sinds de vergunning onherroepelijk is geworden, zes maanden zijn verlopen, zonder dat handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;

    • b.

      gedurende een jaar anders dan wegens overmacht geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;

    • c.

      de verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden.

 

H. Artikel 2:28 komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf (z)

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Ongewijzigd

  • 3.

    Ongewijzigd

  • 4.

    Ongewijzigd

  • 5.

     

    • a.

      De vergunning kan voor bepaalde termijn worden verleend indien niet met voldoende zekerheid de mate van nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat en/of de openbare orde kan worden beoordeeld.

    • b.

      De vergunning, al dan niet met aantekening, wordt voor bepaalde termijn verleend conform het desbetreffende beleid wanneer het aantal vergunningen of ontheffingen beperkt is en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft (schaarse vergunning).

  • 6.

    Ongewijzigd

  • 7.

    Ongewijzigd

  • 8.

    Ongewijzigd

 

I. Artikel 2:30 komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijden en afwijkende voorschriften en beperkingen horecabedrijf (z)

De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het woon- en leefklimaat, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer horecabedrijven – al dan niet tijdelijk – :

  • a.

    andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden; en/of

  • b.

    afwijkende voorschriften en beperkingen opleggen, zoals het opleggen van een portiers plicht of de exploitant te gelasten zorg te dragen dat steeds wanneer horecabezoekers in de zaak aanwezig zijn van buitenaf kan worden waargenomen hetgeen binnen voorvalt.

 

J. Artikel 2:33 komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:33 Ordeverstoring (z)

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Ongewijzigd

  • 3.

    Ongewijzigd

  • 4.

    Ongewijzigd

  • 5.

    In het belang van de openbare orde en ter voorkoming van verstoring van het woon- en leefklimaat is het verboden in een publiek toegankelijke inrichting of gebouw verdovende middelen als bedoeld in lijst I en II behorend bij de Opiumwet, te gebruiken dan wel dit gebruik toe te staan, anders dan in een coffeeshop waarvoor een gedoogverklaring en exploitatievergunning is verleend.

 

K. Artikel 2:59 komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    Ongewijzigd

  • 3.

    Ongewijzigd

  • 4.

    Ongewijzigd

 

L. Artikel 2:59a komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid OF heeft meegedeeld dat hij de hond gevaarlijk acht, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

  • 2.

    Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:

    • a.

      op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

    • b.

      het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

    • c.

      het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

 

M. Artikel 2:78 komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:78 Verblijfsontzegging (z)

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Ongewijzigd

  • 3.

    Ongewijzigd

 

N. Artikel 2:79 komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

 

O. Artikel 4:11 komt te luiden aldus:

 

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden (z)

  • 1.

    Ongewijzigd

  • 2.

    Ongewijzigd

  • 3.

    Ongewijzigd

  • 4.

    Ongewijzigd

  • 5.

    Het bevoegd gezag kan aan de vergunning de voorwaarde verbinden dat pas gebruik mag worden gemaakt van de vergunning indien de daarmee samenhangende vergunning (bijvoorbeeld voor bouw, sloop , uitweg of aanleg) is verleend en de bezwaartermijn, c.q. beroepstermijn van de samenhangende vergunning verstreken is zonder dat de samenhangende vergunning is geschorst.

  • 6.

    Uitzondering op het in het eerste lid genoemde verbod is van toepassing op:

    • a.

      het kappen of rooien van bomen vanwege acuut gevaar i.v.m. instabiliteit, of besmettelijke ziekte;

    • b.

      dunning in bosachtige beplantingen;

    • c.

      dode bomen zoals bedoeld in artikel 4:10 sub h van deze verordening.

  • 7.

    Voor lid 6 sub a en c geldt een meldplicht met een herplantplicht, waarbij voor lid 6 sub c, dode bomen, de melding 4 weken voor de velling moet worden gedaan.

  • 8.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing

 

P. Artikel 5:10 komt te luiden aldus:

 

Artikel 5:10 Parkeren anders dan op de rijbaan

  • 1.

    Het is verboden een voertuig te parkeren op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte, zoals (gras-)bermen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

 

Artikel II Wijziging toelichting bij verordening

De toelichting bij de Algemene plaatselijke verordening wordt als volgt gewijzigd:

 

Q. De toelichting bij artikel 2:14 komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

Het gebruik van winkelwagens op de openbare weg is toegestaan, maar de wagens moeten terstond na gebruik van de openbare weg worden verwijderd. Dit is zowel een verplichting voor de ondernemer, de eigenaar van de winkelwagentjes, als voor de consument. De verplichting voor de consument is opgenomen in het tweede lid. Deze bepaling beoogt op deze manier het rondzwerven van winkelwagens te verkleinen door de winkelbedrijven én de gebruiker te verplichten de gebruikte en achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen, dan wel terug te brengen.

 

Volgens artikel 2:14, derde lid, van de Algemene plaatselijke verordening is het verboden om een winkelwagen mee te nemen verder dan 100 meter vanaf de winkel of het winkelcentrum. De klant moet de winkelwagen na gebruik weer inleveren bij de winkel of bij een winkelwagenpunt. Klanten die het winkelwagentje in de aangewezen gebieden buiten een straal van 100 meter rond de winkel of het winkelcentrum meenemen, riskeren een boete.

 

R. De toelichting bij artikel 2:25 komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:25 Evenement (z)

Bij grote en middelgrote evenementen is vooraf een vergunning noodzakelijk.

 

Ook de organisator is bij een vergunningstelsel gebaat, omdat hij met de gemeente goede en duidelijke afspraken kan maken. Zo krijgt hij op het evenement toegesneden voorschriften.

 

De vergunningsplicht is voor kleine evenementen omgezet in een meldingsplicht. De definitie van kleine evenementen is in 2012 verruimd, omdat gebleken is dat deze evenementen weinig risico opleveren voor de openbare orde, verkeersveiligheid, volksgezondheid, zedelijkheid en geen overlastsituaties veroorzaken. Het gaat hier om particuliere initiatieven, bijvoorbeeld om een straatbarbecue of een straatfeest. Voor deze evenementen volstaat daarom een meldingsplicht. De melding is niet bedoeld voor commerciële activiteiten, hierbij is de kans op overlast te groot. Het blijft verboden om zonder melding (10 werkdagen voor het evenement) een klein evenement te houden, zodat de gemeente kan optreden als zonder melding een dergelijk evenement wordt georganiseerd.

 

Eerste lid: bij het beoordelen van een aanvraag wordt gekeken of de vergunning al dan niet geweigerd wordt aan de hand van de in artikel 1:8 genoemde criteria.

 

Evenementenbeleid: aan de hand van de motieven, neergelegd in de weigeringsgronden kan de burgemeester beleidsregels vaststellen.

 

Zaanstad heeft het evenementenveiligheidsbeleid vastgelegd in de nota: Veiligheid bij Evenementen (februari 2012). Het doel van dit beleid is het vastleggen van wat er met betrekking tot evenementen in de gemeente wordt nagestreefd, met als belangrijkste invalshoek de veiligheid.

 

Zesde lid: Op basis van een risicoanalyse wordt bepaald of een evenement een categorie A, B of C is. In de analyse worden punten toegekend op basis van soort evenement, de samenstelling van het publiek en de plaats en tijdstip van het evenement.

 

Termijnen voor indiening

Categorie

Termijn indiening

Melding

Ten minste 10 werkdagen voor aanvang evenement

A-evenement

Ten minste 8 weken voor aanvang evenement

B-evenement

Ten minste 14 weken voor aanvang evenement

C-evenement

Ten minste 14 weken voor aanvang evenement

 

S. De toelichting bij artikel 2:28 komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf (z)

Artikel 174 van de Gemeentewet bepaalt dat de burgemeester is belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het toezicht op de voor het publiek openstaande gebouwen. Deze vergunning wordt daarom door de burgemeester verleend. Met het exploitatievergunningenstelsel wordt de burgemeester in staat gesteld om vanuit zijn toezichthoudende bevoegdheid met betrekking tot de openbare orde, horecabedrijven te toetsen op effecten op de openbare orde en de woon- en leefsituatie.

 

Vergunningen op grond van de APV worden in beginsel voor onbepaalde tijd verleend. Dit geldt ook voor de horeca-exploitatievergunning. Het is op gronden ontleend aan dwingende redenen van algemeen belang geoorloofd een termijn te stellen aan een exploitatievergunning. Op grond van lid 5 kan de burgemeester in het belang van de openbare orde en de woon- en leefsituatie een beperkte geldigheidsduur vaststellen. Dit geldt bijvoorbeeld voor een - voormalig overlastgevend – horecabedrijf, indien naar het oordeel van de burgemeester onvoldoende vaststaat dat er geen sprake zal zijn van ontoelaatbare aantasting van de woon- of leefsituatie of openbare orde. Dit kan ook gelden voor risicovolle branches, locaties of gebieden. Daarnaast wordt in lijn met de jurisprudentie vanaf volgend jaar beleid ontwikkeld ten aanzien van zogenaamde schaarse vergunningen waarvoor geen vergunningen voor onbepaalde tijd meer kunnen worden verleend.

 

De exploitatievergunning is persoonsgebonden en locatie gebonden. De persoon van de exploitant speelt een belangrijke rol in de wijze van exploitatie en dus ook in de wijze waarop deze exploitatie het woon- en leefklimaat en de openbare orde beïnvloedt. De exploitatievergunning is (grotendeels) afhankelijk van de persoon van de exploitant (onder andere vanwege de antecedententoets) en kan daarom niet worden overgedragen aan een nieuwe exploitant. Voor een beoogde nieuwe exploitant moet een nieuwe aanvraag/vergunningprocedure doorlopen worden. De exploitant, en bij diens afwezigheid de leidinggevende, is verantwoordelijk voor de veiligheid van bezoekers en dient er voor te zorgen dat de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de inrichting, en in de directe nabijheid ervan, niet wordt verstoord. De aanwezigheid van de vergunninghouder of een leidinggevende is van cruciaal belang voor een verantwoorde exploitatie. De exploitant en leidinggevende dienen er immers op toe te zien dat er geen verstoring van de openbare orde plaatsvindt en dienen zo nodig bezoekers op hun gedrag aan te spreken. Daarnaast wordt de exploitatievergunning voor de aangevraagde locatie verleend, waarbij voorafgaand aan de vergunningverlening onder meer een toetsing heeft plaatsgevonden aan het bestemmingsplan en de gevolgen van de exploitatie op het woon- en leefklimaat op die specifieke locatie. Hierom is de exploitatievergunning zowel persoons- als locatie gebonden. Een exploitatievergunning kan derhalve niet zomaar aan een derde worden overgedragen, noch kan het horecabedrijf worden geëxploiteerd op een nieuwe locatie/ander adres zonder dat opnieuw een vergunning wordt aangevraagd en een toets wordt uitgevoerd.

 

Als een exploitatievergunning van rechtswege vervalt, is er geen vergunning meer en is exploitatie niet meer toegestaan. De exploitatievergunning vervalt automatisch als zich een situatie als bedoeld in lid 8 of 9 voordoet. Er is dan geen handeling van de burgemeester meer nodig.

 

T. De toelichting bij artikel 2:59a komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

Het aanlijn- en/of muilkorfgebod dat de burgemeester kan opleggen voor het laten verblijven of laten lopen van een gevaarlijke hond op een openbare plaats of op het terrein van een ander (artikel 2:59), is niet in alle gevallen voldoende om bijtincidenten te voorkomen. Deze maatregel voorkomt niet dat mensen geconfronteerd worden met bijtincidenten op privéterrein. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan postbezorgers en koeriers, maar ook aan bijtincidenten die plaatsvinden binnen een huishouden. Om hier enigszins aan tegemoet te komen is artikel 2:59a opgenomen. Artikel 2:59a bepaalt dat het de eigenaar of houder van een gevaarlijke hond verboden is die hond zonder muilkorf op zijn terrein los te laten lopen. Het verbod geldt niet als er voorzieningen zijn getroffen waardoor gevaar voor derden in de openbare en vrij toegankelijke privéruimte niet aanwezig is. In lid 2 worden de volgende drie cumulatief geldende voorzieningen benoemd:

  • -

    een duidelijk leesbaar waarschuwingsbord dat vanaf de weg zichtbaar is;

  • -

    een buiten het terrein geplaatste brievenbus of aanbelmogelijkheid, en

  • -

    een deugdelijke afrastering die voorkomt dat de hond zelfstandig buiten het terrein kan komen.

 

U. De toelichting bij artikel 2:78 komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:78 Verblijfsontzegging (z)

In de Apv van Zaanstad staan bepalingen voor hinderlijk- en overlast-gevend gedrag, welke gesanctioneerd worden met “wegsturen” of met een boete, een oplossing voor het probleem op dat moment. Indien de persoon in kwestie terugkomt, moet die sanctie opnieuw worden opgelegd.

 

De duur van de bestuurlijke ophouding eindigt zodra de openbare orde is hersteld en een langdurig gebieds-verblijfsverbod voor overlastveroorzakers is op basis van deze Apv-bepalingen niet mogelijk.

 

Gelet op de gevolgen van structurele overlast en de wens om hier voor langere tijd tegen op te kunnen treden en mede gelet op de eisen van proportionaliteit (ernst incident in verhouding tot opgelegde maatregel) en subsidiariteit (zijn er minder ingrijpende maatregelen mogelijk), is het raadzaam een extra bevoegdheid op te nemen in de Apv.

 

Het is aan de politie voorbehouden de verblijfsontzeggingen op te leggen.

 

V. De toelichting bij artikel 2:79 komt te luiden aldus:

 

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

 

Algemeen

Artikel 151d van de Gemeentewet regelt dat de raad bij verordening kan bepalen dat degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, er zorg voor draagt dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet ter zake van overtreding van het door de raad bij verordening gestelde voorschrift.

 

Ultimum remedium

Uit de wet volgt dat dit instrument is bedoeld als een ultimum remedium. Artikel 151d, tweede lid, van de Gemeentewet regelt dat het instrument van de last onder bestuursdwang (voor de goede orde, dat impliceert dat de burgemeester ook een last onder dwangsom kan opleggen) alleen wordt ingezet als er geen andere geschikte manier voorhanden is om de overlast aan te pakken. Bij een besluit om op grond van deze bepaling een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen zal de burgemeester dus moeten motiveren dat er geen andere geschikte instrumenten waren om de woonoverlast tegen te gaan. Alleen al daarom zal er aan zo’n besluit een stevig dossier ten grondslag moeten liggen. Het meest overtuigend zou zijn als uit het dossier blijkt dat andere instrumenten als buurtbemiddeling al zijn geprobeerd zonder het gewenste resultaat.

 

Het ultimum remedium karakter geldt in nog sterkere mate als sprake is van een huisverbod als bedoeld in het derde lid van artikel 151d. Een zo zware maatregel, die een inbreuk betekent op het grondwettelijk beschermde woonrecht, is alleen mogelijk wanneer de ernst van de situatie dat eist en er werkelijk geen andere optie meer open staat.

 

Eerste lid

Dit lid is geformuleerd als een zorgplichtbepaling. Een bewoner hoort zich zo te gedragen dat zijn of haar buren daar geen ernstige hinder van ondervinden. Bij ernstige en herhaaldelijke hinder kan ook de verhuurder worden aangesproken.

 

Tweede lid

In het tweede lid regelt de raad in welke gevallen de burgemeester in ieder geval toepassing kan geven aan de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom. In het artikel is niet expliciet bepaald dat de burgemeester een last onder dwangsom kan opleggen, omdat dit reeds volgt uit de artikel 5:32 van de Awb juncto artikel 125 van de Gemeentewet. Welke herstelsanctie het meest geëigend is in een specifieke situatie zal steeds door de burgemeester moeten worden afgewogen. De burgemeester kan in beleidsregels vastleggen hoe hij of zij invulling geeft aan deze bevoegdheid. Een van de genoemde gevallen is “ernstige vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf”.

 

De last onder bestuursdwang of dwangsom die de burgemeester kan opleggen kan bestaan uit gedragsaanwijzingen waaraan de overtreder zich te houden heeft.

 

W. De toelichting bij artikel 4:11 komt te luiden aldus:

 

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden (z)

Wabo: de vergunning voor het vellen van houtopstanden is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder g. van de Wabo. Vaak zal naast de vergunning nog een vergunning, ontheffing of vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming nodig zijn in verband met de bescherming van vogels en hun nesten in de bomen. In de ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor, Staatscourant 2010-5162) zijn indieningsvereisten voor de aanvraag van een omgevingsvergunning opgenomen.

 

Tweede lid: Iedereen kan bij de gemeente kenbaar maken wanneer een boom in aanmerking dient te komen om op de bomenlijst geplaatst te worden. De gemeente zal dit beoordelen aan de hand van criteria zoals genoemd in het bomenbeleidsplan. Op basis hiervan zal de gemeente het voornemen kenbaar maken om de boom op de bomenlijst te plaatsen. Vanaf dat moment wordt de boom beschermd (voorbescherming) en is kap alleen mogelijk wanneer daartoe door de gemeente een omgevingsvergunning is afgegeven.

 

Achtste lid: In de Wabo is bepaald dat voor deze vergunning een positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen van toepassing is. Voor de duidelijkheid is dat hier nogmaals opgemerkt!

 

X. De toelichting bij artikel 5:10 komt te luiden aldus:

 

Artikel 5:10 Parkeren anders dan op de rijbaan

Met dit onderdeel wordt invulling gegeven aan het voordien gereserveerde artikel 5:10 over parkeren. Dit naar aanleiding van de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 23 mei 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3927, en de uitleg daarin van het Verdrag inzake verkeerstekens. Verkeersbord E1 (parkeerverbod) geldt alleen voor de rijbaan. De APV-bepaling is nodig om het parkeerverbod ook voor de berm te laten gelden. Daarvoor is dan eigen bebording nodig. Het eerste lid regelt dat het verboden is een voertuig te parkeren op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte. Volgens het tweede lid is het verbod niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

 

Artikel III Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2019 in werking.

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 6 december 2018.

De voorzitter

De griffier

Naar boven