Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond houdende regels omtrent bijzondere bijstand Beleidsregels bijzondere bijstand Participatiewet 2018 gemeente Helmond

Het college van burgemeester en wethouders van Helmond;

Collegevoorstel 33890392

 

gelet op de bepalingen in titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht en de Participatiewet.

 

Besluit

  • I.

    Vast te stellen de beleidsregels bijzondere bijstand Participatiewet 2018, zoals opgenomen in navolgend verzamelbesluit;

  • II.

    In te trekken de beleidsregels bijzondere bijstand Participatiewet 2017, bekend onder Verseon nr. 33511694 van 29 augustus 2017;

     

Beleidsregels bijzondere bijstand

B012 - Bijzondere bijstand voor legeskosten verblijfsvergunningen en naturalisatie

Aard van de kosten

De kosten van leges van verblijfsvergunningen en naturalisatie behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen (noodzakelijke) kosten van het bestaan en moeten in beginsel uit de bijstandsnorm (of een inkomen op dat niveau) worden voldaan, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Verlening van bijzondere bijstand voor legeskosten is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

 

Legeskosten naturalisatie

In afwijking van bovenstaande geldt in het algemeen dat de legeskosten van naturalisatie niet worden aangemerkt als noodzakelijke kosten. Belanghebbende kan zich immers legitimeren met het verblijfsdocument waarover hij beschikt (CRvB 23-08-2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR5604).

 

Voorliggende voorziening

Voor de kosten bestaat geen voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet. Dat kan anders liggen als de gemeente bijvoorbeeld een regeling in het leven roept op grond waarvan de kosten voor de aanschaf van een identiteitskaart voor kinderen tot 18 jaar worden vergoed.

 

Beleid legeskosten verblijfsvergunning

Voor vreemdelingen als bedoeld in artikel 11 lid 2 en 3 van de Participatiewet bestaat er recht op bijzondere bijstand voor de (leges)kosten van verlenging of wijziging van een verblijfsvergunning. Deze legeskosten worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.

 

Beoordelingskader

Aanvrager

De belanghebbende moet ten tijde van het opkomen van deze kosten een met een Nederlander gelijkgestelde vreemdeling zijn (art. 11 lid 2 en 3 van de Participatiewet).

 

Ten laste komende kinderen

Heeft de aanvraag betrekking op kosten van een (eerste) verblijfsvergunning voor kinderen in het kader van gezinshereniging en de aanvraag is ingediend door een met een Nederlander gelijkgestelde vreemdeling, dan kunnen de kosten in aanmerking komen voor bijstandsverlening. In die gevallen wordt het uitgangspunt gehanteerd dat het territorialiteitsbeginsel niet in de weg staat aan de verlening van bijzondere bijstand voor de legeskosten van de (eerste) verblijfsvergunningen van de minderjarige kinderen in het geval van gezinshereniging. Voor kinderen geldt dat zij moeten beschikken over een ID-bewijs. Voor hen kan het dus ook gaan om uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende (algemene) noodzakelijke kosten. Voor het bepalen van de hoogte van de kosten moet met hetgeen hiervoor vermeld is rekening worden gehouden.

 

Echtgeno (o)t(e)

Legeskosten voor een verblijfsvergunning voor de buiten Nederland verblijvende echtgeno(o)t(e) in het kader van een gezinshereniging, zijn geen kosten die toebehoren aan de aanvrager. Dat deze kosten mogelijk bij de aanvrager in rekening zijn gebracht maakt dit niet anders (CRvB 10-06-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1941 en CRvB 19-08-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2782). Het territorialiteitsbeginsel staat in de weg aan bijstandsverlening; er kan er dus geen bijzondere bijstand verstrekt worden voor deze legeskosten.

 

Hoogte en vorm bijzondere bijstand

De hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand wordt vastgesteld op basis van de verschuldigde (leges)kosten onder aftrek van de kosten van de aanschaf van een identiteitskaart. De vorm van de bijzondere bijstand vindt in beginsel plaats volgens de hoofdregel, om niet (art. 48 lid 1 van de Participatiewet).

 

Draagkracht

De draagkracht bedraagt in beginsel 100% van het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen. Zie beleidsregel in aanmerking te nemen middelen (B137).

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

In het algemeen geldt dat aan de individuele bijzondere bijstand een bestedingsverplichting is verbonden. Dit betekent dat in het toekenningbesluit wordt opgenomen dat:

  • de toegekende bijzondere bijstand moet worden besteed aan de betreffende kosten,

  • belanghebbende daarvan desgevraagd betalingsbewijzen moet kunnen overleggen,

  • er ook specifieke verplichtingen kunnen gelden als de bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht wordt verleend.

Er wordt geen toepassing gegeven aan bijstand in de vorm van borgtocht, tenzij het gaat om schuldsanering.

B013 - Bijstand voor vaste lasten woning gedetineerde

Het college is niet bevoegd (bijzondere) bijstand te verlenen aan degene wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen of zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel omdat degene is uitgesloten van het recht op (bijzondere) bijstand (art. 13 lid 1 onder a en b van de Participatiewet). Alleen vanwege zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de Participatiewet kan bijstandsverlening aan de orde zijn. Het college moet in het individuele geval de vraag beantwoorden of bijstandsverlening onvermijdelijk is. In de praktijk zal zich die situatie niet snel voordoen. Zie bijvoorbeeld CRvB 24-08-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN6114.

B014 - Bijstand voor reiskosten bezoek gedetineerde

Omschrijving van de kosten

Het betreft de kosten die gemaakt worden voor het traject van thuis naar de locatie van de penitentiaire inrichting waar de gedetineerde partner of de 1ste graad bloedverwant van de aanvrager verblijft.

 

Voorliggende voorzieningen

Voor de kosten bestaat geen voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet.

 

Beoordelingskader

Doen zich kosten voor?

Het spreekt voor zich dat er sprake moet zijn van aantoonbare (te maken) kosten waarvoor belanghebbende tijdig een aanvraag moet indienen.

 

Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

In het algemeen geldt dat de reiskosten in verband met detentie van een gezinslid of een 1ste graad bloedverwant als noodzakelijke kosten worden aangemerkt. In geval van detentie in het buitenland kunnen de reiskosten tot de Nederlandse grens noodzakelijk kosten zijn.

 

Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?

In het algemeen geldt dat de reiskosten in verband met detentie van een gezinslid of een 1ste graad bloedverwant voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. In geval van detentie in het buitenland vallen daar alleen de reiskosten onder tot de Nederlandse grens.

 

Hoogte en vorm bijzondere bijstand

Het college gaat uit van de goedkoopst adequate voorziening. Dit kan het Openbaar Vervoer 2de klas zijn of het reizen per auto op basis van een vergoeding van € 0,19 per kilometer. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt verder vastgesteld op één bezoek per week voor één persoon. De bijzondere bijstand mag echter ook naar keuze worden besteed voor één bezoek per twee weken door twee personen, één bezoek per drie weken door drie personen, enz.. De bijzondere bijstand wordt verleend volgens de hoofdregel, om niet (art. 48 lid 1 van de Participatiewet).

 

Draagkracht

De draagkracht wordt bepaald aan de hand van het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen. Zie beleidsregel in aanmerking te nemen middelen (B137).

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

In het algemeen geldt dat aan de individuele bijzondere bijstand een bestedingsverplichting is verbonden. Dit betekent dat in het toekenningbesluit wordt opgenomen dat:

  • de toegekende bijzondere bijstand moet worden besteed aan de betreffende kosten.

  • belanghebbende daarvan bewijsstukken (vervoersbewijzen of kilometeroverzicht) en bezoekbewijzen van de penitentiaire inrichting moet kunnen overleggen,

  • er ook specifieke verplichtingen kunnen gelden als de bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht wordt verleend.

Er wordt geen toepassing gegeven aan bijstand in de vorm van borgtocht, tenzij het gaat om schuldsanering.

B058 - Bijzondere bijstand voor vaste lasten tijdens verblijf in inrichting

Aard van de kosten

Verblijft belanghebbende in een inrichting en wordt de norm zak- en kleed toegekend, dan kunnen bepaalde vaste lasten voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Voor het bepalen met ingang van welke datum de norm zak- en kleedgeld ingaat zie beleidsregel ‘Ingangsdatum normwijziging bij verblijf in inrichting’ en wat wordt verstaan onder een inrichting zie beleidsregel ‘Voorbeelden van inrichtingen’ .

 

Voorliggende voorziening

Voor de kosten bestaat geen voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet.

 

Beoordelingskader

De noodzaak van de kosten wordt afgewogen tegen de tijdelijkheid van het verblijf en de kosten van het afsluiten en heraansluiten. Ook bij gehuwden waarvan beide partners in een inrichting verblijven kan voor de genoemde kosten bijzondere bijstand worden verleend. Het college stelt het recht op bijstand in beginsel vast voor een bepaalde periode. Hierdoor kan het college beoordelen of er sprake is van een wijziging van de domicilie.

 

Rechtspraak

Uit CRvB 01-02-2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT2929 blijkt dat bepaalde noodzakelijke kosten niet kunnen worden bestreden uit de zak- en kleedgeldnorm. Met andere woorden het gaat om onontkoombare kosten (vaste lasten). Het kan gaan om de volgende kosten:

  • huur (onder aftrek van eventuele huurtoeslag)

  • de inboedelverzekering

  • maandtermijn voor energie (voorschot)

  • het abonnement voor de kabel (televisie, radio en internet)

Dit overzicht is niet-limitatief, er kunnen andere onontkoombare noodzakelijke kosten zijn. Denk bijvoorbeeld aan de verschuldigde gemeentelijke belastingen.

 

Hoogte en vorm bijzondere bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld op basis van de werkelijke kosten. De vorm van de bijzondere bijstand vindt in beginsel plaats volgens de hoofdregel, om niet (art. 48 lid 1 van de Participatiewet).

 

Draagkracht

De draagkracht wordt bepaald aan de hand van het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen. Zie beleidsregel in aanmerking te nemen middelen (B137).

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

In het algemeen geldt dat aan de individuele bijzondere bijstand een bestedingsverplichting is verbonden. Dit betekent dat in het toekenningbesluit wordt opgenomen dat:

  • de toegekende bijzondere bijstand moet worden besteed aan de betreffende kosten.

  • belanghebbende daarvan desgevraagd betalingsbewijzen moet kunnen overleggen. In het kader van deze beleidsregel kunnen dat (ook) de eind- of jaarafrekening zijn.

  • er ook specifieke verplichtingen kunnen gelden als de bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht wordt verleend.

Er wordt geen toepassing gegeven aan bijstand in de vorm van borgtocht, tenzij het gaat om schuldsanering.

B062 - Moment aanvragen bijzondere bijstand (terugwerkende kracht)

Artikel 44 lid 1 van de Participatiewet bepaalt dat niet eerder bijstand wordt verleend dan tegen de datum waarop belanghebbende zich heeft gemeld voor de aanvraag, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit betekent dat het college - in beginsel - niet bevoegd is bijstand met terugwerkende kracht te verlenen.

 

Beleid

Het college voert het beleid dat aanvragen om bijzondere bijstand tot maximaal zes maanden nadat de kosten zich voordoen (of zijn opgekomen), kunnen worden ingediend. Dit beleid dient te worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Met deze beleidsregel is beoogd belanghebbenden niet tegen te werpen dat een aanvraag wordt ingediend voor kosten die al zijn gemaakt.

 

Beoordelingskader

Het feit dat een aanvraag tijdig is ingediend betekent niet dat er recht bestaat op bijzondere bijstand. Het betekent enkel dat het college de aanvraag inhoudelijk zal beoordelen.

Het moment van het opkomen van de kosten wordt niet bepaald door de facturatiedatum. De datum die op de factuur staat ligt namelijk altijd ná de datum waarop de kosten zich voordoen (zijn opgekomen).

Verder geldt dat als de noodzaak van de kosten niet meer kan worden vastgesteld dat het college de aanvraag niet hoeft te honoreren. Het spreekt voor zich dat de aanvraag wordt beoordeeld op de algemene voorwaarden en de vier vragen van artikel 35 van de Participatiewet.

 

Opkomen van de kosten

In het algemeen geldt dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd opkomen op het moment dat de betalingsverplichting ontstaat. In geval van:

  • gebruiksgoederen is dat het moment waarop de koper en verkoper een overeenkomst sluiten. Dat hoeft niet altijd via een officieel schriftelijk document te gaan, maar het kan ook om de afspraak gaan op grond waarvan de verkoper het gebruiksgoed moet leveren aan de koper. Denk bijvoorbeeld aan Marktplaats (er wordt een bod gedaan en geaccepteerd door de verkopende partij) maar ook gewoon in een winkel op het moment dat bij de kassa afgerekend moet gaan worden.

  • de eigen bijdrage rechtsbijstand ontstaat de betalingsverplichting in ieder geval op de datum van de beschikking van de Raad voor de Rechtsbijstand aan de rechtsbijstandsverlener waarin de toevoeging wordt verleend.

  • het salaris van de bewindvoerder gaat het om de datum van de benoeming door de Kantonrechter.

  • de kosten van het griffierecht gaat het om de datum waarop het beroepschrift wordt ingediend.

  • verhoging dan wel extra kosten voor bewindvoering als gevolg van problematische schulden geldt het moment van ontstaan (opkomen) van de hogere kosten en niet op basis van de uitspraak van de Kantonrechter.

 

Een voorbeeld

Belanghebbende dient op 1 mei een aanvraag in om bijzondere bijstand. De aanvraag kan betrekking hebben op kosten die zijn gemaakt (of opgekomen) vanaf 1 november van het voorgaande kalenderjaar.

B063 - Draagkrachtpercentages

In beginsel gelden de hierna volgende regels voor de draagkracht op het inkomen, met dien verstande dat er situaties zijn die hierop een uitzondering vormen. Voor zover 100% draagkrachtinkomen van toepassing is, is dat opgenomen in de specifieke beleidsregel. In zijn algemeenheid geldt 100% draagkrachtinkomen als de bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening.

 

Draagkracht uit inkomen

Om de draagkracht uit het inkomen vast te stellen wordt uitgegaan van de toepasselijke bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag. De kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet is bij het vaststellen van de draagkracht niet van toepassing. De volgende percentages zijn in beginsel van toepassing:

  • Een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm (sociaal minimum) wordt als draagkrachtloos inkomen beschouwd.

  • Bij een inkomen tussen 120% en 130% van de bijstandsnorm wordt 50% van het inkomen boven 120% van de bijstandsnorm als draagkracht beschouwd.

  • Bij een inkomen boven 130% van de bijstandsnorm wordt 100% van het inkomen boven 130% van de bijstandsnorm als draagkracht beschouwd.

Let op. Het kan zijn dat voor een bepaalde kostensoort een afwijkend percentage geldt. Is dat het geval dan is dat vastgelegd is de betreffende beleidsregel.

 

Bijzonderheden

Indien er sprake is van een alleenstaande of alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder, die niet in een inrichting verblijft (als bedoeld in art. 1 onder f van de Participatiewet) en alleen een inkomen uit AOW, Anw of Wajong ontvangt, dan wordt dit inkomen als draagkrachtloos inkomen beschouwd.

In het geval belanghebbende(n) wel in een inrichting verblijft dan moet het inkomen voor de draagkracht in principe afgezet worden tegen de toepasselijke zak- en kleedgeldnorm als bedoeld in artikel 23 van de Participatiewet. Voor personen jonger dan 21 jaar moet de toepasselijke jongerennorm worden gehanteerd.

Een alleenstaande AOW-gerechtigde die op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) in een inrichting verblijft, heeft recht op bruto AOW. Na aftrek van belastingen, premies en de verschuldigd eigen bijdrage op grond van de Wlz houdt hij per maand een bedrag over voor zak en kleedgeld. Het vakantiegeld moet echter niet over dit zak en kleedgeldbedrag worden berekend, maar over het totale bedrag van de AOW vóór aftrek van de Wlz-bijdrage.

Worden deze regels gehanteerd, dan blijkt dat er in de meeste gevallen sprake is van draagkracht.

 

Alleenstaande ouder

De norm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder is in de Participatiewet gelijk. De alleenstaande ouder wordt via een verhoging van het kindgebonden budget ‘gecompenseerd’. Het gaat om de zogeheten alo-kop (2018: € 3.101 per jaar).

 

Draagkracht uit vermogen

In het algemeen geldt 100% van het in aanmerking te nemen vermogen. Zie beleidsregel in aanmerking te nemen middelen (B137).

B064 - Draagkrachtperiode bijzondere bijstand

Deze beleidsregel geeft invulling aan de wijze waarop de periode waarover de draagkracht wordt berekend.

 

Algemene beleidsuitgangspunten

De periode waarover de draagkracht wordt vastgesteld wordt de draagkrachtperiode genoemd. Deze periode wordt in beginsel vastgesteld voor twaalf maanden. Het college kan de draagkrachtperiode voor een kortere periode vaststellen als daar in het individuele geval of op basis van de kostensoort aanleiding voor is. De draagkrachtperiode begint op de eerste dag van de maand waarin de bijzondere bijstand wordt toegekend.

 

Berekening drachtkracht

Over de draagkrachtperiode moet worden berekend hoe groot de ruimte in het inkomen en/of het vermogen is. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld op basis van het verschil tussen de draagkracht en de toe te kennen bijzondere bijstand.

 

Afwijkende draagkrachtperiode doelgroepen

Het college hanteert voor de volgende personen nadere regels over de omvang van de draagkrachtperiode. Het gaat om:

  • 1.

    Personen met een (aanvullende) bijstand voor de kosten van het levensonderhoud op grond van de Participatiewet. Voor deze groep wordt de draagkrachtperiode in beginsel vastgesteld voor onbepaalde tijd indien en zolang zij recht hebben op de bijstandsuitkering én zich geen wijzigingen (zullen) voordoen die dat recht beïnvloeden. Denk bijvoorbeeld aan: een verhuizing, een samenwoning of het bijna bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Er zijn meer voorbeelden denkbaar. Het kan dus voor komen dat op grond van voorzienbare omstandigheden geen draagkrachtperiode voor onbepaalde tijd wordt toegekend.

  • 2.

    Voor personen die een uitkering ontvangen op grond van de IOAW, IOAZ, IOW, Bbz, Wajong, WIA, WAZ, WAO, Anw en/of AOW, die niet over draagkracht beschikken, wordt de draagkrachtperiode in principe vastgesteld voor de duur van drie jaar. Deze periode begint op de eerste van de maand waarop de bijzondere bijstand wordt toegekend.

 

Geen draagkracht

Het college hanteert in twee situaties het uitgangspunt dat redelijkerwijs niet over draagkracht uit het inkomen en/of vermogen kan worden beschikt.

 

1. Minnelijke regeling

Indien en zolang de belanghebbende die is toegelaten tot de minnelijke regeling (uitgevoerd door de gemeente Helmond) voldoet aan de voorwaarden van dat traject.

 

2. Wet Schuldsanering natuurlijke Personen (WSNP)

Ingeval van toelating tot de WSNP kan alleen sprake zijn van draagkracht als het gaat om middelen (inkomen en/of vermogen) die op de voet van artikel 295 lid 2 van de Faillissementswet buiten de boedel worden gelaten.

B065 - Wijziging draagkracht tijdens draagkrachtperiode

Het inkomen en/of het vermogen kunnen wijzigen tijdens de vastgestelde draagkrachtperiode.

Is daar sprake van, dan wordt de draagkracht voor het resterende deel van de draagkrachtperiode opnieuw berekend. Het spreekt voor zich dat het moet gaan om wijzigingen die op basis van de toepasselijke beleidsregel kunnen leiden tot een wijziging in de draagkracht. Let op. Er kan sprake zijn van bijstandsverlening voor verschillende kostensoorten waarvoor verschillende draagkrachtpercentages gelden. Dat hoeft om die reden dus niet voor alle kostensoorten te leiden tot een wijziging in de draagkracht.

 

Voorbeelden zijn wijzigingen in:

  • het inkomen en/of vermogen

  • de gezinsomstandigheden. Denk bijvoorbeeld aan: huwelijk/samenwoning, echtscheiding of overlijden.

Zie ook de voorbeelden in beleidsregel B064.

B066 - Drempelbedrag

Artikel 35 lid 2 van de Participatiewet bepaalt de bevoegdheid van het college om bijzondere bijstand te weigeren voor kosten welke binnen een periode van 12 maanden een administratieve drempel niet te boven gaan. Er wordt geen drempelbedrag gehanteerd.

B067 - Stappenplan berekening bijzondere bijstand

De berekening van de bijzondere bijstand verloopt als volgt:

  • 1.

    Bepaal de hoogte van de voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking komende kosten aan de hand van bewijstukken zoals nota’s, het medisch advies, e.d.;

  • 2.

    Bepaal of de kosten betaald kunnen worden uit de bijstandsnorm of een inkomen op die hoogte (zie toelichting in deze beleidsregel). Zo ja, dan wordt de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Zo nee, ga verder naar stap 3.

  • 3.

    Bepaal de draagkrachtperiode;

  • 4.

    Bepaal de ruimte in het inkomen over de draagkrachtperiode aan de hand van de kostensoort;

  • 5.

    Bepaal de ruimte in het vermogen over de draagkrachtperiode;

  • 6.

    Bepaal of er buitengewone uitgaven zijn die in mindering gebracht moeten worden op de drachtkracht (inkomen en/of vermogen)

  • 7.

    Bepaal de draagkracht in euro's door het draagkrachtpercentage(s) toe te passen op de uitkomst van stappen 4, 5 en eventueel 6;

  • 8.

    Bereken als volgt:

Hoogte van de kosten (stap 1)

Minus de draagkracht (stap 7)

Hoogte bijzondere bijstand

 

Bijzonderheden

Bekostigd uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm

Het college heeft een beperkte beoordelingsvrijheid om te beoordelen dat kosten die als algemeen gebruikelijk kunnen worden aangemerkt bekostigd kunnen worden uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm. Dat wil zeggen dat het moet gaan om algemeen gebruikelijke kosten waar geen substantiële meerkosten aan zijn verbonden. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de individuele omstandigheden.

 

Voorbeelden

Denk bijvoorbeeld aan: reiskosten, reguliere zwemlessen, kleding, verzorgingsproducten (CRvB 15-09-2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8150 en CRvB 31-08-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN7953).

 

Buitengewone uitgaven

Hoewel het college niet verplicht is om buitengewone uitgaven van de belanghebbende in mindering te brengen op de berekende draagkracht, kan daar in bijzondere situaties toch aanleiding voor zijn.

B069 - Waar en wanneer medisch advies vragen

Bij het vaststellen van de noodzaak en/of hoogte van de bijzondere bijstand is het college niet altijd ter zake kundig. In die gevallen heeft het college de bevoegdheid om deskundigenadvies in te winnen. Het spreekt voor zich dat belanghebbende zijn medewerking moet verlenen aan het onderzoek (art. 17 tweede lid dan wel art. 55 van de Participatiewet).

 

Wijze van onderzoek

Het is niet in alle gevallen noodzakelijk dat belanghebbende persoonlijk verschijnt bij de adviseur (meestal een arts), dit ter beoordeling aan de hand van het individuele geval. Soms kan de medische noodzaak voor de kosten en/of de hoogte van de bijzondere bijstand door de adviseur worden vastgesteld op basis van dossieronderzoek en/of het raadplegen van de deskundige in de behandelende sector of de huisarts.

 

Toestemmingsvereiste

Het is wel nodig dat belanghebbende toestemming verleent voor het uitwisselen van (medische) gegevens. Daarnaast zal belanghebbende in principe toestemming moeten verlenen zodat de adviseur in staat is volledig advies aan het college uit te mogen brengen. Dat betekent dat niet snel met succes een beroep kan worden gedaan op het zogeheten verschoningsrecht (vergelijk CRvB 24-03-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:955).

B070 - Standaard aanvullende of collectieve ziektekostenverzekering

Omschrijving van de kosten

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid op grond van artikel 35 lid 6 van de Participatiewet om categoriale bijzondere bijstand te verlenen in de vorm van een collectieve aanvullende zorgverzekering (CAV).

 

Aard van de kosten

In het algemeen vergoedt een (collectieve) aanvullende zorgverzekering bepaalde kosten (doorgaans) van medische aard die door de Zorgverzekeringswet, het Besluit zorgverzekering en de Regeling zorgverzekering als niet-noodzakelijk worden aangemerkt en daarom niet in de basisverzekering zijn opgenomen. Dergelijke kosten komen op grond van artikel 15 van de Participatiewet niet voor afzonderlijke bijstandsverlening in aanmerking.

 

Uitgangspunten beleid

Het college hanteert de volgende beleidsuitgangspunten.

 

Eigen verantwoordelijkheid

Bij de beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand voor medische kosten hanteert het college de volgende uitgangspunten. Het behoort in principe tot de verantwoordelijkheid van de aanvrager om zich (voldoende) aanvullend te verzekeren voor zorgkosten. Wanneer iemand geen aanvullende (collectieve) zorgverzekering heeft, dan wordt beoordeeld wat de vergoeding zou zijn geweest vanuit de CAV op basis van het gemeentelijk pakket Zorg-op-maatpolis met het aanvullend pakket ‘Extra’. Indien deze verzekering de kosten geheel of gedeeltelijk zou hebben vergoed, dan komt belanghebbende in beginsel niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

 

Vergelijkbaar verzekerd

Indien belanghebbende alleen een individuele zorgverzekering heeft, dan wordt een met de CAV vergelijkbare aanvullende zorgverzekering (basis- en tandartsverzekering) als een adequate zorgverzekering. Onder vergelijkbaar wordt verstaan wanner iemand:

  • zich voldoende aanvullend heeft verzekerd. Dat wil zeggen als zijn aanvullende zorgverzekering van hetzelfde niveau/klasse is als de CAV (Zorg-op-maatpolis met het aanvullend pakket ‘Extra’).

  • een specifieke op zijn medische situatie afgestemde aanvullende zorgverzekering heeft gekozen, rekening houdend met de eigen medische voorgeschiedenis en daaruit voortvloeiende voorzienbare medische kosten. Personen die zich voldoende aanvullend hebben verzekerd kunnen toch worden geconfronteerd met medisch kosten omdat hun verzekering niet alles vergoedt of dat de kosten hoger zijn dan de vergoeding van hun verzekering. Het gaat om situaties waarbij niet kan worden verlangd dat de overstap naar de CAV wordt gemaakt omdat de eigen zorgverzekering bepaalde kosten vergoed die door de CAV niet worden vergoed. In voorkomende gevallen kunnen de meerkosten mogelijk worden vergoed via de bijzondere bijstand.

 

Geen met de CAV vergelijkbare aanvullende zorgverzekering

Indien aanvrager op het moment van indienen van de aanvraag voor medische kosten geen met de CAV vergelijkbare aanvullende zorgverzekering heeft (zie hierboven), het volgende. Slechts de kosten die ook door de CAV zouden worden vergoed kunnen voor bijzondere bijstand in aanmerking komen tot het moment waarop het voor betrokkene mogelijk is om de overstap naar de CAV te maken.

 

Voorwaarden deelname CAV

  • Belanghebbende is inwoner van de gemeente Helmond, en

  • het (gezamenlijk) inkomen is niet hoger dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm, en

  • belanghebbende is verzekerd bij CZ of heeft de mogelijkheid om over te stappen naar CZ.

Er geldt geen beoordeling op basis van het vermogen.

 

Bijdrage deelname CAV

In het kader van de CAV wordt door de zorgverzekeraar op de door de verzekerde afgesloten aanvullende zorgverzekering een uitgebreider aanvullend pakket geboden. De verzekerde betaalt zelf de premie aan CZ - waarin een korting is verwerkt - voor de basisverzekering en voor de aanvullende verzekering. Op grond van artikel 35 lid 3 van de Participatiewet kan de verzekerde dus gebruik maken van het uitgebreidere pakket van de aanvullende verzekering. Een bijdrage in de premie wordt door de gemeente Helmond betaald aan CZ en kan jaarlijks, per 1 januari worden verhoogd.

 

Wijziging inkomen

Bij de beëindiging van een uitkering op grond van de Participatiewet, Ioaw-, Ioaz- of Bbz-(levensonderhoud), blijft de deelname van de verzekerde aan de CAV - zonder inkomenstoets - nog doorlopen tot en met 31 december van het lopende jaar. Ook als er een wijziging heeft plaatsgevonden in een andere inkomensbron kan dat het geval zijn. De verzekerde kan dus, als blijkt dat wordt voldaan aan de eerder genoemde voorwaarwaarden voor deelname, gedurende deze periode blijven deelnemen aan de CAV.

B075 - Uitvaartkosten

Omschrijving van de kosten

Alle kosten die verband houden met de uitvaart van een overledene, voor zover deze kosten noodzakelijk zijn.

 

Aard van de kosten

Deze kosten maken deel uit van de passiva van de nalatenschap en komen voor rekening van de erfgenamen (CRvB 20-05-2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD2365). Zij kunnen ieder voor zich en op persoonlijke titel bijzondere bijstand aanvragen, voor zover hun erfdeel niet toereikend is. Het kan ook gaan om de kosten die door de gemeente op de aanvrager wordt verhaald op grond van de Wet op de lijkbezorging. Deze kosten kunnen in principe in aanmerking komen voor bijzondere bijstand (CRvB 20-05-2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD2365). Het ligt mogelijk niet voor de hand dat de kosten in zo’n geval op de betrokkene worden verhaald.

 

Verwerpen nalatenschap

Heeft de aanvrager om bijzondere bijstand de erfenis verworpen dan is hij geen erfgenaam. Dat betekent dat de kosten niet van hemzelf zijn en op die grond worden afgewezen (CRvB 08-01-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY8631). Het kan echter voor komen dat deze persoon geconfronteerd met de kosten die op hem worden verhaald op grond van de Wet op de lijkbezorging.

 

Voorliggende voorziening

Voor de kosten bestaat geen voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet.

 

Noodzakelijke kosten

Daarbij gaat het college uit van de goedkoopst adequate voorziening. Daarbij worden de volgende kosten aan als noodzakelijk kosten aangemerkt:

  • akte van overlijden;

  • reguliere werkzaamheden uitvaartverzorger;

  • overbrengen van de overledene naar rouwcentrum of woonhuis;

  • reguliere verzorging van de overledene;

  • rouwkaarten (maximaal 75 rouwkaarten zonder porto);

  • opbaren in rouwcentrum dan wel thuis;

  • eenvoudige kist;

  • eenvoudige uitvaartdienst of dienst in de aula van het crematorium en gebruik condoleanceruimte;

  • eerste grafrechten (voor een algemeen graf, niet voor een graf in eigendom) of de crematiekosten in het crematorium;

  • rouwauto;

  • eenvoudige grafzerk of urn.

 

Niet-noodzakelijke kosten

Het college merkt de volgende kosten aan als niet-noodzakelijk kosten:

  • rouwadvertentie;

  • volgauto;

  • bloemen;

  • condoleanceregister;

  • opname dienst;

  • koffietafel, etc.

 

Beoordelingskader

Doen zich kosten voor?

Het spreekt voor zich dat er sprake moet zijn van aantoonbare (te maken) kosten waarvoor belanghebbende tijdig een aanvraag moet indienen. Indien belanghebbende de nalatenschap heeft verworpen, dan doen zich geen kosten voor.

 

Zijn de kosten in het individuele geval uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten?

Of de kosten noodzakelijk zijn wordt mede bepaald of de kosten kunnen worden toegerekend aan belanghebbende. Dit is het geval als belanghebbende de hoedanigheid van erfgenaam heeft aangenomen. Er wordt mede rekening gehouden met:

  • de uitvaart-, levens of ongevallenverzekering van de overledene (als deze verzekering ook daadwerkelijk is afgesloten); en

  • de passiva van de nalatenschap.

 

Hoogte bijzondere bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt maximaal het bedrag van de Nibudprijzengids of een bedrag naar rato in het geval van meerdere erfgenamen.

 

Vorm bijzondere bijstand

De vorm van de bijzondere bijstand vindt in beginsel plaats volgens de hoofdregel, om niet (art. 48 lid 1 van de Participatiewet).

 

Draagkracht

De draagkracht wordt bepaald aan de hand van het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen. Zie beleidsregel in aanmerking te nemen middelen (B137). Voor het in aanmerking te nemen vermogen geldt voor deze kostensoort specifiek beleid. Ingeval van een echtpaar zonder ten laste komende kinderen waarbij een van hen overlijdt, wordt het verschil tussen de vermogensvrijlating voor gehuwden en voor een alleenstaande als draagkracht in aanmerking genomen.

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

Aan de (individuele) bijzondere bijstand is een bestedingsverplichting verbonden. Dit betekent dat in het toekenningbesluit wordt opgenomen dat:

  • de toegekende bijzondere bijstand moet worden besteed (het aandeel van belanghebbende) aan de betreffende kosten.

  • belanghebbende daarvan desgevraagd betalingsbewijzen moet kunnen overleggen,

  • er ook specifieke verplichtingen kunnen gelden als de bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht wordt verleend.

Er wordt geen toepassing gegeven aan bijstand in de vorm van borgtocht, tenzij het gaat om schuldsanering.

B076 - Kosten bewindvoering

Omschrijving van de kosten

Onder bewindvoeringskosten worden verstaan:

  • a.

    curatele;

  • b.

    beschermingsbewind;

  • c.

    mentorschap,

op basis van een beschikking van de Kantonrechter.

 

Aard van de kosten

Sinds 1 januari 2014 is de taakomschrijving van de bewindvoerder uitgebreid (Stb. 2013, 414). Daaraan is toegevoegd dat de bewindvoerder voor de rechthebbende alle handelingen kan uitvoeren die bijdragen aan een goede uitvoering van de taken. Die bestaan in ieder geval uit het beheer en de beschikking van de onder bewind staande goederen. Problematische schulden en verkwisting kunnen redenen zijn om beschermingsbewind uit te spreken. Het spreekt voor zich dat alleen bijzondere bijstand mogelijk is indien de Kantonrechter een beschikking heeft afgegeven voor een dergelijke beschermingsmaatregel. De Kantonrechter bepaalt jaarlijks achteraf welke vergoeding de bewindvoerder bij de onder bewind gestelde in rekening mag brengen. Een aantal bewindvoerders brengt voorafgaande aan de vaststelling door de rechter, voorschotten bij de belanghebbende in rekening.

 

Voorliggende voorziening

Voor bewindvoeringskosten gebaseerd op een beschikking van de Kantonrechter is geen voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet.

 

Beheer pgb

Met het inwerking treden van de Jeugdwet, de Wmo 2015 en de Wet langdurige zorg geldt dat persoonsgebonden budgetten (pgb) op grond van die wetten niet meer worden uitbetaald aan de budgethouder zelf. Het beheer van het pgb ligt bij de Sociale verzekeringsbank (Svb), dat wordt het trekkingsrecht genoemd. De Svb betaalt de factuur voor de geleverde ondersteuning, jeugdhulp of zorg rechtstreeks uit aan de persoon/organisatie die deze diensten heeft geboden. De Kantonrechter kan echter op grond van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren - naast de jaarbeloning - een beloning toekennen voor het beheren van een pgb. De kosten van bewindvoering die verband houden met het beheer van een pgb zijn feitelijk te vermijden door voor zorg in natura te kiezen. Dit betekent dat het geen noodzakelijke kosten zijn in de zin van artikel 35 lid 1 van de Participatiewet (CRvB 21-05-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1654). Dat zou alleen anders zijn, indien de indicatie niet in natura kan worden geboden. Het ligt op de weg van de aanvrager om dat aannemelijk te maken. Dit zal zich in de praktijk zeer zelden voor kunnen doen.

 

Beoordelingskader

Met het uitspreken van bewindvoering door de Kantonrechter staat vast dat de daaraan verbonden kosten voor curatele, beschermingsbewind of mentorschap uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten zijn. Er kan ook bijstand worden verleend voor de betaling van voorschotten op de nog definitief door de Kantonrechter vast te stellen beloning voor de bewindvoerder of mentor.

 

Hoogte en vorm bijzondere bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand wordt gebaseerd op de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren. De vorm van de bijzondere bijstand vindt in beginsel plaats volgens de hoofdregel, om niet (art. 48 lid 1 van de Participatiewet).

 

Draagkracht

De draagkracht wordt bepaald aan de hand van het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen. Zie beleidsregel in aanmerking te nemen middelen (B137).

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

Aan de (individuele) bijzondere bijstand is een bestedingsverplichting verbonden. Dit betekent dat in het toekenningbesluit wordt opgenomen dat:

  • de toegekende bijzondere bijstand moet worden besteed aan de betreffende kosten.

  • belanghebbende stelt het college op de hoogte van de definitieve vaststelling van bedragen door de Kantonrechter en overgelegd hiervan op verzoek bewijsstukken.

  • belanghebbende daarvan desgevraagd betalingsbewijzen moet kunnen overleggen.

  • er ook specifieke verplichtingen kunnen gelden als de bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht wordt verleend.

Er wordt geen toepassing gegeven aan bijstand in de vorm van borgtocht, tenzij het gaat om schuldsanering.

B078 - Kosten rechtsbijstand

Aard van de kosten

Rechtzoekenden met een laag inkomen en weinig vermogen kunnen aanspraak maken op gesubsidieerde rechtsbijstand: de zogeheten toevoeging. Daarvoor is in principe wel een eigen bijdrage verschuldigd. In beroepszaken is de rechtzoekende ook de kosten van het griffierecht verschuldigd.

 

Voorliggende voorziening

Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een aan de bijstand passende en toereikende voorliggende voorziening (art. 15 lid 1 van de Participatiewet). Denk in dit verband aan:

  • Wet op de rechtsbijstand (Wrb)De Wrb wordt aangemerkt als een aan de Participatiewet toereikende en passende voorliggende voorziening (CRvB 10-08-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN3897), met uitzondering van de eigen bijdrage en het verschuldigde griffiegeld (bijv. CRvB 31-10-2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1426) die rechtzoekenden zijn verschuldigd.Op grond van de Wrb kan een rechtzoekende met een laag inkomen in aanmerking komen voor een toevoeging van een rechtsbijstandverlener (meestal een advocaat). De Raad voor de Rechtsbijstand verleent de zogeheten toevoeging. De eigen bijdrage en het verschuldigde griffierecht kunnen in aanmerking komen voor bijzondere bijstand.Van een rechtzoekende wordt verwacht dat een beroep wordt gedaan op de Wrb. Dit betekent dat als iemand de voorkeur heeft gegeven aan een rechtshulpverlener aan wie geen toevoeging kan worden verleend, dat de gevolgen van deze keuze voor eigen rekening en risico blijven (CRvB 06-06-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2007).

  • Het Besluit proceskosten bestuursrechtDit besluit geldt als een aan de Participatiewet toereikende en passende voorliggende voorziening. Uit de uitspraak CRvB 28-04-2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI4612 blijkt dat faxkosten, telefoonkosten en reiskosten voor het voeren van overleg met de rechtsbijstandsverlener en het voorbereiden van zittingen - niet worden beschouwd als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 35 van de Participatiewet.

  • Een rechtsbijstandsverzekeringAls de rechtzoekende over een dergelijke verzekering beschikt, dan wordt deze verzekering aangemerkt als voorliggende voorziening. Let op. Het feit dat de rechtzoekende geen rechtsbijstandsverzekering heeft afgesloten is geen grond om een aanvraag om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage af te wijzen.

 

Legeskosten uittreksels

Rechtsbijstandsverleners kunnen deze extra kosten bij de belanghebbende in rekening brengen als dat noodzakelijk is voor de procedure die namens belanghebbende wordt gevoerd. Als de kosten in die zin noodzakelijke zijn, dan kunnen deze kosten in aanmerking komen voor bijzondere bijstand.

 

Geen recht op bijzondere bijstand

De volgende kosten komen in beginsel niet in aanmerking voor bijzondere bijstand:

  • vertaalkosten. Rechtsbijstandverleners kunnen namelijk - als er een toevoeging is verleend - kosteloos gebruik maken van een tolkencentrum.

  • de kosten gemaakt in de bezwaarfase anders dan de eigen bijdrage op grond van de Wrb.

  • de proceskosten van de tegenpartij, indien de belanghebbende wordt veroordeeld om deze te betalen. Alleen indien het college belanghebbende heeft geadviseerd om een procedure op te starten kunnen de kosten in aanmerking komen voor bijzondere bijstand.

 

Beoordelingskader eigen bijdrage

Doen zich kosten voor?

Het spreekt voor zich dat er sprake moet zijn van aantoonbare (te maken) kosten waarvoor belanghebbende tijdig een aanvraag moet indienen.

 

Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

Op grond van het feit dat de rechtzoekende is toegelaten tot het gesubsidieerde systeem van rechtsbijstand, is afdoende om de noodzaak voor de kosten van de eigen bijdrage aan te nemen (CRvB 31-10-2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1426). Van belanghebbende wordt wel verwacht dat hij eerst gebruik maakt van de rechtshulp van het Juridisch Loket (zie verder onder ‘eigen bijdrage algemeen’).

 

Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?

Op grond van het feit dat rechtzoekende is toegelaten tot het gesubsidieerde systeem van rechtsbijstand, is afdoende om aan te nemen dat de eigen bijdrage uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten zijn (zie wederom CRvB 31-10-2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1426).

 

Hoogte en de vorm bijzondere bijstand eigen bijdrage

De eigen bijdrage op grond van Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand komt voor bijzondere bijstand in aanmerking. Daarbij kan het van belang zijn of belanghebbende alvorens hij om een toevoeging vraagt gebruik heeft gemaakt van het Juridisch Loket.

 

Verlaging met tussenkomst Juridisch Loket

Bepaalde eigen bijdragen worden verlaagd met € 53 [bedrag 2018] als de rechtzoekende alvorens een toevoeging aan te vragen:

  • gebruik maakt van de rechtshulp van het Juridisch Loket; en

  • in dat kader een diagnosedocument is opgesteld; en

  • aan de rechtzoekende ter beschikking is gesteld.

Als vaststaat dat de eigen bijdrage zou zijn verlaagd als belanghebbende zich eerst tot het Juridisch Loket had gewend, dan wordt niet het volledige bedrag van de eigen bijdrage aangemerkt als noodzakelijke kosten (CRvB 23-02-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:595). De noodzakelijke kosten voor de eigen bijdrage rechtsbijstand worden dan vastgesteld op basis van de verschuldigde eigen bijdrage verminderd met de verlaging, als bedoeld in het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, die de rechtzoekende redelijkerwijs had kunnen krijgen. Dat wil zeggen dat van de rechtzoekende wordt verwacht dat hij gebruik maakt van het Juridisch Loket.

 

Verlaging zonder tussenkomst Juridisch Loket

In geval van een strafzaak, asielzaak of een bestuurlijke sanctie wordt de eigen bijdrage met € 53 [bedrag 2018] verlaagd zonder tussenkomst van het Juridisch Loket.

 

Eigen bijdrage lichte adviestoevoeging (LAT)

Er kan ook sprake zijn van een eigen bijdrage op basis van een LAT. Deze lage eigen bijdrage kan alleen worden gehanteerd door rechtsbijstandsverleners waarmee de Raad voor de rechtsbijstand een afspraak heeft gemaakt. In die gevallen hoeft belanghebbende dus geen gebruik te maken van het Juridisch Loket (CRvB 29-06-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3520).

 

Hoogte en vorm bijzondere bijstand eigen bijdrage en/of kosten griffierecht

De hoogte van de bijzondere bijstand wordt in beginsel vastgesteld op basis van de werkelijk verschuldigde kosten. Dat is alleen anders als belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van het Juridisch Loket en er om die reden geen verlaging op de eigen bijdrage is toegepast. In dat geval wordt de hoogte van de bijzondere bijstand vastgesteld op de verschuldigde eigen bijdrage minus het bedrag van de verlaging. De vorm van de bijzondere bijstand vindt in beginsel plaats volgens de hoofdregel, om niet (art. 48 lid 1 van de Participatiewet).

 

Draagkracht eigen bijdrage en/of kosten griffierecht

De draagkracht wordt bepaald aan de hand van het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen. Zie beleidsregel in aanmerking te nemen middelen (B137).

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen eigen bijdrage en/of kosten griffierecht

Aan de (individuele) bijzondere bijstand is een bestedingsverplichting verbonden. Dit betekent dat in het toekenningbesluit wordt opgenomen dat:

  • de toegekende bijzondere bijstand moet worden besteed aan de betreffende kosten.

  • belanghebbende daarvan desgevraagd betalingsbewijzen moet kunnen overleggen.

  • er ook specifieke verplichtingen op grond van artikel 55 van de Participatiewet aan de bijzondere bijstand verbonden kunnen worden, zoals het indienen van het verzoek om de tegenpartij te veroordelen in de proceskosten.

  • het college de toegekende bijzondere bijstand kan terugvorderen (zie bijv. CRvB 07-09-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN7968),

  • er ook specifieke verplichtingen kunnen gelden als de bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht wordt verleend.

Er wordt geen toepassing gegeven aan bijstand in de vorm van borgtocht, tenzij het gaat om schuldsanering.

B079 - Hoogte bijzondere bijstand 18 t/m 20-jarigen niet in inrichting

Omschrijving van de kosten

Voor jongmeerderjarigen die (bijzondere) bijstand aanvragen geldt dat zij eerst een beroep moeten doen op de ouders die met het ouderlijk gezag belast zijn, waaronder ook stiefouders worden verstaan. Die zijn namelijk tot 21 jaar onderhoudsplichtig voor hun kinderen. Jongmeerderjarigen zijn personen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt.

 

Aard van de kosten

De jongmeerderjarige kan recht hebben op bijzondere bijstand indien de noodzakelijke kosten van het bestaan meer bedragen dan de voor hem geldende norm én voor deze kosten geen beroep kan worden gedaan op zijn ouders, omdat de middelen van de ouder(s) daartoe niet toereikend zijn of de jongmeerderjarige redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken. De kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd zijn vaak verbonden aan zelfstandige huisvesting van de jongmeerderjarige.

 

Voorliggende voorziening

Voor de kosten is geen voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet. Het college merkt de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) niet aan als voorliggende voorziening. Die jongmeerderjarige kan dus wel in aanmerking komen voor bijzondere bijstand als hij geen beroep kan doen op zijn ouders.

 

Studiefinanciering op grond van de WSF 2000 wordt voor studiekosten en woonkosten aangemerkt als een toereikende en passende voorliggende voorziening (artikel 15 PW). In dit verband is van belang dat het inkomen uit WSF 2000 in aanmerking wordt genomen naar het toepasselijke normbedrag voor levensonderhoud (artikel 33 lid 2 PW).

 

Aanvraag

Een aanvraag voor bijzondere bijstand voor levensonderhoud voor jongmeerderjarigen wordt, analoog aan artikel 41 lid 4 van de Participatiewet, niet eerder ingediend dan vier weken na datum melding en wordt niet eerder dan vier weken na die melding door het college in behandeling genomen.

 

Scholingsplicht

Op de jongmeerderjarige is tevens de scholingsplicht van toepassing als bedoeld in artikel 13 lid 2 onder c van de Participatiewet.

 

Onderhoudsrecht

De jongmeerderjarige kan in ieder geval geen of onvoldoende beroep doen op zijn onderhoudsrecht als:

  • a.

    hij ouderloos is;

  • b.

    zijn ouders in het buitenland wonen en om die reden onbereikbaar zijn, dan wel anderszins onbereikbaar zijn;

  • c.

    hij buiten het gezinsverband van de ouder(s) is geplaatst in het kader van de verlengde Jeugdwet;

  • d.

    hij niet verantwoord nog langer bij de ouder(s) kan wonen (ernstig verstoorde relatie.

 

Hoogte bijzondere bijstand

Indien de jongmeerderjarige is aangewezen op zelfstandige huisvesting zal hij rekening moeten houden met de keuze die daarbij gemaakt wordt (CRvB 04-08-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2626). De hoogte van de bijzondere bijstand voor deze kosten is in principe gemaximeerd tot de bijstandsnorm die geldt voor een persoon van 21 jaar of ouder. Op deze wijze wordt de jongmeerderjarige in een gelijke (bijstands)positie gebracht als een 21-jarige.

 

Onderstaande situaties kunnen zich voordoen:

  • 1.

    De jongmeerderjarige studeert en ontvangt een tegemoetkoming op grond van de Wtos.

  • 2.

    De jongmeerderjarige studeert niet, maar wordt aangemerkt als schoolverlater (zie beleidsregel Werkbedrijf Senzer inzake verlaging schoolverlaters).

  • 3.

    De jongmeerderjarige studeert niet en wordt niet aangemerkt als schoolverlater (zie beleidsregel Werkbedrijf Senzer inzake verlaging schoolverlaters).

  • 4.

    De al dan niet studerende gehuwde jongmeerderjarigen -beiden jonger dan 21 jaar- met of zonder ten laste komende kinderen.

Afhankelijk van de leefvorm geldt het volgende.

 

Alleenstaande en alleenstaande ouder

  • 1.

    Studerend met tegemoetkoming Wtos: maximaal de hoogte van de norm die van toepassing is voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder (art. 21 onder a van de Participatiewet) waarbij een verlaging wordt toegepast. (Zie beleidsregel Werkbedrijf inzake verlaging schoolverlater). De basistoelage Wtos wordt wel als middel (inkomsten) in aanmerking genomen (art. 33 lid 3 van de Participatiewet).

  • 2.

    Niet studerend maar wel aan te merken als schoolverlater: maximaal de hoogte van de norm die van toepassing is voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder (art. 21 onder a van de Participatiewet) waarbij een verlaging wordt toegepast conform B053 (verlaging schoolverlater).

  • 3.

    Niet studerend en niet (meer) aan te merken als schoolverlater: maximaal de hoogte van de norm die van toepassing is voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder (art. 21 onder a van de Participatiewet).

 

Gehuwden beiden jonger dan 21 jaar (wel of geen t.l.k . kinderen)

Voor jongmeerderjarigen (een van hen of beide studerend) met tegemoetkoming Wtos, dan wel jongmeerderjarige geen van beide studerend is de hoogte van de norm, maximaal die van toepassing is voor gehuwden met één partner van 21 jaar of ouder toepassing art. 20 lid 1 onder c en lid 2 onder c van de Participatiewet). De basistoelage Wtos wordt wel als middel (inkomsten) in aanmerking genomen (art. 33 lid 3 van de Participatiewet).

 

Bijzonderheden

Let op.

Voor de jongmeerderjarige is, gelet op diens leeftijd, de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet (nog) niet van toepassing. Die kan pas worden toegepast vanaf 21 jaar. Het kan wel zo zijn dat de verlaging van de bijstand mogelijk is vanwege het ontbreken van woonlasten op grond van artikel 27 van de Participatiewet. Zie beleidsregel werkbedrijf Senzer: verlaging woonlasten. De vakantietoeslag wordt alleen berekend over de norm voor de algemene bijstand en niet over de aanvulling via de bijzondere bijstand.

 

Vorm bijzondere bijstand

De vorm van de bijzondere bijstand vindt in beginsel plaats volgens de hoofdregel, om niet (art. 48 lid 1 van de Participatiewet).

 

Draagkracht

De draagkracht wordt in beginsel bepaald op 100% van het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen. Zie beleidsregel in aanmerking te nemen middelen (B137).

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

Omdat de bijzondere bijstand bestemd is voor kosten van het levensonderhoud geldt voor de bijzondere bijstand geen bestedingsplicht. Vanzelfsprekend geldt wel de inlichtingenplicht op grond van artikel 17 lid 1 van de Participatiewet. Belanghebbende moet op grond van dat artikel wijzigingen die van belang kunnen zijn voor het recht op bijzondere bijstand aan het college doorgeven.

B080 - Hoogte bijzondere bijstand 18 t/m 20-jarigen in inrichting

Omschrijving van de kosten

Voor jongmeerderjarigen die (bijzondere) bijstand aanvragen geldt dat zij eerst een beroep moeten doen op de ouders die met het ouderlijk gezag belast zijn, waaronder ook stiefouders worden verstaan. Die zijn namelijk tot 21 jaar onderhoudsplichtig voor hun kinderen. Jongmeerderjarigen zijn personen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt.

 

Aard van de kosten

De jongmeerderjarige kan recht hebben op bijzondere bijstand indien de noodzakelijke kosten van het bestaan meer bedragen dan de voor hem geldende norm én voor deze kosten geen beroep kan worden gedaan op zijn ouders, omdat de middelen van de ouder(s) daartoe niet toereikend zijn of de jongmeerderjarige redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken. Jongmeerderjarigen die in een inrichting verblijven, hebben geen recht op algemene bijstand maar wel op bijzondere bijstand (art. 13 lid 2 onderdeel a van de Participatiewet). In hun algemene kosten van het bestaan wordt in beginsel voorzien door de inrichting waarin zij verblijven. Het ligt niet voor de hand dat de jongmeerderjarige die in een inrichting verblijft studeert en een tegemoetkoming Wtos ontvangt.

 

Aard van de kosten

Het gaat bij deze beleidsregel om uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten waarin niet door de instelling wordt voorzien waar de jongmeerderjarige verblijft (hoofdverblijf heeft) én waarvoor het onderhoudsrecht redelijkerwijs niet te gelde kan worden gemaakt.

 

Voorliggende voorziening

Voor de kosten is geen voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet. In geval van jeugdhulp buiten het gezin op grond van de verlengde Jeugdwet is zak- en kleedgeld in de dagprijs begrepen. In voorkomende gevallen wordt de Jeugdwet als toereikende voorliggende voorziening aangemerkt.

 

Beoordelingskader

Indien de jongmeerderjarige zijn onderhoudsrecht redelijkerwijs niet te gelde kan maken, wordt vastgesteld welke noodzakelijke kosten de jongmeerderjarige heeft en wat de hoogte daarvan is.

 

Hoogte en vorm bijzondere bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt niet meer dan 100% van de zak- en kleedgeld norm als bedoeld in artikel 23 lid 1 onderdeel a van de Participatiewet, vermeerderd met het bedrag genoemd in artikel 23 lid 2 onderdeel a van de Participatiewet. Let op. Er wordt geen vakantietoeslag berekend over de bijzondere bijstand.

 

Bijzonderheden

Er kan sprake zijn van een situatie dat de ouder(s) nog kinderbijslag en/of een kindgebonden budget van de jongmeerderjarige ontvangen. Is dat het geval, dan worden deze bedragen in mindering gebracht op de bijzondere bijstand (art. 31 lid 1 tweede volzin van de Participatiewet).

 

Vorm bijzondere bijstand

De vorm van de bijzondere bijstand vindt in beginsel plaats volgens de hoofdregel, om niet (art. 48 lid 1 van de Participatiewet).

 

Draagkracht

De draagkracht wordt in beginsel bepaald op 100% van het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen. Zie beleidsregel in aanmerking te nemen middelen (B137).

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

Omdat de bijzondere bijstand bestemd is voor kosten van het levensonderhoud geldt voor de bijzondere bijstand geen bestedingsplicht. Vanzelfsprekend geldt wel de inlichtingenplicht op grond van artikel 17 lid 1 van de Participatiewet. Belanghebbende moet op grond van dat artikel wijzigingen die van belang kunnen zijn voor het recht op bijzondere bijstand aan het college doorgeven.

B084 - Baby-uitzet

Omschrijving van de kosten

De kosten van een babyuitzet in verband met de geboorte van een (eerste) kind.

 

Aard van de kosten

Onder de kosten van een babyuitzet vallen:

  • Duurzame gebruiksgoederen: een ledikant (wiegje, bedje), een commode, een kinderstoel, een box, een wandelwagen en/of een buggy.

  • Overige kosten: verzorgingsartikelen (waaronder een kraampakket) en de (eerste) kleding voor de baby.

 

Positiekleding

Kosten van positiekleding voor de (aanstaande) moeder hangen nauw samen met de kosten uit deze beleidsregel. De kosten behoren tot de algemeen incidenteel voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan. De kosten van kleding moeten worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf en komen in beginsel niet voor bijzondere bijstand in aanmerking (vergelijk CRvB 03-04-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW0635 en CRvB 15-04-2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC9554).

 

Voorliggende voorziening

De kosten van een baby-uitzet behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf. Dit betekent dat een lening van de Kredietbank Nederland aangemerkt kan worden als voorliggende voorziening (zie bijvoorbeeld CRvB 31-05-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2062 en CRvB 27-07-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN3307). Zie ook beleidsregel ‘Duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten’ (B101).

 

Beoordelingskader

Doen zich kosten voor?

Het spreekt voor zich dat er sprake moet zijn van aantoonbare (te maken) kosten waarvoor belanghebbende tijdig een aanvraag moet indienen.

 

Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

In het algemeen geldt dat de kosten van een babyuitzet behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Of de kosten in een individueel geval noodzakelijk zijn hangt af de omstandigheden van belanghebbende. Het kan ook zijn dat de kosten als niet noodzakelijk worden aangemerkt in de zin van artikel 35 lid 1 van de Participatiewet op grond waarvan de aanvraag wordt afgewezen.

 

Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?

Hoewel de kosten van een babyuitzet noodzakelijk kunnen zijn, moet het college ook beoordelen of de kosten voortvloeien uit de bijzondere omstandigheden. Incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan moeten - in beginsel - worden bestreden uit de eigen middelen, hetzij via reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf (CRvB 22-03-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:997). In de hiernavolgende tekst volgen een aantal uitgangspunten die het college hanteert bij de beoordeling van de aanvraag.

  • De geboorte van een kind is op zich zelf geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35 lid 1 van de Participatiewet.

  • Het ontvangen van een inkomen op bijstandsniveau is geen bijzondere omstandigheid, nu geacht wordt van dat inkomen te kunnen reserveren (CRvB 11-07-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2358 en CRvB 17-01-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:143).

  • In de bijstandsnorm (of een inkomen op die hoogte) is ruimte van circa 10% aanwezig voor de reservering van duurzame gebruiksgoederen (CRvB 10-07-2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA9218 en CRvB 17-01-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:251).

  • Voorzienbaarheid (zie ook beleidsregel B101). Voor de kosten van babyuitzet is van belang dat belanghebbende vanaf het moment van zwangerschap kan voorzien dat zij kosten moeten gaan maken. Dat is in ieder geval het moment vanaf wanneer in principe voor deze kosten moet worden gereserveerd, dan wel worden betaald door middel van gespreide betaling achteraf (CRvB 18-07-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2727).

  • Een periode van zes maanden is in sommige gevallen niet te kort om te reserveren voor een babyuitzet waardoor geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten, waarvoor bijzondere bijstand moet worden verleend (CRvB 22-03-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:997).

  • Het ontbreken van (voldoende) reserveringsruimte, door de verplichte aflossing van schulden, is geen bijzondere omstandigheid in het individuele geval op grond waarvan het mogelijk is om bijzondere bijstand te verlenen. Schulden dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de bijstand (CRvB 14-03-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1092 en CRvB 26-10-2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR4857).

  • Langdurig aangewezen zijn op een inkomen op bijstandsniveau zet de financiële positie van belanghebbenden onder druk waardoor er aanleiding kan zijn om te veronderstellen dat de reserveringsmogelijkheden na verloop van tijd nog maar zeer beperkt aanwezig zijn. Daarvoor is de Individuele inkomenstoeslag opgenomen in artikel 36 Participatiewet. Let wel hier wordt niet mee bedoeld dat de belanghebbende wordt verplicht om de toe te kennen Individuele inkomenstoeslag te besteden aan de kosten waar bijzondere bijstand voor wordt aangevraagd. Echter de keuze van belanghebbende om de individuele inkomenstoeslag voor iets anders aan te wenden betekent niet dat het college moet overgaan tot het verstrekken van bijzondere bijstand (CRvB 26-05-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1620 en CRvB 19-03-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4769).

  • Afhankelijk van een eerder genoten inkomen, kan het college oordelen dat - gelet op de hoogte daarvan - onvoldoende ruimte is geweest om te reserveren. Dat kan het geval zijn bij houders van een verblijfsvergunning die voorheen een inkomen genoten op grond van de regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva 2005).

 

Hoogte bijzondere bijstand

Het college mag in beginsel uitgaan van de goedkoopst adequate voorziening (CRvB 04-01-2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BO9899). De volgende uitgangspunten worden gehanteerd.

  • De hoogte van de bijzondere bijstand kan worden vastgesteld op basis van de richtprijzen uit de actuele Nibud-Prijzengids. Bij een volledige babyuitzet is het uitgangspunt het totale basispakket (kleding/verzorging/babykamer) van het Nibud.

  • Indien belanghebbende kan aantonen dat de richtprijs voor het totale basis babyuitzet niet toereikend is, kan aanvullende bijzondere bijstand worden bezien. Wordt de noodzaak van de meerkosten ten opzichte van de richtprijzen niet door belanghebbende aangetoond, dan is het college niet gehouden een hogere vergoeding te verstrekken dan de vergoeding conform de richtprijzen (zie CRvB 19-05-2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT6011).

  • Indien het niet gaat om een volledige babyuitzet maar om een duurzaam gebruiksgoed of meerdere duurzame gebruiksgoederen, dan kan het college de hoogte van de bijzondere bijstand vaststellen op basis van tweede handsrichtprijzen. Denk aan een aanbod bij de Kringloop, Mum2be of op internet via bijvoorbeeld Markplaats. Wel moet in die gevallen duidelijk zijn dat het betreffende duurzame gebruiksgoed in ieder geval beschikbaar is voor een bepaalde prijs. Omdat de bijzondere bijstand in het algemeen als lening wordt verstrekt is het van belang dat belanghebbenden zich nog beter realiseren dat deze bijstand ook moet worden terugbetaald. Eenvoudig gezegd: hoe lager de bijzondere bijstand hoe sneller deze kan worden terugbetaald. Naast dit financiële aspect kan het college zonodig voorlichting geven over de wijze waarop de tweedehands goederen gekocht kunnen worden.

 

Vorm bijzondere bijstand duurzame gebruiksgoederen

De bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt in beginsel verleend in de vorm van een geldlening (art. 51 van de Participatiewet). Alleen wanneer er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, is het mogelijk om de bijzondere bijstand om niet te verstrekken. Een uitzichtloze schuldsituatie kan een zeer bijzondere omstandigheid zijn. Zie beleidsregel B101 (duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten) voor wat daaronder wordt verstaan.

 

Hoogte en vorm bijzondere bijstand overig

De hoogte van de bijzondere bijstand voor de overige kosten van een babyuitzet (niet zijnde duurzame gebruiksgoederen) wordt vastgesteld op basis van de goedkoopst passende voorziening (feitelijke kosten). Het uitgangspunt zijn de richtprijzen van het Nibud. De bijzondere bijstand voor deze overige kosten wordt in beginsel verleend volgens de hoofdregel, om niet (art. 48 lid 1 van de Participatiewet).

 

Draagkracht

De draagkracht bedraagt in beginsel 100% van het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen. Zie beleidsregel in aanmerking te nemen middelen (B137).

 

Betaling bijzondere bijstand

De toegekende bijzondere bijstand wordt in beginsel aan belanghebbende betaald, tenzij het college is gemachtigd om de bijzondere bijstand rechtstreeks aan de leverancier te betalen (art. 57 onder a van de Participatiewet). Is het college van oordeel dat belanghebbende niet in staat is tot verantwoorde besteding van de bijstand, dan kan het die bijstand in natura verlenen onder toepassing van artikel 57 onder b van de Participatiewet. Het college mag de bijzondere bijstand dus niet zomaar aan een leverancier overmaken ook al heeft het college daar een contract of iets dergelijks mee afgesloten (Zie CRvB 29-11-2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7542).

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

In het algemeen geldt dat aan de individuele bijzondere bijstand een bestedingsverplichting is verbonden. Dit betekent dat in het toekenningbesluit wordt opgenomen dat:

  • de toegekende bijzondere bijstand moet worden besteed aan de betreffende kosten,

  • belanghebbende daarvan desgevraagd betalingsbewijzen moet kunnen overleggen,

  • er ook specifieke verplichtingen kunnen gelden als de bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht wordt verleend.

Er wordt geen toepassing gegeven aan bijstand in de vorm van borgtocht, tenzij het gaat om schuldsanering.

B085 - Maaltijdvoorziening

Omschrijving van de kosten

Maaltijdvoorziening: een voorziening waarbij door een daartoe gespecialiseerd bedrijf of instelling tegen betaling maaltijden worden geleverd. Daaronder kan een, hoofdgerecht met (eventueel) een voor- en/of nagerecht worden verstaan.

 

Voorliggende voorziening

Voor de kosten is geen voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet.

 

Beoordelingskader

Doelgroep

Voor bijzondere bijstand in de kosten van een maaltijdvoorziening komen in aanmerking:

  • 1.

    Personen met een uitkering op grond van Algemene Ouderdomswet;

  • 2.

    Onder chronisch zieken of gehandicapten worden personen verstaan met:

    • a.

      een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

    • b.

      een arbeidsongeschiktheidsuitkering van 80-100% van het UWV of een daarmee gelijk te stellen uitkering;

    • c.

      een vrijstelling van de sollicitatieplicht op grond van de Participatiewet niet ouder dan 12 maanden of een daarmee gelijk te stellen uitkering;

    • d.

      een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg;

    • e.

      een gehandicaptenparkeerkaart;

    • f.

      periodieke bijzondere bijstand voor medische kosten.

 

Hoogte bijzondere bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt € 0,27 voor een voorgerecht, € 1,66 voor een hoofdgerecht en € 0,27 voor een nagerecht.

 

Vorm bijzondere bijstand

De vorm van de bijzondere bijstand vindt in beginsel plaats volgens de hoofdregel, om niet (art. 48 lid 1 van de Participatiewet).

 

Betaling bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand wordt betaalbaar gesteld op basis van facturen. Daarbij geldt dat belanghebbende de facturen binnen zes maanden moet indienen nadat de bijzondere bijstand is toegekend. Daarbij geldt de verzenddatum van de beschikking.

 

Draagkracht

Voor deze kosten gelden de volgende specifieke bepalingen over het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen:

  • 1.

    AOW-gerechtigden en chronisch zieken en gehandicapten komen voor bijzondere bijstand in aanmerking als het inkomen niet hoger is dan 120% van de geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    Bij het bepalen van welke inkomensbestanddelen tot het inkomen moeten worden gerekend geldt de beleidsregel opgenomen in richtlijn B137.

  • 3.

    Er geldt geen vermogenstoets.

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

In het algemeen geldt dat aan de individuele bijzondere bijstand een bestedingsverplichting is verbonden. Dit betekent dat in het toekenningbesluit wordt opgenomen dat:

  • de toegekende bijzondere bijstand moet worden besteed aan de betreffende kosten,

  • belanghebbende daarvan desgevraagd betalingsbewijzen moet kunnen overleggen,

  • er ook specifieke verplichtingen kunnen gelden als de bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht wordt verleend.

Er wordt geen toepassing gegeven aan bijstand in de vorm van borgtocht, tenzij het gaat om schuldsanering.

B086 - Verzorging en hulp

Omschrijving van de kosten

De eigen bijdrage op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) of op grond van de Wmo 2015 zoals is bepaald in de gemeentelijke verordening. Zie ook Beleidsregel B148 (Extra kosten chronisch zieken, gehandicapten en ouderen).

 

Aard van de kosten

De Wlz kent een hoge en een lage eigen bijdrage. De hoge eigen bijdrage is van toepassing voor verzekerden die 6 maanden of langer in een Wlz-instelling verblijven. Bij de hoge eigen bijdrage geldt dat de verzekerde moet kunnen blijven beschikken over de zak- en kleedgeldnorm. Het kan daarom voor komen dat deze bijdrage op nihil wordt gesteld. Het Rijk is voornemens in 2019 voor de Wmo 2015 een wettelijk abonnementstarief in te voeren van € 17,50 per bijdrageperiode (niveau 2018). Vooralsnog worden deze bijdragen door het Centraal administratiekantoor (CAK) berekend, opgelegd en geïnd.

 

Beoordelingskader

Het college kan bijzondere bijstand verstrekken indien belanghebbende zijn aanvraag tijdig heeft ingediend (zie beleidsregel B062).

 

Hoogte van de bijzondere bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd op de bij belanghebbende in rekening gebrachte eigen bijdrage. Opgemerkt wordt dat de gemeente Helmond afspraken heeft gemaakt met het CAK over het volgende. Personen met een laag inkomen zoals bedoeld in het minimabeleid krijgen een zogeheten nul-factuur. Dat wil zeggen dat de gemeente Helmond voor hen geen aanvragen om bijzondere bijstand hoeft in te nemen en af te handelen.

 

Vorm bijzondere bijstand

De vorm van de bijzondere bijstand vindt in beginsel plaats volgens de hoofdregel, om niet (art. 48 lid 1 van de Participatiewet).

 

Draagkracht

Bepaal de draagkracht aan de hand van het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen. Zie beleidsregel in aanmerking te nemen middelen (B137).

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

In het algemeen geldt dat aan de individuele bijzondere bijstand een bestedingsverplichting is verbonden. Dit betekent dat in het toekenningbesluit wordt opgenomen dat:

  • de toegekende bijzondere bijstand moet worden besteed aan de betreffende kosten.

  • belanghebbende daarvan desgevraagd betalingsbewijzen moet kunnen overleggen.

  • er ook specifieke verplichtingen kunnen gelden als de bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht wordt verleend.

Er wordt geen toepassing gegeven aan bijstand in de vorm van borgtocht, tenzij het gaat om schuldsanering.

B087 - Communicatie en signalering

Omschrijving van de kosten

De kosten van het abonnement en voor de eenmalige installatie van de sociale- / personenalarmering.

 

Sociale personenalarmering

Sociale alarmering is bestemd voor personen die op grond van sociale redenen en niet (alleen) op grond medische redenen gebruik moeten kunnen maken van alarmering om hulp in te kunnen roepen. Denk bijvoorbeeld aan alarmering in verband met ouderdom (valgevaar, zich niet veilig voelen). Thuiszorg of een andere aanbieder kan de alarmeringsapparatuur leveren. Voor de kosten van sociale alarmering is geen voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet.

 

Voorliggende voorziening

Personenalarmering is geen sociale alarmering. Personenalarmering valt onder de hulpmiddelenzorg op grond van de Zorgverzekeringswet. Artikel 2.6 onder t van de Regeling zorgverzekering (Rzv) bepaalt dat hulpmiddelen voor communicatie, informatievoorziening en signalering voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. De zorginhoudelijke criteria voor persoonlijke alarmeringsapparatuur staan in artikel 2.26 van de Rzv. Persoonlijke alarmeringsapparatuur kan worden verstrekt aan lichamelijk gehandicapten, indien de lichamelijk gehandicapte in een verhoogde risicosituatie verkeert (van medische aard). De Zorgverzekeringswet en de daarop gebaseerde regelgeving worden als voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet aangemerkt.

 

Beoordelingskader

Heeft de Thuiszorg of een andere aanbieder de indicatie gesteld, dan gaat het college uit van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.

 

Hoogte en vorm bijzondere bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald op basis van de feitelijke verschuldigde kosten die als goedkoopste adequate voorziening wordt aangemerkt. De vorm van de bijzondere bijstand vindt in beginsel plaats volgens de hoofdregel, om niet (art. 48 lid 1 van de Participatiewet).

 

Draagkracht

De draagkracht wordt bepaald aan de hand van het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen. Zie beleidsregel in aanmerking te nemen middelen (B137).

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

In het algemeen geldt dat aan de individuele bijzondere bijstand een bestedingsverplichting is verbonden. Dit betekent dat in het toekenningbesluit wordt opgenomen dat:

  • de toegekende bijzondere bijstand moet worden besteed aan de betreffende kosten,

  • belanghebbende daarvan desgevraagd betalingsbewijzen moet kunnen overleggen,

  • er ook specifieke verplichtingen kunnen gelden als de bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht wordt verleend.

Er wordt geen toepassing gegeven aan bijstand in de vorm van borgtocht, tenzij het gaat om schuldsanering.

B088 - Stookkosten

Aard van de kosten

In het algemeen zijn stookkosten algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die bestreden moeten worden uit het eigen inkomen (CRvB 05-03-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3252 en CRvB 25-10-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4043) Er kan een noodzaak voor hogere stookkosten zijn indien daar een medische noodzaak voor is.

 

Voorliggende voorziening

Voor de kosten is geen voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet.

 

Beoordelingskader

Belanghebbende (of diens kind) kan bekend zijn met een aandoening waardoor de eigen lichaamstemperatuur niet op pijl kan worden gehouden. Of er een medische noodzaak is die meerkosten met zich meebrengt moet blijken uit een medisch advies. De adviseur zal daarbij de noodzaak aangeven voor een bepaalde omgevingstemperatuur en in welke ruimten dat (medisch) vereist is. Het hoeft dus niet in alle gevallen te gaan om de hele woning. Alleen in geval van een medische noodzaak zijn de meerkosten van het stoken uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Het spreekt voor zich dat als de hogere stookkosten mede betrekking hebben op een slecht geïsoleerde woning, deze kosten niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen (CRvB 23-07-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1126 en CRvB 26-06-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW9868).

 

Hoogte en vorm bijzondere bijstand

De hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van:

  • 1.

    het medisch advies; en

  • 2.

    de richtprijzen uit de Nibud-Prijzengids.

Elke graad extra betekent 7% meerverbruik ten opzichte van normaal:

  • 1.

    aantal extra graden x 7% normaalverbruik = extra m³

  • 2.

    aantal extra m³ x de prijs per m³ = de meerkosten.

De vorm van de bijzondere bijstand vindt in beginsel plaats volgens de hoofdregel, om niet (art. 48 lid 1 van de Participatiewet).

 

Draagkracht

De draagkracht wordt bepaald aan de hand van het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen. Zie beleidsregel in aanmerking te nemen middelen (B137).

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

In het algemeen geldt dat aan de individuele bijzondere bijstand een bestedingsverplichting is verbonden. Dit betekent dat in het toekenningbesluit wordt opgenomen dat:

  • de toegekende bijzondere bijstand moet worden besteed aan de betreffende kosten.

  • belanghebbende daarvan desgevraagd betalingsbewijzen moet kunnen overleggen. Daaronder kan ook de eind- of jaarafrekening vallen.

  • er ook specifieke verplichtingen kunnen gelden als de bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht wordt verleend.

Er wordt geen toepassing gegeven aan bijstand in de vorm van borgtocht, tenzij het gaat om schuldsanering.

B089 - Reiskosten woon-werkverkeer (verwervingskosten)

Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor reiskosten woon-werkverkeer. Indien noodzakelijk kan het college re-integratiemiddelen inzetten voor deze kosten.

B091 - Reiskosten bezoek zieke familieleden

Omschrijving van de kosten

Het betreft de kosten die gemaakt worden om het traject van thuis naar de locatie van de inrichting waar de partner of de 1ste graad bloedverwant van de aanvrager verblijft. Een inrichting kan zijn: een ziekenhuis of een instelling op grond van de Wet langdurige zorg of een gezinsvervangend tehuis (beschermd wonen) op grond van de Wmo 2015.

 

Voorliggende voorziening

Er is geen voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet voor deze kosten. Het medisch vervoer op grond van de Zorgverzekeringswet heeft alleen betrekking op medisch noodzakelijke reiskosten van belanghebbende zelf en niet voor degene die een bezoek brengen aan deze persoon.

 

Beoordelingskader

Doen zich kosten voor?

Het spreekt voor zich dat er sprake moet zijn van aantoonbare (te maken) kosten waarvoor belanghebbende tijdig een aanvraag moet indienen.

 

Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

In het algemeen geldt dat de reiskosten in verband met het verblijf van een partner of een 1ste graad bloedverwant in een inrichting als noodzakelijke kosten worden aangemerkt.

 

Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?

In het algemeen geldt dat de reiskosten in verband met het verblijf van een partner of een 1ste graad bloedverwant in een inrichting voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, mits de reisafstand voor het traject van thuis naar het verblijfadres meer bedraagt dan 10 kilometer enkele reis. Op dat moment komen de totale reiskosten voor vergoeding in aanmerking.

 

Bekostigd uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm

Het college heeft een beperkte beoordelingsvrijheid om te beoordelen dat de reiskosten kunnen worden bekostigd uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm (CRvB 31-08-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN7953 en CRvB 15-09-2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8150). Bij de kosten als bedoeld in deze beleidsregel kan daarvan sprake zijn. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de individuele omstandigheden. Denk bijvoorbeeld aan de frequentie van het gewenste bezoek (eens per maand), de duur van de opname en het antwoord op de vraag of belanghebbende bijvoorbeeld verplichte aflossingen heeft of in het geval er beslag ligt op het inkomen.

 

Hoogte en vorm bijzondere bijstand

Het college gaat uit van de goedkoopst adequate voorziening. Dit kan het Openbaar Vervoer 2de klas zijn of het reizen per auto op basis van een vergoeding van € 0,19 per kilometer. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt in principe vastgesteld op één bezoek per week voor één persoon. Let wel er kunnen bijzondere omstandigheden zijn waardoor hiervan kan worden afgeweken. Denk bijvoorbeeld aan een terminaal ziek kind waar de ouders op bezoek willen. De bijzondere bijstand mag echter ook naar keuze worden besteed voor één bezoek per twee weken door twee personen, één bezoek per drie weken door drie personen, enz.. De bijzondere bijstand wordt verleend volgens de hoofdregel, om niet (art. 48 lid 1 van de Participatiewet).

 

Draagkracht

De draagkracht wordt bepaald aan de hand van het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen. Zie beleidsregel in aanmerking te nemen middelen (B137).

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

In het algemeen geldt dat aan de individuele bijzondere bijstand een bestedingsverplichting is verbonden. Dit betekent dat in het toekenningbesluit wordt opgenomen dat:

  • de toegekende bijzondere bijstand moet worden besteed aan de betreffende kosten,

  • belanghebbende daarvan desgevraagd bewijsstukken (vervoersbewijzen of kilometeroverzicht) moet kunnen overleggen,

  • er ook specifieke verplichtingen kunnen gelden als de bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht wordt verleend.

Er wordt geen toepassing gegeven aan bijstand in de vorm van borgtocht, tenzij het gaat om schuldsanering.

B092 - Reiskosten bezoek Werkbedrijf

Omschrijving van de kosten

De kosten voor het vervoer van het woonadres van belanghebbende naar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Werkbedrijf).

 

Aard van de kosten

Tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren ook de kosten van vervoer voor de deelname aan het maatschappelijk verkeer. Hieronder wordt ook begrepen het doen van aanvragen, het komen voor gesprekken e.d. op het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Werkbedrijf Senzer/UWV). Aangezien de algemene bijstand dan wel een inkomen op bijstandsniveau voorziet in deze kosten kan er in beginsel geen bijstand worden verleend voor deze kosten. De kosten kunnen eventueel wel in aanmerking komen voor vergoeding op grond van de vigerende Nadere regels Re-integratieverordening Participatiewet omdat het ook om (periodieke) kosten kan gaan bijvoorbeeld in het kader van het volgen van een traject.

B094 - Kosten schulddienstverlening

Omschrijving van de kosten

De kosten die verbonden zijn aan het oplossen van een schuldenprobleem.

 

Recht op bijzondere bijstand

Er wordt geen bijzondere bijstand verleend voor schuldhulpverlening (waaronder schuldsanering) omdat voor het oplossen van een schuldenprobleem binnen de gemeente Helmond de afdeling Schulddienstverlening zonder kosten voor belanghebbende beschikbaar is. Er kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de kosten van een saneringskrediet (zie hierna).

 

Uitsluitingsgrond

Er bestaat in principe geen recht op (bijzondere) bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuld (art. 13 lid 1 onder g van de Participatiewet).

 

Zeer dringende redenen

Op de hiervoor genoemde uitsluitingsgrond bestaat een uitzondering (art. 49 aanhef en onder a van de Participatiewet).

 

Borgstelling totstandkoming saneringskrediet

Artikel 49 aanhef en onder a van de Participatiewet bepaalt dat bijzondere bijstand kan worden verstrekt in de vorm van borgtocht. Deze situatie doet zich voor indien er een (sanerings)krediet noodzakelijk is om een schuldsanering te doen slagen. De keuze om een schuldregeling in de vorm van een saneringskrediet te treffen wordt gemaakt in situaties waarbij geen toekomstperspectief is op verhoging van de aflossingscapaciteit. Verder wordt hier alleen voor gekozen als de aflossingscapaciteit niet hoger is dan de norm van de aflostabel zoals deze door de NVVK wordt vastgesteld. Deze norm is gebaseerd op de minimale aflossing die door belanghebbende(n) gedaan moet kunnen worden. Binnen de gemeente Helmond is de afspraak dat verzoeken om een borgstelling behandeld worden door Schulddienstverlening.

 

Hoogte van de borgstelling

De hoogte van de bijzondere bijstand in de vorm van borgtocht wordt afgestemd op de omvang van het saneringskrediet dat nodig is om een schuldregeling tot stand te brengen.

 

Vorm van de bijstand

De bijzondere bijstand voor het saneringskrediet wordt in beginsel verstrekt in de vorm van een borgtocht (art. 49 aanhef en onder a van de Participatiewet).

 

Draagkracht

De draagkracht wordt in beginsel bepaald op 100% van het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen. Zie beleidsregel in aanmerking te nemen middelen (B137).

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

Het te verstrekken saneringskrediet via de Kredietbank Nederland wordt uitbetaald aan de afdeling die belast is met de uitvoering van de schuldhulpverlening.

B096 - Bewassing en kledingslijtage

Omschrijving van de kosten

De kosten van bewassing en slijtage van kleding behoren in beginsel tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan en moeten worden bestreden uit het eigen inkomen.

 

Aard van de kosten

De meerkosten van bewassing en slijtage van kleding kunnen in aanmerking komen voor bijzondere bijstand, mits de noodzaak middels een (medisch) advies is vastgesteld. Dergelijke meerkosten kunnen het gevolg zijn van bijvoorbeeld incontinentie, het veelvuldig gebruik van medisch noodzakelijke zalf of het gebruik van een prothese. Bij het vaststellen van de noodzaak en/of de meerkosten van bewassing en slijtage van kleding kan rekening worden gehouden met het gebruik van incontinentie-absorptiemiddelen die op grond van de Regeling zorgverzekering worden verstrekt. Dit voor zover redelijkerwijs van belanghebbende kan worden gevergd dat daar gebruik van wordt gemaakt. Hiermee kunnen meerkosten worden voorkomen.

 

Voorliggende voorziening

Voor de kosten is geen voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet.

 

Beoordelingskader

De noodzaak van de kosten en of er sprake is van meerkosten wordt in principe beoordeeld aan de hand van een medisch advies.

 

Hoogte en vorm bijzondere bijstand

De hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand wordt vastgesteld aan de hand van de richtprijzen uit de door de VNG beschikbaar gestelde GMD-lijst inkomensondersteunende voorzieningen. De bijdrage omvat alle meerkosten; er wordt dus niet onderscheiden tussen slijtagekosten en bewassingkosten. De bijzondere bijstand wordt in beginsel verleend volgens de hoofdregel, om niet (art. 48 lid 1 van de Participatiewet).

 

Draagkracht

De draagkracht wordt bepaald aan de hand van het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen. Zie beleidsregel in aanmerking te nemen middelen (B137).

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

Omdat de bijzondere bijstand bestemd is voor kosten waarvan de noodzaak is vastgesteld geldt voor de bijzondere bijstand niet dat er betalingsbewijzen voor het wassen worden overlegd. Vanzelfsprekend geldt wel de inlichtingenplicht op grond van artikel 17 lid 1 van de Participatiewet. Belanghebbende moet op grond van dat artikel wijzigingen die van belang kunnen zijn voor het recht op bijzondere bijstand aan het college doorgeven.

B101 - Duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten

Omschrijving van de kosten

De kosten van duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten. Voorbeelden van duurzame gebruiksgoederen zijn: wasmachine, koelkast, bankstel, bed, gordijnen, vloerbedekking en huisraad. (CRvB 01-05-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9181 en CRvB 17-02-2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO3928). Zie ook beleidsregel B084 (babyuitzet). Voorbeelden van overige inrichtingskosten (niet zijnde duurzame gebruiksgoederen) zijn: de kosten van verf en behang (opknapkosten).

 

Voorliggende voorziening

Kredietbank

De kosten van duurzame gebruiksgoederen behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan (CRvB 30-06-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2173). Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf. Dit betekent dat een lening van de Kredietbank Nederland aangemerkt kan worden als voorliggende voorziening (zie bijvoorbeeld CRvB 31-05-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2062 en CRvB 27-07-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN3307).

 

Wet maatschappelijke ondersteuning ( Wmo 2015)

De Wmo 2015 is een voor de Participatiewet toereikende en passende voorliggende voorziening (art. 15 van de Participatiewet). Ondervindt de belanghebbende beperkingen in het normale gebruik van de woning waardoor verhuizing naar een andere woning noodzakelijk is, dan moet de Wmo 2015 als voorliggende voorziening worden aangemerkt. Op grond van de Wmo 2015 kan een tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten worden verstrekt.

 

Gemeentelijke regeling

De kosten van een computer zijn in het algemeen geen noodzakelijke kosten en komen op die grond niet in aanmerking voor bijzondere bijstand (CRvB 18-11-2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG4789, CRvB 12-11-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2376 en CRvB 07-04-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1067). Op grond van een gemeentelijke regeling voor kinderen kan een minderjarig kind mogelijk in aanmerking komen voor een computer. Zo’n gemeentelijke regeling wordt in die gevallen als voorliggende voorziening aangemerkt als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet.

 

Beoordelingskader

Doen zich kosten voor?

Het spreekt voor zich dat er sprake moet zijn van aantoonbare (te maken) kosten waarvoor belanghebbende tijdig een aanvraag moet indienen.

 

Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

In het algemeen geldt dat duurzame gebruiksgoederen behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan (CRvB 30-06-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2173). Of de kosten in een individueel geval noodzakelijk zijn hangt af de omstandigheden van belanghebbende. Het kan dus voor komen dat de kosten als niet noodzakelijk worden aangemerkt in de zin van artikel 35 lid 1 van de Participatiewet op grond waarvan de aanvraag wordt afgewezen.

 

Een voorbeeld

De kosten van een eettafelstoel zijn in principe noodzakelijk als de belanghebbende daar niet over beschikt of de stoel vervangen moet worden omdat deze kapot is. Voor een alleenstaande zouden twee eettafelstoelen kunnen volstaan. Stelt de belanghebbende dat eettafelstoelen vervangen moeten worden, maar kan dat niet meer worden aangetoond omdat hij de betreffende stoelen al heeft weggegooid, dan kan de noodzaak voor vervanging in beginsel niet meer worden vastgesteld. Hetzelfde geldt ingeval iemand zijn wasmachine al heeft laten afvoeren bij het grofvuil.

 

Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?

Hoewel de kosten voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen noodzakelijk kunnen zijn, moet het college ook beoordelen of de kosten voortvloeien uit de bijzondere omstandigheden. Incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan moeten - in beginsel - worden bestreden uit de eigen middelen, hetzij via reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf (CRvB 29-09-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3293 en CRvB 04-11-2014, ECLI:CRVB:2014:3596). In de hiernavolgende tekst volgen een aantal uitgangspunten die het college hanteert bij de beoordeling van de aanvraag.

  • Het ontvangen van een inkomen op bijstandsniveau is geen bijzondere omstandigheid, nu geacht wordt van dat inkomen te kunnen reserveren (CRvB 11-07-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2358 en CRvB 17-01-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:143).

  • In de bijstandsnorm (of een inkomen op die hoogte) is ruimte van circa 10% aanwezig voor de reservering van duurzame gebruiksgoederen (CRvB 10-07-2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA9218 en CRvB 17-01-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:251).

  • De voorzienbaarheid van algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan, zoals duurzame gebruiksgoederen, is medebepalend voor de reservering (CRvB 16-10-2012, CRVB:2012:BY0318 en CRvB 20-05-2014, CRVB:2014:1751).

    • o

      De kosten voor de aanschaf van een kinderbed vanwege de leeftijd en ontwikkeling in de groei van het kind zijn voorzienbaar en komen alleen in aanmerking voor bijstandsverlening als belanghebbende niet in staat is geweest daarvoor de reserveren (CRvB 19-07-2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB0547).

    • o

      Voor de kosten van vervanging van een fornuis van vijftien jaar oud kan en moet een belanghebbende in principe reserveren (CRvB 04-04-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1252).

  • Langdurig aangewezen zijn op een inkomen op bijstandsniveau zet de financiële positie van belanghebbenden onder druk waardoor er aanleiding kan zijn om te veronderstellen dat de reserveringsmogelijkheden na verloop van tijd nog maar zeer beperkt aanwezig zijn. Daarvoor is de individuele inkomenstoeslag opgenomen in artikel 36 van de Participatiewet. Let wel hier wordt niet mee bedoeld dat de belanghebbende wordt verplicht om de toe te kennen Individuele inkomenstoeslag te besteden aan de kosten waar bijzondere bijstand voor wordt aangevraagd. Echter de keuze van belanghebbende om de individuele inkomenstoeslag voor iets anders aan te wenden betekent niet dat het college moet overgaan tot het verstrekken van bijzondere bijstand (CRvB 26-05-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1620 en CRvB 19-03-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4769).

  • Afhankelijk van een eerder genoten inkomen, kan het college oordelen dat er - gelet op de hoogte daarvan - onvoldoende ruimte is geweest om te reserveren. Dat kan het geval zijn bij de eerste verhuizing van houders van een verblijfsvergunning die voorheen een inkomen genoten op grond van de regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva 2005).

  • Het ontbreken van (voldoende) reserveringsruimte, door de verplichte aflossing van schulden, is geen bijzondere omstandigheid in het individuele geval op grond waarvan het mogelijk is om bijzondere bijstand te verlenen. Schulden dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de bijstand (CRvB 14-03-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1092 en CRvB 26-10-2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR4857).

  • Er kan sprake zijn van een situatie waarin de reserveringsperiode voor de kosten waar bijzondere bijstand voor wordt aangevraagd te kort is. Gelet op de jurisprudentie zal daar in de praktijk niet snel sprake van zijn. Dat zal het college in het individuele geval moeten beoordelen. Voorbeelden zijn: datum ontruiming woning tot de datum van de aanvraag (CRvB 26-04-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1601), de periode na langdurige detentie (CRvB 18-02-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:478) en de periode vanaf het vernietigen van de inboedel omdat de aanvraag om bijzondere bijstand voor de opslag daarvan is afgewezen (CRvB 07-04-2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI0847.

 

Hoogte bijzondere bijstand

Het college mag in beginsel uitgaan van de goedkoopst adequate voorziening (CRvB 04-01-2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BO9899). De volgende uitgangspunten worden gehanteerd.

  • Voor de hoogte van de bijzondere bijstand voor een complete woninginrichting wordt uitgegaan van geïndexeerde bedragen op basis van het oude Prijzenboekje van Divosa 1998. Hieraan ligt het idee ten grondslag dat niet alle gebruiksgoederen - zoals bij de Nibud-Prijzengids wel gebeurd - deel uit hoeven te maken van een complete woninginrichting. Tevens kan van belanghebbende verwacht worden dat sommige goederen tweedehands aangeschaft worden. De Divosa-bedragen worden jaarlijks geïndexeerd met de alimentatie-index (zie Overzicht Indexeringspercentages alimentatie). Aandachtspunt bij het gebruik van deze richtprijzen is dat het college zich in voorkomende gevallen er wel van moet vergewissen dat de gehanteerde richtprijzen in het concrete geval een reëel bedrag aan bijzondere bijstand oplevert.

  • Indien het niet gaat om een complete woninginrichting, dan kan het college de hoogte van de bijzondere bijstand vaststellen op basis van:

    • o

      de Nibud richtprijzen; of

    • o

      Afwijken van de Nibud richtprijzen door tweede handsrichtprijzen te hanteren. Denk aan een regulier winkelaanbod zoals Ikea of tweede hands bij de Kringloop of op internet via bijvoorbeeld Markplaats. Wel moet in die gevallen duidelijk zijn dat het betreffende duurzame gebruiksgoed in ieder geval beschikbaar is voor een bepaalde prijs. Omdat de bijzondere bijstand in het algemeen als lening wordt verstrekt is het belangrijk dat belanghebbenden zich nog beter realiseren dat deze bijstand ook moet worden terugbetaald. Eenvoudig gezegd: hoe lager de bijzondere bijstand hoe sneller deze kan worden terugbetaald. Naast dit financiële aspect kan het college zonodig voorlichting geven over de wijze waarop de tweedehands goederen gekocht kunnen worden.

  • Nibud richtprijzen. Indien belanghebbende kan aantonen dat de richtprijs voor het duurzame gebruiksgoed niet toereikend is, kan aanvullende bijzondere bijstand worden bezien. Wordt de noodzaak van de meerkosten ten opzichte van de richtprijzen niet door belanghebbende aangetoond, dan is het college niet gehouden een hogere vergoeding te verstrekken dan de vergoeding conform de richtprijzen (zie CRvB 19-05-2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT6011).

 

Vorm bijzondere bijstand duurzame gebruiksgoederen

Artikel 51 lid 1 van de Participatiewet bepaalt een dwingende volgorde voor de vorm van de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen. Afhankelijk van de individuele omstandigheden van belanghebbende geldt:

  • 1.

    Borgtocht, als alleen onder deze voorwaarde een lening wordt verstrekt voor de kosten.

  • 2.

    Lening, als borgtocht niet mogelijk is.

  • 3.

    Om niet, als bovengenoemde vormen niet aan de orde zijn.

Er wordt geen toepassing gegeven aan bijstand in de vorm van borgtocht, tenzij het gaat om schuldsanering.

 

Uitzichtloze schuldsituatie

Het college verleent de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen in beginsel in de vorm van een lening, tenzij sprake is van een uitzichtloze schuldsituatie. Daarvoor neemt het college de volgende omstandigheden (in onderlinge samenhang beschouwd) in ieder geval in aanmerking:

  • een totale schuld die met reguliere betalingsverplichtingen niet binnen 10 jaar kan worden afgelost; en

  • ten tijde van de aanvraag om bijzondere bijstand algemene bijstand ontvangen of een inkomen op dat niveau; en

  • tien jaar niet worden toegelaten tot de WSNP.

 

Vorm bijzondere bijstand overige inrichtingskosten

De overige inrichtingskosten (niet zijnde duurzame gebruiksgoederen) worden in beginsel om niet verleend (art. 48 lid 1 van de Participatiewet). Denk bijvoorbeeld aan de kosten van verf en behang. In CRvB 17-02-2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO3928 stelt de CRvB vast dat de genoemde kosten naar hun aard niet als duurzame gebruiksgoederen kunnen worden aangemerkt.

 

Vorm bijzondere bijstand in individuele geval

Verder kan de bijzondere bijstand in het individuele geval worden verleend in de vorm van een lening. Dat is het geval als:

  • redelijkerwijs kan worden aangenomen dat belanghebbende op korte termijn over middelen beschikt (art. 48 lid 2 onder a van de Participatiewet). Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat middelen uit de boedelscheiding op korte termijn vrijvallen.

  • de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (art. 48 lid 2 onder b van de Participatiewet). Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat belanghebbende te snel is ingeteerd op zijn vermogen (CRvB 27-12-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5057) of dat niet is voldaan de reserveringsplicht maar het college toch aanleiding ziet om bijzondere bijstand te verlenen (CRvB 29-09-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3293).

 

Draagkracht

De draagkracht bedraagt in beginsel 100% van het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen. Zie beleidsregel in aanmerking te nemen middelen (B137). Opgemerkt wordt dat de individuele inkomenstoeslag en de individuele studietoeslag niet als draagkracht voor gebruiksgoederen in aanmerking worden genomen.

 

Betaling bijzondere bijstand

De toegekende bijzondere bijstand wordt in beginsel aan belanghebbende betaald, tenzij het college is gemachtigd om de bijzondere bijstand rechtstreeks aan de leverancier te betalen (art. 57 onder a van de Participatiewet). Is het college van oordeel dat belanghebbende niet in staat is tot verantwoorde besteding van de bijstand, dan kan het die bijstand in natura verlenen onder toepassing van artikel 57 onder b van de Participatiewet. Het college mag de bijzondere bijstand dus niet zomaar aan een leverancier overmaken ook al heeft het college daar een contract of iets dergelijks mee afgesloten (Zie CRvB 29-11-2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7542).

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

In het algemeen geldt dat aan de individuele bijzondere bijstand een bestedingsverplichting is verbonden. Dit betekent dat in het toekenningbesluit wordt opgenomen dat:

  • de toegekende bijzondere bijstand moet worden besteed aan de betreffende kosten,

  • belanghebbende daarvan desgevraagd betalingsbewijzen moet kunnen overleggen,

  • er ook specifieke verplichtingen kunnen gelden als de bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht wordt verleend.

Er wordt geen toepassing gegeven aan bijstand in de vorm van borgtocht, tenzij het gaat om schuldsanering.

B102 - Verhuiskosten

Omschrijving van de kosten

Kosten die direct verband houden met de verhuizing. Voorbeelden zijn: transportkosten van de inboedel en aansluitkosten van nutsvoorzieningen.

 

Andere kosten in verband met verhuizen

Zie het beleid ingeval van ‘duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten’ (B101).

Zie het beleid ingeval van de eerste maand huur en administratiekosten (B103).

 

Voorliggende voorziening

Kredietbank Nederland

De kosten in verband met verhuizing behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf. Dit betekent dat een lening van de Kredietbank Nederland aangemerkt kan worden als voorliggende voorziening (zie bijvoorbeeld CRvB 31-05-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2062 en CRvB 27-07-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN3307).

 

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ( Wmo 2015)

De Wmo 2015 is een voor de Participatiewet toereikende en passende voorliggende voorziening (art. 15 van de Participatiewet). Ondervindt de belanghebbende beperkingen in het normale gebruik van de woning waardoor verhuizing naar een andere woning noodzakelijk is, dan moet de Wmo 2015 als voorliggende voorziening worden aangemerkt. Op grond van de Wmo 2015 kan een tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten worden verstrekt.

 

Werkgever

Kan belanghebbende krachtens de CAO of een individuele arbeidsovereenkomst aanspraak maken op een tegemoetkoming in verhuiskosten door de werkgever, dan geldt dat als voorliggende voorziening.

 

Beoordelingskader

Doen zich kosten voor?

Het spreekt voor zich dat er sprake moet zijn van aantoonbare (te maken) kosten waarvoor belanghebbende tijdig een aanvraag moet indienen.

 

Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

In het algemeen geldt dat de kosten in verband met verhuizing behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Het kan zijn dat de kosten als niet noodzakelijk worden aangemerkt in de zin van artikel 35 lid 1 van de Participatiewet. Dat wil zeggen dat het college allereerst de noodzaak tot verhuizen moet vaststellen. Is er geen noodzaak tot verhuizen, dan komen de kosten die verband houden met een niet-noodzakelijke verhuizing (ook) niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

 

Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?

Hoewel de kosten in verband met verhuizing noodzakelijk kunnen zijn, moet het college ook beoordelen of de kosten voortvloeien uit de bijzondere omstandigheden. Incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan moeten - in beginsel - worden bestreden uit het eigen middelen, hetzij via reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf. In de hiernavolgende tekst volgen een aantal uitgangspunten die het college hanteert bij de beoordeling van de aanvraag.

  • Voor thuiswonenden geldt in het algemeen dat de kosten van 'het voor het eerst op jezelf gaan wonen' wel noodzakelijke kosten kunnen zijn maar niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden (CRvB 19-01-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:176).

  • Is een verhuizing noodzakelijk maar wel voorzienbaar, dan vloeien de met deze verhuizing verband houdende kosten niet zonder meer voort uit de bijzondere omstandigheden (CRvB 09-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1812 en CRvB 24-08-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN5016). De voorzienbaarheid blijkt bijvoorbeeld uit een inschrijving voor woonruimte bij een woningstichting of een daarmee vergelijkbare organisatie (CRvB 04-04-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1276).

  • Een niet te voorziene verhuizing op grond van een medische of sociale noodzaak kan als bijzondere omstandigheid worden aangemerkt (CRvB 26-04-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1506 en CRvB 26-07-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2813). Hiervan is, gelet op de jurisprudentie, zelden sprake van. Feitelijk wordt bij een niet te voorziene verhuizing een oordeel gegeven over het niet hebben kunnen reserveren voor de kosten.

  • Het ontbreken van (voldoende) reserveringsruimte, door de verplichte aflossing van schulden, is geen bijzondere omstandigheid in het individuele geval op grond waarvan het mogelijk is om bijzondere bijstand te verlenen. Schulden dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de bijstand (CRvB 14-03-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1092 en CRvB 26-10-2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR4857).

  • Langdurig aangewezen zijn op een inkomen op bijstandsniveau zet de financiële positie van belanghebbenden onder druk waardoor er aanleiding kan zijn om te veronderstellen dat de reserveringsmogelijkheden na verloop van tijd nog maar zeer beperkt aanwezig zijn. Daarvoor is de Individuele inkomenstoeslag opgenomen in artikel 36 van de Participatiewet. Let wel hier wordt niet mee bedoeld dat de belanghebbende wordt verplicht om de toe te kennen individuele inkomenstoeslag te besteden aan de kosten waar bijzondere bijstand voor wordt aangevraagd. Echter de keuze van belanghebbende om de individuele inkomenstoeslag voor iets anders aan te wenden betekent niet dat het college moet overgaan tot het verstrekken van bijzondere bijstand (CRvB 26-05-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1620 en CRvB 19-03-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4769).

  • Er kan sprake zijn van een situatie waarin de reserveringsperiode voor de kosten waar bijzondere bijstand voor wordt aangevraagd te kort is. Dat zal het college in het individuele geval moeten beoordelen. In de praktijk zal zich dat bij verhuiskosten niet snel voordoen. Zie voorbeelden met jurisprudentie in beleidsregel B101 (duurzame gebruiksgoederen).

 

Hoogte bijzondere bijstand

De hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand wordt bepaald op basis van de werkelijke kosten in het individuele geval.

 

Vorm bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand wordt om niet verleend, tenzij de wet anders bepaald (art. 48 lid 1 van de Participatiewet). De bijzondere bijstand kan in de vorm van een lening worden verstrekt als:

  • redelijkerwijs kan worden aangenomen dat belanghebbende op korte termijn over middelen beschikt (art. 48 lid 2 onder a van de Participatiewet). Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat middelen uit de boedelscheiding op korte termijn vrijvallen.

  • de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (art. 48 lid 2 onder b van de Participatiewet). Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat belanghebbende te snel is ingeteerd op zijn vermogen (CRvB 27-12-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5057) of dat niet is voldaan de reserveringsplicht maar het college toch aanleiding ziet om bijzondere bijstand te verlenen (CRvB 29-09-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3293).

Er wordt geen toepassing gegeven aan bijstand in de vorm van borgtocht, tenzij het gaat om schuldsanering.

 

Betaling bijzondere bijstand

De toegekende bijzondere bijstand wordt in beginsel aan belanghebbende betaald, tenzij deze het college heeft gemachtigd om de bijzondere bijstand rechtstreeks aan de leverancier te betalen (art. 57 onder a van de Participatiewet). Is het college van oordeel dat belanghebbende niet in staat is tot verantwoorde besteding van de bijstand, dan kan het die bijstand in natura verlenen onder toepassing van artikel 57 onder b van de Participatiewet. Het college mag de bijzondere bijstand dus niet zomaar aan een leverancier overmaken ook al heeft het college daar een contract of iets dergelijks mee afgesloten (Zie CRvB 29-11-2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7542).

 

Draagkracht

De draagkracht wordt in beginsel bepaald 100% van het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen. Zie beleidsregel in aanmerking te nemen middelen (B137).

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

Aan de (individuele) bijzondere bijstand is een bestedingsverplichting verbonden. Dit betekent dat in het toekenningbesluit wordt opgenomen dat:

  • de toegekende bijzondere bijstand moet worden besteed aan de betreffende kosten,

  • belanghebbende daarvan desgevraagd betalingsbewijzen moet kunnen overleggen,

  • er ook specifieke verplichtingen kunnen gelden als de bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht wordt verleend.

Er wordt geen toepassing gegeven aan bijstand in de vorm van borgtocht, tenzij het gaat om schuldsanering.

B103 - Eerste huur en administratiekosten

Omschrijving van de kosten

De kosten voor de eerste huur en de (volledige) kosten in verband met het aangaan van de huurovereenkomst en eventuele administratiekosten of waarborgsom. De genoemde kosten hebben te maken met verhuizing.

 

Andere kosten in verband met verhuizen

Zie het beleid ingeval van ‘duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten’ (B101).

Zie het beleid ingeval van verhuiskosten (B102).

 

Voorliggende voorziening

Kredietbank

De kosten in verband met de eerste huur en de (volledige) kosten in verband met het aangaan van de huurovereenkomst behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan (CRvB 26-07-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2813). Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf. Dit betekent dat een lening van de Kredietbank Nederland aangemerkt kan worden als voorliggende voorziening (zie bijvoorbeeld CRvB 31-05-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2062 en CRvB 27-07-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN3307).

 

Wet op de huurtoeslag

De Wet op de huurtoeslag is een voor de Participatiewet passende en toereikende voorliggende voorziening. Alleen voor de huurkosten die de eerste gebroken maand betreffen is dat niet het geval (CRvB 27-05-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1945). Daarnaast is het zo dat voor slechts één woning huurtoeslag kan worden verleend.

 

Beoordelingskader

Doen zich kosten voor?

Het spreekt voor zich dat er sprake moet zijn van aantoonbare (te maken) kosten waarvoor belanghebbende tijdig een aanvraag moet indienen.

 

Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

In het algemeen geldt dat de kosten voor de eerste huur, de (volledige) kosten in verband met het aangaan van de huurovereenkomst en de waarborgsom behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan (CRvB 31-01-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:319). Incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan moeten - in beginsel - worden bestreden uit eigen middelen, hetzij via reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf. Het kan zijn dat de kosten als niet noodzakelijk worden aangemerkt in de zin van artikel 35 lid 1 Participatiewet omdat de betreffende verhuizing niet noodzakelijk blijkt. Dat wil zeggen dat het college allereerst de noodzaak tot verhuizen moet vaststellen. Is er geen noodzaak tot verhuizen, dan komen de kosten die verband houden met een niet-noodzakelijke verhuizing (ook) niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

 

Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?

Hoewel de kosten voor de eerste huur, de (volledige) kosten in verband met het aangaan van de huurovereenkomst en de waarborgsom noodzakelijk kunnen zijn, moet het college ook beoordelen of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Gaat het om enkele huur (lees ook voor het eerst huurkosten verschuldigd zijn), dan moeten deze kosten - in beginsel - worden bestreden uit het eigen inkomen. In de hiernavolgende tekst volgen een aantal uitgangspunten die het college hanteert bij de beoordeling van de aanvraag.

  • Het ontvangen van een inkomen op bijstandsniveau is geen bijzondere omstandigheid, nu geacht wordt van dat inkomen te kunnen reserveren (CRvB 11-07-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2358 en CRvB 17-01-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:143).

  • Is een verhuizing noodzakelijk maar wel voorzienbaar, dan vloeien de met deze verhuizing verband houdende kosten niet zonder meer voort uit de bijzondere omstandigheden (CRvB 09-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1812 en CRvB 24-08-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN5016). De voorzienbaarheid blijkt bijvoorbeeld uit een inschrijving voor woonruimte bij een woningstichting of een daarmee vergelijkbare organisatie (CRvB 04-04-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1276). Zie ook de voorbeelden in beleidsregel B102 (verhuiskosten).

  • Het ontbreken van (voldoende) reserveringsruimte, door de verplichte aflossing van schulden, is geen bijzondere omstandigheid in het individuele geval op grond waarvan het mogelijk is om bijzondere bijstand te verlenen. Schulden dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de bijstand (CRvB 14-03-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1092 en CRvB 26-10-2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR4857).

  • Afhankelijk van een eerder genoten inkomen, kan het college oordelen dat - gelet op de hoogte daarvan - onvoldoende ruimte is geweest om te reserveren. Dat kan het geval zijn bij de eerste verhuizing van houders van een verblijfsvergunning die voorheen een inkomen genoten op grond van de regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva 2005).

 

Hoogte bijzondere bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van de feitelijke uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Belanghebbende kan voor slechts voor één woning aanspraak maken op huurtoeslag. Voor huurkosten geldt verder dat de basishuur niet subsidiabel is en daarmee niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand. Bij een uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke verhuizing en dubbele huur kan de volledige eerste huur (incl. de basishuur) en de waarborgsom in aanmerking komen voor bijzondere bijstand.

 

Vorm bijzondere bijstand eerste huur

De bijzondere bijstand voor de eerste huur en administratiekosten worden om niet verleend, tenzij de wet anders bepaald. In de vorm van een lening is bijvoorbeeld het geval als:

  • naar verwachting op korte termijn voldoende middelen beschikbaar komen (art. 48 lid 2 sub a van de Participatiewet). Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat middelen uit de boedelscheiding op korte termijn vrijvallen.

  • er is sprake van tekortschietend verantwoordelijkheidsbesef voor de voorziening in het bestaan (art. 48 lid 2 van de Participatiewet). Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat belanghebbende te snel is ingeteerd op zijn vermogen (CRvB 27-12-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5057) of dat niet is voldaan de reserveringsplicht maar het college toch aanleiding ziet om bijzondere bijstand te verlenen (CRvB 29-09-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3293).

 

Vorm bijzondere bijstand waarborgsom

De bijzondere bijstand voor de waarborgsom wordt altijd in de vorm van een lening verstrekt (zie artikel 48 lid 2 onderdeel c van de Participatiewet). De belanghebbende kan immers dit bedrag zelf weer retour ontvangen bij het einde van de huur.

 

Draagkracht

De draagkracht wordt in beginsel bepaald 100% van het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen. Zie beleidsregel in aanmerking te nemen middelen (B137).

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

Aan de (individuele) bijzondere bijstand is een bestedingsverplichting verbonden. Dit betekent dat in het toekenningbesluit wordt opgenomen dat:

  • de toegekende bijzondere bijstand moet worden besteed aan de betreffende kosten.

  • belanghebbende daarvan desgevraagd betalingsbewijzen moet kunnen overleggen.

  • er ook specifieke verplichtingen kunnen gelden als de bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht wordt verleend.

Er wordt geen toepassing gegeven aan bijstand in de vorm van borgtocht, tenzij het gaat om schuldsanering.

B105 - Overbrugging scherpe terugval in inkomen

De gemeente heeft bewust geen eigen beleid geformuleerd met betrekking tot het verlenen van bijzondere bijstand ter overbrugging van een scherpe inkomensterugval. Dit betekent overigens niet dat voor deze kosten per definitie geen bijzondere bijstand kan worden verleend. Het recht op bijzondere bijstand zal volgens de hoofdregel individueel vastgesteld moeten worden. In tegenstelling tot een aantal andere kostensoorten kan daarbij echter geen beroep worden gedaan op specifieke beleidsregels.

B106 - Overige bijzondere kosten

Maatwerk

Op basis van de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is het verlenen van bijzondere bijstand een gebonden bevoegdheid. Dat betekent dat de beleidsregels bijzondere bijstand niet kunnen voorzien in alle kostensoorten en/of voorkomende individuele situaties. Alleen noodzakelijke kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden kunnen voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

 

Buitenwettelijk begunstigend

Het doel van deze beleidsregel is te benadrukken dat in situaties waarin geen recht op bijzondere bijstand bestaat, mogelijk maatwerk geboden kan worden. Dat wil zeggen voor die gevallen waarin juridisch gezien geen recht op bijzondere bijstand maar een weigering in het individuele geval leidt tot een niet maatschappelijk gewenste uitkomst. Het gaat dan om het schrijnende effect van die weigering op de individuele situatie van de belanghebbende en/of zijn gezin.

B109 - Looptijd leenbijstand

Leenbijstand duurzame gebruiksgoederen

De looptijd van de aflossing op leenbijstand is in beginsel drie jaar (36 maanden). Wanneer er na de aflossing van 36 vastgestelde en betaalde aflossingsbedragen nog een restant openstaat, dan wordt dit restant omgezet in bijstand om niet. Leenbijstand voor verschillende kostensoorten worden - administratief gezien - doorgaans afzonderlijk geregistreerd. Dit kan echter wel betekenen dat - als de leenbijstand voor meerdere kosten gelijktijdig is verstrekt - deze leningen voor de duur van de aflossing kunnen worden gezien als één totale verstrekking.

 

Relevant beleid

In welke gevallen het college geheel of gedeeltelijk af kan zien van herziening of intrekking van bijstand op grond van de Participatiewet of uitkering op grond van de IOAW/IOAZ, is opgenomen in de vigerende Beleidsregels herziening, intrekking en terug- en invordering Helmond.

 

Bijstand als geldlening overig

Als de leenbijstand op grond van artikel 48 lid 2 van de Participatiewet is verstrekt, dan gelden de volgende regels:

  • aflossing moet plaatsvinden op het moment dat de middelen worden ontvangen; en

  • aflossing moet plaatsvinden tot het bedrag dat de middelen voor de bijstand in aanmerking moeten worden genomen.

 

Als na de aflossing door belanghebbende nog een deel van de geldlening resteert, dan kan dit restant worden omgezet in bijstand om niet. Let wel, de termijn of termijnen waarover het aflossingsbedrag op € 0,- is vastgesteld telt mee voor de beoordelingsperiode van 36 maanden.

 

Niet voldoen aan verplichtingen

Voldoet de belanghebbende (herhaaldelijk) niet aan de verplichtingen voortvloeiend uit de leenbijstand (zoals de aflossingsverplichting), dan wordt het gehele restantbedrag van de leenbijstand ineens teruggevorderd onder toepassing van artikel 58 lid 2 onder b van de Participatiewet.

B110 - Hoogte aflossing leenbijstand

Artikel 18 lid 1 en 4 en artikel 51 lid 2 van de Participatiewet bepalen dat het college bij het vaststellen van het aflossingsbedrag rekening houdt met de mogelijkheden, middelen en omstandigheden van de aanvrager en zijn gezin. In beginsel bedraagt de hoogte van de aflossing van leenbijstand:

 

Bij een inkomen op bijstandsniveau

  • 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag. Is de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a toegepast, dan is er geen sprake van aflossingscapaciteit. Bij de verlagingen als bedoeld in artikel 27 en 28 van de Participatiewet is in principe wel sprake van aflossingscapaciteit. Zie daarvoor beleidsregels Werkbedrijf Senzer inzake verlaging woonlasten en verlaging schoolverlaters.

 

Bij een inkomen boven bijstandsniveau

  • 6% van het (nieuwe) inkomen inclusief vakantietoeslag

De aflossingsbedragen worden zodanig vastgesteld dat de belanghebbende in ieder geval blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet (vergelijk artikel 51 lid 2 van de Participatiewet).

 

Relevant beleid

In welke gevallen het college geheel of gedeeltelijk af kan zien van herziening of intrekking van bijstand op grond van de Participatiewet of uitkering op grond van de IOAW/IOAZ, is opgenomen in de vigerende Beleidsregels herziening, intrekking en terug- en invordering Helmond.

B111 - Matiging en opschorting aflossing leenbijstand

De gemeente heeft beleid geformuleerd inzake de definiëring van omstandigheden die leiden tot het matigen of opschorten van aflossingen van de leenbijstand. In voorkomende gevallen vindt een individuele beoordeling plaats van de omstandigheden.

 

Relevant beleid

In welke gevallen het college geheel of gedeeltelijk af kan zien van herziening of intrekking van bijstand op grond van de Participatiewet of uitkering op grond van de IOAW/IOAZ, is opgenomen in de vigerende Beleidsregels herziening, intrekking en terug- en invordering Helmond.

B112 - Aanpassing aflossing leenbijstand

Voor belanghebbende die een uitkering ontvangt kan de hoogte van het aflossingsbedrag bij elke wijziging van de bijstand(snorm) worden aangepast. Voor belanghebbenden die geen uitkering meer ontvangen blijft de aflossing 6% van het (nieuwe) inkomen. Om het nieuwe inkomen te kunnen beoordelen moet belanghebbende de benodigde gegevens verstrekken. Laat hij dit na, dan wordt de restantlening ineens teruggevorderd.

 

Relevant beleid

In welke gevallen het college geheel of gedeeltelijk af kan zien van herziening of intrekking van bijstand op grond van de Participatiewet of uitkering op grond van de IOAW/IOAZ, is opgenomen in de vigerende Beleidsregels Invordering Helmond.

B113 - Rente over leenbijstand

Wanneer bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt is daarover in beginsel geen rente verschuldigd.

B114 - Gevallen waarin bijstand in natura wordt verstrekt

Is het college van oordeel dat belanghebbende niet in staat is tot verantwoorde besteding van de toe te kennen bijzondere bijstand, dan kan het die bijstand in natura verlenen onder toepassing van artikel 57 van de Participatiewet.

 

Machtiging tot doorbetaling

Artikel 57 onder a van de Participatiewet bepaalt dat het college aan de bijstand de verplichting kan verbinden dat de belanghebbende meewerkt door het verlenen van een machtiging opdat het college in naam van de belanghebbende de noodzakelijke betalingen vanuit de (bijzondere) bijstand kan verrichten. Dit betekent dat belanghebbende een machtiging ondertekent waarmee hij de bedoelde toestemming verleend.

 

Bijstand in natura

Weigert belanghebbende de verplichting tot medewerking, dan kan het college op basis van artikel 57 onder b van de Participatiewet de bijstand in natura verlenen. Dat wil zeggen betalingen verrichten zonder machtiging van de belanghebbende.

 

Bijstand in natura kan bestaan uit:

  • Woonruimte met gebruik van water, gas en licht.

  • verzekeringen

  • duurzame gebruiksgoederen

  • de premie voor de zorgverzekering

De kosten van de verstrekkingen worden in mindering gebracht op de uitkering van belanghebbende onder de voorwaarde dat belanghebbende in ieder geval blijft beschikken over de norm die geldt bij verblijf in een inrichting als bedoeld in artikel 23 lid 1 van de Participatiewet.

B137 - In aanmerking te nemen middelen voor draagkracht

Algemeen

Het voor de draagkracht in aanmerking te nemen inkomen en/of vermogen wordt bepaald aan de hand van de draagkrachtperiode. Zie beleidsregel ‘Draagkrachtperiode bijzondere bijstand’ (B064). Verder geldt dat de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet niet van toepassing is.

 

In aanmerking te nemen inkomen

Het gaat om het inkomen als bedoeld in artikel 32 en 33 van de Participatiewet. Van het in aanmerking te nemen inkomen worden de middelen genoemd in artikel 31 lid 2 van de Participatiewet en artikel 33 lid 5 van de Participatiewet niet tot het draagkrachtinkomen van belanghebbende of het gezin gerekend, tenzij het huurtoeslag betreft ingeval van een aanvraag om woonkostentoeslag. De middelen als bedoeld in genoemde artikelen worden dus ook voor de bijzondere bijstand vrijgelaten.

 

In aanmerking te nemen vermogen

Voor de bijzondere bijstand wordt het vermogen vastgesteld op basis van de saldi op bankrekeningen. Vermogen gebonden in de eigen woning en overige vermogensbestanddelen worden buiten beschouwing gelaten. Daarnaast worden dezelfde vermogensgrenzen gehanteerd als voor de algemene bijstand (vrij te laten vermogen). Ligt het vermogen boven de toepasselijke grens, dan wordt het meerdere voor 100% in aanmerking genomen voor de draagkracht. Het ‘vrij te laten vermogen’ genoemd in artikel 34 lid 3 van de Participatiewet bedraagt per 1 januari 2018:

  • voor een alleenstaande: € 6.020,00;

  • voor een alleenstaande ouder: € 12.040,00;

  • voor de gehuwden tezamen: € 12.040,00.

 

Bijzonderheden

Er kan tevens een vrijlating voor de begrafeniskosten van toepassing zijn. Zie voor de voorwaarden de betreffende beleidsregel Werkbedrijf Senzer.

B145 - Berekening woonkostentoeslag huurders

Algemeen

Indien belanghebbende weet dat er geen recht op huurtoeslag bestaat vanwege een te hoge huur maar desondanks toch de woning geaccepteerd, dan is er geen sprake van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten (CRvB 27-12-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5039 en vergelijk CRvB 04-08-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2626).

 

Stappenplan

Stap 1: rekenhuur

Bepaal of bereken de rekenhuur overeenkomstig de Wet op de huurtoeslag (WHT).

Stap 2: maximale woonkostentoeslag (WKT) (op grond van de WHT-systematiek)

Bereken overeenkomstig de WHT-systematiek de maximale WKT.

Stap 3: ontvangen huurtoeslag in mindering brengen

Wanneer de woonkostentoeslag een aanvulling is op de (te lage) huurtoeslag, moet het bedrag dat aan huurtoeslag wordt ontvangen in mindering worden gebracht op de berekende maximale woonkostentoeslag (zie stap 2).

Stap 4: aanvullende WKT bij huur boven maximum huurgrens

Wanneer de huur meer bedraagt dan de maximum huurgrens, dan kan op grond van individuele omstandigheden overwogen worden om een (aanvullende) woonkostentoeslag te verlenen.

 

Hoogte en vorm bijzondere bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald op basis van het stappenplan waarin de systematiek van de Wht is verwerkt. De bijzondere bijstand wordt om niet verleend, tenzij de wet anders bepaald (art. 48 lid 1 van de Participatiewet). De bijzondere bijstand kan in de vorm van een lening worden verstrekt als:

  • redelijkerwijs kan worden aangenomen dat belanghebbende op korte termijn over middelen beschikt (art. 48 lid 2 onder a van de Participatiewet). Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat middelen uit de boedelscheiding op korte termijn vrijvallen.

  • de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (art. 48 lid 2 onder b van de Participatiewet). Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat belanghebbende te snel is ingeteerd op zijn vermogen (CRvB 27-12-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5057) of dat niet is voldaan de reserveringsplicht gelet op de ruime mate van voorzienbaarheid maar het college toch aanleiding ziet om bijzondere bijstand te verlenen (CRvB 29-09-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3293).

Er wordt geen toepassing gegeven aan bijstand in de vorm van borgtocht, tenzij het gaat om schuldsanering.

 

Nadere verplichtingen

Het college heeft op grond van artikel 55 van de Participatiewet een discretionaire bevoegdheid om nadere verplichtingen op te leggen die zijn verbonden aan het recht op bijstand. Deze verplichtingen strekken in dit geval tot vermindering of beëindiging van bijstand. Bij het verlenen van bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag maakt het college in principe gebruik van deze bevoegdheid omdat betrokkenen niet te duur mogen wonen (CRvB 19-01-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:190 en CRvB 12-01-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:77). In de praktijk wordt gesproken van de verhuisplicht.

 

Termijn

Hoewel de Wht als voorliggende passende en toereikende voorziening moet worden aangemerkt, kan daar toch een uitzondering voor gelden. De bijstandsverlening is in voorkomende gevallen wel beperkt tot een maximale periode. Het college kent telkens voor maximaal 6 maanden toe met een maximum van totaal 12 maanden. Belanghebbende kan na afloop van de beschikking een nieuwe (verlengings)aanvraag indienen. Aan de bijzondere bijstand verbindt het college de verplichting dat belanghebbende actief een goedkopere woning zoekt en deze accepteert. In de beschikking worden concrete activiteiten over deze verhuisplicht opgenomen die in ieder geval van de belanghebbende worden verlangd.

 

Activiteiten rondom de verhuisplicht

Deze activiteiten moeten aantoonbaar en verifieerbaar zijn zodat het college daar uit af kan leiden of is voldaan aan de voorwaarden van de verhuisplicht. Dat is van groot belang indien belanghebbende een verlenging aanvraagt van de woonkostentoeslag. Ook is vereist dat op passende woningen of woonruimten wordt gereageerd. In eerste instantie is daarbij de hoogte van de woonkosten van belang. Die moet in principe lager zijn dan de maximale huurgrens zodat huurtoeslag kan worden verkregen. Verder heeft het criterium ‘passend’ betrekking op de gezinssituatie. Afhankelijk daarvan kan een kleinere of andersoortige woonruimte, dan die belanghebbende wenst, in de ogen van het college toch passend zijn.

 

Aanvraag verlenging na opleggen verhuisplicht

Bij een aanvraag om verlenging kunnen zich twee situaties voordoen: belanghebbende heeft wel of niet (in voldoende mate) voldaan aan de opgelegde verplichting. Indien de belanghebbende zich in voldoende mate heeft ingespannen zonder dat dit heeft geleid tot het verkrijgen van een passende woning of woonruimte, kan de woonkostentoeslag met maximaal 6 maanden worden verlengd in het geval de noodzakelijke kosten (nog steeds) voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De bijzondere bijstand wordt om niet verleend. Heeft belanghebbende zich echter niet of in onvoldoende mate ingespannen om een passende woning of woonruimte te verkrijgen en hem dit te verwijten valt, wijst het college de aanvraag om (verlenging van de) bijzondere bijstand af, tenzij sprake is van zeer bijzondere omstandigheden.

 

Zeer bijzondere omstandigheden

Indien het college vaststelt dat er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, kan de bijzondere bijstand eenmaal met maximaal 6 maanden worden verlengd op grond van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet. Het college kan dus ook voor een kortere periode toekennen. Op grond van artikel 48, tweede lid, onder b van de wet wordt de bijzondere bijstand als lening verstrekt. Het moet in voorkomende gevallen gaan om specifieke feitelijke omstandigheden van de belanghebbende of diens gezin. Daarbij zijn twee situaties te onderscheiden. Belanghebbende of diens gezin zijn:

  • 1.

    bekend bij andere hulpverlenende instanties, waar ondersteuning is of zal worden toegekend of op korte termijn wordt toegekend of opgestart;

  • 2.

    nog niet bekend bij andere hulpverlenende instanties, terwijl ondersteuning naar verwachting een oplossing zal bieden voor de aanwezige problematiek.

 

Daarnaast legt het college wederom de zogeheten verhuisplicht op onder toepassing van artikel 55 van de Participatiewet. Let wel, deelname aan bijvoorbeeld een wettelijk schuldhulpverleningstraject betekent niet dat het college de bijzondere bijstand niet als lening zou mogen verstrekken. Verder worden, naast de reguliere verhuisplicht, extra nadere verplichtingen verbonden aan de bijzondere bijstand, namelijk dat belanghebbende zich in voorkomende gevallen houdt aan de voorwaarden die verbonden (kunnen) zijn aan de hier bedoelde ondersteuning. Dat gebeurt dan ook onder toepassing van artikel 55 van de Participatiewet.

 

Draagkracht

De draagkracht bedraagt in beginsel 100% van het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen. Zie beleidsregel in aanmerking te nemen middelen (B137).

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

De woonkostentoeslag is bestemd voor de huurbetaling. Daarvan hoeft belanghebbende niet maandelijks bewijsstukken te overleggen. Vanzelfsprekend geldt wel de inlichtingenplicht op grond van artikel 17 lid 1 van de Participatiewet. Belanghebbende moet op grond van dat artikel wijzigingen die van belang kunnen zijn voor het recht op bijzondere bijstand aan het college doorgeven. Daarnaast geldt in beginsel dat de zogeheten verhuisplicht wordt opgelegd onder toepassing van artikel 55 van de Participatiewet.

B146 - Berekening woonkostentoeslag eigenaren

Algemeen

De berekening van de hoogte van de woonkostentoeslag voor eigenaren komt grotendeels overeen met die voor huurders (zie beleidsregel B145). Alleen stap 1 is verschillend omdat de Wet op de huurtoeslag niet geldt voor de berekening van ‘subsidiabele’ woonkosten verbonden aan een eigen woning. Het college sluit verder bij het verlenen van een woonkostentoeslag aan eigen woningbezitters aan op de systematiek van de Wht. Uit CRvB 16-12-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4242 blijkt dat het college voor de bepaling van de hoogte van de woonkostentoeslag in redelijkheid heeft aan mogen sluiten bij het systeem van de Wht. De volgende woonkosten van eigenaren worden in aanmerking genomen voor de berekening van de woonkostentoeslag.

 

Stappenplan

Stap 1: woonkosten

De woonkosten van eigenaren die in aanmerking komen voor woonkostentoeslag zijn:

  • De rente die verband houdt met de woning.

    • o

      Het gaat hier meestal om hypotheekrente. Het is niet van belang of de eigenaar de hypotheekrente ook daadwerkelijk betaalt. Verder geldt dat jaarlijks te ontvangen rijkssubsidie die betrekking heeft op de verschuldigde hypotheekrente hierop in mindering moet worden gebracht.

    • o

      Hypotheekrente voor leningen anders dan voor de woning, bijvoorbeeld voor een auto of caravan, mogen niet worden meegeteld. Dat zal zich in de praktijk waarschijnlijk niet meer voordoen.

    • o

      De aflossing van de hypotheek telt niet mee, dit geldt dus ook voor de premies van zogenaamde spaarhypotheken.

  • Zakelijke lasten in verband met het hebben van eigendom, zoals:

    • o

      rioolrechten;

    • o

      eigenaarsdeel waterschapslasten;

    • o

      erfpachtcanon;

    • o

      premies van verzekeringen tegen brand- en stormschade (alleen voor de opstallen);

    • o

      eigenaarsdeel onroerende zaakbelasting (dus niet het gebruikersdeel).

  • Een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud

    • o

      Kosten die verband houden met -klein en of groot- onderhoud van een aan een belanghebbende in eigendom toebehorende woning behoren eveneens tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Behoudens bijzondere omstandigheden, moeten deze uit het reguliere inkomen worden bestreden, omdat in beginsel iedere woningeigenaar met dergelijke kosten wordt geconfronteerd (CRvB 23-03-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL8817).

    • o

      Ingeval er wegens bijzondere omstandigheden, sprake is extra kosten, dienen deze aannemelijk te worden gemaakt aan de hand van objectief verifieerbare gegevens. In voorkomende situaties kan het college rekening houden met kosten van -groot- onderhoud bij de vaststelling van de woonkostentoeslag. Met groot onderhoud worden kosten bedoeld die in geval van bewoning van een huurhuis voor rekening van de verhuurder komen. Denk bijvoorbeeld aan buitenschilderwerk, het vervangen van kozijnen, dakgoten en CV-ketel. Het bewonen van een zeer grote woning wordt in ieder geval niet als bijzondere omstandigheid aangemerkt.

Gelet op hetgeen hiervoor is aangegeven wordt voor de kosten van groot onderhoud geen buitenwettelijk begunstigend beleid opgesteld.

 

Stap 2 t/m 4

Voor het overige zij verwezen naar de stappen 2 t/m 4 van de berekening van de woonkostentoeslag voor huurders. Zie hiervoor beleidsregel ‘Berekening woonkostentoeslag huurders’ (zie beleidsregel B145).

 

Hoogte en vorm bijzondere bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald op basis van het stappenplan waarin de systematiek van de Wht is verwerkt. De hoogte van woonkostentoeslag wordt altijd afgestemd op de voorlopige teruggave van de Belastingdienst. Dat is ook het geval als belanghebbende deze voorlopige teruggave (nog) niet heeft aangevraagd (CRvB 11-03-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:792). De bijzondere bijstand wordt om niet verleend, tenzij de wet anders bepaald (art. 48 lid 1 van de Participatiewet). De bijzondere bijstand kan in de vorm van een lening worden verstrekt als:

  • redelijkerwijs kan worden aangenomen dat belanghebbende op korte termijn over middelen beschikt (art. 48 lid 2 onder a van de Participatiewet). Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat middelen uit de boedelscheiding op korte termijn vrijvallen.

  • de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (art. 48 lid 2 onder b van de Participatiewet). Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat belanghebbende te snel is ingeteerd op zijn vermogen (CRvB 27-12-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5057) of dat niet is voldaan de reserveringsplicht gelet op de voorzienbaarheid maar het college toch aanleiding ziet om bijzondere bijstand te verlenen (CRvB 29-09-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3293).

Er wordt geen toepassing gegeven aan bijstand in de vorm van borgtocht, tenzij het gaat om schuldsanering.

 

Nadere verplichtingen

Het college heeft op grond van artikel 55 van de Participatiewet een discretionaire bevoegdheid om nadere verplichtingen op te leggen die zijn verbonden aan het recht op bijstand. Deze verplichtingen strekken in dit geval tot vermindering of beëindiging van bijstand. Bij het verlenen van bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag maakt het college in principe gebruik van deze bevoegdheid omdat ook eigen huisbezitters, net als huurders, niet te duur mogen wonen (CRvB 08-10-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1957 en CRvB 16-12-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4242). In de praktijk wordt gesproken van de verhuisplicht.

 

Termijn

Aangenomen wordt, bezien vanuit de systematiek van de Wht, dat de te hoge woonkosten voor woningeigenaren niet als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten aangemerkt hoeven te worden. Net als bij huurders kan daar toch een uitzondering voor gelden. De bijstandsverlening is in voorkomende gevallen wel beperkt tot een maximale periode. Het college kent telkens voor maximaal 12 maanden toe met een maximum van totaal 24 maanden. Belanghebbende kan na afloop van de beschikking een nieuwe (verlengings)aanvraag indienen. Aan de bijzondere bijstand verbindt het college de verplichting dat belanghebbende de eigen woning verkoopt en actief zoekt naar goedkopere woonruimte en deze accepteert. In de beschikking worden concrete activiteiten over deze verhuisplicht opgenomen die in ieder geval van de belanghebbende worden verlangd.

 

Activiteiten rondom de verhuisplicht

Deze activiteiten moeten aantoonbaar en verifieerbaar zijn zodat het college daar uit af kan leiden of is voldaan aan de voorwaarden van de verhuisplicht. Dat is van groot belang indien belanghebbende een verlenging aanvraagt van de woonkostentoeslag. Het gaat in eerste instantie om de verkoop van de woning en daarna om de activiteiten gericht op het verkrijgen van een passende woning of woonruimte.

 

Aanvraag verlenging na opleggen verhuisplicht

Bij een aanvraag om verlenging kunnen zich twee situaties voordoen: belanghebbende heeft wel of niet (in voldoende mate) voldaan aan de opgelegde verplichting. Indien de belanghebbende zich in voldoende mate heeft ingespannen zonder dat dit heeft geleid tot de verkoop van de woning of het verkrijgen van een passende woning of woonruimte, kan de woonkostentoeslag met maximaal 12 maanden worden verlengd in het geval de noodzakelijke kosten (nog steeds) voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De bijzondere bijstand wordt om niet verleend. Heeft belanghebbende zich echter niet of in onvoldoende mate ingespannen om de woning te verkopen of een passende woning of woonruimte te verkrijgen en hem dit te verwijten valt, wijst het college de aanvraag om (verlenging van de) bijzondere bijstand af, tenzij sprake is van zeer bijzondere omstandigheden.

 

Zeer bijzondere omstandigheden

Indien het college vaststelt dat er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, kan de bijzondere bijstand eenmaal met maximaal 12 maanden worden verleend op grond van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet. Het college kan dus ook voor een kortere periode toekennen. Op grond van artikel 48, tweede lid, onder b van de Participatiewet wordt de bijzondere bijstand als lening verstrekt. Het moet in voorkomende gevallen gaan om specifieke feitelijke omstandigheden van de belanghebbende of diens gezin. Daarbij zijn twee situaties te onderscheiden. Belanghebbende of diens gezin zijn:

  • 1.

    bekend bij andere hulpverlenende instanties, waar ondersteuning is of zal worden toegekend of op korte termijn wordt toegekend of opgestart;

  • 2.

    nog niet bekend bij andere hulpverlenende instanties, terwijl ondersteuning naar verwachting een oplossing zal bieden voor de aanwezige problematiek.

 

Daarnaast legt het college wederom de zogeheten verhuisplicht op onder toepassing van artikel 55 van de Participatiewet. Let wel, deelname aan bijvoorbeeld een wettelijk schuldhulpverleningstraject betekent niet dat het college de bijzondere bijstand niet als lening zou mogen verstrekken. Verder worden, naast de reguliere verhuisplicht, extra nadere verplichtingen verbonden aan de bijzondere bijstand, namelijk dat belanghebbende zich in voorkomende gevallen houdt aan de voorwaarden die verbonden (kunnen) zijn aan de hier bedoelde ondersteuning. Dat gebeurt dan ook onder toepassing van artikel 55 van de Participatiewet.

Indien de bijzondere redenen worden vastgesteld, dan kan het college de bijzondere bijstand verlengen met maximaal 12 maanden, totdat de maximale periode van 24 maanden is bereikt. De grondslag om de bijzondere bijstand in de vorm van een lening te verstrekken berust op artikel 48, tweede lid, onder b van de wet. Daarnaast legt het college wederom de zogeheten verhuisplicht op onder toepassing van artikel 55 van de wet.

 

Draagkracht

De draagkracht bedraagt in beginsel 100% van het in aanmerking te nemen inkomen en voor het vermogen blijft ook het bedrag van artikel 34 lid 2 onder d van de Participatiewet vrij. Zie beleidsregel in aanmerking te nemen middelen (B137).

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

De woonkostentoeslag is bestemd voor de betaling van de woonkosten verbonden aan de eigen bewoonde woning. Daarvan hoeft belanghebbende niet maandelijks bewijsstukken te overleggen. Vanzelfsprekend geldt wel de inlichtingenplicht op grond van artikel 17 lid 1 van de Participatiewet. Belanghebbende moet op grond van dat artikel wijzigingen die van belang kunnen zijn voor het recht op bijzondere bijstand aan het college doorgeven. Daarnaast geldt in beginsel dat de zogeheten verhuisplicht wordt opgelegd onder toepassing van artikel 55 van de Participatiewet.

B148 - Extra kosten chronisch zieken, gehandicapten en ouderen

De mogelijkheid voor categoriale bijzondere bijstand aan chronisch zieken en gehandicapten is met de komst van de Participatiewet met ingang van 1 januari 2015 komen te vervallen. Verder heeft het Rijk de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) in 2014 afgeschaft, met overheveling van - een deel van het - budget naar de gemeenten, met als doel een gemeentelijke regeling te ontwikkelen. Vanuit de Wtcg werd een tegemoetkoming verstrekt in de eigen bijdragen (Wmo en Wlz). Om aan de extra kosten voor chronisch zieken en gehandicapten tegemoet te komen, heeft de gemeente Helmond de Maatwerkregeling 2015 ontwikkelt. Een tegemoetkoming in de kosten van de door het CAK opgelegde eigen bijdragen maakt hier onderdeel van uit.

 

Gezien de grootte van de groep mensen chronisch zieken, gehandicapten en ouderen is het wenselijk om bijzondere bijstand op basis van groepskenmerken toe te kennen. Met inachtneming van de hieronder genoemde voorwaarden, is de regeling vormgegeven.

 

Is het nog mogelijk bijzondere bijstand op basis van groepskenmerken toe te kennen?

Wil de gemeente overgaan tot rechtmatige verstrekking van deze vorm van bijstand, dan moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan:

  • de kosten moeten daadwerkelijk zijn gemaakt. Daar wordt vanuit gegaan als personen tot een bepaalde groep behoren die bepaalde kosten heeft;

  • de groep moet zo specifiek mogelijk worden aangeduid;

  • het college hoeft niet individueel te toetsen op noodzakelijkheid van de kosten. Dat kan wel middels steekproeven.

 

De regeling

Chronisch zieken en gehandicapten die gebruik maken van ondersteuning op grond van de Wmo 2015 of een indicatie hebben op grond van de Wet langdurige zorg zijn hiervoor een eigen bijdrage verschuldigd. De kaders van deze eigen bijdrage zijn vastgelegd in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Voor mensen met een laag inkomen (tot 120% van het verzamelinkomen op het sociaal minimum) bestaat deze eigen bijdrage momenteel uit een vast bedrag per periode (van 4 weken). Het Rijk is voornemens in 2019 de eigen bijdrage voor de Wmo 2015 te wijzigen door een wettelijk abonnementstarief in te voeren van € 17,50 per bijdrageperiode. De eigen bijdrage wordt momenteel door het CAK berekend, opgelegd en gefactureerd naar de belanghebbende en afgedragen aan de gemeente.

 

Het college kan belanghebbenden tot een bepaalde inkomensgrens categoriaal ontzien van het betalen van een eigen bijdrage. Personen uit de aangewezen doelgroep worden gecompenseerd in de verschuldigde eigen bijdrage. Het CAK stuurt aan hen dan een factuur waarbij de verschuldigde eigen bijdrage 'op nul wordt gezet' met daarbij de toelichting dat dit gebeurt als gevolg van gemeentelijk minimabeleid.

De compensatie aan belanghebbende betekent een lagere afdracht van de eigen bijdragen van het CAK aan de gemeente.

 

De inkomensgrenzen in de gemeentelijk Maatwerkregeling worden jaarlijks vastgesteld. Het college neemt als uitgangspunt voor de berekening van de gemeentelijke inkomensgrenzen, de bedragen die het CAK jaarlijks vaststelt en publiceert. De door het CAK gehanteerde bedragen zijn gerelateerd aan het sociaal minimum. De gemeentelijke inkomensgrenzen worden hiervan afgeleid.

B151 - Dieetkosten

Aard van de kosten

De (meer)kosten voor dieetkosten.

 

Voorliggende voorziening

De Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt voor de kosten van dieetpreparaten en diëtiek beschouwd als aan de Participatiewet voorliggende, toereikende en passende voorziening. Dit betekent dat artikel 15 van de Participatiewet in beginsel aan toekenning van bijzondere bijstand voor deze kosten in de weg staat.

 

Beoordelingskader kostensoort

Om te bepalen of bijzondere bijstand zou kunnen worden verleend moet onderscheid worden gemaakt tussen:

  • 1.

    Dieetpreparaten en diëtiek

  • 2.

    Dieetkosten

 

1. Dieetpreparaten en Diëtiek

Dieetpreparaten vallen onder medische voeding. Er zijn twee vormen van medische voeding: drinkvoeding en sondevoeding. Voorbeelden van drinkvoeding zijn nutridrink en respifor. Om voor vergoeding in aanmerking te komen op grond van de Zvw moet een huisarts, medisch specialist of diëtist een daarvoor bestemde 'verklaring dieetpreparaten' invullen. Naast dieetpreparaten kunnen verzekerden aanspraak maken op diëtiek op grond van de Zvw. Artikel 2.6 lid 7 van het Besluit zorgverzekering bepaalt dat onder diëtiek zorgt wordt verstaan zoals diëtisten die plegen te bieden, mits de zorg een geneeskundig doel heeft. Gebruikmaking van diëtiek is gemaximeerd tot drie behandeluren per kalenderjaar.

 

2. Dieetkosten

Dieetkosten zijn geen dieetpreparaten en behoren niet tot het zorgpakket van de wettelijke ziektekostenverzekeringen (zie CRvB 2 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3221, CRvB 13-06-2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AX9121 en CRvB 07-09-2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR2301). Dit betekent dat een aanvraag om bijzondere bijstand voor deze kosten moet worden beoordeeld op grond van artikel 35 van de Participatiewet.

 

Voedingssupplementen zijn geen dieetkosten

Met de term voedingssupplementen worden diverse pillen, tabletten, capsules, druppels en poeders aangeduid die als aanvulling op de dagelijkse voeding bedoeld zijn. Zo zijn er voedingssupplementen die extra vitamine, extra mineralen, of een combinatie (multi) bevatten. Hoewel een aanvraag om dergelijke kosten moet worden beoordeeld op grond van artikel 35 van de Participatiewet, blijkt uit de vaste CRvB-jurisprudentie dat er geen medische noodzaak bestaat voor voedingssupplementen (bijv. CRvB 01-06-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM6784).

 

Beoordelingskader bijzondere bijstand

Doen zich kosten voor?

Het spreekt voor zich dat er sprake moet zijn van aantoonbare (te maken) dieetkosten waarvoor belanghebbende tijdig een aanvraag moet indienen.

 

Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

Dieetproducten vallen in beginsel onder normale aangepaste voeding - verkrijgbaar in supermarkt of reformwinkel - waarvan alleen de samenstelling is gewijzigd. Denk bijvoorbeeld aan zoutloze kaas, vetarme margarine, suikervrije jam en glutenvrije producten.

 

Intramuraal verblijf

In het algemeen geldt dat geen bijzondere bijstand voor dieetkosten is aangewezen voor degene die in een Wlz-instelling verblijft. Aangenomen wordt dat meerkosten van (aangepaste) voeding (dieetkosten) in de zorg van het verblijf zijn opgenomen, en niet afzonderlijk in rekening worden gebracht.

 

Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?

In het algemeen geldt dat er geen meerkosten zijn verbonden aan het volgen van een bepaald dieet zodat niet van kosten kan worden gesproken in de zin van artikel 35 lid 1 van de Participatiewet. Denk bijvoorbeeld aan een dieet vanwege suikerziekte. Uit de jurisprudentie blijkt dat een dergelijk dieet geen meerkosten met zich meebrengt (CRvB 20-08-2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AK0019 en CRvB 29-10-2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AK0025).

Beoordeelt moet worden of de dieetproducten medisch noodzakelijk zijn en zo ja, of er meerkosten zijn verbonden ten opzichte van normale (aangepaste) voeding. De meerkosten van een medisch voorgeschreven dieet ten opzichte van de normale voeding zijn uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. In geval het college om medisch advies vraagt, dan moet de noodzaak en de eventuele meerkosten blijken uit dat advies. Daarnaast kan het voor komen dat in overleg met de Wmo-consulent wordt bepaald dat dieetkosten uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten zijn.

 

Let op: Bekostigd uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm

Het college heeft een beperkte beoordelingsvrijheid om te beoordelen dat dieetkosten kunnen worden bekostigd uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm. Bij de kosten als bedoeld in deze beleidsregel kan daarvan sprake zijn. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de individuele omstandigheden. Denk bijvoorbeeld aan de hoogte van de kosten voor het vastgestelde noodzakelijke dieet en het antwoord op de vraag of belanghebbende bijvoorbeeld verplichte aflossingen heeft of in het geval er beslag ligt op het inkomen.

 

Hoogte en vorm bijzondere bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld aan de hand van de Nibud Richtprijzen. De bijzondere bijstand wordt verleend volgens de hoofdregel, om niet (art. 48 lid 1 van de Participatiewet).

 

Draagkracht

De draagkracht wordt bepaald aan de hand van het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen. Zie beleidsregel in aanmerking te nemen middelen (B137).

 

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

In het algemeen geldt dat aan de individuele bijzondere bijstand een bestedingsverplichting is verbonden. Dit betekent dat in het toekenningbesluit wordt opgenomen dat:

  • de toegekende bijzondere bijstand moet worden besteed aan de betreffende kosten,

  • belanghebbende daarvan desgevraagd betalingsbewijzen moet kunnen overleggen,

  • er ook specifieke verplichtingen kunnen gelden als de bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht wordt verleend.

Er wordt geen toepassing gegeven aan bijstand in de vorm van borgtocht, tenzij het gaat om schuldsanering.

B160 - Eigen risico

Omschrijving van de kosten

De kosten voor iedere verzekerde van 18 jaar of ouder die vallen onder het verplicht eigen risico (art. 19 lid 1 Zvw) en het vrijwillig (hoger) eigen risico (art. 20 lid 2 Zvw).

 

Aard van de kosten

Voor het gebruik van de medische zorg heeft iedere verzekerde ouder dan 18 jaar een verplicht eigen risico. De overheid bepaalt jaarlijks de hoogte van dit bedrag. In 2018 geldt een bedrag van € 385. Een verzekerde moet dan zelf de kosten van zorg uit het basispakket betalen tot het bedrag is bereikt. De zorgverzekeraar vergoedt dit bedrag niet. Mogelijk kan met het afsluiten van een aanvullende (collectieve) zorgverzekering het verplicht eigen risico (deels) worden afgekocht.

 

Voorliggende voorziening

Het college is in ieder geval niet bevoegd voor deze kosten van het verplicht eigen risico bijzondere bijstand te verlenen omdat elke zorgverzekerde hiermee geconfronteerd wordt of kan worden. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB staat artikel 15 van de Participatiewet in de weg aan bijstandsverlening (CRvB 14-12-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO6734, CRvB 08-02-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV3158, CRvB 05-03-2013 ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3238 en CRvB 07-04-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1065).

 

Beoordelingskader vrijwillig (hoger) eigen risico

De kosten die vallen onder een vrijwillig gekozen (hoger) eigen risico kunnen niet worden afgewenteld op de Participatiewet. Heeft belanghebbende een keuze om kosten wel of niet te maken, dan kunnen de kosten niet als noodzakelijke kosten worden aangemerkt (vergelijk CRvB 28-12-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BP0229).

Overgangsrecht

  • 1.

    Voor aanvragen om bijzondere bijstand die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze beleidsregels en waarop het college op een datum na inwerkingtreding beslist geldt dat ‘Beleidsregel bijzondere bijstand Helmond 2017’ van toepassing is, tenzij het nieuwe regime gunstiger is voor belanghebbende.

  • 2.

    In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college conform de wet en de rechtspraak.

 

 

 

  • III.

    Deze beleidsregels in werking te laten treden op de dag na die waarop zij op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt.

Besloten in de vergadering van 13 november 2018.

Burgemeester en wethouders van Helmond,

De burgemeester,

mevr. P.J.M.G. Blanksma-van den Heuvel

De secretaris,

mr. drs. A.P.M. ter Voert

Naar boven