Gemeenteblad van Maassluis
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Maassluis | Gemeenteblad 2018, 267229 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Maassluis | Gemeenteblad 2018, 267229 | Verordeningen |
Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Maassluis houdende regels omtrent re-integreren Re-integratieverordening Participatiewet MVS 2019
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder
Hoofdstuk 2. Beleid en financiën
Artikel 2. Algemene bepalingen en verdeling
Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk.
Het college is bevoegd om, binnen de door de raad gestelde financiële kaders, voor alle in deze verordening opgenomen voorzieningen vooraf per voorziening per kalenderjaar een maximum vast te stellen voor het aantal te verstrekken voorzieningen en/of een maximumbedrag dat beschikbaar is voor de verstrekking van die voorzieningen. Als de benutting van de voorzieningen daar aanleiding voor geeft, is het college bevoegd om, binnen vastgestelde budgetten, financiële middelen over te hevelen naar andere voorzieningen.
Artikel 8. Participatievoorziening beschut werk
Artikel 9. Ondersteuning bij leer-werktraject
Het college kan ondersteuning aanbieden aan een persoon ten aanzien van wie het college van oordeel is dat een leer-werktraject nodig is, voor zover deze ondersteuning nodig is voor het volgen van een leer-werktraject en het personen betreft:
Artikel 10. Persoonlijke ondersteuning
Aan een persoon die behoort tot de doelgroep met een arbeidsbeperking, kan het college persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken aanbieden in de vorm van structurele begeleiding als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten.
Artikel 11. Meeneembare voorzieningen
Het college kan aan de persoon, behorend tot de doelgroep, die arbeid in dienstbetrekking verricht of gaat verrichten of arbeid op een proefplaatsing verricht of gaat verrichten, voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid, het volgen van scholing of opleiding.
Artikel 15. Beëindiging van voorzieningen
Het college kan een voorziening beëindigen als:
de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt;
Artikel 16. Intrekken oude verordening en overgangsrecht
Een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van de Re-integratieverordening Participatiewet Gemeente Maassluis 2015, behoudt deze voorziening voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden van de Re-integratieverordening Participatiewet Gemeente Maassluis 2015 voor de duur:
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 20 november 2018.
De griffier,
mr. R. van der Hoek
De voorzitter,
dr. T.J. Haan
Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.
Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.
De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7 eerste lid, onder a, van de Participatiewet. Het betreft:
personen als bedoeld in de artikelen 34a vijfde lid, onderdeel b, 35 vierde lid, onderdeel b, en 36 derde lid, onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA) tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d is verleend;
Artikel 2. Evenwichtige verdeling en financiering
Op grond van artikel 8a tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet moet de gemeenteraad in de verordening de verdeling van de voorzieningen over personen, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van die personen. Hierin ligt besloten dat de gemeenteraad ook rekening houdt met de omstandigheden en functionele beperkingen van personen met een handicap. Dit is in overeenstemming met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. De doelstelling van dit verdrag is het bevorderen, beschermen en waarborgen van het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid en het bevorderen van de eerbiediging van hun inherente waardigheid. In dit artikel is aan het voorgaande uitvoering gegeven.
Het college moet bij de inzet van de voorzieningen rekening houden met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. In artikel 2, derde lid, is opgenomen waarmee het college in ieder geval rekening moet houden.
Verstrekkingen-/subsidieplafond
De vaststelling van de voor re-integratievoorzieningen beschikbare budgetten is vanzelfsprekend voorbehouden aan de raad, maar het is wenselijk dat het college binnen de budgettaire kaders van de begroting instrumenten heeft om de hoeveelheid voorzieningen en de daarmee gemoeide uitgaven in de greep te houden.
In het derde lid van artikel 2 is daarom de bevoegdheid voor het college opgenomen om een maximum te stellen aan het aantal voorzieningen en/of het met de voorzieningen gemoeide bedrag. Als het vastgestelde maximum bereikt is, is dat op zichzelf voldoende grond om geen voorziening meer aan te bieden en een verzoek van een persoon af te wijzen.
Een werkstage is gericht op het uitbreiden van kennis en ervaring en onderscheidt zich van een gewone arbeidsovereenkomst. Bij een beoordeling of er al dan niet sprake is van een arbeidsovereenkomst dient aan de volgende drie criteria te worden getoetst: persoonlijk verrichten van arbeid, loon en gezagsverhouding. Daarbij dient tevens te worden gekeken naar een aantal andere aspecten, zoals de bedoeling van de partijen en wat al dan niet schriftelijk is overeengekomen. Volgens vast jurisprudentie dient vooral te worden gekeken naar de feitelijke invulling van de overeenkomst van het geval. De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage geen sprake van een beloning.
Volgens de Participatiewet dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling nog een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop.
Onder 'sociale activering' wordt verstaan: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie (artikel 6 eerste lid, onderdeel c, Participatiewet). Bij activiteiten in het kader van sociale activering kan worden gedacht aan het zelfstandig, zonder externe begeleiding, verrichten van vrijwilligerswerk of deelnemen aan activiteiten in de wijk of buurt.
Het college kan aan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering voor zover de mogelijkheid bestaat dat hij op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening
Sociale activering heeft tot doel personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt terug te leiden naar de arbeidsmarkt, of als dit nog niet mogelijk is, als tussendoel te bevorderen dat personen zelfstandig kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven. Hieruit volgt dat als het einddoel, arbeidsinschakeling, niet kan worden bereikt, er geen grond is die persoon te verplichten om gebruik te maken van een voorziening gericht op sociale activering.
Het college stemt duur activiteiten af op de persoon
In het tweede lid geeft het college de mogelijkheid om de duur van activiteiten in het kader van sociale activering nader te bepalen. Het college moet de duur afstemmen op de mogelijkheden en capaciteiten van een persoon. Gezien de mogelijk sterk verschillende behoeften op dit gebied, zal een al te rigide termijn moeilijk te geven zijn.
Toelichting Artikel 5. Detacheringsbaan
Het doel van de detacheringsbaan is het opdoen van werknemersvaardigheden en werkervaring.
De voorziening detacheringsbaan biedt twee mogelijkheden om personen uit de doelgroep een dienstverband in de vorm van een detachering aan te bieden:
Het college biedt een dienstverband in de vorm van een detachering aan. De persoon die behoort tot de doelgroep komt dan in dienst van het college en wordt gedetacheerd bij een andere werkgever, de inlener. Tijdens het dienstverband worden de mogelijkheden onderzocht om de werknemer bij de inlener of een andere werkgever in dienst te laten treden.
Voordat de voorziening Detacheringsbaan start, worden er twee afspraken gemaakt:
Onder startkwalificatie wordt verstaan een havo of vwo-diploma of een diploma van het middelbaar beroepsonderwijs mbo niveau twee. Scholing kan worden aangeboden aan personen met of zonder een dergelijke startkwalificatie. Vooral voor personen zonder startkwalificatie kan scholing noodzakelijk zijn voor de re-integratie.
Personen jonger dan 27 jaar, die nog mogelijkheden hebben binnen het uit 's Rijks kas bekostigde onderwijs, hebben een scholingsplicht en kunnen sinds 1 juli 2012 geen voorziening ontvangen die hen ondersteunt bij de arbeidsinschakeling (artikel 7, derde lid, onderdeel a, jo artikel 13, tweede lid, van de Participatiewet). [Dit is voor de volledigheid opgenomen in het derde lid van artikel 6 van deze verordening.]
Scholing in combinatie met participatieplaats
Wanneer een persoon, die in aanmerking komt voor een participatieplaats, niet over een startkwalificatie beschikt, dan moet het college aan deze persoon scholing of opleiding aanbieden. Dit geldt vanaf zes maanden na aanvang van de werkzaamheden op de participatieplaats. De scholing of opleiding moet zijn gericht op vergroting van de kansen op de arbeidsmarkt. Het college hoeft aan een persoon alleen geen scholing of opleiding aan te bieden als dergelijke scholing of opleiding naar zijn oordeel de krachten of bekwaamheden van de persoon te boven gaan of als naar zijn oordeel scholing of opleiding niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van de persoon. Dit volgt uit artikel 10a, vijfde lid, van de Participatiewet.
Zie artikel 7 van deze verordening over de voorziening participatieplaatsen.
Een participatieplaats is bedoeld voor personen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk (artikel 7, achtste lid, van de Participatiewet en het eerste lid van artikel 7 van deze verordening). Het college kan dan ook enkel aan personen van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand een participatieplaats aanbieden.
Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Het gaat om een functie die gecreëerd is voor de persoon met het oog op in de persoon gelegen factoren en mogelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling. Het is geen functie die door een betaalde werknemer verricht zou kunnen worden. De gecreëerde werkzaamheden en het leren werken of het opnieuw wennen aan werk staan centraal. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan hiermee worden beoordeeld of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een persoon bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal twee jaar (artikel 10a van de Participatiewet). Na negen maanden wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidsinschakeling heeft vergroot (artikel 10a, achtste lid, van de Participatiewet). Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Als de gemeente concludeert dat voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden (artikel 10a, negende lid, van de Participatiewet). Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats (artikel 10a, tiende lid, van de Participatiewet).
De persoon die werkzaamheden verricht op een participatieplaats heeft recht op een premie voor het eerst na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden na aanvang van de additionele werkzaamheden (artikel 10a, zesde lid, van de Participatiewet). Voorwaarde is dat de persoon naar het oordeel van college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt. Hierin wordt onder andere gekeken naar inzet, aanwezigheid en motivatie. De hoogte van de premie moet in de verordening vastgelegd worden (artikel 8a, eerste lid, sub d, van de Participatiewet). De premie wordt vrijgelaten op grond van artikel 31, tweede lid, sub j, van de Participatiewet. In verband hiermee is de hoogte van de premie begrensd door het in de vrijlatingsbepaling genoemde bedrag. Daarnaast moet bij het bepalen van de hoogte van de premie ook de risico's van de armoedeval worden betrokken.
Rekening houdend met bovenstaande is de premie vastgesteld op telkens € 150,- per zes maanden.
Artikel 8. Participatievoorziening beschut werk
Het college biedt de voorziening beschut werk aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat niet van een reguliere werkgever redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij deze in dienst neemt, behoort tot de doelgroep, artikel 7, eerste lid, sub a Participatiewet, of een persoon is aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt. Deze verplichting geldt tot wanneer de vastgestelde aantallen beschut werkplekken zijn bereikt (artikel 10b, zesde lid, Participatiewet).
In dit artikel is tot uitdrukking gebracht dat aanspraak bestaat op de genoemde ondersteunende voorzieningen (op de arbeidsinschakeling).
Nadat het college heeft vastgesteld, dat iemand tot de doelgroep voor beschut werk behoort, dient deze persoon geplaatst te worden op een beschut werkplek.
In de wetenschap dat een plaatsing afgestemd moet worden op de persoonlijke eigenschappen en omstandigheden van betrokkene, moet dit maatwerk zijn, dat niet altijd direct tot plaatsing op een geschikte werkplek zal leiden. Het college is verplicht om ter overbrugging van de periode tot de plaatsing deze persoon voorzieningen (op de arbeidsinschakeling) aan te bieden die bijdragen aan een succesvolle plaatsing. De voorzieningen die hiervoor aangeboden worden zijn genoemd in het tweede lid. Welke (combinatie van) voorziening(en) in een concreet geval ingezet wordt, zal gezien het maatwerkkarakter van dat geval afhangen.
Artikel 9. Ondersteuning bij leer-werktraject
Op grond van artikel 10f Participatiewet kan het college ondersteuning bij leer-werktrajecten bieden. De voorziening "ondersteuning bij leer-werktrajecten" is inzetbaar voor jongeren van 16 of 17 jaar die dreigen uit te vallen uit school en door middel van een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen. Om te voorkomen dat jongeren uitvallen, wordt de mogelijkheid geboden extra ondersteuning te bieden.
Deze voorziening kan ook worden ingezet ter voorkoming van schooluitval bij jongeren van 18 tot 27 jaar.
Artikel 10f van de Participatiewet bepaalt voorts dat het college uitsluitend ondersteuning bij een leer-werktraject kan aanbieden aan personen:
Ondersteuning bij een leer-werktraject kan alleen worden ingezet als:
Ondersteuning bij leer-werktrajecten is een re-integratievoorziening ter voorziening in de ondersteuningskosten die nodig zijn bij leer-werktrajecten, te weten kosten van begeleiding op of naar een leerwerktraject.
Artikel 10f Participatiewet biedt dan ook niet de mogelijkheid een re-integratievoorziening aan te bieden:
Artikel 10. Persoonlijke ondersteuning
Het gaat in dit artikel om een voorziening zoals een jobcoach, die op vaste tijden en gedurende een langere periode de werknemer met beperkingen bij het verrichten van zijn taken ondersteunt. Het moet dan ook gaan om een systematische ondersteuning. Daarnaast moet de ondersteuning noodzakelijk zijn in die zin, dat de werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid niet zijn werkzaamheden zou kunnen verrichten. Persoonlijke ondersteuning heeft tot doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn.
Wanneer een werkgever iemand uit de doelgroep in dienst wil nemen maar nog twijfelt over de vraag of de betreffende persoon wel de juiste is voor de invulling van de functie, dan kan een proefplaatsing, al dan niet met behoud van uitkering, worden ingezet. De persoon treedt gedurende de proefplaatsing niet in dienst bij de werkgever.
Ingeval van een proefplaatsing heeft de werkgever de nadrukkelijke intentie de persoon na afloop van de proefplaatsing (eventueel met loonkostensubsidie) in dienst te nemen. In het tweede lid is bepaald dat een proefplaatsing niet langer duurt dan twee maanden. In uitzonderingsgevallen en mits goed gemotiveerd kan deze termijn met maximaal een maand worden verlengd. Daarmee is de duur van de proefplaatsing nooit langer dan drie maanden. Door deze beperking in de duur wordt voorkomen dat werkgevers de proefplaatsing gaan gebruiken als langdurige, goedkope arbeid.
Artikel 13. Plaatsingssubsidie voor personen zonder arbeidsbeperking
De in dit artikel geregelde loonkostensubsidie is een andere dan de loonkostensubsidie zoals bedoeld in de artikelen 10c en 10d van de Participatiewet. Die loonkostensubsidie is specifiek bedoeld voor personen met een arbeidsbeperking. De in dit artikel opgenomen plaatsingssubsidie is niet gericht op personen met een arbeidsbeperking, maar ondersteunt personen die een achtstand hebben bij het betreden van de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld doordat ze al wat ouder zijn of moeten wennen aan het verdelen van zorgtaken en arbeid.
Het doel van de plaatsingssubsidie is het bieden van compensatie, dan wel een financiële prikkel, voor het feit dat de werkgever een persoon (nog) niet ten volle kan inzetten door zijn achterstand op de arbeidsmarkt.
Rato berekening plaatsingssubsidie:
De plaatsingssubsidie wordt in het geval er minder dan 32 uur wordt gewerkt als volgt worden berekend: (aantal uren:32) * 2000 of 4000 = plaatsingssubsidie.
De plaatsingsubsidie heeft zijn grondslag in de Participatiewet, artikel 10c, zodoende is de Algemene Subsidieverordening niet van toepassing.
De plaatsingsubsidie wordt uiterlijk drie maanden na de start van de werkzaamheden, en wanneer de werknemer nog bij dezelfde werkgever werkt, vastgesteld en verleend.
Artikel 14. Vergoeding noodzakelijke kosten
Het college kan als onderdeel van een re-integratietraject aan de doelgroep naast scholing en training (zie artikel 8) een vergoeding verstrekken voor andere voorzieningen (zoals bijvoorbeeld reiskosten en werkkleding). Het doel van het verstrekken van vergoedingen is het wegnemen van financiële belemmeringen met betrekking tot het deelnemen aan een re-integratietraject. Een individuele beoordeling moet ten grondslag liggen aan de noodzaak tot toekenning van de vergoeding. In het tweede lid van dit artikel is opgenomen dat het college nadere regels stelt ten aanzien van de soort kosten, de hoogte en de duur van de vergoeding en de voorwaarden waaronder een vergoeding kan worden verstrekt.
Artikel 15. Beëindiging van voorzieningen
Het college kan een voorziening beëindigen in de gevallen zoals opgenomen in artikel 15 van deze verordening. Een voorziening wordt bijvoorbeeld beëindigd als een persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt.
Terugvordering van re-integratiekosten
De Participatiewet voorziet niet in een terugvorderingsgrond van re-integratiekosten die onnodig zijn gemaakt. Noch van een bijstandsgerechtigde, noch van een niet-bijstandsgerechtigde kunnen die kosten worden teruggevorderd. Terugvordering is alleen mogelijk op grond van het Burgerlijk Wetboek als daarover vooraf afspraken zijn vastgelegd of op grond van artikel 4:85 van de Algemene wet bestuursrecht, wanneer de voorwaarden in een beschikking zijn opgenomen.
Artikel 16. Intrekken oude verordening en overgangsrecht
In artikel 16 is onder andere het overgangsrecht neergelegd. Het kan voorkomen dat personen een voorziening toegekend hebben gekregen op grond van de oude re-integratieverordening, die niet meer voldoet aan de voorwaarden uit deze verordening. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie waarin de oude re-integratieverordening voorzieningen bevat die na inwerkingtreding van deze verordening niet meer worden verstrekt. Ook is het denkbaar dat een persoon op grond van de oude re integratieverordening wel in aanmerking zou komen voor een voorziening, maar door inwerkingtreding van deze verordening niet meer. De toegekende voorziening zou dan moeten worden beëindigd. Om dit te voorkomen is in artikel 16, tweede lid, geregeld dat dergelijke voorzieningen worden behouden voor een bepaalde duur. Een dergelijke voorziening wordt behouden voor ten hoogste de duur van 12 maanden of - als de verstrekkingstermijn eerder afloopt - voor de duur dat deze is verstrekt. Dit uiteraard voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Re-integratieverordening Participatiewet Gemeente Maassluis 2015. Wordt niet meer aan die voorwaarden voldaan, dan moet de voorziening worden beëindigd, bijvoorbeeld als een belanghebbende geen aanspraak meer heeft op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling. De periode van 12 maanden begint te lopen vanaf het moment van inwerkingtreding van deze verordening.
Voortzetten toegekende voorzieningen
Toegekende voorzieningen op grond van de Re-integratieverordening Gemeente Maassluis 2015 worden dus in beginsel behouden tot 12 maanden na inwerkingtreding van deze verordening. Na afloop van die periode kan het college besluiten of een voorziening wordt voortgezet (artikel 16, derde lid). Hierbij kan het college rekening houden met al gesloten overeenkomsten. Voortzetting van een voorziening ligt bijvoorbeeld voor de hand als het college is gehouden de kosten van een dergelijke voorziening te voldoen, ongeacht of een persoon nog gebruik maakt van de voorziening. Lopende re-integratievoorzieningen kunnen in beginsel ná inwerkingtreding van deze verordening worden afgerond conform de overeenkomst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2018-267229.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.