Gemeenteblad van Utrecht
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Utrecht | Gemeenteblad 2018, 267034 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Utrecht | Gemeenteblad 2018, 267034 | Verordeningen |
Verordening op de heffing en invordering van Parkeerbelastingen 2019 gemeente Utrecht
De raad van de gemeente Utrecht;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 november 2018 met kenmerk 5259479
gelet op artikel 225 en 228 van de Gemeentewet en de vigerende Parkeerplaatsenverordening;
besluit vast te stellen de Verordening op de heffing en invordering van Parkeerbelastingen 2019 gemeente Utrecht
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a. RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens van 26 juli 1990 (Stb. 459);
b. voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990, met dien verstande dat fietsen en bromfietsen niet als voertuig worden beschouwd;
c. motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990 met inbegrip van brommobielen, zoals bedoeld in artikel 1 onder ia van het RVV 1990;
d. parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;
e. houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig, dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (Stb. 475) aangehouden register van opgegeven kentekens, als houder wordt aangemerkt degene wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;
f. parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van centrale parkeermeters, centrale computer en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;
g. parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats ten aanzien waarvan het parkeren wordt geregeld door parkeerapparatuur;
h. centrale computer: een computer van de gemeente dan wel een computer van het bedrijf of de instantie waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten, bestemd voor de registratie van parkeerbewegingen in het kader van het verlenen van diensten op het gebied van betaald parkeren met gebruik van een telefoon of ander communicatiemiddel;
i. dagkaart: een parkeerkaart, welke na het voldoen van parkeerbelasting op aangifte, bij aanvang van het parkeren afgegeven wordt door parkeerapparatuur en waarmee tegen een gereduceerd tarief tot aan het einde van de betreffende periode waarover parkeerbelasting is verschuldigd, geparkeerd kan worden op de op de parkeerkaart aangegeven parkeerapparatuurplaatsen;
j. avondkaart: een parkeerkaart, welke na het voldoen van parkeerbelasting op aangifte, bij aanvang van het parkeren, afgegeven wordt door parkeerapparatuur en
waarmee tegen een gereduceerd tarief vanaf 19.00 uur tot aan het einde van de betreffende periode waarover parkeerbelasting is verschuldigd, geparkeerd kan worden op de op de parkeerkaart aangegeven parkeerapparatuurplaatsen;
k. belanghebbendenplaats: een parkeerplaats die:
1 is aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990 of
2 is gelegen binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage 1
van het RVV 1990 met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd of
3 van gemeentewege is gemarkeerd voor het parkeren door vergunninghouders;
l. parkeervergunning: een door het college van burgemeester en wethouders verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen;
m. vergunninghouder: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend;
n. houder gehandicaptenparkeerkaart: de natuurlijke persoon aan wie een Europese gehandicaptenparkeerkaart is verstrekt;
o. vergunning voor huur- en leenauto's: een vergunning, afgegeven aan een bewoner van een bepaald deelrayon ten behoeve van het tijdelijk parkeren van een voertuig dat niet op naam van de bewoner staat, krachtens welke het is toegestaan een voertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen in het betreffende (deel)rayon:
p. bezoekersvergunning: een vergunning, afgegeven aan een bewoner van een bepaald (deel)rayon ten behoeve van zijn bezoek, krachtens welke het is toegestaan een voertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuurplaatsen in het betreffende (deel)rayon;
q. mantelzorgvergunning: een vergunning, afgegeven aan een bewoner van een bepaald deelrayon ten behoeve van zijn mantelzorger(s), krachtens welke het is toegestaan een voertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuurplaatsen in het betreffende (deel)rayon;
r. thuiszorgvergunning: een vergunning, afgegeven aan een bewoner van een bepaald deelrayon ten behoeve van zijn thuiszorger(s), krachtens welke het is toegestaan een voertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuurplaatsen in het betreffende (deel)rayon;
s. kraamzorgvergunning: een vergunning, afgegeven aan een bewoner van een bepaald deelrayon ten behoeve van zijn kraamzorger(s), krachtens welke het is toegestaan een voertuig te parkeren op de daartoe aangewezen parkeerapparatuurplaatsen in het betreffende (deel)rayon;
t. autodate-vergunning: een vergunning, afgegeven aan een autodate-organisatie voor een voertuig, waarvan de organisatie de houder is en waartoe aan die organisatie een belanghebbendenplaats is toegekend in het (deel)rayon, krachtens welke het is toegestaan het voertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- of belanghebbendenplaatsen in het betreffende (deel)rayon;
u. rayon: een gedeelte van de stad waar, ingevolge een aanwijzingsbesluit, betaald moet worden voor het parkeren;
v. deelrayon: gedeelte van een rayon.
w. venstertijd: de tijden waarbinnen parkeerbelasting verschuldigd is voor het parkeren op parkeerapparatuurplaatsen;
x. winkelstraatregime: een gedeelte van een winkelstraat waar van maandag tot en met zaterdag van 9.00 tot 18.00 uur en op donderdag tot 21.00 uur niet geparkeerd mag
worden door vergunninghouders, zodat de parkeerplaatsen beschikbaar zijn voor de bezoekers van winkels.
1. Onder de naam parkeerbelastingen worden de volgende belastingen geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
b. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.
2. Onder de naam parkeerplaatsengeld wordt geheven de belasting als bedoeld in artikel 228 Gemeentewet, terzake van parkeerplaatsgebruik, waaronder moet worden verstaan het afzetten van een parkeerapparatuurplaats of een belanghebbendenplaats dan wel het houden van een voorwerp, niet zijnde een voertuig, op of boven een parkeerapparatuurplaats of een belanghebbendenplaats.
1. De belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd.
2. Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:
a. degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen;
b. zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het voertuig, met dien verstande dat:
1. indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het voertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd;
2. indien blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd.
3. De belasting bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, wordt niet geheven van degene die op voet van het tweede lid, onderdeel b, als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, indien deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig gebruik heeft gemaakt en dat hij dat gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.
4. De belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.
5. Het parkeerplaatsengeld, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, wordt geheven van de degene, die de parkeerapparatuurplaats of belanghebbendenplaats afzet of laat afzetten dan wel de in artikel 2, tweede lid bedoelde voorwerpen, niet zijnde een voertuig, op een parkeerapparatuurplaats of op een belanghebbendenplaats houdt.
1. De belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, voor het parkeren van een voertuig op een parkeerapparatuurplaats wordt niet geheven van een houder van een geldige gehandicaptenparkeerkaart.
2. De vrijstelling is uitsluitend van toepassing indien de gehandicaptenparkeerkaart als bedoeld
in het eerste lid met de daartoe bestemde zijde op een van buitenaf duidelijk zichtbare en leesbare plaats direct achter de voorruit van het voertuig is geplaatst.
Artikel 5 Ontstaan van de belastingschuld
1. De belasting bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, voor het parkeren op parkeerapparatuurplaatsen is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.
2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid is de belasting terstond verschuldigd na afloop van het parkeren, indien wordt geheven door middel van het aanmelden bij de centrale computer van de gemeente dan wel van het bedrijf of de instantie waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten, bestemd voor de registratie van parkeerbewegingen in het kader van het verlenen van diensten op het gebied van betaald parkeren met gebruik van een telefoon of ander communicatiemiddel.
3. De belasting bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, is verschuldigd bij de aanvang van het heffingstijdvak waarover de belasting wordt geheven.
4. Het parkeerplaatsengeld, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, is verschuldigd bij de aanvang van de belastingplicht.
Artikel 6 Belastingtarief, belastingtijdvak en maatstaf van de heffing
Het belastingtarief, belastingtijdvak en de maatstaf van heffing zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en de daarvan deel uitmakende tarieventabel.
Artikel 7 Wijze van heffing en termijn van betaling
1. De belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, voor het parkeren op parkeerapparatuurplaatsen, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren.
2. In afwijking in zoverre van het bepaalde in het eerste lid moet de belasting, indien het inwerkingstellen van de parkeerapparatuur geschiedt door middel van het aanmelden bij de centrale computer van de gemeente dan wel van het bedrijf of de instantie waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten, bestemd voor de registratie van parkeerbewegingen in het kader van het verlenen van diensten op het gebied van betaald parkeren met gebruik van een telefoon of ander communicatiemiddel, betaald worden binnen twee maanden na de dag waarop het belastbare feit heeft plaatsgevonden.
3. De belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.
4. Het parkeerplaatsengeld, bedoeld in artikel 2, tweede lid, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald bij de aanvang van de belastingplicht.
5. Een naheffingsaanslag is dadelijk en ineens invorderbaar.
6. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als voldoening op aangifte aangemerkt het inwerking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met
Artikel 8 Ontheffing van parkeerbelasting
1. Indien de belastingplicht in de loop van een kwartaal aanvangt, is de belasting als bedoeld
in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, verschuldigd voor zoveel maanden van de voor dat kwartaal verschuldigde belasting als er in dat kwartaal, na aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
2. Indien de belastingplicht in de loop van het kwartaal eindigt, bestaat voor de belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, aanspraak op ontheffing voor zoveel maanden van de voor dat kwartaal verschuldigde belasting als er in dat kwartaal, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Deze aanspraak geldt niet voor tijdelijke vergunningen als bedoeld onder artikel 3, vierde en vijfde lid ,van de vigerende Parkeerplaatsenverordening.
3. Indien als direct gevolg van maatregelen getroffen door of met instemming van het gemeentebestuur de vergunninghouder over een gedeelte van het tijdvak waarvoor de vergunning
geldt geen gebruik kan maken van de vergunning, wordt ontheffing verleend over het aantal volle kalendermaanden gedurende welke dat gebruik niet mogelijk is geweest.
Artikel 9 Bevoegdheid tot gebruik wielklem en wegsleepregeling
1.Tot zekerheid van de betaling van een naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 2 lid 1, onderdeel a, kan aan het motorvoertuig een wielklem worden aangebracht, waardoor wordt verhinderd dat het motorvoertuig wordt weggereden.
2. Bij deze belastingverordening worden, zoals bedoeld in artikel 235 lid tweede lid, alle terreinen en/of weggedeelten aangewezen, waar de wielklem wordt toegepast.
3.Indien na het aanbrengen van de wielklem 24 uren zijn verstreken, kan het motorvoertuig naar een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen plaats worden overgebracht en in bewaring worden gesteld.
Artikel 10 Bevoegdheid tot het aanwijzen van parkeerplaatsen
De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, mag worden geparkeerd, geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.
1De kosten van de naheffingsaanslag bedragen, ter zake van de belasting bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a EUR 62,70
2 De kosten voor aanbrengen en verwijderen van de wielklem: € 150,=
3 De kosten voor verwijderen van voertuig indien 24 uren na het aanbrengen van de wielklem zijn verstreken en bewaren van het voertuig zijn gelijk aan de wegsleepverordening 2018.
Artikel 13 Nadere regels met betrekking tot heffing en invordering
Het bestuur van de belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de parkeerbelastingen.
Artikel 14 Overgangs- en slotbepalingen
1. Besluiten die in werking zijn getreden ingevolge de artikelen 9 en 12 van eerder vastgestelde Verordeningen parkeerbelastingen, blijven van kracht ingevolge de artikelen 9 en 12 van de Parkeerbelastingverordening 2016 tot het moment waarop ze door het college van burgemeester en wethouders zijn ingetrokken.
2. De Verordening parkeerbelastingen 2018 alsmede de daarbij behorende tarieventabel 2018, vastgesteld bij raadsbesluit van 9 november 2017 (Gemeenteblad van Utrecht 2017 nr. 216613), en de wijzigingsverordening vastgesteld bij raadsbesluit van 6 juli 2017 worden ingetrokken met ingang van de in het vierde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
3. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.
4. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2019.
5. Deze verordening kan worden aangehaald als Parkeerbelastingverordening 2019 gemeente Utrecht.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 6 december 2018.
De griffier,
mr. M. van Hall CMC
De burgemeester, mr. J.H.C. van Zanen
Tarieventabel parkeerbelastingen en behorende bij de Parkeerbelastingverordening 2019 zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 6 december 2018
Tarieventabel parkeerbelastingen 2019
Voor de toepassing van deze tarieventabel wordt uitgegaan van de hierna omschreven zones die worden begrensd door de per zone genoemde wegen of gedeelten van wegen, deze wegen of gedeelten van wegen daaronder begrepen.
Voor het parkeren als bedoeld in artikel 2 geldt als: Zone A1:
Het gebied omsloten door Westplein, Leidseveertunnel, spoorlijn (noordelijke richting), Daalsetunnel, Stadsbuitengracht, Moreelsepark, de denkbeeldige lijn tussen Moreelsepark zuidzijde en Mineurslaan, Mineurslaan, Veemarktplein en Croeselaan tot aan Westplein.
Het gebied omsloten door de buitengrens van zone A1, spoorlijn (noordelijke richting), Amsterdamsestraatweg, Bethlehemweg (zelf niet inbegrepen), Stroomstraat, Oudenoord, David van Mollemstraat, Draaiweg, Willem Arntszkade, Willem van Noortplein (met uitzondering van huisnrs. 10 t/m 14 en 15 t/m 19 bis), Van Swindenstraat tot en met huisnr. 59, denkbeeldige lijn zuidwaarts naar Biltsche Grift, Biltsche Grift, Biltstraat (zelf niet inbegrepen), spoorlijn (zuidelijke richting), Burgemeester Reigerstraat, Wilhelminapark (gedeelte tussen huisnummers 27 t/m 64), Julianalaan, denkbeeldige lijn zuidwaarts naar Minstroom, Minstroom tot aan spoorlijn, Abstederdijk (inclusief Abstederhof huisnrs. 1 t/m 9 en 10 t/m 18), Kromme Rijn, Eendstraat, Gansstraat, Laan van Soestbergen, spoorlijn (westelijke richting), Bleekstraat, Vondellaan (zelf niet inbegrepen), Balijelaan (alleen zijde met oneven huisnummers), Merwedekanaal, Billitonkade, Van Koetsveldstraat, Cremerplein en spoorlijn (oostelijke richting).
Het gedeelte van de gemeente niet behorende tot zone A1 en zone A2.
Bijlage bij Verordening op de heffing en invordering van Parkeerbelastingen 2019 gemeente Utrecht: berekening kosten per naheffingsaanslag 2019
Het maximum tarief voor naheffingsaanslagen wordt bepaald door het Rijk. . In 2018 was het maximale tarief € 62,00. Het maximale tarief voor de naheffingsaanslag, ter zake van de belasting bedoeld in artikel2.1, is €62,70 in 2019.
In onderstaand overzicht zijn de kosten per naheffingsaanslag uiteengezet. Hieruit blijkt dat het tarief, net als de voorgaande jaren, niet kostendekkend is. Derhalve zal het maximum tarief worden gehanteerd.
Bij deze berekening is de actuele begroting gebruikt, zoals die bij de tweede technische wijziging 2018. Daarnaast is dezelfde methodiek gebruik als voorgaande jaren welke in lijn is met artikel 2 van het besluit parkeerbelastingen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2018-267034.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.