Beleidsregels Wet aanpak woonoverlast gemeente Beek 2018

 

 

Artikel 151d Gemeentewet

Beleidsregels van de burgemeester van Beek voor de toepassing van artikel 151d Gemeentewet bij een woning of een bij die woning behorend erf;

De Burgemeester van Beek

Overwegende:

dat artikel 151d van de Gemeentewet bepaalt dat de gemeenteraad in een verordening aan de burgemeester de bevoegdheid kan geven tot oplegging van een last onder bestuursdwang aan degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, indien door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf omwonenden ernstig worden gehinderd.

dat de wettekst van artikel 151d Gemeentewet als volgt luidt:

‘’1. De raad kan bij verordening bepalen dat degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, er zorg voor draagt dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    De in artikel 125, eerste lid, bedoelde bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het in het eerste lid bedoelde voorschrift wordt uitgeoefend door de burgemeester. De burgemeester oefent de bevoegdheid uit met inachtneming van hetgeen daaromtrent door de raad in de verordening is bepaald en slechts indien de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan.

  • 3.

    Onverminderd de laatste volzin van het tweede lid kan de last, bedoeld in de eerste volzin van dat lid, een verbod inhouden om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen. De artikelen 2, tweede lid, en vierde lid, aanhef en onder a en b, 5, 6, 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, 9 en 13 van de Wet tijdelijk huisverbod zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de burgemeester bij ernstige vrees voor verdere overtreding de looptijd van het verbod kan verlengen tot ten hoogste vier weken’’;

dat de tekst van artikel 2:80 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de Gemeente Beek (APV) als volgt luidt:

‘’ 1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of

vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

2.Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid’’;

Besluit:

Vast te stel len het beleid Wet aanpak woonoverlast BEEK 2018 :

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Woonoverlast: ernstige en herhaaldelijke hinder, in welke vorm dan ook, die naar algemene maatstaven in het maatschappelijk verkeer als ernstig valt te kwalificeren, zo mogelijk gestaafd met feitelijke gegevens op basis van waarnemingen, al dan niet in combinatie met metingen, en die herhaaldelijk wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt: degene die de woning feitelijk bewoond. De gebruiker hoeft geen huurrechtelijke of eigendomsrechtelijke relatie tot de woning te hebben en hoeft niet de rechtmatige gebruiker van de woning te zijn. Ook een illegale onderhuurder of een kraker van de woning valt onder dit bestanddeel.

  • 3.

    Woning of bij die woning behorend erf: de woning, de tuin die bij de woning behoort en de gezamenlijke ruimte binnen een wooneenheid zoals het portiek, de parterretrap en de gezamenlijke buitenruimte.

  • 4.

    Gedragingen in of vanuit die woning of dat erf: gedragingen die in of rondom de woning of het erf worden gepleegd. De gedragingen kunnen worden gepleegd door de gebruiker van de woning zelf of door bezoekers, gasten of vrienden van de gebruiker, maar ook door bijvoorbeeld diens hond. Het gaat om de woning die, of het erf dat, de overlastgever gebruikt. De gedragingen die worden gepleegd in de nabije omgeving van de woning, zoals in de tuin van de buren, vallen in beginsel onder de bepaling.

  • 5.

    Omwonenden: bewoners die woonachtig zijn in de directe nabijheid van de woning van waaruit de overlast wordt veroorzaakt.

  • 6.

    Een andere geschikte wijze: handhaving, hulpverlening, bemiddeling, waarschuwen of een andere maatregel die als doel heeft beëindiging van de woonoverlast.

Hoofdstuk 2. Meldingen

Artikel 2. Wijze van melden van woonoverlast

  • 1.

    De omwonenden dan wel diegenen die woonoverlast ondervinden kunnen hiervan schriftelijk melding doen bij de gemeente.

  • 2.

    Indien het woonoverlast betreft waarbij het gaat om een woning van een woningcorporatie, kan de overlast schriftelijk worden gemeld aan de woningcorporatie.

Artikel 3. Procedure huurwoningen woningcorporaties

1.Daar waar sprake is van overlast vanuit een huurwoning van een woningcorporatie, zal er afstemming plaatsvinden met de betreffende woningcorporatie. Gezamenlijk zal worden

gekeken in hoeverre een eigen procedure van een woningcorporatie voor de behandeling van de meldingen en het beëindigen van de overlast, ingezet kan worden om de overlast te beëindigen.

2.Indien een wooncorporatie al datgene wat in haar macht ligt heeft ingezet om de woonoverlast te beëindigen en er is nog steeds sprake van overlast, of er ontstaat een urgente situatie, dan kan de woningcorporatie aan de burgemeester verzoeken om ondersteuning in de vorm van gebruikmaking van artikel 2:80 APV.

Artikel 4. Inhoud en beoordeling van een melding

  • 1.

    In de schriftelijke melding, als bedoeld in artikel 2, moet staan:

    • a.

      Het adres van de woning respectievelijk het erf van waaruit de overlast wordt veroorzaakt

    • b.

      De naam respectievelijk de namen van de (vermoedelijke) veroorzaker(s)

    • c.

      De aard van de overlast

    • d.

      De ernst van de overlast, in de zin van hoe vaak en wanneer deze overlast is voorgekomen

    • e.

      Welke acties de melder heeft ondernomen om de overlas te beëindigen

    • f.

      Zo mogelijk de feitelijke gegevens op basis van vastgelegde waarnemingen, metingen, foto- of filmmateriaal en dergelijke

  • 2.

    De burgemeester beoordeelt of er sprake is van ernstige en herhaaldelijke hinder zoals bedoeld in artikel 2:80 APV. Daartoe wordt bij de melder informatie ingewonnen om een scherp beeld te krijgen over onder meer de aard, de ernst, de frequentie en de veroorzaker(s) van de overlast.

  • 3.

    Op basis van de uitkomsten van het onderzoek bepaalt de burgemeester of toepassing wordt gegeven aan artikel 2:80 APV. In dat geval wordt gehandeld conform artikel 6 van deze beleidsregels.

Hoofdstuk 3. Afwegingen aanpak overlastsituatie

Artikel 5. Psychische en/of psychiatrische aandoening bij overlastsituatie

  • 1.

    Bij de keuze van de wijze waarop een overlastsituatie wordt aangepakt, wordt in eerste instantie ernstig rekening gehouden of de overlastgever(s) kamp(t)(en) met een psychische, of psychiatrische aandoening.

  • 2.

    Als er psychische of psychiatrische problemen aan de orde zijn, dan is er een centrale en zwaarwegende rol weggelegd voor de hulpverleningsinstanties.

  • 3.

    De gemeente behartigt de belangen van de omwonenden. Indien de frequentie en intensiteit van de overlast, eventueel in combinatie met risico’s voor omwonenden, dusdanig groot zijn dat de veiligheid in het geding is, en er geen andere mogelijkheden meer zijn, kan de burgemeester een gedragsaanwijzing opleggen.

Artikel 6. Toepassing van artikel 2:80 APV

  • 1.

    Voordat een gedragsaanwijzing wordt gegeven zoals bedoeld in artikel 2:80 van de APV, wordt zo mogelijk eerst gebruik gemaakt van een minder zware aanpak, zoals hulpverlening, handhaving of bemiddeling.

  • 2.

    Als er geen einde komt aan de woonoverlast door een vorm van minder zware aanpak, zoals hulpverlening, handhaving of bemiddeling, dan bepaalt de burgemeester in overleg met de eventueel reeds ingeschakelde instanties of toepassing wordt gegeven aan de gedragsaanwijzing en handhaving daarvan als bedoeld in artikel 2:80 APV.

  • 3.

    Alle bekende informatie wordt vastgelegd in een situatierapport.

Hoofdstuk 4. Gebodsbepaling en maatregelen

Artikel 7. Waarschuwing en gebod (gedragingen in of vanuit de woning of het erf)

  • 1.

    Als het situatierapport, als bedoeld in artikel 6, de toepassing van artikel 2:80 APV rechtvaardigt, dan stuurt de burgemeester een waarschuwing aan de veroorzaker(s) van de woonoverlast.

  • 2.

    De burgemeester zal de veroorzaker van de woonoverlast in de waarschuwing sommeren er voor zorg te dragen dat de gedraging(en) die woonoverlast voor omwonenden veroorzaakt respectievelijk veroorzaken wordt of worden gestaakt.

  • 3.

    In de waarschuwing staat welke gedragingen moeten worden beëindigd en/of niet mogen worden herhaald. Daarbij wordt eveneens het opleggen van een gedragsaanwijzing in het vooruitzicht gesteld indien de bedoelde gedragingen niet binnen de gestelde termijn zijn gestaakt.

  • 4.

    De veroorzaker van de woonoverlast wordt in de gelegenheid gesteld om tegen de waarschuwing een zienswijze in te dienen.

Artikel 8. Gedragsaanwijzing

  • 1.

    Indien de veroorzaker zijn gedraging(en), die woonoverlast voor omwonenden tot gevolg hebben, niet heeft gestaakt binnen de termijn die daarvoor is gegeven, geeft de burgemeester een gedragsaanwijzing in de vorm van een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom.

  • 2.

    In de gedragsaanwijzing wordt duidelijk en concreet omschreven welke gedraging(en) moet(en) worden gestaakt, binnen welke termijn en wat de gevolgen zijn als niet aan deze last wordt voldaan. De last wordt deugdelijk gemotiveerd onder vermelding van de aanpak die reeds op grond van artikel 6 en 7 is gevolgd.

  • 3.

    Het opleggen van de gedragsaanwijzing als bedoeld in artikel 2:80 APV kan ook gecombineerd worden met de gekozen vorm van minder zware aanpak.

Artikel 9. Gedragsaanwijzing inhoudende huisverbod

1.de in artikel 8 bedoelde last kan eveneens inhouden een verbod aan de veroorzaker van de woonoverlast om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf van waaruit de gedragingen plaatsvinden, voor de duur van maximaal tien dagen, te verlengen tot maximaal 4 weken. Op dit verbod zijn de artikelen 2, tweede lid, en vierde lid, aanhef en onder a en b,

5, 6, 8 eerste lid, aanheft en onder a en b, 9 en 13 van de Wet tijdelijk huisverbod van toepassing.

2.Het verbod als bedoeld in het eerste lid van dit artikel zal pas worden uitgevaardigd wanneer er gegronde redenen zijn voor de verwachting dat een gedragsaanwijzing niet binnen de gestelde termijn tot het beoogde resultaat zal leiden.

Artikel 10. Spoedprocedure

Indien de aard en mate van woonoverlast vereisen dat onmiddellijk een gedragsaanwijzing aan de veroorzaker(s) van de overlast wordt opgelegd, zijn de artikelen 6, eerste en tweede lid van artikel 7 niet van toepassing.

Hoofdstuk 5. Overig

Artikel 11. Inherente afwijkingsbevoegdheid

De burgemeester kan gemotiveerd afwijken van de onderhavige beleidsregels met betrekking tot de toepassing van artikel 2:80 APV.

Deze beleidslijn treedt in werking de dag na publicatie van de bekendmaking van het besluit tot vaststelling.

Deze beleidslijn wordt aangehaald als Beleidsregels Wet aanpak woonoverlast gemeente Beek 2018.

Aldus vastgesteld op 31 januari 2018

De burgemeester van Beek

Christine van Basten-Boddin

Bijlage: toelichting beleidsregels Wet aanpak woonoverlast Beek 2018

Gepubliceerd op 8 februari 2018

Toelichting beleidsregels Wet aanpak woonoverlast Beek 2018

Woonoverlast wordt als een hardnekkig en steeds groter wordend probleem beschouwd. Het heeft grote negatieve consequenties voor het woonplezier en het algemeen welbehagen en veiligheidsgevoel van de omwonenden. Het kan leiden tot een verslechterde psychische gesteldheid van de omwonenden en ze kunnen zich soms zelfs genoodzaakt voelen om te verhuizen.

De Wet aanpak woonoverlast is met ingang van 1 juli 2017 in werking getreden (Stb. 2017, 77). Het heeft geleid tot invoeging van een nieuw artikel aan de Gemeentewet, artikel 151d. Deze aanvulling van de Gemeentewet was het resultaat van een initiatief-wetsvoorstel van de Tweede Kamer. Op basis van dit artikel kan de gemeenteraad in een verordening aan de burgemeester de bevoegdheid geven tot het toepassen van bestuursdwang door een gedragsaanwijzing op te leggen ter bestrijding van ernstige woonoverlast.

De reeds bestaande bestuursrechtelijke instrumenten bleken ontoereikend te zijn voor de aanpak van (niet-drugsgerelateerde vormen van) woonoverlast. Artikel 174a Gemeentewet geeft de burgemeester de bevoegdheid om vanwege een verstoring van de openbare orde tot sluiting van een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf over te gaan. De burgemeester kan hiertoe eveneens besluiten in het geval ernstige vrees bestaat voor een verstoring van de openbare orde rondom de woning, het lokaal of het bijbehorende erf. Op deze bevoegdheid rust echter een zware bewijslast, nu woningsluiting slechts gerechtvaardigd is indien ‘’de overlast de veiligheid én gezondheid van omwonenden in ernstige mate bedreigt’’. De burgemeester staat bij het aanpakken van ernstige geluidsoverlast met lege handen, nu deze vorm van overlast niet ernstig genoeg is. Bovendien kan een cumulatie van minder ernstige vormen van overlast, zoals burengerucht, geluidsoverlast, vernielingen en stankoverlast, eventueel in combinatie met wateroverlast en vervuiling, ook niet tot woningsluiting op grond van artikel 174a Gemeentewet leiden. Op basis van artikel 17 Woningwet heeft het college van B&W de bevoegdheid om een woning te sluiten indien de staat of het gebruik ervan dusdanig is dat het een bedreiging van de leefbaarheid of een gevaar voor de veiligheid of gezondheid tot gevolg heeft. Dit artikel wordt echter amper ingezet en de enkele gemeenten die wel gebruik maken van deze sluitingsbevoegdheid ondervinden knelpunten. Dit geldt eveneens voor de Wet Victor. De Wet Victor maakt het gemakkelijker om een huurcontract te ontbinden bij woningsluiting (artikel 7:231 lid 2 Burgerlijk Wetboek), verplicht de eigenaar van een gesloten pand om de woning in beheer te geven aan een instantie naar keuze van het bevoegde gezag (artikel 14 Woningwet) en maakt het mogelijk om tot onteigening te besluiten (artikel 77 Onteigeningswet). De sluitingsbevoegdheid ex artikel 13b Opiumwet kan louter worden ingezet in het geval drugshandel wordt gedreven vanuit een woning of op het bij die woning behorende erf. Artikel 13b Opiumwet biedt derhalve geen soelaas voor de aanpak van niet-drugsgerelateerde vormen van woonoverlast.

In de praktijk bleek de gemeente derhalve behoefte te hebben aan een extra bevoegdheid, een verfijnder instrument om (niet-drugsgerelateerde vormen van) woonoverlast aan te pakken. Dit was de aanleiding voor de invoering van artikel 151d Gemeentewet. De doelstelling van de Wet aanpak woonoverlast is om woonoverlast in een vroeg stadium aan te pakken. Door het introduceren van de gedragsaanwijzing kan gericht worden opgetreden en maatwerk worden geleverd. De gedragsaanwijzing kan zowel een verbod als een gebod inhouden, bijvoorbeeld een verbod op het draaien van harde muziek tussen 20:00 en 07:00 uur of een verplichting om de hond te muilkorven. De overlastveroorzaker kan ook verplicht worden om deel te nemen aan een cursus agressiebeheersing. De gedragsaanwijzing kan zowel aan huurders als aan eigenaren van woningen worden opgelegd.

Met de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang, in de vorm van een last onder bestuursdwang, ex artikel 151d Gemeentewet wordt beoogd om de (mogelijke) ernstige gevolgen van de overlastgevende gedragingen, namelijk de zeer ernstige inbreuk op de leefbaarheid van een wijk, de negatieve invloed op de veiligheidsgevoelens van bewoners en de ernstige en herhaaldelijke hinder teniet te doen.

De wetgever heeft de term ‘ernstige woonoverlast’ omschreven als ernstige en herhaalde hinder, maar niet nader gedefinieerd en vooral beschreven aan de hand van voorbeelden die te kwalificeren zijn als ernstige woonoverlast. Hierdoor is het niet mogelijk om een limitatieve opsomming te geven van alle vormen van ernstige overlast.

De gedragsaanwijzing is een besluit in de zin van de Awb. Titel 5.3 van de Awb is derhalve van toepassing. Vanwege de bevoegdheidstoedeling om een last onder bestuursdwang op te leggen, is de burgemeester op grond van artikel 5:32 Awb tevens bevoegd een last onder dwangsom op te leggen. Bij de last onder dwangsom verbeurt de betrokken bewoner een dwangsom, indien deze binnen de begunstigingstermijn niet, niet tijdig of niet volledig aan de opgelegde last voldoet. Bij de daadwerkelijke uitoefening van de bestuursdwang kan men denken aan het verwijderen van bezoekers uit de woning, het aanbrengen van geluidwerende vloerbedekking, het verwijderen van geluidsapparatuur, het in beslag nemen van huisdieren en het verwijderen van vuilnis. De kosten van de bestuursdwang kunnen op grond van artikel 5:25 van de Awb worden verhaald op de overlastgever.

De bevoegdheid tot het opleggen van een gedragsaanwijzing wordt beschouwd als een 'ultimum remedium'. Uit lid 2 van artikel 151d Gemeentewet volgt dat het instrument tot oplegging van een last onder bestuursdwang respectievelijk een last onder dwangsom louter dient te worden ingezet indien geen andere geschikte manieren voorhanden zijn om de overlastgevende gedragingen te bestrijden. Bij andere geschikte manieren kan bijvoorbeeld worden gedacht aan hulpverlening, bemiddeling, waarschuwen of een andere maatregel die als doel heeft beëindiging van de overlast. Het ‘ultimum remedium’ karakter geldt des te meer indien een huisverbod wordt opgelegd als bedoeld in het derde lid van artikel 151d Gemeentewet. Het is een ingrijpende bevoegdheid die het recht op bescherming van de

persoonlijke levenssfeer beperkt. Uit artikel 8 EVRM volgt dat een beperking van de persoonlijke levenssfeer alleen is toegestaan als er sprake is van een ‘pressing social need’. Er moet sprake zijn van subsidiariteit en proportionaliteit. Het opleggen van het huisverbod is dus louter toegestaan indien een onmiddellijke maatschappelijke behoefte bestaat om de overlast aan te pakken en geen minder belemmerende alternatieven beschikbaar zijn.

Het moet in het vermogen van betrokkene liggen om de hinderlijke gedragingen te staken. Ook moet het in diens vermogen liggen om aan de eventueel opgelegde last te kunnen voldoen. Dit vloeit voort uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Soms wordt de overlast veroorzaakt door mensen met psychische problemen. Het is mogelijk dat zij, door hun psychische gesteldheid, niet bij machte zijn de overlastgevende gedragingen te staken. Een gedragsmaatregel op grond van deze wet is dan niet voldoende. Bij ernstige gevallen kan gedwongen opname de enige uitweg zijn. Daarvoor bestaan reeds de benodigde juridische middelen.

Afwijkingsbevoegdheid

De bevoegdheid van de burgemeester om krachtens art. 2:80 van de APV een last onder bestuursdwang, in de vorm van een gedragsaanwijzing, op te leggen betreft een discretionaire bevoegdheid. De burgemeester kan derhalve gebruik maken van deze bevoegdheid, maar is hiertoe niet verplicht.

Artikel 4:84 Awb bepaalt dat bestuursorganen overeenkomstig de beleidsregel dienen te handelen, tenzij er sprake is van een situatie waarbij de gevolgen voor één of meerdere belanghebbenden vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zijn ten opzichte van de met de beleidsregel te dienen doelen. Het onderhavige beleid dient derhalve in beginsel gevolgd te worden, maar de burgemeester kan in bijzondere gevallen hiervan afwijken. Er dient steeds een individuele belangenafweging te worden gemaakt.

Naar boven