Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Deventer houdende regels omtrent de heffing en de invordering van de rioolheffing Verordening rioolheffing 2019

De raad van de gemeente Deventer,

 

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 25 september 2018, nummer 2018-001335.

 

Gelet op artikelen 216 en 228a van de gemeentewet.

 

BESLUIT

 

vast te stellen :

 

Verordening op de heffing en de invordering van de rioolheffing 2019

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente; alsmede het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater;

  • b.

    belastingobject:

    • 1e.

      een roerende zaak;

    • 2e.

      een onroerende zaak;

  • c.

    één onroerende zaak als bedoeld onder b:

    • 1e.

      een gebouwd eigendom;

    • 2e.

      een ongebouwd eigendom;

    • 3e.

      een gedeelte van een onder 1e of 2e bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling bestemd is om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt.

    • 4e.

      een samenstel van twee of meer van de onder 1e of 2e bedoelde eigendommen of onder 3e bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • 5e.

      het binnen de gemeente gelegen gedeelte van een onder 1e of 2e bedoeld eigendom, van een onder 3e bedoeld gedeelte daarvan of van een onder 4e bedoeld samenstel;

  • d.

    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterleidingbedrijf betrekking heeft.

  • e.

    water: drinkwater, huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater;

  • f.

    afvalwater: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3. Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1.

    De belasting wordt geheven van de gebruiker van een belastingobject waarnaar direct of indirect water wordt toegevoerd én van waaruit direct of indirect water wordt afgevoerd;

  • 2.

    Met betrekking tot de heffing als bedoeld in het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt:

    • a.

      degene die naar de omstandigheden beoordeeld het eigendom al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      ingeval een gedeelte van een eigendom - niet een gedeelte als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, ten 3e – ten gebruike is afgestaan, degene die dat deel in gebruik heeft afgestaan;

    • c.

      ingeval sprake is van volgtijdig gebruik degene die dat belastingobject ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 4. Maatstaf van heffing

  • 1.

    De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater dat direct of indirect vanuit het belastingobject via de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

  • 2.

    Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het belastingobject is toegevoerd of is opgepompt. Indien er sprake is van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, ten derde wordt het aantal kubieke meters afvalwater evenredig toegedeeld.

  • 3.

    Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 4.

    Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van:

    • a.

      een watermeter waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      een bedrijfsurenteller waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met een vaste capaciteit in bedrijf is geweest, kan worden afgelezen. De vorige volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 5.

    De op de voet van het tweede lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet als afvalwater via de gemeentelijke riolering is afgevoerd.

Artikel 5. Tarieven

De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, bedraagt per jaar voor de afvoer van afvalwater in de categorie van:

A

0 m³

tot en met

500 m³

€ 172,20

B

501 m³

tot en met

1.500 m³

€ 333,00

C

1.501 m³

tot en met

3.000 m³

€ 639,00

D

3.001 m³

tot en met

5.000 m³

€ 1.053,00

E

5.001 m³

tot en met

7.500 m³

€ 1.479,00

F

7.501 m³

tot en met

10.000 m³

€ 1.887,00

G

10.001 m³

tot en met

15.000 m³

€ 2.388,00

H

15.001 m³

tot en met

30.000 m³

€ 3.330,00

I

30.001 m³

en meer m³

 

€ 4.440,00

Artikel 6. Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7. Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot een belastingobject in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten als er na de aanvang van de belastingplicht in dat jaar nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het belastingobject in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat voor de belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor het jaar verschuldigde recht als er na het einde van de belastingplicht in dat jaar nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander belastingobject waarvoor hij belastingplichtig wordt op grond van deze verordening, in gebruik neemt.

Artikel 9. Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 2.

    In afwijking in zoverre van het eerste lid, geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat en het bedrag daarvan, minder is dan € 5000,-, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het belastingjaar waarin de aanslagen worden opgelegd overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen ten minste drie en ten hoogste tien bedraagt. De eerste termijn vervalt op de 25e dag van de maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid van dit artikel moeten aanslagen, die voldoen aan de daar genoemde criteria, die worden opgelegd ná het belastingjaar waarop zij betrekking hebben, worden betaald in drie gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 4.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 10 Kwijtschelding

  • 1.

    Voor de belasting kan kwijtschelding worden verleend tot het maximum van het in artikel 5 genoemde bedrag in categorie A;

  • 2.

    Voor de belasting genoemd in de overige categorieën van artikel 5 wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 11. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.

Artikel 12. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De Verordening rioolheffing 2018 vastgesteld op 8 november 2017 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2019.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening rioolheffing 2019.

     

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 7 november 2018

De raad voornoemd,

de griffier,

R. Weernekers

de voorzitter,

R.C. König

Toelichting op de verordening op de heffing en de invordering van de rioolheffing 2019

A. ALGEMEEN

 

1. Wettelijke basis

De rioolheffing is in de plaats gekomen van de rioolrechten. Voor de periode 1 januari 2008 tot 1 januari 2010 had de gemeente de keuze tussen een rioolheffing of rioolrechten. Vanaf 1 januari 2010 is de mogelijkheid tot het heffen van rioolrechten vervallen (behalve het eenmalig rioolaansluitrecht) en kan de gemeente enkel de rioolheffing in rekening brengen.

 

De rioolheffing heeft het karakter van een bestemmingsheffing waarmee kosten kunnen worden verhaald om maatregelen te treffen die de gemeente noodzakelijk acht voor een doelmatig werkende riolering en overige maatregelen ten aanzien van hemelwater en grondwater. Dit betekent dat het individuele profijt van de heffing door de gemeente niet meer hoeft te worden aangetoond. De kosten die gemaakt worden, voor het nakomen van de zorgplichten uit de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken, kunnen verhaald worden.

 

De voorzieningen waarvan de kosten kunnen worden verhaald sluiten aan bij de maatregelen die de gemeente in het kader van het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) onderneemt. Dit kunnen maatregelen met een collectief of individueel karakter zijn. Van belang is dat de gemeente aannemelijk kan maken dat de maatregelen van belang zijn voor het nakomen van de zorgplichten. Het wetsvoorstel kent naast de introductie van de rioolheffing ook een verbreding van het GRP.

 

De meer taakgerichte insteek leidt er bijvoorbeeld toe dat er geen onzekerheid meer bestaat over de mogelijkheid om bijvoorbeeld de kosten van een voorziening voor de individuele behandeling van afvalwater (IBA) te verhalen. Indien de IBA wordt geplaatst ter nakoming van de zorgplicht van de gemeente kunnen de kosten worden meegenomen in de rioolheffing.

 

Naast de rioolheffing van artikel 228a van de Gemeentewet kan een gemeente op basis van artikel 229, derde lid, van de Gemeentewet alleen nog een eenmalig rioolaansluitrecht heffen, of een eenmalig recht heffen voor de kosten van een IBA die de gemeente voor een eigenaar aanlegt. Ook de baatbelasting voor aanleg van nieuwe riolering blijft gehandhaafd

 

2. Zorgplichten

In art. 10.33 van de Wet Milieubeheer wordt de zorgplicht van de gemeente op het gebied van afvalwater geregeld. In artikel 228a van de Gemeentewet worden de verschillende zorgplichten van de gemeente op het terrein van regenwater en grondwater opgesomd. Het resultaat en de doelmatigheid van de maatregelen staat voorop, niet meer de wijze waarop de gemeente haar zorgplicht nakomt.

 

De opbrengsten van de rioolheffing dienen te worden aangewend voor de nakoming van de zorgplichten. Dat de gemeente de zorgplichten heeft, betekent niet dat de gemeente steeds aan zet is om alle problemen op te lossen. De afvalwaterzorgplicht kent een mogelijkheid tot het vragen van ontheffing bij de provincie als maatregelen niet doelmatig zijn. De zorgplicht voor hemel- en grondwater kent een voorkeursvolgorde. In eerste instantie is de particulier verantwoordelijk op eigen terrein. Pas indien het redelijkerwijs niet van de particulier kan worden verwacht dat hij zelf maatregelen neemt kan het water ter nadere verwerking worden aangeboden bij de gemeente. De gemeente kan in een verordening vastleggen aan welke voorwaarden de particulier moet voldoen voordat het water aan de gemeente kan worden aangeboden.

 

3. Kostenverhaal

Hoofdregel bij het kostenverhaal is dat de kosten via de heffing mogen worden verhaald die worden gemaakt ter nakoming van de zorgplichten. Omdat de aard van de voorzieningen niet meer doorslaggevend is dient de gemeente enkel aannemelijk te maken dat de kosten gemaakt zijn in het kader van de zorgplicht. De onderstaande driedeling kan worden gemaakt.

  • 1. De voorziening is volledig dienstbaar aan het nakomen van de zorgplichten. De integrale kosten van de voorziening kunnen worden verhaald via de heffing. Voor de bepaling van de integrale kosten zijn de uitgangspunten van de begroting leidend.

  • 2. De voorziening is niet dienstbaar aan het nakomen van de zorgplichten. De kosten van de voorziening kunnen niet worden verhaald via de heffing.

  • 3. De voorziening is dienstbaar aan het nakomen van de zorgplichten maar dient tevens andere doelen. Het gedeelte van de kosten dat redelijkerwijs kan worden toegerekend aan het nakomen van de zorgplichten kan via de heffing worden verhaald. Is de voorziening slechts zijdelings (< 10%) dienstbaar aan het nakomen van de zorgplichten dan kunnen de kosten niet worden verhaald via de heffing.

 

Als voorbeeld de kosten voor baggeren. Als het baggeren samenhangt met het onderhoud van gemeentelijk oppervlaktewateren en vaarwegen, dan kunnen de kosten niet uit de rioolheffing worden bekostigd. Vindt het baggeren plaats vanwege de ruiming van slib voor een van de zorgplichten, dan mogen de kosten wel uit de heffing worden bekostigd. Onder de oude rioolrechten heeft Hof Arnhem deze insteek goedgekeurd. Deze uitspraak was de uitwerking van de verwijzing van de Hoge Raad waarin moest worden onderzocht of het baggeren niet of slechts zijdelings de rioleringsfunctie diende. Slechts zijdelings moet daarbij worden uitgelegd als voor minder dan 10% (Hof Arnhem 10 december 2007, LJN: BC0240; vng-2506). De toelichting bij de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken wekt de indruk dat de kosten van baggeren niet kunnen worden meegenomen. Waarschijnlijk leefde bij de wetgever destijds de indruk dat baggeren geen relatie met de zorgplichten kon hebben. Dat beeld moet dus worden genuanceerd.

 

Indien het baggeren deels plaatsvindt vanwege een van de zorgplichten, maar tegelijkertijd ook andere doelen dient, moet de gemeente een kostenverdeling opstellen. De meest praktische wijze hiervoor is de totale kosten te nemen en – op basis van deskundigheid of ervaringsgegevens – een redelijke verdeling vast te stellen voor de verschillende doeleinden van het baggeren. Het verdient aanbeveling om de beargumenteerde toedeling vooraf controleerbaar vast te leggen.

 

4. Begrip aansluiting

Het belastbare feit is het direct of indirect toevoeren van water in combinatie met het hebben van een directe of indirecte aansluiting en afvoer op de gemeentelijke riolering. Het begrip aansluiting is ruimer als in het verleden. Nu de zorgplichten zijn verruimd naar het hemel- en grondwater zal de aard van de gemeentelijke voorzieningen ook wijzigen. De voorzieningen zullen meer op het publieke domein komen te liggen. Als de gemeente de grondwaterstand wil reguleren kan het drainageriool worden aangelegd op openbaar terrein. Alle omliggende percelen profiteren van het drainageriool, omdat het grondwater van hun perceel afvloeit richting het drainageriool. In de zin van de verordening hebben deze percelen een aansluiting op de gemeentelijke riolering omdat ze hun grondwater ter nadere verwerking aanbieden bij de gemeente en de gemeente een voorziening heeft waar dat water daadwerkelijk wordt verwerkt. Een aansluiting in de zin van een buis is dus geen voorwaarde. Dat er vanaf het perceel water ter nadere verwerking wordt aangeboden en dat de gemeente daar ook wat mee doet is voldoende voor het hebben van een aansluiting. Een voorwaarde is wel dat ook water wordt toegevoerd (direct of indirect). Door deze combinatie wordt geregeld dat objecten waarnaar geen water wordt toegevoerd, zoals garageboxen, loodsen of parkeerterreinen buiten de heffing blijven.

 

De verbreding van het begrip aansluiting had voor het overgrote deel van de percelen geen consequenties. Deze percelen hadden sowieso al een aansluiting op het rioleringsstelsel.

 

5. Jurisprudentie

Er wordt in deze toelichting verwezen naar jurisprudentie die deels betrekking heeft op de oude situatie voor de rioolrechten of andere (lokale) belastingen. Daar waar in de toelichting bij de artikelen verwijzingen naar jurisprudentie staan, is de gedachte dat deze jurisprudentie haar betekenis in het licht van de nieuwe rioolheffing niet heeft verloren. Voor de exacte interpretatie van de individuele uitspraken moeten echter steeds de verschillen tussen de betreffende heffing en de rioolheffing worden meegewogen. Het belangrijkste verschil tussen de rioolrechten en de rioolheffing is dat er geen sprake meer is van een retributie maar van een bestemmingsbelasting. De link tussen het individuele profijt en de heffing is hierdoor belangrijk minder stringent geworden. Dit element zal met name spelen bij de gewijzigde interpretatie van het begrip aansluiting, dat hierboven is toegelicht.

 

6. Kwijtschelding van belastingen

Van de rioolheffing(en) kan gehele of gedeeltelijke kwijtschelding worden verleend, indien de belasting niet anders dan met buitengewoon bezwaar kan worden betaald.

  

B. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Aanhef

De aanhef van de verordening rioolheffing geeft aan dat de rioolheffing is gebaseerd op artikel 228a van de Gemeentewet, zowel voor de heffing wegens het hebben van een aansluiting op de gemeentelijke riolering als voor de heffing wegens het afvoeren van water.

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In de opzet van de verordening is gekozen voor het opnemen van een artikel dat begripsomschrijvingen bevat. Hier is tevens aangegeven hoe tot een belastingobject wordt gekomen en wat verstaan wordt onder een onroerende zaak.

 

Artikel 2 Aard van de belasting

Dit artikel is opgenomen om er geen misverstand over te laten bestaan dat de heffing bedoeld is om de kosten van de zorgplichten te verhalen die zijn opgesomd in artikel 228a van de Gemeentewet. Tevens blijkt uit dit artikel dat het gaat om de totale kosten van de beide zorgplichten.

 

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

De rioolheffing kan worden geheven van zowel de eigenaren als de gebruikers van percelen. In de toelichting bij de Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken staat dat de wetgever de bestaande praktijk dat de belasting zowel van de eigenaar als de gebruiker kan worden geheven wil voortzetten. In de belastingsamenwerking Deventer, Olst-Wijhe, Raalte wordt de rioolheffing geheven van de gebruiker.

 

Voor de oude rioolrechten heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 5 maart 1980, nr. 19 441, BNB 1980/103 (Rotterdam) beslist dat onder gebruik van de riolering mede het genot van de aansluiting voor de eigenaar kan worden begrepen, nu de aansluiting de gebruikswaarde van het eigendom voor de eigenaar verhoogt. Ook in latere arresten heeft de Hoge Raad in gelijke zin beslist (HR 24 oktober 1984, nr. 22 429, BNB 1985/58, Belastingblad 1985, blz. 6 (Havelte), HR 15 juli 1986, nr. 23 881, BNB 1986/263, Belastingblad 1986, blz. 583 (Zutphen) en HR 12 januari 1994, nr. 29 597, BNB 1994/84, Belastingblad 1994, blz. 270 (Bussum).

 

Hof Arnhem heeft uitgebreid gemotiveerd beslist dat alleen van eigenaren kan worden geheven. De andersluidende beslissing van rechtbank Arnhem is door het hof verworpen (Hof Arnhem 9 oktober 2007, LJN: BB5160, vng- 2447 (Nijmegen)). De Hoge Raad heeft uiteindelijke in deze procedure geoordeeld dat er geen belemmering is alle kosten te verhalen op eigenaren met als maatstaf de WOZ-waarde (ECLI:NL:HR:2009:BD5477).

 

De Hoge Raad heeft in een aantal zaken geoordeeld dat de heffing van een afvoerrecht van enkel de grote lozers is toegestaan. Daarbij moet het aandeel van de te verhalen kosten bij de grote lozers evenredig zijn met hun aandeel in de totale hoeveelheid geloosd afvalwater. Zie hiervoor de uitspraken van de Hoge Raad van 10 december 2004, nr. 36804, LJN: AF7508 (Delft) en LJN: AF7510 (Delft); AF7505 (Zoetermeer); AF7514, AF7516, Af7517 (Eindhoven); AF7523 en AF7524 (Leiden); AF7336 (Rotterdam). Bij deze uitspraken moet wel bedacht worden dat het oude rioolrecht gericht was op het verhalen van de kosten van het transport van afvalwater. Indien de gemeente in meer dan bijkomende mate kosten verhaalt die gepaard gaan met hemel- en grondwater kan het minder gewenst zijn deze kosten enkel te verhalen op de grote lozers van (bedrijfs)afvalwater.

 

Eerste lid

Hier wordt aangegeven dat het gaat om de belasting die wordt geheven van de gebruiker van een perceel waarnaar direct of indirect water wordt toegevoerd én van waaruit direct of indirect water wordt afgevoerd. De toevoeging direct of indirect is opgenomen omwille van de duidelijkheid. Het direct of indirect toe- en afvoeren van water hangt samen met het direct of indirect aangesloten zijn van het perceel op de waterleiding (inclusief eigen pompinstallatie) en de gemeentelijke riolering.

Indien vanaf een onroerende zaak, via welke tussenstap dan ook, water wordt aangevoerd en ter nadere verwerking wordt aangeboden aan de gemeente is er sprake van een directe of indirecte aansluiting. Immers, het doel, het aanbieden en afvoeren van het water naar de gemeente, wordt bereikt.

  

Tweede lid

De belasting bedoeld in het eerste lid, wordt geheven van de gebruiker van het belastingobject. In dit lid zijn regels opgenomen om aan te geven wie als gebruiker van het belastingobject moet worden aangemerkt.

Er doen zich twee mogelijkheden voor die zich van elkaar laten onderscheiden door het gebruik van een al dan niet zelfstandig gedeelte van een belastingobject.

 

Tweede lid, onderdeel a

In onderdeel a gaat het om het gebruik van een belastingobject (verder te noemen perceel). De gebruiker is dan degene die - naar de omstandigheden beoordeeld - het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt. Niet van belang is dus op welke rechtsgrond van het perceel gebruik wordt gemaakt. Ook bij wederrechtelijk gebruik (krakers) is sprake van gebruik. Degene die het perceel voor zich zelf bezigt, moet als gebruiker worden aangemerkt (HR 5 september 1979, nr. 19420, BNB 1979/268 (Uitgeest) waarin werd beslist dat het doen bouwen op een ongebouwd eigendom moet worden aangemerkt als gebruik van het perceel door de opdrachtgever).

De volgorde om te regelen wie als belastingplichtige gebruiker van een woning of een niet woning moet worden aangemerkt, wordt bepaald op basis van de geldende beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie (artikel 3 en artikel 5). De administratie van nutsbedrijven kan een hulpmiddel zijn. Ook het handelsregister kan uitkomst bieden.

 

Tweede lid, onderdeel b

In onderdeel b gaat het om het gebruik van een niet-zelfstandig gedeelte van een perceel.. Hier is sprake van een niet-zelfstandig gedeelte van een perceel. Onderdeel b ziet op de situatie dat de degene die één of meer gedeelten van het perceel voor gebruik afstaat, maar, naar de omstandigheden beoordeeld, zelf wel van het perceel gebruik blijft maken. Te denken valt aan de situatie waarin de kamers van een studentenhuis in gebruik worden afgestaan. Iedere kamer heeft een aansluiting op de riolering zodat vanuit iedere kamer afvoer van afvalwater mogelijk is en die afvoer ook feitelijk geschiedt. Omdat geen kamer als zelfstandig gedeelte kan worden aangewezen wordt het gebruik nu toegerekend aan de eigenaar van het studentenhuis die de kamers in gebruik heeft gegeven. Het bepaalde in de artikelen 3 en 5 van de geldende beleidsregels aanwijzen belastingplichtige in een keuzesituatie is van toepassing.

 

Tweede lid, onderdeel c

In onderdeel c wordt geregeld dat voor de rioolheffing bij verhuur voor korte perioden de verhuurder als feitelijk gebruiker wordt aangemerkt. Voor de reinigingsrechten en de afvalstoffenheffing heeft de Hoge Raad dat beslist in zijn arresten van 26 februari 1992, nr. 27935, Belastingblad 1992, blz. 389 en van 1 december 1999, nr. 34301, Belastingblad 2000, blz. 57. Hof Arnhem heeft in de uitspraak van 7 mei 2002, nr. 99/00504, LJN: AE4937 (Gramsbergen) voor het rioolrecht in gelijke zin beslist. Bij het volgtijdig ter beschikking stellen aan een huurbemiddelingsbureau dat recreatiebungalows voor rekening en risico van de eigenaar verhuurt aan derden, wordt de eigenaar als gebruiker aangemerkt. Daaraan doet niet af dat de eigenaar zelf geen verblijf kan houden (zie ook Hoge Raad 22 november 2002, nr. 37361, LJN: AF0960, BNB 2003/36, m.n. Snoijink (Oostburg) voor de onroerende-zaakbelastingen). De Hoge Raad heeft omtrent een overeenkomst waarbij vakantiewoningen voor rekening en risico van een huurbemiddelingsbureau werden verhuurd geoordeeld dat de eigenaar in dat geval niet als gebruiker voor het rioolrecht kan worden aangemerkt (Hoge Raad 7 februari 2001, nr. 35865, LJN: AA9843, BNB 2001/113, m.n. Snoijink (Wierden)). Het bepaalde in de artikelen 3 en 5 van de geldende beleidsregels aanwijzen belastingplichtige in een keuzesituatie is van toepassing.

 

Artikel 4 Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd. Hoe deze hoeveelheid wordt berekend is bepaald in het tweede lid van artikel 4.

 

De afgevoerde hoeveelheid water wordt gesteld op de hoeveelheid water die in een bepaalde periode naar het perceel is toegevoerd of is opgepompt.

 

Voor de bepaling van de hoeveelheid afvalwater wordt uitgegaan van de hoeveelheid water (m3) die in de laatste verbruiksperiode voorgaande aan het belastingjaar naar het belastingobject is toegevoerd of opgepompt. De gemeente heeft een keuze in de vaststelling van deze periode. De hoeveelheid water wordt uitgedrukt in kubieke meters.

Bij een eerste ingebruikname van een perceel ontbreken uiteraard gegevens over de voorgaande periode. Voor woningen wordt in dergelijke gevallen uitgegaan van het gestelde in artikel 5, categorie A. Voor niet-woningen vindt een toedeling in een categorie plaats op basis van ervaringscijfers met de betreffende soort onroerende zaken binnen de categorie. Indien voor een belastingjaar de gebruiksgegevens niet worden geleverd of te achterhalen zijn wordt de hoeveelheid afgevoerd water gesteld op het meerjarig gemiddelde over een periode van ten minste 3 jaar.

 

Op grond van het 'Besluit gegevensverstrekking gemeentelijke belastingheffing’ (Stb. 1995, 346) kunnen gemeenten de waterbedrijven verplichten de waterverbruikgegevens ter beschikking te stellen. De VNG heeft hierover met de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (VEWIN) een convenant gesloten. Zie hiervoor het Convenant gegevensverstrekking voor rioolheffing.

Behalve door toevoer van water kan het eigendom ook van water worden voorzien door het oppompen van water. De hoeveelheid opgepompt water kan worden berekend aan de hand van de gegevens van de pompinstallatie, waarover in het vierde lid nog een bepaling is opgenomen.

Als periode waarover de hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water bepalend is voor de afgevoerde hoeveelheid afvalwater geldt de laatste verbruiksperiode, beoordeeld aan het einde van het belastingjaar.

 

vierde lid onder b

Op grond van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Grondwaterwet (Stb. 1981, 392), is degene die grondwater onttrekt verplicht de hoeveelheid onttrokken grondwater te meten en daarvan aantekening te houden. Daarmee is een deel van de hoeveelheid opgepompt water bekend en kunnen deze gegevens mede worden gebruikt voor de berekening van de hoeveelheid afgevoerd water. Tevens kan water worden opgepompt waarop of wel het bepaalde in artikel 11 van de Grondwaterwet niet van toepassing is (bijvoorbeeld bij het oppompen van oppervlaktewater), of wel de in dat artikel verplicht gestelde meting niet wordt uitgevoerd. Voor die gevallen is artikel vier vierde lid geschreven. In een dergelijke situatie kan de hoeveelheid opgepompt water worden berekend aan de hand van een watermeter of een bedrijfsurenteller.

 

vijfde lid

Indien de belastingplichtige niet al het toegevoerde of opgepompte water als afvalwater afvoert op de gemeentelijke riolering, dient de op andere wijze afgevoerde hoeveelheid in mindering gebracht te worden op de in het derde lid berekende hoeveelheid. Het gaat in dit artikellid om berekenbare hoeveelheden die op andere wijze worden afgevoerd. Hierbij kan het met name gaan om water dat wordt gedronken door vee, waterverwerkende industrieën (bierbrouwerij, limonadefabriek) of afvoer van water op niet openbaar gemeentewater. Tevens kan zich de situatie voordoen dat water wordt geïnfiltreerd. In dat geval geldt ook de verplichting dat deze hoeveelheid dient te worden gemeten en dat daarvan aantekening wordt gehouden (artikel 11, tweede lid, van de Grondwaterwet).

 

Bij de berekenen van de hoeveelheid water die in mindering op de hoeveelheid aangevoerd water in mindering moet worden gebracht wordt de volgende beleidslijn gehanteerd. Uitgangspunt is de hoeveelheid water die volgens opgave van het waterleidingbedrijf (Vitens) naar het betreffende perceel voor de betreffende periode is toegevoerd. Na een daartoe door een belastingplichtige ingediend schriftelijk verzoek kunnen correcties worden toegepast. Deze correcties dienen door de belastingplichtige aannemelijk te worden gemaakt door een cijfermatige onderbouwing.

De correcties betreffen:

  • a.

    Voor agrarische bedrijven in verband met inname van drinkwater door vee:

    • -

      Per koe 100 tot 150 liter per dag

    • -

      Per varken 20 liter per dag

    • -

      Per 100 kippen 25 liter per dag

  • De correctie wordt bepaald door het opgegeven aantal eenheden te vermenigvuldigen met het kengetal.

    Daarnaast wordt bij agrarische bedrijven een correctie toegepast voor het spoelwater dat niet via de riolering wordt afgevoerd maar via de gierput wordt geïnjecteerd in het land.

  • b.

    Voor productiebedrijven in verband met het water dat achterblijft in het productieproces. De correctie wordt bepaald aan de hand van het percentage van het water dat achterblijft in het productieproces.

 

Artikel 5 Tarieven

De belasting van de gebruiker is afhankelijk van de hoeveelheid afgevoerd water. De belasting wordt berekend per volle eenheid kubieke meters water, omwille van een eenvoudiger uitvoerbaarheid van de verordening. Het bedrag waarop de aanslag wordt vastgesteld wordt daarmee in feite door afronding bepaald. De hoeveelheid afgevoerd water is op grond van artikel 4 bepaald. Het tarief is afhankelijk van de geloosde hoeveelheid water. In de verordening is hiertoe een aantal schijven opgenomen. Per schijf wordt een ander tarief toegepast voor elke volle eenheid van een bepaald aantal kubieke meters afgevoerd water. De tariefopbouw hierbij is degressief van structuur zijn, zodat voor de afvoer van grote hoeveelheden water een lager tarief per eenheid wordt berekend. Door de schijven ruim te stellen wordt bereikt dat alleen voor de afvoer van grote of zeer grote hoeveelheden water een reductie op het tarief wordt verleend.

 

De hier bedoelde reductie laat zich rechtvaardigen als een zogenaamde 'kwantumkorting'. De belastingplichtige geniet derhalve een reductie omdat hij veel water afvoert. Een lineair opgebouwd tariefstelsel is echter uitdrukkelijk toegestaan in Hoge Raad 24 september 2004, nr. 36874, LJN: AF7511 (Vught).

 

Overigens kan in dit verband worden gewezen op een beslissing van het Hof 's-Hertogenbosch over de verordening rioolrechten van de gemeente Woensdrecht. Het tarief in de onderhavige verordening was degressief. De hoeveelheid werd vastgesteld aan de hand van een opgave van het waterbedrijf over het voorgaande abonnementsjaar. Het Hof besliste hier dat de huidige gebruiker in de heffing kon worden betrokken met als maatstaf het gebruik van de vorige bewoner (Hof 's-Hertogenbosch 2 november 1974, nr. 298/1974, BNB 1975/219).

 

Artikel 6 Belastingjaar

Het belastingjaar loopt gelijk met het kalenderjaar.

 

Artikel 7 Wijze van heffing

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. In de verordening is gekozen voor de heffing bij wege van aanslag. De aanslagen tot 500 m3 worden als regel opgelegd in de gecombineerde aanslag/Woz beschikking die eind februari wordt verzonden. De aanslagen boven 500 m3 worden in een separaat kohier opgelegd.

 

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld

Eerste lid

Op grond van het eerste lid is de belasting verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij het begin van de belastingplicht. Aangezien de materiële belastingschuld in beginsel ontstaat bij het begin van het belastingjaar, zijn tariefverhogingen in de loop van het belastingjaar niet mogelijk.

 

In de leden twee en drie zijn regels gegeven met betrekking tot de aanvang of beëindiging van de belastingplicht gedurende het jaar. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt of eindigt dient een tijdsevenredige herleiding plaats te vinden, waarbij gedeelten van een maand niet worden meegerekend. Op deze wijze wordt bereikt dat iedere gebruiker voor de door hem afgevoerde hoeveelheid afvalwater in de heffing wordt betrokken.

 

Vierde lid

In het vierde lid zijn de regels omtrent verhuizing binnen de gemeente opgenomen.

 

Artikel 9 Termijnen van betaling

In dit artikel is een afwijking van de wettelijke betalingstermijn opgenomen. Bij automatische incasso is het aantal maximale termijnen tien.

 

Artikel 10 Kwijtschelding

In dit artikel is opgenomen dat alleen kwijtschelding verleent wordt voor het basistarief.

 

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.

 

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel

Hier wordt de inwerkingtreding en citeertitel vastgelegd.

 

 

Naar boven