Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2019

 

De raad van de Gemeente Alphen aan den Rijn;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 6 november 2018;

Gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

 

Besluit vast te stellen de:

 

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2019

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

a perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;

b gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente, waarbij onder voorziening ook wordt begrepen een gemeentelijke sloot;

c water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater of oppervlaktewater.

 

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan haar zorgplicht voor:

a de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

b de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

 

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

1 De belasting wordt geheven van degene die het gebruik heeft van een perceel:

- dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, en/of

- waarbij via dit perceel afvloeiend water direct of indirect op een gemeentelijke voorziening of combinatie van voorzieningen wordt afgevoerd, en/of

- waarbij een direct of indirect belang tot nakoming van de gemeentelijke zorgplicht van het in artikel 2 lid a en/of artikel 2 lid b genoemde bestaat.

2 Met betrekking tot de belasting wordt als degene die het gebruik heeft, de gebruiker, aangemerkt degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt of persoonlijk recht gebruikt.

3 Voor het bepalen van het aantal personen, als bedoeld in artikel 7 lid 1, wordt uitgegaan van het gebruik zoals dit zich voordoet aan het begin van het belastingjaar.

4 Indien het gebruik van het perceel eerst in de loop van het belastingjaar aanvangt, wordt voor het bepalen van het aantal personen, zoals bedoeld in artikel 7 lid 1, uitgegaan van het gebruik zoals dit zich voordoet op de eerste van de maand volgend op de aanvang van het gebruik zoals dit bij de gemeente bekend staat.

5 Ingeval een gedeelte van een perceel, niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4, voor gebruik is afgestaan, wordt als gebruiker aangemerkt degene die dat gedeelte in gebruik heeft afgestaan.

6 Ingeval er sprake is van het ter beschikking stellen van een perceel voor kortstondig volgtijdig gebruik, wordt als gebruiker aangemerkt degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.

 

Artikel 4 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een perceel, als bedoeld in artikel 3, blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte.

 

Artikel 5 Vrijstellingen

1 In afwijking in zoverre van artikel 3 worden bij de heffing buiten aanmerking gelaten:

a bebouwde percelen, zijnde in hoofdzaak een niet-woning, met een bebouwde oppervlakte van minder dan 30 m2;

b openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;

c onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs;

d straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;

e plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

f zonneweiden, zijnde een vorm van duurzame energieopwekking, waarbij in veldopstelling op de grond een groot oppervlak zonnepanelen wordt geplaatst, die bedrijfsmatig worden geëxploiteerd.

2 De vrijstelling met betrekking tot de in het eerste lid onderdeel c bedoelde onroerende zaken geldt alleen voor zover de gemeente van die zaken het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

 

Artikel 6 Maatstaf van heffing

1 De rioolheffing wordt geheven naar een vast bedrag per perceel, indien deze in hoofdzaak een woning betreft.

2 De rioolheffing wordt geheven naar de waarde van het economische verkeer van het perceel, indien deze in hoofdzaak niet-woning betreft.

3 Ingeval het perceel een niet-woning is, is de waarde in het economische verkeer de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde zoals deze voor het in artikel 8 bedoelde kalenderjaar geldt.

4 Ingeval voor het perceel geen waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld, wordt de heffingsmaatstaf van dat perceel bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

 

Artikel 7 Belastingtarieven

1 Woningen

De belasting bedraagt per jaar, per perceel als bedoeld artikel 6 lid 1, zijnde in hoofdzaak een woning, indien deze:

a wordt gebruikt door één persoon € 168,12;

b wordt gebruikt door twee of meer personen € 230,16.

 

2 Niet-woningen

De belasting bedraagt per jaar, per perceel als bedoeld artikel 6 lid 2, zijnde niet in hoofdzaak een woning; 0,0867% van de WOZ-waarde. Daarbij geldt een minimum belastingbedrag van € 168,12 en een maximum belastingbedrag van € 4.300.

 

Artikel 8 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

 

Artikel 9 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

 

Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

1 De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij aanvang van de belastingplicht.

2 Indien de belastingplicht in de loop van het jaar aanvangt en gebruiker nog niet eerder als belastingschuldige voor hetzelfde belastbare feit een aanslag is opgelegd, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelte van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

3 Indien de belastingplicht in de loop van het jaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

4 Het tweede en het derde lid zijn, bij percelen zijnde in hoofdzaak een woning, niet van toepassing indien de belastingschuldige binnen de gemeente verhuist en aldaar met een gelijk aantal personen een ander perceel in gebruik neemt.

5 Indien in de loop van het belastingjaar sprake is van een wijziging in het aantal personen dat gebruik maakt van het perceel, wordt het belastingtarief aangepast conform het van toepassing zijnde tarief genoemd in artikel 7 lid 1 van deze verordening.

6 Indien het totale aanslagbiljetbedrag beneden de € 5 blijft, wordt geen belasting geheven. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen rioolheffing of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.

 

Artikel 11 Termijnen van betaling

1 In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn twee maanden later.

2 In afwijking van het eerste lid kunnen de aanslagen in gevallen, waarbij de belastingschuldige aan de gemeente een automatische incasso heeft verstrekt, in maximaal tien gelijke maandelijkse termijnen worden voldaan. De eerste termijn vervalt daarbij op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

3 In aanvulling op het tweede lid geldt dat betaling in termijnen alleen mogelijk is, indien het totaal verschuldigde bedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen minimaal € 50 doch minder dan € 5.000 bedraagt.

4 In afwijking van hetgeen in het tweede lid is bepaald, worden, indien de belastingplicht eerst in de loop van het belastingjaar aanvangt, dan wel de belasting later dan in de tweede maand van het belastingjaar wordt opgelegd, de termijnen van betaling bij automatische incasso beperkt tot het aantal volle termijnen dat nog van de genoemde tien gelijke termijnen resteert. Met dien verstande dat een minimum aantal van zes termijnen overblijft.

5 In afwijking van hetgeen in het tweede lid is bepaald, worden, indien de belasting eerst in één van de volgende kalenderjaren wordt opgelegd, de termijnen van betaling bij automatische incasso beperkt tot zes gelijke termijnen.

6 De in dit artikel genoemde gelijke termijnen worden afgerond op twee decimalen. Afwijkingen en afrondingsverschillen in de te betalen termijnen zijn toegestaan.

7 De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in dit artikel gestelde termijnen.

 

Artikel 12 Kwijtschelding

Bij de invordering van rioolheffing wordt geen kwijtschelding verleend.

 

Artikel 13 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.

 

Artikel 14 Inwerkingtreding en citeertitel

1 De 'Verordening rioolheffing 2018’, vastgesteld bij raadsbesluit van 14 december 2017 van de gemeente Alphen aan den Rijn, wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2019, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2 Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

3 De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2019.

4 Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening rioolheffing 2019’.

 

Vastgesteld door de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn in de openbare raadsvergadering van 13 december 2018.

De griffier, de voorzitter,

Drs. J.A.M. Timmerman, mr. drs. J.W.E. Spies

Naar boven