VERORDENING RECLAMEBELASTING BEDRIJVENTERREINEN GRAVE 2019

 

De raad van de gemeente Grave

 

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 23 oktober 2018.

 

gehoord het advies van de commissie Ruimte van 20 november 2019;

 

gelet op artikel 227 van de Gemeentewet;

 

besluit:

 

vast te stellen de volgende verordening:

 

 

VERORDENING OP DE HEFFING EN INVORDERING VAN RECLAMEBELASTING BEDRIJVENTERREINEN GRAVE 2019 (VERORDENING RECLAMEBELASTING BEDRIJVENTERREINEN GRAVE 2019)

 

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    reclameobject: een openbare aankondiging in letters, symbolen of kleuren, of een combinatie daarvan, zichtbaar vanaf de openbare weg;

  • b.

    bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij directe of indirecte steun vindt in of op de grond;

  • c.

    vestiging:

    • 1.

      een onroerende zaak als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken of een deel daarvan, dat door één organisatie of bedrijf wordt gebruikt;

    • 2.

      verschillende onroerende zaken, als bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken, die direct naast elkaar gelegen zijn en door één organisatie of bedrijf tezamen voor één doel worden gebruikt;

  • d.

    voorziening: specifiek hulpmiddel bestemd voor het aanbrengen van één of meer (al dan niet wisselende) openbare aankondigingen;

  • e.

    jaar: een kalenderjaar.

 

Artikel 2 Gebiedsomschrijving

Deze verordening is van toepassing binnen de gebieden van de gemeente Grave, zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende kaart (bijlage 1).

 

Artikel 3 Belastbaar feit

Onder de naam reclamebelasting wordt binnen het gebied als bedoeld in artikel 2 een directe belasting geheven voor openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg.

 

Artikel 4 Belastingplicht

De reclamebelasting wordt geheven van de gebruiker van de vestiging waarop en/of waarbij één of meer reclameobjecten zijn aangebracht.

 

Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief

  • 1.

    De reclamebelasting wordt geheven per vestiging.

  • 2.

    Als de vestiging gelijk is aan de onroerende zaak, als bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken, bedraagt de heffingsmaatstaf 0,209 % van de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde WOZ-waarde voor het betreffende kalenderjaar, met een minimum van € 209,00 en een maximum van € 418,00.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid bedraagt de heffingsmaatstaf, als de vestiging deel uitmaakt van één of meerdere onroerende za(a)k(en), als bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken, 0,209 % van het deel van de WOZ-waarde dat voor het betreffende kalenderjaar aan de vestiging kan worden toegekend, met een minimum van € 209,00 en een maximum van € 418,00.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid bedraagt de heffingsmaatstaf voor een vestiging die bestaat uit meer dan één onroerende zaak, als bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken, 0,209 % van de op voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde gezamenlijke WOZ-waarden, met een minimum van € 209,00 en een maximum van € 418,00.

  • 5.

    Bij de bepaling van de heffingsmaatstaf wordt buiten aanmerking gelaten de waarde van delen van de vestiging die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

  • 6.

    Als met betrekking tot een onroerende zaak geen WOZ-waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 7.

    Als de WOZ-waarde voor het betreffende jaar naar beneden wordt bijgesteld, wordt de aanslag ambtshalve verminderd als de lagere WOZ-waarde leidt tot een lager belastingbedrag voor de reclamebelasting.

 

Artikel 6 Belastingtijdvak

Het belastingtijdvak is gelijk aan het kalenderjaar.

 

Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belastingschuld ontstaat bij het begin van het heffingstijdvak.

  • 2.

    Als de belastingschuld na het begin van het belastingtijdvak aanvangt, ontstaat de belastingschuld bij aanvang van de belastingplicht.

  • 3.

    Als de belastingschuld in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, is de reclamebelasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde reclamebelasting als er in dat jaar, na het tijdstip van de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4.

    Als de belastingplicht in de loop van het kalenderjaar eindigt, wordt de aanslag op verzoek van belastingplichtige verminderd met zoveel twaalfden gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde reclamebelasting als er in dat jaar, na het tijdstip van de beëindiging van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 5.

    Belastingbedragen van € 9,00 of minder worden niet geheven of ingevorderd.

  • 6.

    Voor de toepassing van het bepaalde in het vierde lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen reclamebelasting of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.

 

Artikel 8 Wijze van heffing

De reclamebelasting wordt geheven bij wege van aanslag.

 

Artikel 9 Vrijstellingen

De reclamebelasting wordt niet geheven voor openbare aankondigingen:

  • a.

    die korter dan 13 weken aanwezig zijn, tenzij deze openbare aankondigingen zijn aangebracht in een voorziening waarin, waaraan of waarop wisselende openbare aankondigingen worden aangebracht, die individueel korter dan dertien weken zijn, maar waarbij de verschillende openbare aankondigingen gezamenlijk dertien weken of meer aanwezig zijn;

  • b.

    die als algemene bewegwijzering waarmee een algemeen belang wordt gediend, kunnen worden aangemerkt;

  • c.

    die door de gemeente of in opdracht van de gemeente zijn geplaatst of aangebracht, als en voor zover de openbare aankondiging geschiedt ter uitvoering van de publieke taak;

  • d.

    die door (semi-)overheden of culturele, maatschappelijke of daarmee gelijk te stellen lichamen met ideële doelstellingen zijn aangebracht en betrekking hebben op activiteiten die uitsluitend een cultureel, maatschappelijk, charitatief of ideëel belang dienen;

  • e.

    aangebracht door of namens winkeliersverenigingen of centrummanagement, waarbij het reclameobject uitsluitend bestaat uit een vlag, banier of zuil met de naam van de winkeliersvereniging of het centrummanagement;

  • f.

    aangebracht op bouwterreinen, voor zover deze opschriften rechtstreeks betrekking hebben op de op dat terrein in uitvoering zijnde bouwwerkzaamheden;

  • g.

    die door politieke partijen zijn aangebracht en die een ideëel belang dienen;

  • h.

    die onderdeel uitmaken van voor de verkoop of verhuur bestemde artikelen en producten in een etalage of in de winkel;

  • i.

    bestemd voor de verkoop of verhuur van onroerende zaken, indien deze aanwezig zijn in de onmiddellijke nabijheid van de te verkopen of te verhuren zaak;

  • j.

    aangebracht op scholen, zorginstellingen, ziekenhuizen, kerken en moskeeën, en die uitsluitend betrekking hebben op de functie van het gebouw.

 

Artikel 10 Termijnen van betaling

  • 1.

    De aanslagen moeten worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 2.

    In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan meer is dan € 35,00 of minder dan € 4.000,00 dat de aanslagen moeten worden betaald in drie gelijke maandelijkse termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3.

    In gevallen bedoeld in het tweede lid geldt in afwijking in zoverre van het aldaar bepaalde, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in elf gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 4.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen

 

Artikel 11 Kwijtschelding

Van deze belasting wordt geen kwijtschelding verleend.

 

Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de reclamebelasting.

 

Artikel 13 Inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2019.

 

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening reclamebelasting bedrijventerreinen Grave 2019.

 

Aldus besloten door de raad van de gemeente Grave in zijn openbare vergadering

van 11 december 2018.

 

 

De raad voornoemd,

 

M.J. Swinkels

 

A.M.H. Roolvink Msc

griffier

 

Voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

Bijlage 1 bij de Verordening reclamebelasting bedrijventerreinen Grave 2019

 

Als aangewezen gebieden, bedoeld in artikel 2 van de verordening, gelden de op de bijgevoegde kaart geel gearceerde gedeelten.

 

 

Toelichting op de Verordening reclamebelasting bedrijventerreinen Grave 2019

 

 

Algemeen

De verordening is gebaseerd op de tekst van artikel 227 van de Gemeentewet.

 

Omdat sprake is van een belasting, hoeft er tegenover het heffen van de reclamebelasting geen individuele tegenprestatie of kostenpost te staan van de gemeente. De opbrengst vloeit in de algemene middelen en de gemeente kan die aanwenden naar eigen inzicht. De reclamebelasting wordt dan ook primair als een algemeen dekkingsmiddel opgevat.

 

In dit geval is het de bedoeling dat de opbrengst van de reclamebelasting in de vorm van een subsidie aan de stichting wordt verstrekt ten behoeve van het financieren van activiteiten en voorzieningen op de bedrijventerreinen. De reclamebelasting is dus niet bedoeld om openbare aankondigingen terug te dringen. De reclamebelasting is een objectieve belasting. Dat houdt onder andere in dat in beginsel alle openbare aankondigingen in de reclamebelasting moeten worden betrokken. Maar om de heffing in de praktijk uitvoerbaar te houden zijn in artikel 9 vrijstellingen opgenomen. Zie hiervoor de toelichting op artikel 9 hierna.

 

Heffing van reclamebelasting in een beperkt gebied van de gemeente is onder voorwaarden toegestaan. Omdat slechts in een deel van de gemeente wordt geheven is een kaart als bijlage bij de verordening opgenomen. Zie bijlage 1.

 

In de verordening is gekozen voor heffing op basis van de waarde die is vastgesteld op grond van de Wet waardering onroerende zaken (de WOZ-waarde). De gemeente mag volgens de Gemeentewet de heffingsmaatstaf voor een belasting namelijk zelf bepalen. Het bedrag van een gemeentelijke belasting mag echter niet afhankelijk worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. Zowel de WOZ-waarde als het hebben van een reclame-uiting voldoen hieraan en zijn objectief vast te stellen.

 

 

B Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud en toepassing van in de verordening voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1.

 

Artikel 2 Gebiedsomschrijving

Heffing binnen een beperkt gebied

Reclamebelasting kan worden ingevoerd in slechts een deel van de gemeente. Daarbij geldt wel als voorwaarde dat de gemeente hiervoor een objectieve en redelijke grond heeft.

 

Artikel 3 Belastbaar feit

Geheven wordt voor openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg. Uiteraard onder de voorwaarden die in deze verordening zijn bepaald.

 

Openbare aankondiging

Artikel 227 van de Gemeentewet, noch enige andere (fiscale) wet geeft een definitie van het begrip openbare aankondiging. Daardoor moet aansluiting worden gezocht bij het spraakgebruik. In beginsel vallen alle openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg onder de reclamebelasting.

 

Het gaat overigens om de openbare aankondiging zelf en niet om het voorwerp waarop die aankondiging zich bevindt. Bij een reclametekst op een gevelbord bijvoorbeeld is de aankondiging op het bord belast en niet het bord zelf.

 

Bij openbare aankondigingen kan gedacht worden aan schriftelijke aankondigingen, foto’s, tekeningen, logo’s, stickers, raam- en aanplakbiljetten, teksten en figuren op gevelborden, etalageruiten, lichtbakken, vlaggen, neonreclames, merken, emblemen en andere beeldbepalende kenmerken. De belastingrechter oordeelde dat een muurschildering met daarnaast een logo van een bedrijf en een op het bedrijf slaande tekst, een openbare aankondiging is in de zin van de reclamebelasting (Hoge Raad 30 maart 2007, nr 42353, LJN: AX2154 en de samenhangende verwijzingsprocedure Hof Amsterdam, 6 maart 2009, nr. 0700180, LJN: BH6990).

 

De rechtbank Utrecht (11 november 2009, nr. SBR 09/581,Veenendaal, niet gepubliceerd) oordeelde dat onder het wettelijk begrip ‘openbare aankondiging’ niet slechts reclame in engere zin valt, maar meer in het algemeen elke tot het publiek gerichte mededeling van commerciële dan wel ideële aard waarmee de aandacht wordt getrokken voor een dienst, een product of een boodschap. Hieruit valt naar het oordeel van de rechtbank af te leiden dat het niet gaat om de vraag welk (commercieel of ideëel) belang beoogd wordt met het betreffende opschrift, maar louter om de vraag of het opschrift tot doel heeft de aandacht van het publiek te trekken voor dit object of onderwerp. Ook ideële uitingen voor een bepaalde boodschap vallen volgens de jurisprudentie onder het begrip ‘openbare aankondiging’. In die zin is voor de vraag of een opschrift al dan niet als openbare aankondiging belastingplichtig is, niet relevant wat de achterliggende gedachte is voor het trekken van aandacht van het publiek. Het is dus ook niet relevant of er met een opschrift al dan niet beoogd wordt reclame te maken. Het opschrift “huisartsenpraktijk X” is volgens de rechtbank aan te merken als een openbare aankondiging, omdat het opschrift duidelijk maakt aan mensen die de praktijk zoeken dat de huisartsenpraktijk in een bepaald pand is gevestigd. Daarmee richt het opschrift zich tevens tot het publiek in het algemeen.

 

 

Echter, openbare aankondigingen zoals de vermelding van openings- en sluitingstijden en aanduidingen die aangeven waar de hoofdingang van een gebouw zich bevindt, zijn geen openbare aankondiging in de zin van de reclamebelasting. Hof Amsterdam oordeelde dat dergelijke aankondigingen slechts bijkomstig de aandacht vestigen op het gebouw ten einde deel te nemen aan het economische verkeer en daarmee zakelijke belangen te bevorderen (Hof Amsterdam 30 januari 1998, nr. 96/1387, Belastingblad 1998 blz. 530, LJN: AA4190).

 

Een aankondiging is openbaar indien het publiek vanaf de openbare weg de aankondigingen visueel kan waarnemen. Aankondigingen in gebouwen zijn meestal niet zichtbaar vanaf de openbare weg en in dat geval daardoor niet belastbaar. Rechtbank ’s-Gravenhage oordeelde dat openbare aankondigingen die door de bladeren van bomen tijdelijk slecht zichtbaar zijn, wel onder de reclamebelasting vallen (Rb. ’s-Gravenhage 16 augustus 2006, nr. 05/8066, LJN: AY8441).

 

In artikel 9 is via de vrijstellingen geregeld welke openbare aankondigingen niet in de heffing worden betrokken omdat het doel en de strekking van deze reclamebelasting daarvoor aanleiding geeft.

 

Het begrip openbare weg

De Gemeentewet geeft geen definitie van het begrip openbare weg. De belastingrechter knoopt voor het begrip ‘openbare weg’ aan bij de definitie uit de Wegenwet (Hof Leeuwarden 30 oktober 1967, BNB 1968/214 inzake de straatbelasting en Hoge Raad 21 september 2001, nr. 35502, Belastingblad 2001, blz. 996 inzake de OZB). Volgens artikel 1 van de Wegenwet moet onder weg mede worden verstaan: voetpad, rijwielpad, jaagpad, dreef, molenweg, kerkweg en andere verkeersbanen voor beperkt gebruik. Ook een brug wordt aangemerkt als weg.

 

Samenvattend geldt dat een weg openbaar is wanneer deze daadwerkelijk voor iedereen toegankelijk is. Het is daarbij niet van belang wie eigenaar is van de weg. Een weg is niet openbaar als deze alleen op verzoek voor een ieder toegankelijk is.

 

 

Artikel 4 Belastingplicht

De reclamebelasting wordt geheven van de gebruiker van de vestiging, waarop en/of waarbij één of meer reclameobjecten zijn aangebracht.

 

Artikel 5 Grondslag van heffing en belastingtarief

Via met name dit artikel wordt de keuze voor de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf geregeld.

 

Verder is in dit artikel geregeld hoe om te gaan met de berekening van de aanslag voor verschillende onroerende zaken die direct naast elkaar gelegen zijn en door één organisatie of bedrijf tezamen voor één doel worden gebruik. De gezamenlijke WOZ-waarde vormt dan de basis voor de heffing. Als er sprake van een woongedeelte in de WOZ-waarde, wordt deze waarde buiten de berekening van de aanslag gelaten. Over de wijze waarop de tarieven tot stand zijn gekomen, wordt kortheidshalve verwezen naar het raadsvoorstel.

 

Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingtijdvak of zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht. Hiermee kunnen de aanslagen tezamen op één aanslagbiljet worden opgelegd met de overige gemeentelijke jaarheffingen. Wel is het mogelijk dat de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt of eindigt. Daarvoor zijn bepalingen opgenomen zodat er alsnog een aanslag kan worden opgelegd of eventueel ontheffing worden verleend.

 

Artikel 9 Vrijstellingen

De Gemeentewet kent voor de reclamebelasting geen verplichte vrijstellingen. Wel kan de gemeenteraad in de verordening reclamebelasting zogenoemde facultatieve vrijstellingen opnemen. De raad heeft daarvoor een ruime bevoegdheid. Een beperking bij het opnemen van vrijstellingen in de verordening is, dat een vrijstelling objectief moet zijn om te voorkomen dat toepassing van de vrijstelling leidt tot strijdigheid met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel. Het is wenselijk om de heffing in de praktijk uitvoerbaar te houden en daarom een aantal objectieve vrijstellingen op te nemen. Het gaat om vrijstellingen die voor zich spreken en ook gelden voor de reclamebelasting in het centrumgebied van Grave.

 

Artikel 10 Termijnen van betaling

Deze bepaling is identiek aan die in de verordeningen van alle gemeentelijke jaarheffingen zoals de onroerendezaakbelastingen en rioolheffing die gecombineerd op één aanslagbiljet worden opgelegd. Hiermee kan de aanslag reclamebelasting op ditzelfde biljet worden opgelegd.

 

Artikelen 6, 8, 11, 12, 13 en 14

Deze (standaard)bepalingen spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.

 

 

 

 

Naar boven