71e wijziging CAR/BUWO gemeente Breda

Bekendmaking

Burgemeester en wethouders van Breda maken bekend dat zij op 23 januari 2018 de 71e wijziging van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Bredase Uitwerkingsovereenkomst (CAR/BUWO) hebben vastgesteld.

 

Inwerkingtreding

Artikelen I en II treden in werking op de dag na die van deze bekendmaking en werken terug tot 1 januari 2017.

Artikel III, met uitzondering van onderdeel D, treedt in werking op de dag na die van deze bekendmaking en werkt terug tot en met 1 oktober 2017.

Artikel III, onderdeel D treedt in werking op de dag na die van deze bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2017.

Artikel IV treedt in werking op de dag na die van deze bekendmaking .

 

Rechtsmiddelen

Tegen het besluit tot vaststelling van de 71e wijziging van de CAR/BUWO is geen bezwaar of beroep mogelijk.

 

Tekst wijziging CAR/BUWO

Gezien de noodzaak om de lokale bepalingen uit de CAR/BUWO te actualiseren in verband met

gewijzigde landelijke bepalingen in de CAR en de UWO;

 

Gezien de circulaire van het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden, kenmerk

ECWGO/U201601078, CvA/Loga 16/16, Huis voor klokkenluiders;

 

Gezien de circulaire van het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden, kenmerk

ECWGO/U201601310CvA/Loga 16/083; CAR-UWO-wijzigingen als gevolg van invoering IKB en

ECWGO/U201700032/CvA/Loga 17/02, nagekomen aanpassingen CARUWO als gevolg van IKB;

 

Gezien de circulaire van het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden, kenmerk

ECWGO/U201601499CvA/Loga 16/20; aanpassing CAR-UWO aan de nieuwe collectieve

zorgverzekering;

 

Gezien de circulaire van het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden, kenmerk

ECWGO/U201700464CvA/Loga 17/06; technische wijzigingen CAR-UWO;

Gezien de notities “Strategisch kader leren en ontwikkelen" en “Leren en ontwikkelen 2017 gemeente

Breda";

 

Gelet op het gestelde in de artikelen 147 en 160 van de Gemeentewet, waarbij de bevoegdheid tot het

vaststellen, wijzigen en intrekken van rechtspositieregelingen voor het gemeentelijke personeel en

gewezen personeel wordt opgedragen aan het college;

 

Besluit:

Vast te stellen de navolgende (71e) wijziging van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling (CAR) en

de Bredase Uitwerkingsovereenkomst (BUWO):

Artikel I  

De artikelen 15:2:0:2 tot en met 15:2:0:17 komen te vervallen en worden vervangen door:

Artikel 15:2:0:1. Begripsbepalingen

In de artikelen 15:2:0:2 tot en met 15:2:0:15 wordt verstaan onder:

  • -

    werknemer: de persoon die werkt of heeft gewerkt voor de gemeente Breda zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Wet Huis voor klokkenluiders

  • -

    werkgever: het college van burgemeester en wethouders die handelt zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Wet Huis voor klokkenluiders.

  • -

    vermoeden van een misstand: het vermoeden van een werknemer, dat binnen de organisatie waarin hij werkt of bij een andere organisatie indien hij door zijn werkzaamheden met die organisatie in aanraking is gekomen, sprake is van een misstand voor zover:

    • a.

      het vermoeden gebaseerd is op redelijke gronden, die voortvloeien uit de kennis die de werknemer bij zijn werkgever heeft opgedaan of voortvloeien uit de kennis die de werknemer heeft gekregen door zijn werkzaamheden bij een ander bedrijf of een andere organisatie, en

    • b.

      het maatschappelijk belang in het geding is bij:

      • 1°.

        de (dreigende) schending van een wettelijk voorschrift, waaronder een (dreigend) strafbaar feit,

      • 2°.

        een (dreigend) gevaar voor de volksgezondheid,

      • 3°.

        een (dreigend) gevaar voor de veiligheid van personen,

      • 4°.

        een (dreigend) gevaar voor de aantasting van het milieu,

      • 5°.

        een (dreigend) gevaar voor het goed functioneren van de organisatie als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten,

  • -

    adviseur: een persoon die door zijn functie een geheimhoudingsplicht heeft en die door een werknemer in vertrouwen wordt geraadpleegd over een vermoeden van een misstand;

  • -

    contactpersoon: de persoon die is aangewezen om als contactpersoon Integriteit voor de gemeente Breda te fungeren;

  • -

    afdeling advies van het Huis voor klokkenluiders: de afdeling advies van het Huis voor klokkenluiders, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van de Wet Huis voor klokkenluiders;

  • -

    afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders: de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders, bedoeld in artikel 3a, derde lid, van de Wet Huis voor klokkenluiders.

  • -

    melding: de melding van een vermoeden van een misstand op grond van deze regeling;

  • -

    melder: de werknemer die een vermoeden van een misstand heeft gemeld op grond van deze regeling;

  • -

    onderzoekers: de persoon of personen aan wie de gemeentesecretaris het onderzoek naar de misstand opdraagt;

  • -

    externe instantie: het Huis voor klokkenluiders

 

Artikel 15:2.0:2 Informatie, advies en ondersteuning voor de werknemer

Een werknemer kan bij een vermoeden van een misstand:

  • a.

    een adviseur in vertrouwen raadplegen;

  • b.

    de contactpersoon als adviseur in vertrouwen raadplegen;

  • c.

    de afdeling advies van het Huis voor Klokkenluiders in vertrouwen raadplegen.

 

Artikel 15:2:0:3. Interne melding

  • 1.

    Een werknemer met een vermoeden van een misstand binnen de organisatie van de werkgever kan daarvan melding doen:

    • a.

      bij iedere leidinggevende die binnen de organisatie hiërarchisch een hogere positie bekleedt dan hij;

    • b.

      bij de contactpersoon.

  • 2.

    De leidinggevende of contactpersoon stuurt de melding, in overleg met de werknemer, door naar de gemeentesecretaris of naar het college als de werknemer een vermoeden heeft dat de gemeentesecretaris bij de vermoede misstand betrokken is.

  • 3.

    Een werknemer van een andere organisatie die door zijn werkzaamheden met de organisatie van de werkgever in aanraking is gekomen, en een vermoeden heeft van een misstand binnen de organisatie van de werkgever kan ook een interne melding doen.

  • 4.

    Als de werknemer een vermoeden heeft dat de gemeentesecretaris bij de vermoede misstand betrokken is, moet in deze regeling voor “gemeentesecretaris” “het college” worden gelezen.

  • 5.

    De melder kan direct een externe melding doen van een vermoeden van een misstand op grond van artikel 14 als het eerst doen van een interne melding in redelijkheid niet van hem kan worden gevraagd.

  • 6.

    Een melding laat de wettelijke verplichting tot het doen van aangifte van een strafbaar feit onverlet.

 

Artikel 15:2:0:4. Bescherming van de melder tegen benadeling

  • 1.

    De werknemer die te goeder trouw en naar behoren een vermoeden van een misstand meldt, zal in verband daarmee geen nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie ondervinden tijdens en na de behandeling van deze melding bij de werkgever, een andere organisatie of de externe instantie.

  • 2.
    • a.

      het verlenen van ontslag, anders dan op eigen verzoek;

    • b.

      het tussentijds beëindigen of het niet verlengen van een aanstelling voor bepaalde tijd;

    • c.

      het niet omzetten van een aanstelling voor bepaalde tijd in een aanstelling voor onbepaalde tijd;

    • d.

      het treffen van een disciplinaire maatregel;

    • e.

      de opgelegde benoeming in een andere functie;

    • f.

      het onthouden van salarisverhoging, incidentele beloning of toekenning van vergoedingen;

    • g.

      het onthouden van promotiekansen;

    • h.

      het afwijzen van een verlofaanvraag.

    Onder nadelige gevolgen wordt in ieder geval verstaan het nemen van een benadelende maatregel, zoals:

  • 3.

    De werkgever zorgt ervoor dat de melder ook niet op andere wijze bij zijn werk nadelige gevolgen ondervindt van de melding.

  • 4.

    Als de werkgever na het doen van een melding een benadelende maatregel neemt, motiveert de werkgever waarom hij deze maatregel nodig acht en dat deze maatregel geen verband houdt met het te goeder trouw en naar behoren melden van een vermoeden van een misstand.

  • 5.

    De werkgever spreekt werknemers die zich schuldig maken aan benadeling van de melder daarop aan en kan hen een waarschuwing of een disciplinaire maatregel opleggen.

 

Artikel 15:2:0:5. Het tegengaan van benadeling van de melder

  • 1.

    De contactpersoon bespreekt samen met de melder welke risico’s op benadeling aanwezig zijn, op welke wijze die risico’s kunnen worden verminderd en wat de werknemer kan doen als hij van mening is dat sprake is van benadeling.

  • 2.

    Als de melder vindt dat er daadwerkelijk sprake is van benadeling, kan hij dat bespreken met de contactpersoon. De contactpersoon en de melder bespreken welke maatregelen genomen kunnen worden om benadeling tegen te gaan. De contactpersoon maakt een verslag van deze bespreking en stuurt dit na goedkeuring door de melder naar de gemeentesecretaris.

  • 3.

    De gemeentesecretaris zorgt ervoor dat maatregelen die nodig zijn om benadeling tegen te gaan worden genomen.

 

 

Artikel 15:20:6. Bescherming van andere betrokkenen tegen benadeling

De werkgever zal:

  • a.

    de adviseur in dienst van de werkgever niet benadelen vanwege het fungeren als adviseur van de melder;

  • b.

    de contactpersoon niet benadelen vanwege het uitoefenen van de in deze regeling beschreven taken;

  • c.

    de onderzoekers die in dienst zijn van de werkgever niet benadelen vanwege het uitoefenen van de in deze regeling beschreven taken;

  • d.

    een werknemer die wordt gehoord door, documenten verstrekt aan of anderszins medewerking verleent aan de onderzoekers niet benadelen in verband met het te goeder trouw afleggen van een verklaring.

 

Artikel 15:2:0:7. Intern en extern onderzoek naar benadeling van de melder

  • 1.

    De melder die meent dat sprake is van benadeling in verband met het doen van een melding van een vermoeden van een misstand, kan de gemeentesecretaris verzoeken om onderzoek te doen naar de wijze waarop er binnen de organisatie met hem wordt omgegaan.

  • 2.

    Ook de personen bedoeld in artikel 6 kunnen de gemeentesecretaris verzoeken om onderzoek te doen naar de wijze waarop er binnen de organisatie met hen wordt omgegaan.

  • 3.

    De melder kan ook de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders verzoeken om een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop de werkgever zich jegens hem heeft gedragen in verband met het doen van een melding van een vermoeden van een misstand.

 

Artikel 15:2:0:8. Vertrouwelijke omgang met de melding en de identiteit van de melder

  • 1.

    De werkgever zorgt ervoor dat de informatie over de melding zodanig wordt bewaard dat deze fysiek en digitaal alleen toegankelijk is voor de personen die bij de behandeling van de melding betrokken zijn.

  • 2.

    De personen die bij de behandeling van een melding betrokken zijn maken de identiteit van de melder niet bekend zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de melder en gaan vertrouwelijk om met de informatie over de melding.

  • 3.

    Als het vermoeden van een misstand is gemeld via de contactpersoon en de melder geen toestemming heeft gegeven zijn identiteit bekend te maken, wordt alle correspondentie over de melding verstuurd aan de contactpersoon. De contactpersoon stuurt dit onverwijld door aan de melder.

  • 4.

    De personen die bij de behandeling van een melding betrokken zijn maken de identiteit van de adviseur niet bekend zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de melder en de adviseur.

 

Artikel 15:2:0:9. Vastlegging, doorsturen en ontvangstbevestiging van de interne melding

  • 1.

    De leidinggevende of de contactpersoon die de melding ontvangt, stuurt de melding met instemming van de melder door aan de gemeentesecretaris.

  • 2.

    Een mondelinge melding of mondelinge toelichting wordt schriftelijk vastgelegd en ter goedkeuring voorgelegd aan de melder.

  • 3.

    De gemeentesecretaris stuurt de melder onverwijld een ontvangstbevestiging van de melding.

  • 4.

    De ontvangstbevestiging bevat minimaal een zakelijke beschrijving van de melding, de datum waarop deze is ontvangen en een afschrift van de melding.

 

Artikel 15:2:0:10. Behandeling van de interne melding door de werkgever

  • 1.

    De gemeentesecretaris stelt onverwijld een onderzoek in naar het gemelde vermoeden van een misstand, tenzij:

    • a.

      het vermoeden niet gebaseerd is op redelijke gronden of

    • b.

      op voorhand duidelijk is dat het gemelde geen betrekking heeft op een vermoeden van een misstand.

  • 2.

    Als de gemeentesecretaris besluit geen onderzoek in te stellen, informeert hij de melder schriftelijk binnen twee weken na de interne melding. Daarbij wordt aangegeven waarom geen onderzoek wordt ingesteld.

  • 3.

    De gemeentesecretaris beoordeelt of de externe instantie van de interne melding van een vermoeden van een misstand op de hoogte moet worden gebracht. Indien de gemeentesecretaris de externe instantie op de hoogte stelt, stuurt hij de melder hiervan een afschrift tenzij het onderzoeksbelang of het handhavingsbelang daardoor kunnen worden geschaad.

  • 4.

    De gemeentesecretaris draagt het onderzoek op aan onderzoekers die onafhankelijk en onpartijdig zijn.

  • 5.

    Als de gemeentesecretaris de externe instantie op de hoogte gesteld heeft van de interne melding, kan hij voor het onderzoek aansluiten bij het onderzoek dat deze externe instantie (mogelijk) laat verrichten.

  • 6.

    De gemeentesecretaris informeert de melder onverwijld en schriftelijk dat een onderzoek is ingesteld en door wie het onderzoek wordt uitgevoerd.

  • 7.

    De gemeentesecretaris informeert de personen op wie een melding betrekking heeft over de melding, tenzij het onderzoeksbelang of het handhavingsbelang daardoor kunnen worden geschaad.

 

Artikel 15:2:0:11. De uitvoering van het interne onderzoek

  • 1.

    De onderzoekers stellen de melder in de gelegenheid te worden gehoord. De onderzoekers zorgen voor een verslag, en leggen dit verslag ter goedkeuring en ondertekening voor aan de melder. De melder ontvangt het vastgestelde verslag.

  • 2.

    De onderzoekers kunnen ook anderen horen. De onderzoekers zorgen voor een verslag, en leggen dit verslag ter goedkeuring en ondertekening voor aan de persoon die gehoord is. De persoon die gehoord is ontvangt het vastgestelde verslag.

  • 3.

    De onderzoekers kunnen binnen de organisatie van de werkgever alle documenten inzien en opvragen die zij voor het doen van het onderzoek redelijkerwijs nodig achten.

  • 4.

    Werknemers mogen de onderzoekers alle documenten verstrekken waarvan zij het redelijkerwijs nodig achten dat de onderzoekers daar in het kader van het onderzoek kennis van nemen.

  • 5.

    De onderzoekers stellen een concept onderzoeksrapport op en stellen de melder in de gelegenheid daar opmerkingen bij te maken, tenzij hiertegen ernstige bezwaren bestaan. De melder is tot geheimhouding van het conceptrapport verplicht.

  • 6.

    De onderzoekers stellen vervolgens het onderzoeksrapport vast. Zij sturen de melder hiervan een afschrift, tenzij hiertegen ernstige bezwaren bestaan.

 

Artikel 15:2:0:12. Standpunt van de werkgever

  • 1.

    De werkgever informeert de melder binnen acht weken na de melding schriftelijk over het standpunt met betrekking tot het gemelde vermoeden van een missstand en tot welke stappen de melding heeft geleid.

  • 2.

    Als duidelijk is dat het standpunt niet binnen acht weken kan worden gegeven, dan informeert de werkgever de melder daar schriftelijk over. Daarbij wordt aangegeven binnen welke termijn de melder het standpunt tegemoet kan zien. Als de totale termijn daardoor meer dan twaalf weken is, wordt dit gemotiveerd.

  • 3.

    Na afronding van het onderzoek beoordeelt de werkgever of de externe instantie van de interne melding, van het onderzoeksrapport en/of van het standpunt van de werkgever op de hoogte moet worden gebracht. Indien de werkgever de externe instantie op de hoogte stelt, stuurt hij de melder hiervan een afschrift, tenzij het onderzoeksbelang of het handhavingsbelang daardoor kunnen worden geschaad.

  • 4.

    De personen op wie de melding betrekking heeft, worden op dezelfde manier geïnformeerd als de melder, tenzij het onderzoeksbelang of het handhavingsbelang daardoor kunnen worden geschaad.

 

Artikel 15:2:0:13. Hoor en wederhoor ten aanzien van onderzoeksrapport en standpunt werkgever

  • 1.

    De werkgever stelt de melder in de gelegenheid op het onderzoeksrapport en het standpunt van de werkgever te reageren.

  • 2.

    Als de melder in reactie op het onderzoeksrapport of het standpunt van de werkgever onderbouwd aangeeft dat het vermoeden van een misstand niet daadwerkelijk of niet deugdelijk is onderzocht of dat in het onderzoeksrapport of het standpunt van de werkgever sprake is van wezenlijke onjuistheden, reageert de werkgever hier op en stelt hij zo nodig een nieuw of aanvullend onderzoek in. Op dit nieuwe of aanvullende onderzoek gelden dezelfde regels als voor het eerste onderzoek.

  • 3.

    Als de werkgever de externe instantie op de hoogte brengt of heeft gebracht, stuurt hij ook de hiervoor bedoelde reactie van de melder op het onderzoeksrapport en het standpunt van de werkgever aan de externe instantie toe. De melder ontvangt hiervan een kopie.

 

Artikel 15:2:0:14. Externe melding

  • 1.

    Een werknemer kan een vermoeden van een misstand extern melden bij de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders indien hij:

    • a.

      het niet eens is met het standpunt van werkgever of van oordeel is dat het vermoeden ten onrechte terzijde is gelegd;

    • b.

      niet tijdig een standpunt heeft ontvangen over zijn interne melding.

  • 2.

    De werknemer kan direct een externe melding doen van een vermoeden van een misstand als het eerst doen van een interne melding in redelijkheid niet van hem kan worden gevraagd. Dat is in ieder geval aan de orde indien dit uit enig wettelijk voorschrift voortvloeit of sprake is van:

    • a.

      acuut gevaar, waarbij een zwaarwegend en spoedeisend maatschappelijk belang onmiddellijke externe melding noodzakelijk maakt;

    • b.

      een vermoeden dat de werkgever bij de vermoede misstand betrokken is;

    • c.

      een situatie waarin de melder in redelijkheid kan vrezen voor tegenmaatregelen in verband met het doen van een interne melding;

    • d.

      een duidelijk aanwijsbare dreiging van verduistering of vernietiging van bewijsmateriaal;

    • e.

      een eerdere melding overeenkomstig de procedure van dezelfde misstand of onregelmatigheid, die de misstand niet heeft weggenomen;

    • f.

      een plicht tot directe externe melding.

  • 3.

    In paragraaf 4 van de Wet voor Huis voor Klokkenluiders is de onderzoeksprocedure neergelegd voor het onderzoeken van een vermoeden van een misstand door de afdeling onderzoek.

 

Artikel 15:2:0:15. Rapportage en evaluatie

  • 1.

    De gemeentesecretaris stelt jaarlijks een rapportage op over de uitvoering van deze regeling. Deze rapportage bevat in ieder geval:

    • a.

      informatie over het aantal meldingen en een indicatie van de aard van de meldingen, de uitkomsten van de onderzoeken en de standpunten van de werkgever;

    • b.

      algemene informatie over eventuele ervaringen met het tegengaan van benadeling van de melder;

    • c.

      informatie over het aantal verzoeken om onderzoek naar benadeling in verband met het doen van een melding van een vermoeden van een misstanden een indicatie van de uitkomsten van de onderzoeken en de standpunten van de werkgever.

  • 2.

    De gemeentesecretaris stuurt de rapportage ter bespreking aan de ondernemingsraad

ARTIKEL II  

  • A.

    Aan artikel 1:1 lid 1 wordt na onderdeel vv een nieuw onderdeel toegevoegd:

    ww vakantietoelage: jaarlijkse toelage van 8% van het salaris en de toegekende salaristoelage(n), hetgeen met ingang van 1 januari 2017 een vast onderdeel van het Individueel Keuze Budget vormt.

     

  • B.

    In artikel 1:2a lid 2 wordt het nummer: “4a,” geschrapt.

     

  • C.

    In artikel 1:2b lid 2 wordt het nummer: “4a,” geschrapt.

     

  • D.

    Artikel 1:2c wordt gewijzigd en komt te luiden:

    Artikel 1:2c Aanstellingen op grond van de banenafspraak

    • 1.

      In afwijking van artikel 3:3 lid 1 kan het college salarisschaal A in bijlage IIa vaststellen voor de ambtenaar die op grond van de Wet banenafspraak een aanstelling krijgt omdat hij onder de Participatiewet valt en door beperkingen niet het wettelijk minimumloon kan verdienen.

    • 2.

      In afwijking van artikel 3:3 lid 1 kan het college vaststellen dat de ambtenaar die op grond van de Wet banenafspraak een aanstelling krijgt omdat hij Wajonger is met arbeidsvermogen en voor wie een loonwaarde van minder dan 100% is vastgesteld, recht heeft op een door zijn loonwaarde bepaald percentage van het salaris. Is het door het loonwaarde bepaalde percentage van het salaris lager dan het wettelijk minimumloon, dan is het salaris van de ambtenaar gelijk aan het wettelijk minimumloon.

    • 3.

      Voor de ambtenaar, bedoeld in lid 1 gelden niet de in artikel 3:28 lid 2, onderdelen a , b en c genoemde minimumbedragen.

    • 4.

      Voor de ambtenaar, bedoeld in lid 2 gelden als minimumbedragen, de bedragen genoemd in artikel 3:28 lid 2, onderdelen a, b en c naar rato van de loonwaarde en de deeltijdfactor.

    • 5.

      Indien het college voor de in lid 2 genoemde ambtenaar loondispensatie op grond van de Wajong ontvangt, past het college deze loondispensatie toe op het salaris en de daarop gebaseerde toelagen en vergoedingen.

  • E.

    Artikel 2:5:4 lid 2 wordt gewijzigd en komt te luiden:

    • 2.

      Het salaris en de toegekende salaristoelage(n), tezamen vermeerderd met 8%, worden uitgedrukt in een bedrag per uur.

  • F.

    Artikel 2:7a wordt gewijzigd en komt te luiden:

    • 1.

      Op verzoek van het college kan de arbeidsduur van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van 36 uur per week, worden verruimd naar maximaal 40 uur per week.

    • 2.

      Bij een verruiming van de arbeidsduur geldt dat:

      • 1.

        - de verruiming van de arbeidsduur plaatsvindt gedurende een vooraf te bepalen periode;

      • 2.

        - het salaris evenredig wordt verhoogd;

      • 3.

        - de vakantieduur evenredig wordt verhoogd;

      • 4.

        - de pensioenopbouw evenredig wordt verhoogd;

      • 5.

        - het IKB, bedoeld in artikel 3:28 lid 2, onderdeel a evenredig wordt verhoogd;

      • 6.

        - het IKB, bedoeld in artikel 3:28 lid 2, onderdeel b evenredig wordt verhoogd;

      • 7.

        - instemming van de ambtenaar is vereist;

      • 8.

        - de verkoop van vakantieuren op grond van artikel 3:36 voor de duur van de verruiming niet is toegestaan.

    • 3.

      Wanneer lid 1 van dit artikel wordt toegepast, meldt het college dit vooraf aan de OR.

    • 4.

      Het college rapporteert jaarlijks in het sociaal jaarverslag over het gebruik van de uitbreidingsmogelijkheid van de arbeidsduur naar maximaal 40 uur. Deze rapportage wordt ter bespreking voorgelegd aan de OR.

  • G.

    Artikel 3:19 lid 2 wordt gewijzigd en komt te luiden:

    • 2.

      Bij 25 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage de helft van het maandsalaris en de toegekende salaristoelage(n) over de maand van jubileren, tezamen vermeerderd met 8%. Bij 40 en 50 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage het maandsalaris en de toegekende salaristoelage(n) over de maand van jubileren, tezamen vermeerderd met 8%.

  • De toelichting op artikel 3:19 lid 2 wordt gewijzigd en komt te luiden:

    Lid 2

    De ambtsjubileumgratificatie wordt berekend op basis van het geldende salaris en de toegekende salaristoelagen, tezamen vermeerderd met 8% (deze 8% betreft de vakantietoelage die per 1 januari 2017 is toegevoegd aan het IKB; hoofdstuk 3, par. 5) naar rato over de maand waarin het jubileum valt. Een ambtsjubileumgratificatie kan niet in alle gevallen onbelast worden uitgekeerd; aanbevolen wordt om dit bij de Belastingdienst na te gaan.

  • H.

    Artikel 3:23 lid 2 wordt gewijzigd en komt te luiden:

    • 2.

      Na het overlijden van de ambtenaar ontvangt de achterblijvende partner – of bij het ontbreken daarvan diens minderjarige kinderen – een overlijdensuitkering, die bestaat uit: driemaal het laatst genoten salaris en de toegekende salaristoelage(n), tezamen vermeerderd met 8%.

  • I.

    Artikel 3:24 lid 2 wordt gewijzigd en komt te luiden:

    • 2.

      de uitkering bedraagt één jaarsalaris en de toegekende salaristoelage(n), tezamen vermeerderd met 8%, berekend over de 12 kalendermaanden onmiddellijk voorafgaande aan de maand van overlijden.

  • De toelichting op artikel 3:24 lid 2 wordt gewijzigd en komt te luiden:

     

    Lid 2

    Nabestaanden van de ambtenaar die als gevolg van een ongeval in en door de dienst overlijden, krijgen deze overlijdensuitkering naast de overlijdensuitkering van artikel 3:23.

    De hoogte van de uitkering is één jaarsalaris vermeerderd met de toegekende salaristoelage(n), tezamen vermeerderd met 8% (deze 8% betreft de vakantietoelage die per 1 januari 2017 is toegevoegd aan het IKB; hoofdstuk 3, par. 5), waarbij de 12 kalendermaanden direct voorafgaand aan de maand van overlijden als referteperiode dient.

    Ziekte van de ambtenaar in die referteperiode, waarbij zijn salaris is gekort o.g.v. artikel 7:3 CAR, heeft geen invloed op de hoogte van de overlijdensuitkering. Op jaarbasis wordt gerekend met het volledige salaris. Ook bij toepassing van lid 3 gelden de 12 kalendermaanden voorafgaand aan de maand van overlijden als referteperiode .

     

  • J.

    Artikel 3:28 wordt gewijzigd en komt te luiden:

    Artikel 3:28 Opbouw IKB

    • 1.

      Het IKB wordt per maand opgebouwd en bestaat uit een deel waarover pensioen wordt opgebouwd en een deel waarover geen pensioen wordt opgebouwd.

    • 2.

      Het deel van het IKB waarover pensioen wordt opgebouwd bedraagt:

      • a.

        8% van het voor de ambtenaar in de maand van opbouw geldende salaris vermeerderd met de salaristoelagen genoemd in paragraaf 3 van dit hoofdstuk, met dien verstande dat dit ten minste een bedrag is van € 146,65 bij een volledig dienstverband, en

      • b.

        6% van het voor de ambtenaar in de maand van opbouw geldende salaris, met dien verstande dat dit ten minste een bedrag is van € 145,83 bij een volledig dienstverband, en

      • c.

        1,5% van het in de maand van opbouw geldende salaris, voor de ambtenaar die geboren is na 31 december 1949, met dien verstande dat dit ten minste een bedrag is van € 33,33 bij een volledig dienstverband.

    • 3.

      Het deel van het IKB waarover geen pensioen wordt opgebouwd bedraagt:

      • a.

        0,8% van het voor de ambtenaar in de maand van opbouw geldende salaris, en

      • b.

        indien en voor zolang hoofdstuk 9a van toepassing is op de ambtenaar, 1% van het voor de ambtenaar in de maand van opbouw geldende salaris, met dien verstande dat dit voor maximaal 20 jaar geldt, tenzij artikel 9a:9 lid 1, onderdeel b van toepassing is.

    • 4.

      Indien in een maand het salaris en de toegekende salaristoelage(n) gedeeltelijk zijn uitbetaald dan wordt het IKB in die maand berekend op basis van het uitbetaalde salaris en de uitbetaalde salaristoelage(n). Ontvangt de ambtenaar in een maand geen salaris dan wordt in die maand geen IKB opgebouwd.

    • 5.

      Indien in een maand het salaris en de toegekende salaristoelage(n) gedeeltelijk zijn uitbetaald op grond van artikel 7:3 lid 2 tot en met 4 dan wordt, in afwijking van lid 4 van dit artikel, het IKB in die maand berekend op basis van het volledige salaris en toegekende salaristoelage(n).

    • 6.

      Het college kan bronnen toevoegen aan het IKB. Een bron kan zijn een pe rsoonlijk budget, voor zover dat in de gemeente bestaat en niet is opgenomen in de TOR zoals omschreven in paragraaf 7 van hoofdstuk 3.

    • 7.

      Op de ambtenaar bedoeld in artikel 9b:1 is lid 2, onderdeel c van dit artikel niet van toepassing. De vorige volzin geldt niet voor de ambtenaar bedoeld in artikel 9b:50.

  • De toelichting op artikel 3:28 wordt gewijzigd en komt te luiden:

    Artikel 3:28 Opbouw IKB

    Lid 2

    In dit lid is geregeld wat de bronnen van het pensioengevende deel van het IKB zijn. De bronnen komen uit arbeidsvoorwaarden die tot 1 januari 2017 onder een andere naam in de CARUWO geregeld waren. Het IKB is opgebouwd uit:

    • a.

      de vakantietoelage, zoals tot 1 januari 2017 geregeld in artikel 6:3, en

    • b.

      de eindejaarsuitkering, zoals tot 1 januari 2017 geregeld in artikel 3:18a, en

    • c.

      de levensloopuitkering, zoals tot 1 januari 2017 geregeld in artikel 6a:7 lid 1.

  • Lid 3

    In dit lid zijn de niet-pensioengevende bronnen van het IKB geregeld:

    De financiële tegenwaarde van 14,4 uren bovenwettelijk vakantieverlof is niet pensioengevend. Tot 1 januari 2017 had de ambtenaar op grond van artikel 6:2 recht op ten minste 158,4 uren vakantieverlof per kalenderjaar. Met ingang van 1 januari 2017 is de aanspraak op vakantieverlof verminderd tot 144 uren per kalenderjaar. De financiële tegenwaarde van 14,4 uren vakantieverlof is per diezelfde datum opgenomen in het IKB.

    Brandweerpersoneel dat valt onder hoofdstuk 9a heeft recht op 2,5% opbouw van de levenslooptoelage, in plaats van 1,5%. De extra 1% is niet pensioengevend en is daarom in het IKB niet een bron die pensioengevend is.

     

    Lid 7

    In dit lid is geregeld dat de 1,5% opbouw van het IKB, als vervanging van de levensloopuitkering, niet van toepassing is op brandweerpersoneel dat recht heeft op FLO overgangsrecht zoals omschreven in hoofdstuk 9b. De reden hiervan is dat voor medewerkers met FLO overgangsrecht aparte afspraken gelden over levensloop. Voor medewerkers als bedoeld in paragraaf 5 van hoofdstuk 9b geldt deze uitzondering niet.

     

  • K.

    Aan artikel 3:36 wordt een nieuw tweede lid toegevoegd, onder vernummering van lid 2 tot en met lid 4 in lid 3 tot en met 5:

    • 2.

      V akantie-uren die de ambtenaar heeft gekocht op grond van artikel 3:29 lid 1, sub a kunnen niet worden verkocht op grond van dit artikel.

  • De toelichting op artikel 3:36 lid 2 komt te luiden:

    Artikel 3:36 Verkoop van vakantie-uren

    Lid 2

    De reden dat dit lid is opgenomen, is dat het op grond van fiscale regelgeving niet is toegestaan om vakantie-uren te verkopen die in het IKB zijn gekocht.

     

  • L.

    Artikel 3:38 wordt vernummerd in artikel 3:37.

    In de toelichting op punt 3, in de derde alinea, worden de woorden: “extra eindejaarsuitkering of een” geschrapt.

     

     

    In de toelichting op punt 4 worden de woorden “eindejaarsuitkering, vakantietoelage of levensloopbijdrage” vervangen door: “het IKB”.

     

  • M.

    De titel van hoofdstuk 6 wordt gewijzigd en komt te luiden:

    VAKANTIE EN VERLOF

     

  • N.

    Artikel 6:2 lid 1 wordt gewijzigd en komt te luiden:

    • 1.

      De vakantie van de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt ten minste 144 uur per kalenderjaar.

  • De toelichting op artikel 6:2 lid 2 wordt gewijzigd en komt te luiden:

    Lid 2

    Een ambtenaar kan verzoeken in enig jaar maximaal 50,4 uur op jaarbasis (bij een volledig dienstverband) meer te werken dan de maximale arbeidsduur van 1836 uur voortvloeit.

    Voor een deeltijder geldt een naar evenredigheid aantal uren als maximum.

     

    Toekenning van dit verzoek geeft de ambtenaar recht op een gelijk aantal extra vakantie-uren. Dit verzoek dient betrokkene in vóór 1 november (tenzij anders geregeld) in het jaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarvoor het verzoek geldt. Gelet op de samenhang met paragraaf 5 en 6 van hoofdstuk 3 ligt het voor de hand dat het college bij de toewijzing van de verzoeken rekening houdt met alle mutaties van het verlof, te weten:

    • extra vakantie-uren op basis van dit artikel

    • verkoop van vakantie-uren op basis van artikel 3:36;

    • koop van vakantie-uren op basis van artikel 3:29 lid 1, onderdeel a..

    •  

  • Op basis van het totaalbeeld van de effecten van alle verzoeken kan worden bezien in hoeverre sprake is van ernstige problemen van organisatorische dan wel roostertechnische aard.

     

  • N1

    Artikel 6:2:1:1, lid 1 wordt gewijzigd en komt te luiden:

    • 1.

      Het aantal vakantie-uren per jaar bedraagt voor:

      • a.

        ambtenaren ingedeeld tot en met bezoldigingsschaal 8: 144 uur;

      • b.

        ambtenaren ingedeeld in de overige bezoldigingsschalen: 151,2 uren.

  • O.

    In de toelichting op artikel 6:2:6 lid 3 wordt het getal “187,2” op twee plaatsen gewijzigd in: “144” en het getal “280,8” in: “216”.

     

  • P.

    Artikel 6:3:1 vervalt, inclusief titel.

     

    De toelichting op artikel 6:3:1 vervalt, inclusief titel.

  • Q.

    Artikel 6:4:1a lid 6 en lid 7 worden geschrapt.

     

    De toelichting op de artikel 6:4:1a leden 6 tot en met 7 wordt geschrapt.

     

  • R.

    Artikel 6:5:4 wordt, inclusief titel, gewijzigd en komt te luiden:

    Opbouw vakantie

    De duur van de vakantie van een ambtenaar die ouderschapsverlof geniet, wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het ouderschapsverlof.

    De toelichting op artikel 6:5:4 wordt, inclusief titel, gewijzigd en komt te luiden:

    Opbouw vakantie

     

    De korting van vakantieverlof vindt gedurende het ouderschapsverlof plaats overeenkomstig de omvang en de duur van dit verlof. Geniet de ambtenaar bijvoorbeeld ouderschapsverlof gedurende zes maanden voor de helft van zijn arbeidsduur en loopt het verlof van 1 mei tot 1 november, dan heeft betrokkene tot en met april recht op volledig verlof (4/12 x verlofaanspraak op jaarbasis), van mei tot november een halve verlofopbouw (6/12 x verlofaanspraak op jaarbasis x 0,5) en in november en december weer een gehele verlofopbouw (2/12 x verlofaanspraak op jaarbasis).

     

  • S.

    In de toelichting op artikel 6:10 lid 1 worden de woorden “de vakantietoelage, levensloopbijdrage en eindejaarsuitkering” vervangen door: “het IKB”.

     

  • T.

    In de toelichting op hoofdstuk 6a wordt de laatste zin van de eerste alinea geschrapt.

     

  • U.

    Artikel 6a:6 wordt gewijzigd en komt te luiden:

    Artikel 6a:6 Bronnen

    De jaarlijkse inleg van de ambtenaar in het kader van de gemeentelijke levensloopregeling bestaat uit een of meer van de volgende bronnen:

     

    • a.

      het salaris;

    • b.

      het IKB indien het college de levensloopregeling op grond van artikel 3:29 lid 2 heeft aangewezen als bestedingsdoel van het IKB;

    • c.

      de geldelijke vergoeding voor de verkoop van vakantie-uren, bedoeld in artikel 3:36;

    • d.

      het opgebouwde verloftegoed, bedoeld in artikel 4:9 lid 3.

  • V.

    In artikel 7:13:1 worden tussen de woorden “in artikel 7:3” en “bestaat:” de woorden “en geen opbouw van het IKB, bedoeld in artikel 3:28,” toegevoegd.

    In de toelichting op artikel 7:13:1 worden tussen de woorden “salaristoelage(n)” en “Het gaat” de woorden “en op opbouw van het IKB.” toegevoegd.

     

  • W.

    In artikel 7:13:2 lid 1 worden tussen de woorden “in artikel 7:3” en “indien” de woorden “en de opbouw van het IKB, bedoeld in artikel 3:28, worden gestaakt,” toegevoegd.

     

    Artikel 7:13:2 lid 2 wordt gewijzigd en komt te luiden:

    • 2.

      De doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) en de opbouw van het IKB vinden wel plaats indien de ambtenaar op grond van zijn geestelijke toestand geen verwijt kan worden gemaakt van het gedrag, genoemd in het lid 1.

  • De toelichting op artikel 7:13:2 wordt gewijzigd en komt te luiden:

    Artikel 7:13:2 Staken van de doorbetaling

    Zowel artikel 7:13:2 als artikel 7:14 bevatten de sancties op overtreding van de verplichtingen als genoemd in artikel 7:10, 7:11 en 7:12, alsmede de conclusies die uit het onderzoek als bedoeld in artikel 7:12 getrokken kunnen worden.

    De in deze artikelen beschreven situaties kunnen tijdelijk zijn. Dit houdt in dat artikel 7:13:2 en 7:14 ook tussentijds kunnen worden toegepast. Wanneer de situatie weer hersteld is, wordt de betaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) en de opbouw van het IKB weer gestart.

     

    Artikel 7:13:2 ziet op de verplichtingen die aan de ambtenaar zijn opgelegd in artikel 7:10 en 7:12. Artikel 7:14 ziet op de verplichtingen die op grond van artikel 7:11 aan de ambtenaar zijn opgelegd.

     

    Artikel 7:13:2 sanctioneert allereerst de weigering de benodigde informatie te verstrekken. De andere sancties van artikel 7:13:2 betreffen gedrag van de ambtenaar, waarbij de arbo-dienst een rol speelt in de beoordeling van dat gedrag.

     

    De sancties op de overtredingen die genoemd zijn, zijn imperatief: de betaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) en de opbouw van het IKB worden gestaakt wanneer bijvoorbeeld de ambtenaar nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen of zich niet houdt aan voorschriften van behandelende geneeskundigen.

     

    Als de ambtenaar geen verwijt gemaakt kan worden op grond van zijn geestelijke toestand, vindt doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) en de opbouw van het IKB wel plaats. De gemeente moet zich voor het besluit om de salarisbetaling te staken dus vergewissen van de geestestoestand van de ambtenaar.

     

  • X.

    Artikel 7:14 wordt gewijzigd en komt te luiden:

    Artikel 7:14 Sanctie bij nalatigheid algemene verplichtingen

    • 1.

      De ambtenaar die zich niet houdt aan zijn verplichtingen, bedoeld in artikel 7:11 lid 1, onderdeel c, wordt disciplinair gestraft wegens plichtsverzuim.

    • 2.

      De doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n), bedoeld in artikel 7:3, en de opbouw van het IKB bedoeld in artikel 3:28, worden gestaakt, indien en voor zolang de ambtenaar:

      • a.

        weigert mee te werken aan, door het college of een door hem aangewezen deskundige, gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen, als bedoeld in artikel 7:11 lid 1, onderdeel a, die erop gericht zijn om de betrokkene in staat te stellen de eigen passende arbeid te verrichten;

      • b.

        weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 7:11 lid 1, onderdeel b;

      • c.

        weigert aangeboden passende arbeid te verrichten, waartoe hij op grond van artikel 7:11 lid 2 verplicht is.

    • 3.

      De doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n), en de opbouw van het IKB, bedoeld in lid 2, vinden wel plaats indien de ambtenaar op grond van zijn geestelijke toestand geen verwijt kan worden gemaakt van het gedrag, genoemd in het lid 2.

  • In de toelichting op artikel 7:14 worden in de eerste alinea tussen de woorden “salaristoelage(n)” en “weer opgestart.” de woorden “en de opbouw van het IKB” toegevoegd.

     

     

    De toelichting op artikel 7:14 lid 3 wordt gewijzigd en komt te luiden:

    Lid 3

    Als de ambtenaar, bedoeld in lid 2, geen verwijt gemaakt kan worden op grond van zijn geestelijke toestand, vindt doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) en de opbouw van het IKB wel plaats. De gemeente moet zich voor het besluit om de betaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) en de opbouw van het IKB te staken dus vergewissen van de geestestoestand van de ambtenaar.

     

  • IJ.

    In de algemene toelichting op artikel 7:16 worden in de laatste alinea tussen de woorden ”salaristoelage(n)” en “te staken,” de woorden “en de opbouw van het IKB” toegevoegd.

     

  • Z.

    In artikel 10d:2 sub worden de woorden “de vakantietoelage en de eindejaarsuitkering” vervangen door: “het IKB, bedoeld in artikel 3:28 lid 2, onderdeel a en b”.

     

  • AA.

    In artikel 18:1:1 lid 1, sub f worden de woorden “de aanspraak op de vakantieuitkering” vervangen door: “8%”.

     

  • BB.

    In de In de toelichting op artikel 7:24 worden de woorden “met IZA Zorgverzekeraar NV en Zilveren Kruis Achmea voor de periode 1 januari 2013 tot 1 januari 2016, dat optioneel 3 keer met 1 jaar” vervangen door “met CZ, IZA en Menzis voor de periode van 1 januari 2017 tot 1 januari 2020, dat optioneel één keer met één jaar”.

     

  • CC.

    Artikel 3:25 lid 1 wordt gewijzigd en komt te luiden:

    • 1.

      De ambtenaar heeft recht op een tegemoetkoming in zijn ziektekosten als hij één van de volgende aanvullende zorgverzekeringen heeft: Extra Zorg 3 of 4 bij IZA, Plus Collectief of Top Collectief bij CZ, Collectief Aanvullend 3 of 4 bij Menzis.

ARTIKEL III  

  • A.

    In artikel 1:1 lid 1, sub rr wordt de laatste volzin geschrapt.

     

  • B.

    In artikel 1:2 lid 1, sub c worden de haakjes geschrapt.

     

  • C.

    In artikel 2:7 lid 1 worden de woorden “volledige betrekking” vervangen door: “volledig dienstverband”.

     

  • D.

    Artikel 2:7a lid 2 wordt gewijzigd en komt te luiden:

    • 1.

      - de verruiming van de arbeidsduur plaatsvindt gedurende een vooraf te bepalen periode;

    • 2.

      - het salaris evenredig wordt verhoogd;

    • 3.

      - de vakantieduur evenredig wordt verhoogd;

    • 4.

      - de pensioenopbouw evenredig wordt verhoogd

    • 5.

      - het minimale IKB, bedoeld in artikel 3:28 lid 2, sub a evenredig wordt verhoogd;

    • 6.

      - het minimale IKB, bedoeld in artikel 3:28 lid 2, sub b evenredig wordt verhoogd;

    • 7.

      - instemming van de ambtenaar is vereist;

    • 8.

      - de koop van vakantieuren op grond van artikel 3:29 lid 1, sub a voor de duur van de verruiming niet is toegestaan.

  • De toelichting op artikel 2:7a lid 2 wordt geschrapt.

     

  • E.

    In artikel 3:3 lid 1 worden tussen de woorden “zijn functieschaal” en “, op grond van” de woorden “zoals opgenomen in de salaristabel in bijlage IIa” toegevoegd.

     

  • F.

    In artikel 3:25 lid 1, 2 en 3 wordt het woord “ziektekosten” vervangen door: “kosten van de zorgverzekering”.

     

  • G.

    In artikel 3:26 lid 1, 2 en 3 wordt het woord “ziektekosten” vervangen door: “kosten van de zorgverzekering”.

     

    In de toelichting op artikel 3:26 wordt het woord “ziektekosten” twee maal vervangen door: “kosten van de zorgverzekering”.

     

  • H.

    In de toelichting op artikel 3:37 punt 3 wordt de afkorting “ORT” vervangen door: “toelage onregelmatige dienst”.

     

    In de toelichting op artikel 3:37 punt 4 wordt de afkorting “ORT” vervangen door: “toelage onregelmatige dienst”.

     

    In de toelichting op artikel 3:37 punt 5 wordt de afkorting “ORT” vervangen door: “toelage onregelmatige dienst”.

     

  • I.

    In artikel 4:4 lid 4, sub b wordt de afkorting “ORT” vervangen door: “toelage onregelmatige dienst”.

     

  • J.

    In artikel 6:2 lid 1 en 2 worden de woorden “volledige betrekking” vervangen door: “volledig dienstverband”.

     

  • K.

    In de toelichting op artikel 6:2:1 wordt het getal “158,4” op twee plaatsen gewijzigd in: ”144” en het getal “105,6” wordt gewijzigd in: “96”.

     

  • L.

    In artikel 6:4:2 lid 3 en 5 worden de woorden “volledige betrekking” vervangen door: “volledig dienstverband”.

     

  • M.

    Artikel 6:4:3 lid 1 wordt gewijzigd en komt te luiden:

    • 1.

      De ambtenaar met een volledig dienstverband kan voor maximaal 72 uur in elke periode van 12 achtereenvolgende maanden aanspraak maken op het kortdurend zorgverlof op grond van de Wazo.

  • In artikel 6:4:3 lid 2 wordt het woord “betrekkingsomvang” vervangen door: “arbeidsduur”.

     

    De toelichting op artikel 6:4:3 lid 1 wordt gewijzigd en komt te luiden:

    Lid 1

    Dit betekent dat ook de ambtenaar van wie de aanstelling verruimd is op grond van artikel 2:7a is in elke periode van 12 achtereenvolgende maanden voor maximaal 72 uur aanspraak kan maken op het kortdurend zorgverlof.

     

  • N.

    In artikel 6:5:2 lid 2 worden de artikelen: “6:5:1, 6:5:3,” geschrapt.

     

    De laatste zin van de toelichting op artikel 6:5:2 wordt gewijzigd en komt te luiden:

    Voor ouderschapsverlof van de overige kinderen zijn de bepalingen uit artikel 6:5:4 en 6:5:7 van overeenkomstige toepassing.

     

  • O.

    In artikel 6:10 lid 3 wordt het artikel “7:24a” gewijzigd in: “3:26”.

     

  • P.

    In artikel 6:11 lid 1 wordt het woord “betrekking” vervangen door: “dienstverband”.

     

  • Q.

    In artikel 6a:10 worden de woorden “9 en” geschrapt.

     

    In de toelichting op artikel 6a:10 wordt de eerste alinea gewijzigd en komt te luiden:

    Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaren die vallen onder hoofdstuk 9b, met uitzondering van de ambtenaren die vallen onder paragraaf 5 van hoofdstuk 9b.

     

  • R.

    In artikel 7:1 lid 1, sub b wordt het woord “toonvormende” vervangen door: “loonvormende”.

     

  • S.

    In artikel 7:8:1 worden de woorden “toelage…..prestatiebeloning” vervangen door: “toegekende salaristoelage(n)”.

     

    In de toelichting op artikel 7:8:1 worden de woorden “toelage…..prestatiebeloning” vervangen door: “toegekende salaristoelage(n)”.

     

  • T.

    In artikel 7:20 worden de woorden “de dienstbetrekking” vervangen door: “het dienstverband”.

     

  • U.

    In artikel 7:21 lid 2 wordt het woord “dienstbetrekkingen” vervangen door: “dienstverbanden” en het woord “dienstbetrekking” wordt vervangen door: “dienstverband”.

     

  • V.

    De titel boven artikel 7:24 wordt gewijzigd en komt te luiden:

    § 6. Tegemoetkoming kosten zorgverzekering

     

  • W.

    De toelichting op artikel 7:24a vervalt, inclusief titel en inclusief § 6. Ziektekosten

     

  • X.

    De toelichting op artikel 7:25b vervalt, inclusief titel.

     

  • Y.

    In artikel 7:27 lid 3 worden de woorden “de dienstbetrekking” vervangen door: “het dienstverband”.

     

  • Z.

    In artikel 8:2a lid 1 worden de woorden “, derde lid,” vervangen door: “lid 2”.

     

    In de toelichting op 8:2a lid 1 worden de woorden “, lid 3,” vervangen door: “lid 2”.

     

  • AA.

    In de toelichting op artikel 8:4 worden de woorden “artikel 30 SUWI” vervangen door: “artikel 32 SUWI”.

     

  • BB.

    De toelichting op artikel 8:5a komt te luiden:

    Lid 1

    Artikel 8:5a betekent dat een ambtenaar, die wegens ziekte ongeschikt is zijn functie te vervullen, ook binnen 24 maanden na de eerste ziektedag kan worden ontslagen, wanneer hij niet meewerkt aan zijn re-integratie. Concreet uitgewerkt gaat het erom dat zowel binnen als na 24 maanden ontslag gegeven kan worden, indien de ambtenaar:

    • -

      zich zonder goede reden niet houdt aan redelijke voorschriften en maatregelen (zoals het verrichten van werkzaamheden in het kader van de re-integratie en het volgen van scholing in het kader van de re-integratie als bedoeld in artikel 7:1, eerste lid, onderdeel b en c) die hem in het kader van zijn re-integratie worden opgedragen;

    • -

      zonder goede reden passende arbeid bij de eigen werkgever dan wel een andere werkgever weigert te aanvaarden;

    • -

      zonder goede reden niet meewerkt aan de opstelling, evaluatie en bijstelling van het plan van aanpak;

    • -

      zonder goede reden geen aanvraag op grond van de WIA indient.

  • Deze - ultieme - sanctie is gelijk aan de sanctie die sinds de inwerkingtreding van de Wet verbetering poortwachter in artikel 670b, boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek is opgenomen.

     

    Als de ambtenaar zonder goede reden geen aanvraag op grond van de WIA indient, kan de claimbeoordeling voor de WIA niet plaatsvinden en kan de werkgever het resultaat van deze claimbeoordeling niet bij het ontslagbesluit betrekken, terwijl dit verplicht is op grond van lid 2 van artikel 8:5. Als dit de reden is dat geen ontslag op grond van artikel 8:5 kan plaatsvinden, mag het college de ambtenaar ontslag verlenen op grond van artikel 8:5a.

    Lid 2

    Alvorens tot ontslag over te gaan, moet het UWV toetsen of van de situatie als hiervoor bedoeld sprake is.

     

  • CC.

    In artikel 8:7 moeten de subonderdelen worden aangeduid in letters.

     

    In de toelichting op artikel 8:7 moeten de subonderdelen worden aangeduid in sub a, sub b, sub c, sub d, sub e en sub f.

     

  • DD.

    In artikel 8:15:3 lid 1 wordt het woord “betrekking” vervangen door: “functie”.

     

  • EE.

    Artikel 17:3 vervalt.

     

    De toelichting op artikel 17:3 vervalt.

     

  • FF.

    In artikel 18:1:5 lid 3 wordt het woord “deeltijdbetrekking” op twee plaatsen vervangen door: “deeltijddienstverband” en wordt het woord “voltijdbetrekking vervangen door: “voltijddienstverband”.

     

  • GG.

    In de titel van hoofdstuk 20 worden de woorden “hoofdstuk 3” geschrapt.

     

  • HH.

    In artikel 20:1:2 wordt het woord “koningin” vervangen door: “koning”.

     

  • II.

    In artikel 20:1:3 wordt het woord “koningin” vervangen door: “koning”.

     

  • JJ.

    Het artikelnummer 21:1 in hoofdstuk 20 wordt gewijzigd in: “20:2”.

ARTIKEL IV  

  • A.

    De artikelen 17:4:1:1 tot en met 17:4:1:7 komen te vervallen

     

  • B.

    Na artikel 17:4 wordt een nieuw artikel 17:4:0:1 toegevoegd, luidende:

    17:4:0:1

    Bij het verlenen van toestemming voor een studie of opleiding waarvan de kosten (met uitzondering van de reiskosten) meer dan €5.000,- euro bedragen kan vooraf aan de toestemming schriftelijke een terugbetalingsregeling afgesproken worden.

ARTIKEL V  

Inwerkingtreding:

Artikelen I en II treden met onmiddellijke ingang in werking, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2017.

Artikel III, met uitzondering van onderdeel D, treedt in werking per 1 oktober 2017.

Artikel III, onderdeel D treedt met onmiddellijke ingang in werking, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2017

Artikel IV treedt met onmiddellijke ingang in werking.

Naar boven