Tweede wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Rotterdam 2018

De Raad van de gemeente Rotterdam,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 2 oktober 2018 raadsstuk 18bb8187;

 

gelet op:

  • -

    de artikelen 2.1.3, eerste, tweede en vierde lid, 2.1.4, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • -

    artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • -

    de artikelen 2.9, 2.12 en 8.1.1, derde lid van de Jeugdwet;

  • -

    artikel 10b van de Participatiewet; en

  • -

    de artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet;

besluit vast te stellen:

 

Tweede wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Rotterdam 2018

Artikel I

De Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Rotterdam 2018 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1.1 wordt gewijzigd als volgt:

 

  • 1.

    De lettering wordt gewijzigd in een markering met een ‘–’ voor ieder begrip;

  • 2.

    In de alfabetische rangschikking worden ingevoegd:

    • -

      crisisopvang slachtoffers huiselijk geweld:

      het voor een beperkte periode bieden van directe en veilige opvang van en bescherming en begeleiding bieden aan cliënten en hun eventuele meekomende kinderen;

    • -

      financiële maatwerkvoorziening:

      maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming, die forfaitair wordt vastgesteld in de situaties waarin dat in deze verordening is bepaald;

    • -

      (O)GGZ:

      beperkte zelfredzaamheid als gevolg van een verslavings-, psychisch of psychosociaal probleem, danwel een combinatie van deze problemen, vaak gepaard gaand met problemen op meerdere leefgebieden;

    • -

      verstandelijke beperking:

      beperkte zelfredzaamheid als gevolg van een cognitieve of intellectuele beperking die al vanaf de jeugd bestaat, al dan niet gepaard gaand met gedragsproblematiek of psychische of psychosociale problemen

B

Artikel 1.3 komt te luiden als volgt:

Artikel 1.3 Nadere regels

Het college stelt nadere regels op ten aanzien van:

  • a.

    het persoonsgebonden budget, waaronder in ieder geval:

    • de uitwerking van de begrippen professionele en informele ondersteuning, alsmede de kwaliteitscriteria voor professionele ondersteuning

    • de verleningscriteria voor een pgb;

    • de tariefstelling en maximale pgb-bedragen;

    • het vrij besteedbaar bedrag, bedoeld in artikel 3.4.3, zesde lid

  • b.

    de financiële maatwerkvoorziening, waaronder in ieder geval de hoogte van de tegemoetkoming en de trede-indeling die wordt toegepast;

  • c.

    de bijdrage algemeen gebruikelijke kosten, bedoeld in artikel 4.1.1;

  • d.

    de geldigheidsduur van een besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening, individuele voorziening en pgb;

  • e.

    de blijk van waardering voor mantelzorgers.

C

In artikel 2.1, tweede lid, onder a, subonderdeel 1°, komt te luiden:

  • ambulante opvoedhulp, al dan niet in een onderwijssetting;

D

In artikel 2.3, tweede lid, onder b, subonderdeel 2°, wordt na ‘zijn ouder om zelf’ ingevoegd: ‘, op basis van gebruikelijke of bovengebruikelijke hulp,’.

 

E

Artikel 3.1.2, vierde lid, komt te luiden:

  • 4.

    Het college stelt de omvang van de voorziening, bedoeld in het eerste lid, en de ondersteuningselementen, bedoeld in het tweede lid, vast in intensiteitstreden, afhankelijk van de omvang van de ondersteuningsbehoefte en de zorgzwaarte van de cliënt.

F

Artikel 3.2.1 wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    Het derde lid komt te luiden:

    • 3.

      Het college stelt de omvang van de voorziening, bedoeld in het eerste lid, en de ondersteuningselementen, bedoeld in het tweede lid, vast in intensiteitstreden, afhankelijk van de omvang van de ondersteuningsbehoefte en de zorgzwaarte van de cliënt.

  • 2.

    Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

    • 4.

      In afwijking van de vorige leden biedt het college in het kader van de crisisopvang huiselijk geweld de ondersteuning niet in de vorm van resultaatgebieden, maar biedt het college een totaalpakket, inhoudende:

      • a.

        een veilige verblijfplaats op een geheim adres;

      • b.

        bescherming en begeleiding op de terreinen die voor de betreffende cliënt en zijn eventuele meekomende kinderen noodzakelijk zijn met het oog op het zich weer zo zelfstandig mogelijk kunnen handhaven in de samenleving.

G

Artikel 3.2.2, derde en vierde lid, komen te luiden:

  • 3.

    Het college besluit, indien de cliënt op een maatwerkvoorziening is aangewezen, tot de maatwerkvoorziening die een passende bijdrage levert voor de belemmeringen van cliënt. Indien meerdere maatwerkvoorzieningen in gelijke mate passend zijn, kiest het college voor de goedkoopste oplossing.

  • 4.

    Het college kan een maatwerkvoorziening in natura, anders dan voor dienstverlening, in bruikleen of in eigendom verstrekken.

H

In artikel 3.2.3, eerste lid, onder e, vervalt: ‘of het pgb’.

 

I

Artikel 3.2.10 wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    Het tweede lid komt te luiden:

    • 2.

      Nachtelijk toezicht kan alleen worden geleverd aan de cliëntgroepen met (O)GGZ-problematiek of een verstandelijke beperking en kan worden geboden in de vorm van:

      • a.

        een vaste wakende wacht;

      • b.

        een slaapwacht;

      • c.

        een ambulante wacht.

  • 2.

    Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot het vijfde en zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

    • 4.

      Het college beoordeelt in het kader van de landelijke toegankelijkheid voor de cliëntgroep (O)GGZ in hoeverre de gemeente Rotterdam de meest aangewezen centrumgemeente is om de huisvesting te verlenen.

      Hierbij betrekt het college in ieder geval:

      • a.

        de wensen van de cliënt;

      • b.

        de ondersteuningsbehoefte;

      • c.

        de aanwezigheid van een positief sociaal netwerk;

      • d.

        de voorwaarden voor succesvolle ondersteuning.

J

Artikel 3.2.12 komt te luiden:

Artikel 3.2.12 Aanvullende criteria voor maatwerkvoorziening crisisopvang huiselijk geweld

  • 1.

    Het recht op crisisopvang huiselijk geweld wordt namens het college vastgesteld door Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond.

  • 2.

    Een cliënt komt in aanmerking voor crisisopvang slachtoffers huiselijk geweld als er sprake is van acuut gevaar, dan wel een onveilige, levensbedreigende situatie en cliënt daarom de thuissituatie heeft verlaten in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld en geen mogelijkheden heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen netwerk of door interventie van derden, een veilige situatie te creëren, of in alternatieve huisvesting te voorzien.

  • 3.

    De crisisopvang kan tevens worden geboden aan zijn meekomende kinderen.

  • 4.

    De verblijfsduur in de crisisopvang huiselijk geweld bedraagt maximaal 8 weken.

  • 5.

    De verblijfsduur kan met eenmaal 4 weken worden verlengd wanneer een veilige uitstroom niet binnen de in het vorige lid genoemde termijn mogelijk is.

K

Artikel 3.2.13 komt te luiden:

Artikel 3.2.13 Aanvullende criteria maatwerkvoorziening sociaal/recreatief vervoer

  • 1.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening voor sociaal/recreatief vervoer als hij als gevolg van zijn beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen belemmeringen ondervindt bij het zich lokaal verplaatsen met het reguliere openbaar vervoer of eigen vervoer.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening voor sociaal/recreatief vervoer kan bestemd zijn voor:

    • a.

      Een vervoerspas voor het groepsgewijze dan wel individuele gebruik van het CAV;

    • b.

      Begeleid gebruik van het openbaar vervoer;

    • c.

      Vervoer per eigen individueel vervoermiddel;

    • d.

      De kosten van een parkeervoorziening in de vorm van een financiële maatwerkvoorziening.

  • 3.

    Het college legt het primaat bij het gebruik van het CAV, als het CAV de cliënt naar het oordeel van het college in voldoende mate in staat stelt tot participatie en zelfredzaamheid.

  • 4.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor een combinatie van de vervoersvoorzieningen als genoemd in het tweede lid, als dit voor zijn participatie of zelfredzaamheid voor zowel de korte als de lange afstand noodzakelijk is.

  • 5.

    Het college hanteert bij de verstrekking van een vervoersvoorziening als bedoeld in het tweede lid, onder a en b, een basisaantal van 20 ritten per jaar plus het te verwachten benodigde reisbereik in ritten per jaar tot een maximum van 312 ritten per jaar.

  • 6.

    De indicatie voor de in het tweede lid, onder a en b, bedoelde vervoersvoorziening vervalt na twee jaar wanneer de vervoersvoorziening niet door de cliënt wordt gebruikt.

  • 7.

    Een cliënt die naar het oordeel van het college bij het vervoer met het CAV is aangewezen op persoonlijke ondersteuning en begeleiding, kan gratis een begeleider die in staat is om in die ondersteuning en begeleiding te voorzien, mee laten reizen.

  • 8.

    Een cliënt die gebruik maakt van het CAV kan een rit tevens boeken voor zijn kinderen jonger dan 12 jaar die met hem meereizen, anders dan als begeleider. Cliënten van het CAV die jonger zijn dan 12 jaar en die niet zijn aangewezen op begeleiding bij het vervoer kunnen eveneens na toestemming van het college een rit boeken voor een meereizende.

  • 9.

    Een cliënt kan, als dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is, aanspraak maken op een extra begeleidingsservice, bestaande uit het begeleiden tot in en vanuit de hal van de eigen woning alsmede ophalen en afzetten in de hal van het bestemmingsadres.

  • 10.

    Wanneer een cliënt een geboekte rit van het CAV niet uiterlijk 1 uur voor de geplande aanvang heeft geannuleerd bij de vervoerder:

    • a.

      wordt de rit afgeboekt van het rittentegoed dat nog ter beschikking staat; en

    • b.

      is de cliënt voor de geboekte rit en de eventuele meereizenden anders dan de begeleider, de ritprijs verschuldigd.

  • 11.

    Het college kan met de vervoerder afspreken dat hij bij een cliënt een aanvullende redelijke bijdrage in rekening mag brengen, als deze regelmatig de rit niet tijdig annuleert.

  • 12.

    Als het college van oordeel is dat het primaat ligt bij het CAV, maar cliënt hier geen gebruik van wenst te maken, dan kan de cliënt in aanmerking komen voor een pgb, mits de cliënt:

    • a.

      voor een termijn van 5 jaar, te rekenen vanaf de datum van bekendmaking van het besluit tot toekenning van het pgb, afziet van het gebruik van het CAV en van het begeleid gebruik van het openbaar vervoer; en

    • b.

      het pgb gebruikt voor de aanschaf van een gehandicaptenvoertuig of de aanpassing van de eigen personenauto of brommobiel.

  • 13.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor een financiële maatwerkvoorziening vervoer wanneer het college in aanvulling op het eerste lid van oordeel is dat de cliënt door zijn bijzondere persoonlijke omstandigheden niet in staat is gebruik te maken van het CAV, alsmede geen gebruik kan maken van het in het twaalfde lid genoemde pgb.

  • 14.

    De hoogte van de financiële maatwerkvoorziening vervoer wordt vastgesteld aan de hand van een trede-indeling. De verstrekking wordt jaarlijks vastgesteld.

  • 15.

    Het college verstrekt een open gehandicaptenvoertuig alleen als de cliënt kan beschikken over een adequate stallingruimte voor het voertuig.

  • 16.

    Een inwoner van Rotterdam van 75 jaar of ouder kan in aanmerking komen voor een algemene voorziening voor het gebruik van het CAV in de avonduren vanaf 19.00 uur. Het tweede, derde, vierde, vijfde, zevende, achtste, negende, twaalfde, dertiende en veertiende lid zijn niet van toepassing op deze algemene voorziening.

L

Artikel 3.2.15 wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    In het eerste lid, onder a, wordt ‘als een verhuizing geen adequate oplossing biedt voor cliënt’ vervangen door: ‘voor zover er sprake is van belemmeringen in het normale gebruik van de woning en aanpassing van de woning de meest adequate oplossing hiervoor is’.

  • 2.

    In het tweede lid en vijfde lid wordt ‘tegemoetkoming’ vervangen door: ‘financiële maatwerkvoorziening’.

  • 3.

    In het tweede lid, onder a, wordt na ‘in Rotterdam staat’ ingevoegd: ‘voor zover de verhuizing het gevolg is van belemmeringen in het normale gebruik van de woning en een verhuizing de meest adequate oplossing is voor cliënt’.

M

Artikel 3.4.1 wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    In het tweede lid, aanhef, wordt na ‘voor een pgb’ ingevoegd: en.

  • 2.

    Het derde lid, vervalt.

  • 3.

    In het vierde lid wordt ‘Onverlet het bepaalde in het vorige lid wordt een vertegenwoordiger’ vervangen door: ‘Een vertegenwoordiger wordt’.

  • 4.

    In het zesde lid, onder c, wordt ‘vijfde lid’ gewijzigd in: ‘twaalfde lid’.

N

In artikel 3.4.2, tweede lid, wordt na ‘dienstverlening’ ingevoegd: ‘in het kader van de Wmo 2015’.

 

O

Artikel 3.4.3 wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    Aan het eerste lid wordt toegevoegd: ‘Het college kan het pgb-tarief afronden op hele euro’s.’

  • 2.

    In het derde lid vervalt: ‘waar mogelijk’.

  • 3.

    Het vierde lid komt te luiden:

    • 4.

      Voor zover het pgb bestemd is voor een voorziening waardoor de cliënt kosten bespaart, kan het college met die kostenbesparing rekening houden bij de vaststelling van de hoogte van het pgb.

  • 4.

    Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

    • 8.

      Het college verlaagt een pgb-budget met inachtneming van een redelijke overgangstermijn.

P

In artikel 3.4.4, tweede lid, onder b, vervalt subonderdeel 2° onder vernummering van subonderdeel 3° tot subonderdeel 2°.

 

Q

Artikel 3.4.5 komt te luiden als volgt:

Artikel 3.4.5 Pgb voor vervoer van en naar dagbesteding en dagbehandeling

Voor een pgb voor vervoer van en naar de dagbesteding of locatie waar jeugdhulp wordt geboden, hanteert het college de volgende maximale tarieven:

  • a.

    Indien er sprake is van een professionele aanbieder van vervoer: 90% van het zorg in natura tarief;

  • b.

    Indien er sprake is van vervoer door iemand uit het eigen netwerk: € 0,19 per kilometer.

R

Artikel 3.6.2 vervalt.

 

S

Artikel 4.1.2 vervalt.

 

T

Artikel 4.1.3 wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    Het opschrift komt te luiden:

    Artikel 4.1.3 Verschuldigdheid eigen bijdrage maatwerkvoorziening en pgb Wmo 2015

  • 2.

    In het eerste lid vervalt: ‘inkomens- en vermogensafhankelijke’.

  • 3.

    Het derde lid wordt gewijzigd als volgt:

    • a.

      In de aanhef, vervalt: ‘inkomens- en vermogensafhankelijke’.

    • b.

      onderdeel b, komt te luiden:

      • b.

        crisisopvang en nachtopvang;

    • c.

      onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

      • g.

        een financiële maatwerkvoorziening.

U

Aan artikel 4.1.5 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 5.

    De eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door het CAK.

V

Artikel 5.5.7 wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    Het opschrift komt te luiden:

    Artikel 5.5.7 Rechtmatigheid en doelmatigheid

  • 2.

    De aanhef komt te luiden:

    Het college treft de nodige maatrelen om de doelmatigheid en rechtmatigheid van de verstrekte maatwerkvoorzieningen en pgb’s te waarborgen en fraude te voorkomen. Tot deze maatregelen behoren in ieder geval:

  • 3.

    Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:

    • g.

      het college bezoekt cliënten, waarbij door middel van een schouw een feitelijk onderzoek gedaan wordt naar de ervaringen met en de uitvoering van de geboden ondersteuning;

    • h.

      het college draagt zorg voor een meldpunt waar signalen over oneigenlijk gebruik en fraude kunnen worden gemeld in het kader van uitvoering van de Wmo 2015 en Jeugdwet;

    • i.

      het college wijst toezichthouders aan die belast zijn met het uitoefenen van toezicht:

    • j.
      • als bedoeld in artikel 6.1 van de Wmo 2015, waaronder mede begrepen het uitoefenen van toezicht op de rechtmatigheid in het kader van deze wet; 2o op de rechtmatigheid in het kader van de Jeugdwet

      • op de rechtmatigheid in het kader van de Jeugdwet.

Artikel II

De toelichting bij de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Rotterdam 2018 wordt gewijzigd als volgt:

A

De toelichting bij artikel 1.1 wordt gewijzigd als volgt:

Op alfabetische volgorde wordt de toelichting bij de volgende begrippen ingevoegd:

  • a.

    Crisisopvang slachtoffers huiselijk geweld

    Het college is gehouden opvang te bieden, waaronder opvang ten behoeve van personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven. In sommige situaties, als er sprake is van acuut gevaar dan wel onveilige, levensbedreigende situaties, is spoedeisende ondersteuning in de vorm van crisisopvang noodzakelijk waarbij direct bescherming en veiligheid kan worden geboden en waarbij tevens kan worden gewerkt aan het op orde brengen van de basis en de situatie na de crisisopvang. In deze verordening is opgenomen op welke wijze en onder welke voorwaarden een persoon in aanmerking kan komen voor deze crisisopvang.

  • b.

    Financiële maatwerkvoorziening

    Op 12 februari 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep bevestigd dat een maatwerkvoorziening, behalve in natura ook in de vorm van een financiële maatwerkvoorziening kan worden verstrekt. Bij een financiële maatwerkvoorziening kan het, anders dan bij een pgb, ook gaan om een forfaitaire vergoeding. Wel moet sprake zijn van een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Een financiële maatwerkvoorziening is niet aan de orde bij ondersteuning in de vorm van dienstverlening, doch alleen in de situaties die in deze verordening zijn opgenomen. Het betreft voorzieningen die zich niet lenen om in natura te verstrekken. Anders dan een pgb wordt de financiële maatwerkvoorziening niet uitbetaald door de Sociale Verzekeringsbank aan de aanbieder van de maatwerkvoorziening, maar betaalt het college deze rechtstreeks aan de cliënt.

    Waar in deze verordening gesproken wordt over ‘maatwerkvoorziening’ wordt een maatwerkvoorziening in natura bedoeld, tenzij er specifiek wordt gesproken over ‘financiële maatwerkvoorziening’.

  • c.

    (O)GGZ

    Omdat op personen met (O)GGZ-problematiek specifieke ondersteuning verleend kan worden, zoals intramurale opvang, die niet aan de orde is bij andersoortige problematiek, is het noodzakelijk te definiëren wat onder (O)GGZ-problematiek wordt verstaan.

  • d.

    Verstandelijke beperking

    Net als voor personen met (O)GGZ-problematiek is ook voor personen met een verstandelijke beperking specifieke ondersteuning nodig, zoals intramurale opvang, die niet aan de orde is bij andersoortige problematiek. Hierbij is het ook van belang de afbakening met ondersteuning aan deze doelgroep in het kader van de Wet langdurige zorg scherp te maken. Om die reden is een definitie van verstandelijke beperking opgenomen.

B

De toelichting bij artikel 1.3 komt te luiden:

Artikel 1.3 Nadere regels

Dit artikel biedt een grondslag voor het college om ten aanzien van de hier benoemde onderwerpen nadere regels vast te stellen, ter uitvoering van deze verordening.

Deze bevoegdheid van het college is aanvullend op de bevoegdheid die het college al heeft op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, om beleidsregels vast te stellen.

C

In de toelichting bij artikel 2.1 wordt aan het einde van tweede alinea ingevoegd:

Uit de omschrijving van onderdeel a, subonderdeel 1o, volgt, dat ook ambulante opvoedhulp in een onderwijssetting als overige voorziening wordt aangemerkt.

D

De toelichting bij artikel 3.2.1 wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    In de eerste alinea vervalt het tekstdeel ‘De niveaus van (…) het niveau van de ondersteuning zal zijn.’.

  • 2.

    Aan de toelichting wordt een alinea toegevoegd, luidende:

    De ondersteuning in het kader van de crisisopvang huiselijk geweld vindt niet plaats op basis van resultaatgebieden, maar bestaat uit het bieden van 2 onderdelen:

    • -

      het bieden van een veilige en beveiligde verblijfplaats op een geheim adres;

    • -

      bescherming en begeleiding van de cliënt en de eventuele kinderen die zijn meegekomen. Het kan daarbij gaan om vele vormen van begeleiding, zoals: het op orde brengen van de basis (inkomen, verblijfsvergunning, legitimatiebewijs, zorgverzekering, DigiD etc.), diagnostiek en traumascreening bij meegekomen kinderen, creëren van rust, contacten leggen met eventuele behandelaren en/of andere ketenpartners, inventarisatie van schulden en aanmelding voor schulddienstverlening etc. Ook vindt in deze periode vraagverheldering plaats om te kijken wat er na de crisisopvang moet gebeuren: is er nog ondersteuning nodig, moet er huisvesting geregeld worden of opvang in een reguliere opvanglocatie. Alle begeleiding is er op gericht om er voor te zorgen dat cliënt weer zo spoedig mogelijk de crisisopvang kan verlaten en (al dan niet met aansluitende ondersteuning) elders kan wonen.

E

De twee laatste alinea’s in de toelichting bij artikel 3.2.2 komen te luiden:

De wet schrijft voor dat de ondersteuning een passende bijdrage moet leveren aan de belemmeringen van de cliënt. Met andere woorden: de (maatwerk)voorziening moet een zo goed mogelijke bijdrage leveren aan de oplossing van de belemmeringen van de cliënt in zijn zelfredzaamheid en participatie. Wanneer het college daarbij de mogelijkheid heeft te kiezen uit meerdere oplossingen, kiest het college voor de meest voordelige oplossing.

Zie ook de toelichting bij artikel 3.2.15, ten aanzien van de keuze tussen de aanpassing van een woning of verhuizen.

 

Maatwerkvoorzieningen, anders dan voor dienstverlening, kunnen in natura of in de vorm van een financiële tegemoetkoming (de zogenaamde financiële maatwerkvoorziening) worden verstrekt. Zie ook de (toelichting bij de) definitie in artikel 1.1 voor de financiële maatwerkvoorziening.

Indien de maatwerkvoorziening in natura wordt verstrekt, wordt deze door het college ingekocht en aan de cliënt geleverd.

Een maatwerkvoorziening in natura kan in bruikleen of in eigendom worden verstrekt. Als een maatwerkvoorziening in bruikleen wordt verstrekt, sluit de cliënt daarvoor een bruikleenovereenkomst af.

F

De toelichting bij artikel 3.2.3 wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    In de tekst bij ad a wordt na de eerste zin, die eindigt op ‘via een maatwerkvoorziening’, ingevoegd: ‘Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die niet bij wet wordt aangeboden en die, indien voorhanden, in redelijkheid een oplossing kan bieden voor de ondersteuningsbehoefte van de cliënt.

    Het gaat om voorzieningen die:

    • in betekenende mate worden aangeschaft door personen zonder beperking; en

    • financieel bereikbaar zijn voor personen met een inkomen op het niveau van het sociaal minimum, al dan niet door reservering voor de kosten.

  • 2.

    In de toelichting bij het tweede lid wordt na de laatste alinea ingevoegd:

    Deze voorzienbaarheid heeft vooral betrekking op het feit dat van een burger verwacht mag worden dat bij een aanschaf of bij een verhuizing rekening wordt gehouden met de al aanwezige beperkingen en de redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling hiervan. Bijvoorbeeld: een burger die, terwijl hij al een beperking heeft, ervoor kiest voor een niet-adequate woning met trappen, terwijl redelijkerwijs verwacht kan worden dat deze op termijn niet meer geschikt is, kan dan op een later moment niet een beroep doen op een woonvoorziening.

    Er mag van een burger echter niet geëist worden dat hij preventief maatregelen treft en investeringen doet om te voorkomen dat toekomstige onzekere gebeurtenissen in zijn gezondheidstoestand als gevolg van (bijvoorbeeld) het ouder worden leiden tot een beroep op maatschappelijke ondersteuning.

G

De toelichting bij artikel 3.2.10 wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    De tekst ’Hierin zijn 2 vormen te onderscheiden:’ en de daarna volgende opsomming, wordt vervangen door:

    ’Het nachtelijk toezicht kan geboden worden in verschillende vormen, afhankelijk van de mate waarin nachtelijk toezicht noodzakelijk is en hij zijn ondersteuningsbehoefte kan uitstellen.

    Bij een geringe behoefte kan nachtelijk toezicht op afroep volstaan, in de vorm van een ambulante wacht. Bijvoorbeeld als cliënt of zijn omgeving in staat is ondersteuning in te schakelen als dat nodig is. In sommige situaties is een slaapwacht aangewezen, die op locatie een slaapdienst heeft en inspringt als dat nodig is. In uiterste situatie, bij ernstige meervoudige problematiek kan permanent toezicht aangewezen zij, in de vorm van een vaste wakende wacht.’

  • 2.

    Na de zin ‘Voor deze intramurale setting geldt een ander eigen bijdrageregime dan voor extramurale ondersteuning’ wordt ingevoegd: ’Ten aanzien van beschermd wonen voor de cliëntgroep (O)GGZ is de gemeente Rotterdam centrumgemeente. De wetgever heeft bepaald dat de verplichting tot het bieden van beschermd wonen niet beperkt is tot ingezetenen van de gemeente.

    De VNG heeft voor de landelijke toegang beschermd wonen een handreiking en beleidsregels opgesteld. Ook de gemeente Rotterdam conformeert zich hieraan.

    Niet voor iedereen die zich tot de gemeente wendt, is de gemeente ook de meest wenselijke plek om beschermd wonen te bieden. Dit hangt, behalve van de wensen van de cliënt, vooral af van:

    • a.

      de aanwezigheid van een positief sociaal netwerk (familie, vrienden, die toegang tot beschermd wonen kunnen helpen voorkomen of uitstroom naar een vorm van zelfstandig wonen kunnen bevorderen);

    • b.

      trajecten die reeds zijn ingezet met hulpverleningsinstanties, bijvoorbeeld voor schulddienstverlening;

    • c.

      de stappen die cliënt al heeft gezet met bijvoorbeeld scholing, (vrijwilligers)werk of passende dagbesteding;

    • d.

      eventueel aanwezige (veiligheids)risico’s op de huidige woonplek;

    • e.

      de behoefte aan een specifieke aanpak

  • Het college neemt deze overwegingen mee in zijn beoordeling en stemt waar nodig en mogelijk af met de gemeente van herkomst om te kunnen bepalen wat de beste situatie is voor de cliënt.’

H

De toelichting bij artikel 3.2.12 komt te luiden:

Het college is verantwoordelijk voor de opvang van personen die in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, hun huis hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

De crisisopvang voor slachtoffers van huiselijk geweld is bedoeld voor mensen die in acuut gevaar dan wel in een levensbedreigende situatie verkeren. De crisisopvang is de eerste opvang in deze situatie, waarbij allereerst bescherming en veiligheid wordt geboden.

Tijdens de crisisopvang wordt gewerkt aan de (basis)voorwaarden om uiteindelijk, al dan niet met tussenstappen in andere vormen van opvang, weer een zelfstandig bestaan op te bouwen.

Tot de basisvoorwaarden worden bijvoorbeeld gerekend dat cliënt (weer) beschikt over een legitimatiebewijs, een bankrekening, een DigiD, een zorgverzekering en een inkomen.

Daarnaast is het van belang om bij de cliënt en de eventuele kinderen rust te creëren.

Zo snel mogelijk wordt de hulpvraag en hulpbehoefte van de cliënt in kaart gebracht. Aan de hand hiervan wordt aan de cliënt een passend hulpaanbod of een combinatie van hulp aangeboden tijdens de crisisopvang.

 

Tijdens de crisisopvang wordt daarnaast een vraagverheldering gedaan, om te bezien wat voor aanvullende ondersteuning er nu en na de crisisopvang noodzakelijk is, al dan niet via de Wmo 2015 of Jeugdwet. Zo nodig wordt ook medische (GGZ-zorg) ingezet.

 

Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond (VTRR) verzorgt namens het college de toegang tot deze crisisopvang.

VTRR bekijkt de situatie van de cliënt, de mogelijkheid om, al dan niet met behulp van het eigen netwerk of door interventie van derden in een oplossing te voorziening.

Indien deze alternatieven niet aanwezig zijn en er genoeg gronden zijn voor crisisopvang, geeft VTRR een beschikking af waarmee de cliënt toegang krijgt tot de crisisopvang. Is er geen sprake van een situatie waarbij crisisopvang moet worden geboden, dan wordt bekeken in hoeverre er op andere wijze ondersteuning noodzakelijk is via een reguliere meldingsprocedure.

Samen met de volwassene kunnen hier ook eventuele meekomende kinderen worden opgevangen.

 

De crisisopvang is tijdelijk: in principe maximaal 8 weken, eventueel te verlengen met maximaal 4 weken.

I

De toelichting bij artikel 3.2.13 komt te luiden:

Artikel 3.2.13 Aanvullende criteria maatwerkvoorziening sociaal/recreatief vervoer

Het college biedt een maatwerkvoorziening voor sociaal/recreatief vervoer aan, als een cliënt in verband met zijn beperkingen of belemmeringen niet in staat is van het reguliere (openbaar) vervoer gebruik te maken. Een maatwerkvoorziening is derhalve niet aan de orde als er alleen sprake is van financiële belemmeringen om gebruik te maken van het openbaar vervoer. Ook is de maatwerkvoorziening sociaal/recreatief vervoer niet bestemd voor vervoer van en naar de dagbesteding of dagbehandeling. Hiervoor is een aparte maatwerkvoorziening beschikbaar. Net als voor andere maatwerkvoorzieningen geldt ook dat een maatwerkvoorziening sociaal/recreatief vervoer niet aan de orde is als hier andere voorzieningen voor zijn, zoals bijvoorbeeld in het kader van de Zorgverzekeringswet.

De maatwerkvoorziening is bestemd voor lokaal vervoer. Voor het bovenlokale vervoer stelt het Rijk een vervoersvoorziening beschikbaar.

 

In het tweede lid is opgenomen dat een maatwerkvoorziening bestemd kan zijn voor 4 soorten voorzieningen:

  • vervoerspas om individueel of samen met medereizigers gebruik te maken van het collectief aanvullend vervoerssysteem (CAV). Dit CAV wordt in Rotterdam uitgevoerd onder de naam Trevvel samen;

  • begeleid gebruik van het openbaar vervoer, met het doel dat cliënt hier uiteindelijk zelfstandig gebruik van kan maken;

  • vervoer per eigen individueel vervoermiddel. Te denken valt aan een aangepaste auto, een open (scootmobiel) of gesloten gehandicaptenvoertuig en een fietsvoorziening. Het gaat hierbij dus om een vervoermiddel dat exclusief voor cliënt beschikbaar wordt gesteld of in bezit is van cliënt of aan hem in bruikleen is gegeven;

  • een parkeervoorziening. Te denken valt aan de vergoeding van de leges die verschuldigd is voor een Europese invalidenparkeerkaart of de bijdrage die een cliënt moet betalen voor de aanleg van een parkeerplaats op kenteken bij de eigen woning voor personen met een beperking.

 

Het primaat ligt bij het gebruik van het CAV. Dat wil zeggen dat als de cliënt gebruik kan maken van het CAV (gezamenlijk of individueel) er geen andere maatwerkvoorziening aan de orde kan zijn.

Wel kan in aanvulling op het CAV begeleiding voor gebruik van het openbaar vervoer worden geboden (zodat op termijn het CAV niet meer of nog maar beperkt nodig is) òf een aanvullende voorziening voor met name de korte afstanden, zoals een open gehandicaptenvoertuig (scootmobiel) of een fietsvoorziening. Zolang cliënt zich op basis van spierkracht kan voortbewegen, wordt dit gestimuleerd.

 

In het vijfde lid is opgenomen dat er een maximum aan ritten op jaarbasis worden verstrekt bij begeleid openbaar vervoer of gebruik van het CAV. Het maximum van 312 is gebaseerd op uitspraken van de Centrale Raad van Beroep.

In het zesde lid is opgenomen dat bij niet-gebruik van de vervoerspas gedurende 2 jaar, de vervoerspas van vervalt.

Dit staat los van de mogelijkheid dat het college op basis van een heronderzoek vaststelt dat het aantal ritten moet worden aangepast.

 

In het zevende tot en met negende lid zijn voorwaarden opgenomen waaronder de cliënt aanspraak kan maken op aanvullende voorzieningen bij het gebruik van het CAV. Het gaat dan om:

  • het meenemen van kinderen tot 12 jaar of andere meereizenden;

  • het meenemen van een begeleider;

  • het bieden van extra begeleidingsservice.

 

Als een cliënt een rit boekt, wordt verwacht dat hij op het afgesproken tijdstip klaarstaat om mee te gaan. Hij kan tot uiterlijk 1 uur van tevoren een rit annuleren. Doet hij dit niet of pas kort van tevoren, dan worden de geboekte ritten afgeboekt van zijn saldo en (ook voor een betalende medereiziger) in rekening gebracht bij cliënt.

Is een cliënt regelmatig nalatig in het tijdig annuleren van een rit, dan kan in overleg tussen college en vervoerder een extra bedrag in rekening worden gebracht bij cliënt.

 

Als een cliënt in aanmerking komt voor een vervoerspas voor het CAV, maar hij wil daar geen gebruik van maken, dan kan hij een pgb krijgen. Maar dat kan alleen onder de (cumulatieve) voorwaarden die staan genoemd in het twaalfde lid, onder a en b:

  • voor 5 jaar afzien van het gebruik van het CAV;

  • pgb bestemmen voor de aanschaf van een gehandicaptenvoertuig of aanpassing van personenauto of brommobiel.

De hoogte van het pgb als alternatief voor het CAV wordt bepaald op basis van een door cliënt ingediende offerte voor de aanschaf- of aanpassingskosten.

Ook in deze situatie kan de cliënt eventueel in aanmerking komen voor een aanvullende maatwerkvoorziening voor de korte afstand, als dit noodzakelijk is voor zijn participatie.

 

In uitzonderlijke situaties kan het voorkomen dat een cliënt geen gebruik kan maken van het CAV en waarbij het pgb, zoals bedoeld in het twaalfde lid, ook geen alternatief is.

In dat geval kan hij in aanmerking komen voor een financiële maatwerkvoorziening, die hem in staat stelt in zijn vervoersbehoefte te voorzien.

 

Voor het behoud van een open gehandicaptenvoertuig (scootmobiel) en ter voorkoming van joyriding of vernieling, is het noodzakelijk dat deze overdekt kan worden gestald. Eventueel kan het college voor een stalling een woonvoorziening verstrekken.

 

Een inwoner van Rotterdam van 75 jaar of ouder die niet voldoet aan de criteria om in aanmerking te kunnen komen voor een maatwerkvoorziening voor sociaal/recreatief vervoer, kan in de avonduren gebruik maken van het CAV. De achterliggend gedachte is dat veel ouderen zich vaak niet veilig voelen in het openbaar vervoer in de avonduren, waardoor hun participatiemogelijkheden worden beperkt.

Het betreft hier geen maatwerkvoorziening maar een algemene voorziening. Behalve de leeftijd van de bewoner zijn er verder geen aanvullende, individuele toegangscriteria.

 

Voor deze algemene voorzieningen gelden niet de aanvullende voorzieningen, zoals het recht op een meereizende begeleider of speciale begeleiding. Omdat het een algemene voorziening betreft, kan niet gekozen worden voor een financiële maatwerkvoorziening of pgb.

J

De toelichting bij artikel 3.2.15 wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    De eerste alinea die eindigt met “aan de orde” komt te luiden als volgt: In de toelichting bij artikel 3.2.3 is opgenomen dat van een burger verwacht mag worden dat hij bij een aanschaf of bij een verhuizing rekening houdt met de al aanwezige beperkingen en de redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling hiervan.

    Dat betekent dat, als iemand al een beperking heeft en verwacht kan worden dat deze verslechtert, hij bij een eventuele verhuizing rekening houdt met die toekomstverwachting. Als hij dat niet doet en later een beroep doet op ondersteuning voor een woningaanpassing of verhuizing naar een wel geschikte woning, kan het college dergelijke ondersteuning afwijzen. Dit gaat niet zover dat van een burger ook verwacht wordt dat hij inspeelt op onzekere toekomstige gebeurtenissen, zoals mogelijke beperkingen als gevolg van het ouder worden.

  • 2.

    In de alinea die begint met ‘In het eerste lid’ wordt de tekst ‘In het eerste lid (…) niet meer mogelijk is’ vervangen door in: ‘Als een cliënt belemmeringen ondervindt in het normale gebruik van de woning, moet een keuze worden gemaakt of de woning moet worden aangepast of dat een verhuizing meer voor de hand ligt. Bij deze keuze spelen meerdere factoren een rol, waarbij de mate waarin een factor van belang is, per cliënt kan verschillen. Factoren zijn bijvoorbeeld:

    • -

      de mogelijkheid om de eigen woning duurzaam aan te passen;

    • -

      de wens van cliënt en in de persoon gelegen factoren;

    • -

      de aanwezigheid van een netwerk of mantelzorger die cliënt kan en wil ondersteunen in de buurt van de huidige woning of in de buurt van een andere woonplek;

    • -

      de kosten;

    • -

      de beschikbaarheid op een aanvaardbare termijn van een geschikte andere woning;

    • -

      de financiële consequenties voor cliënt.

  • Op basis van het onderzoek wordt een keuze gemaakt voor de meest adequate oplossing, waarmee cliënt ook op langere termijn het best mee is geholpen.’

  • 3.

    In de laatste alinea wordt in de vijfde regel ‘tegemoetkoming’ gewijzigd in: ‘financiële maatwerkvoorziening’.

K

De toelichting bij artikel 3.4.1 wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    De toelichting bij het derde lid vervalt.

  • 2.

    De toelichting bij het vierde lid komt te luiden als volgt:

    Vierde lid

    Als een cliënt niet zelf tot het beheer van zijn pgb in staat is of nog niet de meerderjarige leeftijd heeft bereikt, waardoor een situatie van (wettelijke) vertegenwoordiging aan de orde is, moet worden gewaarborgd dat de vertegenwoordiger die de cliënt ondersteunt hiertoe daadwerkelijk in staat is en dit vanuit zuiver hulpgedreven motieven doet. Hierbij gelden in ieder geval dezelfde contra-indicaties als voor de budgethouder zelf. De mogelijkheid dat er een ongewenste belangenverstrengeling tussen vertegenwoordiger en pgb-hulpverlener(s), danwel een ongewenste (financiële) afhankelijkheidsrelatie ontstaat, dient te worden vermeden.

     

    Om die reden is een aantal aanvullende voorwaarden c.q. weigeringsgronden aan de vertegenwoordiging opgenomen. In principe mag de uitvoerder van de ondersteuning niet degene zijn die vertegenwoordiger is, aangezien de objectiviteit van de te beoordelen kwaliteit van de ondersteuning dan niet aanwezig is of andere, niet hulpgedreven overwegingen een doorslaggevende rol kunnen gaan spelen. Dit betekent onder andere dat bij minderjarigheid van de cliënt, vanwege de automatische vereniging van rollen van inkoper en uitvoerder van een (informeel) persoonsgebonden budget, een dergelijk pgb aan een ouder in beginsel niet mogelijk is. Slechts bij hoge uitzondering kan hier door het college van worden afgeweken.

     

    Tevens is het criterium nabijheid geformuleerd om te garanderen dat een vertegenwoordiger daadwerkelijk in staat is voldoende aanwezig te zijn bij de cliënt, om daadwerkelijk op verantwoorde wijze regie over het pgb te kunnen voeren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de vertegenwoordiger, uiteraard afhankelijk van het type ondersteuning, minimaal 1 maal per week aanwezig dient te zijn wanneer de zorg wordt geleverd.

  • 3.

    In de toelichting bij het zesde lid wordt ‘artikel 3.2.13, vijfde lid’ gewijzigd in: ‘artikel 3.2.13, twaalfde lid.

L

In de toelichting bij artikel 3.4.2 wordt na ‘een resultaatgebied’ in de eerste regel ingevoegd: ’in het kader van de Wmo 2015’.

 

M

De toelichting bij artikel 3.4.3 wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    Na de zin ‘Deze tarieven zijn derhalve de feitelijke maxima.’ wordt ingevoegd: ‘Wel kan het college de tarieven afronden’.

  • 2.

    Na de zin ‘Uitbetaling van een pgb voor(vervoer)hulpmiddelen (…) plaats door het college’ wordt ingevoegd: ‘In het nieuwe achtste lid is geregeld dat het college altijd een redelijke termijn in acht moet nemen als het pgb-tarief voor dienstverlening verlaagd wordt. Dit kan zijn door wijziging in de regelgeving (verlaging van de percentages, zoals genoemd in artikel 3.4.4), verlaging van de tarieven voor ondersteuning in natura of door verlaging in de ondersteuningsbehoefte. Hierdoor wordt de cliënt in staat gesteld eventueel zijn zorgcontract met de zorgaanbieder of jeugdhulpverlener aan te passen.‘

N

De toelichting bij artikel 3.4.5 komt te luiden:

Artikel 3.4.5 Pgb voor vervoer naar dagbesteding en dagbehandeling

Indien cliënt is geïndiceerd voor vervoer naar de dagbesteding of een locatie waar jeugdhulp wordt geboden (dagbehandeling), is hiervoor een pgb mogelijk.

Het formele tarief wordt alleen gehanteerd als vervoer door een professionele vervoerder wordt geleverd, zoals een taxibedrijf.

De hoogte van het pgb wordt bij formele ondersteuning afgeleid van de hoogte van de kosten van vervoer in natura, te weten 90% van de vervoerskosten in natura.

Indien het vervoer door iemand uit het eigen netwerk wordt verzorgd, wordt de vergoeding vastgesteld per kilometer.

 

O

De toelichting bij artikel 3.6.2 vervalt.

 

P

De toelichting bij artikel 4.1.2 vervalt.

 

Q

De toelichting bij artikel 4.1.3 wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    Het opschrift komt te luiden:

    Artikel 4.1.3 Verschuldigdheid eigen bijdrage maatwerkvoorziening en pgb Wmo 2015

  • 2.

    In de eerste alinea vervallen de eerste en laatste zin en wordt na ‘Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.’ ingevoegd: ’Zo is er geen eigen bijdrage verschuldigd voor een rolstoel.

    Ook kan het college beslissen dat er geen eigen bijdrage verschuldigd is als uit advies van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk, de Raad voor de Kinderbescherming of Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond, blijkt dat de verschuldigdheid van de bijdrage kan leiden tot mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding en ontwikkeling van een minderjarige door de ouder.

    De mogelijkheid wordt ook geboden om inwoners met een (tijdelijke) betalingsproblematiek, bijvoorbeeld als gevolg van een echtscheiding, vrij te stellen van het betalen van de eigen bijdrage die is verschuldigd voor een maatwerkvoorziening. Ook wordt de mogelijkheid gecreëerd om zogeheten zorgmijders uit te sluiten van het betalen van de eigen bijdrage wanneer het in het belang van de gemeente is dat deze cliënten zorg krijgen. Aangezien dit reeds in wetgeving is bepaald en de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven bij het college is belegd, is dit niet opgenomen in dit artikel over de verschuldigdheid van de eigen bijdrage.

  • 3.

    De tweede alinea wordt gewijzigd als volgt:

    • a.

      De zin die begint met ‘Ook in andere spoedeisende gevallen’ vervalt.

    • b.

      Na ‘voor een aantal voorzieningen geen eigen bijdrage verschuldigd is’ wordt ingevoegd: ‘Voor de nachtopvang en crisisopvang is geen eigen bijdrage verschuldigd. Het gaat hierbij zowel om reguliere crisisopvang voor volwassenen en jongeren als voor crisisopvang slachtoffers huiselijk geweld. Deze crisisopvang is per definitie van korte duur en bedoeld om in een crisissituatie de basis op orde te brengen. Dit betreft tevens het op orde brengen van de financiële situatie, zoals bijvoorbeeld het aanvragen van een uitkering of het in kaart brengen van schulden. De praktijk leert dat het in rekening brengen van een eigen bijdrage in crisissituatie, vooral ook bij slachtoffers huiselijk geweld leidt tot (een grotere) schuldenproblematiek, juist omdat die basis nog niet op orde is.

      Het college kan op grond van artikel 4.1.1 wel beslissen dat een bijdrage voor algemeen gebruikelijke kosten verschuldigd is, zoals voor eten, drinken en de wasverzorging.’

    • c.

      Het tekstdeel ‘In de Wmo 2015 is geregeld dat voor cliëntondersteuning geen eigen bijdrage verschuldigd is. Aangezien een doventolk in het verlengde hiervan ligt, is er voor gekozen dat ook voor de doventolk geen eigen bijdrage verschuldigd.’ vervalt.

R

Aan de toelichting bij artikel 4.1.5 wordt een alinea toegevoegd, luidende:

Zodra er huisvesting wordt geboden, is er sprake van een intramurale setting in de zin van beschermd wonen. Voor beschermd wonen is in de wet geregeld dat het CAK de eigen bijdrage vaststelt en int. Omdat de term ‘beschermd wonen’ niet wordt gehanteerd kan er onduidelijkheid ontstaan over wie de eigen bijdrage mag vast te stellen en innen. Op grond van de Wmo 2015 moet bij opvang namelijk in de verordening worden geregeld wie de eigen bijdrage vaststelt en int. Om die reden is in het vijfde lid opgenomen dat bij huisvesting het CAK de eigen bijdrage vaststelt en int.

 

S

De toelichting bij artikel 5.5.7 komt te luiden:

Artikel 5.5.7 Rechtmatigheid en doelmatigheid

Zowel landelijk als gemeentelijk wordt ingezet op het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015 en Jeugdwet.

Daartoe treft het college de nodige maatregelen om de doelmatigheid en rechtmatigheid van de verstrekte maatwerkvoorziening en pgb’s te waarborgen en fraude te voorkomen.

 

Allereerst zoekt het college de samenwerking met andere organisaties die zich ook bezighouden met dit onderwerp. Dat zijn het ministerie en de VNG, maar bijvoorbeeld ook de landelijke inspectie. Daarnaast is er aangesloten bij het Informatie Knooppunt Zorgfraude. Dit is een landelijk publiekrechtelijk samenwerkingsverband waarbinnen signalen en meldingen ten aanzien van zorgfraude gedeeld kunnen worden.

 

In het kader van contractmanagement wordt onderzoek gedaan bij aanbieders van maatwerkvoorzieningen en individuele voorzieningen.

In onderdeel c is opgenomen dat wordt gestuurd op een correcte declaratie en verantwoording van de geleverde ondersteuning.

 

Door regelmatig te toetsen of de indicatie nog correct is en of de resultaten die zijn afgesproken ook worden behaald, wordt aandacht geschonken aan de doelmatigheid van zowel maatwerkvoorzieningen als pgb’s.

 

Met een grondige toets aan de voorkant om in aanmerking te kunnen komen voor een pgb worden cliënten bewust gemaakt van de verantwoordelijkheden bij een pgb. Daarnaast wordt getoetst of het beheer en aansturing van de ondersteuning die met het pgb wordt ingekocht op verantwoorde wijze kan worden uitgevoerd, in het belang van een doelmatige ondersteuning van cliënt.

 

Als er twijfel is of het pgb een goed instrument is voor de cliënt, kan het college ervoor kiezen om een kortdurende indicatie af te geven of bij een langlopende indicatie tussentijds te onderzoeken of de verstrekking nog correct verloopt’

 

Onder g is bepaald dat een schouw kan worden gehouden teneinde een onderzoek uit te voeren naar de ervaringen met de geboden ondersteuning. Dit onderzoek vindt plaats op cliëntniveau, individueel of groepsgewijs, en kan volgen op een cliëntervaringsonderzoek. Afhankelijk van de geboden ondersteuning kan de schouw bij cliënt thuis (met diens instemming), dan wel bij de organisatie die de ondersteuning biedt, worden afgenomen. De schouw betreft uitdrukkelijk geen onderzoek naar aanleiding van een melding in het kader van de Wmo 2015. Op basis van de resultaten van een schouw kunnen vervolgacties worden bepaald, al dan niet in relatie tot andere monitoringsinstrumenten. Ook kan een schouw leiden tot een heronderzoek naar de geleverde ondersteuning.

 

Het college beschikt tevens over een meldpunt, waar signalen, zorgen en fraude kunnen worden gemeld in het kader van uitvoering van de Wmo 2015 en Jeugdwet. E.e.a. kan dan leiden tot vervolgonderzoek, al dan niet door een toezichthouder.

 

Het onder h genoemde meldpunt is operationeel onder de naam: meldpunt Zorgsignalen en Fraude Rotterdam. Zowel burgers als medewerkers van de gemeente Rotterdam kunnen melden wanneer zij zorgen of vermoedens van fraude gerelateerd aan de zorg hebben. Op basis van die signalen wordt nader onderzoek gedaan.

 

Een belangrijke manier om de doelmatigheid en rechtmatigheid van de dienstverlening te toetsen is het uitoefenen van toezicht.

Een toezichthouder heeft op grond van de wet vergaande bevoegdheden en kunnen bijvoorbeeld administraties en cliëntgegevens inzien en panden betreden.

 

In de Wmo 2015 is geregeld dat het college toezichthouders moet aanwijzen voor toezicht op de nalevering van de wet. Het gaat hierbij om de kwaliteit, doelmatigheid en rechtmatigheid.

 

In de Jeugdwet is geregeld dat de landelijke inspectie toezicht houdt op de kwaliteit van de jeugdhulp. Toezicht op de rechtmatigheid is in de Jeugdwet niet geregeld.

In onderdeel i is opgenomen dat het college ook voor de Jeugdwet toezichthouders aanwijst, die specifiek zien op de rechtmatigheid. Daarmee is voor dit toezicht de wettelijke basis gelegd.

Vanwege de leesbaarheid is in dit onderdeel ook het toezicht in het kader van de Wmo 2015 benoemd.

Artikel III

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2019, en werkt ten aanzien van artikel I, onderdelen U en V, en artikel II, onderdelen R en S terug tot en met 1 januari 2018.

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 18 oktober 2018.

De griffier,

J.M. van Midden

De voorzitter,

R.A.C.J. Simons, plv.

Toelichting

Algemene toelichting

Met deze wijziging zijn zowel een aantal inhoudelijke wijzigingen toegepast, als een aantal technische wijzigingen.

De belangrijkste wijzigen worden hieronder genoemd:

Persoonsgebonden budget

De wijzigingen met betrekking tot het persoonsgebonden budget zien met name op het voorkomen en bestrijden van misbruik en fraude. In het kader van maatregelen met betrekking tot het bewaken van de doelmatigheid en rechtmatigheid van de ondersteuning is daarom aandacht voor het meldpunt zorgfraude en de gemeentelijke toezichthouders, die behalve voor de Wmo 2015 ook een taak hebben voor het toezicht op de rechtmatigheid van jeugdhulp.

Daarnaast is in de toelichting extra aandacht geschonken aan het zoveel mogelijk voorkomen van de dubbelrol als aanbieder van zorg en pgb-beheerder.

Nachtelijk toezicht

Voor mensen die behoren tot de cliëntgroep verstandelijk beperkten of (O)GGZ, is het mogelijk om nachtelijk toezicht te bieden. Hiervoor waren 2 soorten nachtelijk toezicht geregeld: een vaste wakende wacht en een ambulante wacht, die oproepbaar is als hulp nodig is. Gebleken is, dat er behoefte bestaat aan een tussenvorm: een slaapwacht. Dat is met deze wijziging geregeld.

Verhuizen of aanpassing woning

Met deze wijziging wordt het primaat van verhuizen verlaten. In een totaalplaatje wordt bekeken wat de beste compensatie voor cliënt biedt. Indien zowel verhuizen als aanpassing van de woning een goede compensatie biedt, wordt gekozen voor de goedkoopste oplossing.

 

Daarnaast is de voorzienbaarheid van de noodzaak van deze vorm van ondersteuning nog slechts gekoppeld aan het rekening houden met bestaande beperkingen en belemmeringen, maar niet aan onzekere toekomstige gebeurtenissen.

HHT

In de verordening was een eigen bijdrage opgenomen voor de zogenaamde HHT-voucher, waarmee cliënten (bovenwettelijk) huishoudelijke verzorging kunnen inkopen.

Deze HHT-voucher wordt vanaf 1 januari 2019 niet meer aangeboden, waarmee de eigen bijdrage kan komen te vervallen.

Tegemoetkoming meerkosten zorg

Per 1 januari 2019 komt de tegemoetkoming meerkosten zorg (de TMZ) te vervallen. Deze financiële tegemoetkoming voor chronisch zieken en mensen met een beperking wordt vervangen door een korting op de Rotterdampolis met uitbreide dekking voor alle Rotterdammers met een laag inkomen. Deze Rotterdampolis is met name ook voor chronisch zieken en mensen met een beperking aantrekkelijk, omdat deze polis voorziet in vergoeding van een groot aantal kosten waarmee deze doelgroepen te maken (kunnen) krijgen.

Financiële maatwerkvoorziening

De Centrale Raad van Beroep heeft recentelijk bepaald dat het mogelijk is om een zogenaamde financiële maatwerkvoorziening te verstrekken voor de situatie dat een voorziening zich er niet toe leent om deze in natura te verstrekken of bij pgb. De financiële maatwerkvoorziening kan een forfaitair bedrag zijn, maar moet wel compensatie bieden aan de cliënt.

In de verordening was dit al geregeld onder de naam ‘financiële tegemoetkoming’ voor verhuiskosten. Deze term wordt nu gewijzigd in ‘financiële maatwerkvoorziening’.

De financiële maatwerkvoorziening in de verordening is vooralsnog gereserveerd voor de verhuiskostenvergoeding en een vergoeding voor eigen vervoer als CAV niet mogelijk is en ook een pgb als vervanging voor CAV ten behoeve van de aanschaf van een aangepaste eigen auto of brommobiel, of aanschaf van een gehandicaptenvoertuig niet tot de mogelijkheden behoort.

Verwerking van nieuwe wetgeving afspraken op rijksniveau

De toelichting bij de verordening is aangepast op basis van de verruimde mogelijkheden in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 om geen eigen bijdrage te vragen voor een maatwerkvoorziening.

Daarnaast is de maatwerkvoorziening voor de doventolk geschrapt, omdat deze functie niet langer wordt uitgevoerd door gemeenten, maar belegd is bij de VNG.

Crisisopvang

In verband met nieuwe keuzes voor de uitvoering van de crisisopvang slachtoffers huiselijk geweld, zijn nieuwe bepalingen opgenomen of bestaande gewijzigd.

Het gaat vooral om de volgende onderwerpen:

  • De toegang tot de crisisopvang: de rol die Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond hierin heeft namens de gemeente Rotterdam

  • De voorwaarden waaronder iemand toegang kan krijgen tot deze vorm van crisisopvang;

  • De maximale duur van de crisisopvang (8 weken, te verlengen met maximaal 4 weken);

  • De bescherming, veiligheid en ondersteuning die iemand in de crisisopvang kan worden geboden;

  • De vrijstelling voor het betalen van een eigen bijdrage;

Ten aanzien van de eigen bijdrage is in het verlengde hiervan opgenomen dat voor andere vormen van crisisopvang evenmin een eigen bijdrage verschuldigd is.

Het college kan beslissen dat cliënt een redelijke bijdrage in de algemeen gebruikelijke kosten, zoals voor voeding, consumpties en kosten van de was verschuldigd is. De basis daarvoor ligt in artikel 4.1.1.

Technische wijzigingen

De technische wijzigingen betreffen vooral:

  • Toevoeging van een aantal definities;

  • Verduidelijkingen in de verordening, met name de toelichting;

  • Het opheffen van inconsequenties zowel tussen artikelen in de verordening als tussen beleidsregels en verordening;

  • Het corrigeren van omissies, zoals bijvoorbeeld dat onder de overige voorzieningen in het kader van de Jeugdwet ook ambulante opvoedondersteuning in een onderwijssetting valt;

  • Het verplaatsen van onderdelen die in de verordening zijn opgenomen naar de beleidsregels, omdat het om collegebevoegdheden gaat en niet om onderwerpen die bij verordening moeten worden uitgewerkt. Te denken valt bijvoorbeeld aan de toegangscriteria voor het persoonsgebonden budget.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1

Artikel I, onder A en artikel II, onder A

In de begrippenlijst is een aantal definities opgenomen die niet in de wet zijn opgenomen.

De begrippen worden in artikel II, onder A verder toegelicht en zijn van belang voor een juiste uitleg van deze verordening.

Het gaat om de begrippen:

  • Crisisopvang slachtoffers huiselijk geweld;

  • Financiële maatwerkvoorziening;

  • (O)GGZ;

  • Verstandelijk beperkten.

Artikel 1.3

Artikel I, onder B en Artikel II, onder B

In de verordening was een ruime bevoegdheid voor het college opgenomen om nadere regels te stellen. Met deze wijziging wordt deze bevoegdheid beperkt tot de onderwerpen die in dit artikel zijn opgenomen.

Het college heeft daarnaast op grond van de Algemene wet bestuursrecht de bevoegdheid om beleidsregels vast te stellen. Om die reden is dat uit artikel 1.3 gehaald.

Artikel 2.1

Artikel I, onder C en artikel II, onder C

Met deze wijziging is verduidelijkt dat ook ambulante opvoedhulp in een onderwijssetting een overige voorziening is.

Artikel 2.3

Artikel I, onder D

Met deze wijziging wordt duidelijk gemaakt dat het gaat om gebruikelijke of bovengebruikelijke hulp, als het gaat om het aanspreken van de eigen kracht. Hiermee wordt een parallel getrokken met gebruikelijke hulp en mantelzorg in de zin van de Wmo 2015.

Artikel 3.1.2

Artikel I, onder E

In het vierde lid waren drie treden opgenomen. Gebleken is, dat dit er ten aanzien van sommige ondersteuningselementen in het kader van de jeugdzorg meer zijn. Om die reden is het vierde lid aangepast.

Artikel 3.2.1

Artikel I, onder F en artikel II, onder D

In het derde lid waren drie treden opgenomen. Gebleken is, dat dit er ten aanzien van sommige resultaatgebieden in het kader van maatschappelijke ondersteuning meer zijn. Om die reden is het derde lid aangepast.

 

Er is een vierde lid ingevoegd, waarin de crisisopvang slachtoffers huiselijk geweld is opgenomen. Deze crisisopvang vindt niet plaats op basis van een arrangement met resultaatgebieden. Er wordt een veilige verblijfplaats op een geheim adres geboden en daarnaast de ondersteuning die cliënt behoeft om de basis op orde te krijgen en zo snel mogelijk de crisisopvang te kunnen verlaten.

Artikel 3.2.2

Artikel I, onder G en artikel II, onder E

Omdat er naast een maatwerkvoorziening ook een financiële maatwerkvoorziening is geïntroduceerd, is ‘in natura’ ingevoegd in de bestaande tekst.

Artikel 3.2.3

Artikel I, onder H en artikel II, onder F

Dit artikel gaat over een maatwerkvoorziening. Ten onrechte was in onder e ook een verwijzing naar het pgb gemaakt. Dit is met deze wijziging hersteld.

Artikel 3.2.10

Artikel I, onder I en artikel II, onder G

In het tweede lid is een tussenvorm voor nachtelijk toezicht geïntroduceerd: de slaapwacht. Deze slaapwacht verblijft in de instelling en kan direct optreden als er iets aan de hand is met een cliënt.

 

In het nieuwe vierde lid is aansluiting gezocht bij de afspraken die de VNG en centrumgemeenten zijn overeengekomen ten aanzien van de landelijke toegankelijkheid van opvangvoorzieningen.

Artikel 3.2.12

Artikel I onder J en Artikel II, onder H

Dit artikel ging oorspronkelijk over de doventolk.

Per 1 januari 2018 valt de doventolk onder de verantwoordelijkheid van de VNG, die daarvoor ook een eigen regeling heeft opgesteld. Gemeenten hebben geen verantwoordelijkheid meer voor die functie. Om deze reden is de doventolk als maatwerkvoorziening geschrapt.

 

Op deze plek is een artikel opgenomen over de aanvullende criteria voor de maatwerkvoorziening crisisopvang huiselijk geweld.

Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond stelt namens het college vast of er noodzaak bestaand cliënt en de eventueel meekomende kinderen in de crisisopvang toe te laten.

De cumulatieve criteria om toegelaten te worden tot de crisisopvang zijn vermeld in het tweede lid:

  • Cliënt heeft de thuissituatie verlaten;

  • Dit is gebeurd in verband met risico’s voor de eigen veiligheid als gevolg van huiselijk geweld; en

  • Cliënt heeft geen mogelijkheden om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen netwerk of interventie van derden, een veilige situatie te creëren of in alternatieve huisvesting te voorzien.

In de crisisopvang kunnen ook de meekomende kinderen worden opgevangen.

De crisisopvang is in principe bestemd voor een periode van maximaal 8 weken. In deze periode wordt eraan gewerkt de basis op orde te krijgen en te werken aan een volgende stap voor cliënt en de eventuele meekomende kinderen. Deze stap kan een vorm van opvang zijn of zelfstandige huisvesting, al dan niet met ondersteuning in het kader van de Wmo 2015 en/of Jeugdwet.

Als het niet mogelijk is om die volgende stap binnen 8 weken te maken, dan kan de crisisopvang met maximaal 4 weken worden verlengd.

Artikel 3.2.13

Artikel I, onder K en artikel II, onder I

Dit artikel is in zijn geheel herschreven. Een groot aantal bepalingen is ongewijzigd, doch op sommige punten wel verduidelijkt.

De wijzigingen hebben voornamelijk betrekking op:

  • De vaststelling van het aantal ritten. Gebleken is dat veel cliënten niet het maximum aantal van 312 ritten gebruiken. Om die reden wordt gewerkt met een basis aantal van 20 ritten en een individueel bepaalde aanvulling tot maximaal 312 ritten.

  • Omdat cliënten niet altijd gebruik maken van het CAV, terwijl zij wel beschikken over een pasje, is in het zesde lid bepaald dat het pasje automatisch vervalt als een cliënt gedurende 2 jaar geen gebruik maakt van het CAV. Op deze wijze wordt voorkomen dat de vervoerder wordt betaald voor vervoer dat niet wordt geleverd.

In het dertiende en veertiende lid is de financiële maatwerkvoorziening opgenomen voor de zeer bijzondere situatie dat een cliënt geen gebruik kan maken van het CAV en ook niet van een pgb, als alternatief voor het CAV, dat hij kan bestemmen voor de aanschaf van een gehandicaptenvoertuig, of de aanpassing van de eigen personenauto of brommobiel (twaalfde lid).

De hoogte van deze financiële maatwerkvoorziening wordt vastgesteld aan de hand van een trede-indeling.

Artikel 3.2.15

Artikel I, onder L en artikel II, onder J

Met de wijziging van dit artikel is het primaat van verhuizing niet langer opgenomen: als een cliënt belemmeringen ondervindt in het normale gebruik van de woning wordt gekeken naar wat de meest adequate oplossing is voor cliënt: de woning aanpassen of verhuizen. Deze afweging vindt plaats op een groot aantal punten, zoals:

  • De wens van cliënt.

  • In hoeverre er op korte termijn een passende alternatieve woning beschikbaar is.

  • Of aanpassing van de eigen woning ook duurzaam kan geschieden. Met andere woorden: kan cliënt hier dan ook voor langere tijd blijven wonen, ook als de situatie verslechtert? Maar ook: is een aanpassing mogelijk in relatie tot de belemmeringen in de eigen woning.

  • De aanwezigheid van een netwerk en mantelzorg in de buurt van de huidige of nieuwe woning.

  • De kosten van beide maatregelen.

Als een verhuizing de meest adequate oplossing is, kan cliënt in aanmerking komen voor een financiële maatwerkvoorziening voor de verhuizing.

Artikel 3.4.1

Artikel I, onder M en artikel II, onder K

Met de toevoeging van het woordje ‘en’ in de aanhef van het tweede lid, In het derde lid stonden de criteria opgenomen wanneer het college een cliënt in staat achtte de aan een pgb verbonden taken verantwoord te kunnen uitvoeren.

Dit lid is in de verordening komen te vervallen en wordt verplaatst naar de beleidsregels. Immers, het betreft hier een collegebevoegdheid, als uitwerking van hetgeen hierover in de Wmo 2015 en Jeugdwet is opgenomen. Deze bepaling valt niet onder de bevoegdheid van de gemeenteraad om bij verordening te regelen.

Artikel 3.4.2

Artikel I, onder N en artikel II, onder L

Met deze wijziging wordt de mogelijkheid om binnen een resultaatgebied òf het tarief voor professionele ondersteuning òf het tarief voor ondersteuning binnen het informele circuit te hanteren, beperkt tot de Wmo 2015.

Binnen de Jeugdwet kan het wenselijk zijn om beide tarieven binnen een resultaatgebied te hanteren.

Artikel 3.4.3

Artikel I, onder O en artikel II, onder M

In het eerste lid is geregeld dat het college het pgb-tarief op hele euro’s kan afronden.

 

In het derde lid was opgenomen dat het college t.a.v. professionele ondersteuning waar mogelijk aansluit bij de kwaliteitscriteria die minimaal worden gesteld aan gecontracteerde aanbieders.

Dit is onwenselijk, omdat de kwaliteit van de professionele ondersteuning bij ondersteuning in natura en bij ondersteuning via een pgb gelijk moet zijn. Daarom is ‘waar mogelijk’ vervallen.

De formulering van het vierde lid is verbeterd. Het betreft hier dus alleen een technische wijziging.

 

In het nieuwe achtste lid is opgenomen dat het college een pgb-budget verlaagt met inachtneming van een redelijke overgangstermijn.

Door de koppeling van de pgb-budgetten aan de tarieven van zorg in natura, worden bij een verlaging van de tarieven zorg in natura ook de pgb-budgetten verlaagd.

Om cliënten in de gelegenheid te stellen in deze gevallen nieuwe afspraken te maken met hun zorgaanbieder, gebeurt een dergelijke verlaging alleen met inachtneming van een redelijke overgangstermijn.

Hetzelfde geldt als cliënt na een heronderzoek blijkt op minder ondersteuning aanspraak te hoeven maken. Ook dan wordt het pgb-budget met inachtneming van een redelijke termijn verlaagd.

Bij fraude of niet-besteding van het pgb-budget wordt een dergelijke termijn niet in acht genomen.

Artikel 3.4.4

Artikel I, onder P

In het tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 2o was een informeel tarief opgenomen voor vervangende opvoeding. In artikel 3.4.2 is echter opgenomen dat een informeel pgb voor dit doel niet mogelijk is. Daarmee kan dit informele tarief komen te vervallen.

Artikel 3.4.5

Artikel I, onder Q en artikel II, onder N

Met de nieuwe titel wordt deze vorm van vervoer onderscheiden van het sociaal/recreatief vervoer, dat in artikel 3.2.13 is geregeld;

Er wordt onderscheid gemaakt tussen een formeel tarief, waarbij het vervoer gebeurt met een professionele vervoerdr. Het informele tarief is aan de orde als het vervoer wordt verzorgd door iemand uit het eigen netwerk.

Het tweede lid van het oorspronkelijke artikel is vervallen, omdat dit zag op sociaal/recreatief vervoer.

Artikel 3.6.2

Artikel I, onder R en artikel II, onder O

Zoals ook in de algemene toelichting is aangegeven, vervalt per 1 januari 2019 de tegemoetkoming meerkosten zorg. In plaats daarvan kan deze doelgroep in aanmerking komen voor een korting via de bijzondere bijstand op de Rotterdampolis, de Rotterdamse collectieve ziektekostenverzekering.

Artikel 4.1.2

Artikel I, onder S en artikel II, onder P

Aangezien de voucherregeling per 1 januari 2019 komt te vervallen, vervalt ook de eigen bijdrage die hiervoor verschuldigd is.

Artikel 4.1.3

Artikel I, onder T en artikel II, onder Q

Met deze wijziging is geregeld dat er geen eigen bijdrage verschuldigd is voor crisisopvang. Dit geldt zowel voor crisisopvang voor slachtoffers huiselijk geweld, als voor overige crisisopvang (volwassenen en jongeren).

Ook voor andere soorten spoedondersteuning, die wordt verstrekt op grond van artikel 2.7, is geen eigen bijdrage verschuldigd.

Daarnaast is in onderdeel g opgenomen dat voor de financiële maatwerkvoorziening geen eigen bijdrage is verschuldigd.

Artikel 4.1.5

Artikel I, onder U en artikel II, onder R

In deze verordening wordt niet gewerkt met de wettelijke termen ‘beschermd wonen’ of ‘opvang’. Ten aanzien van opvang moet worden bepaald wie de eigen bijdrage vaststelt en int.

Daarom is in het nieuwe vijfde lid ten overvloede bepaald dat indien er sprake is van ondersteuning voor nachtelijk toezicht en/of huisvesting, het CAK de eigen bijdrage vaststelt en int.

Artikel 5.5.7

Artikel I, onder V en artikel II, onder S

De titel is gewijzigd, om duidelijk te maken dat het niet alleen maar gaat om maatregelen in het kader van tegengaan oneigenlijk gebruik, maar om zowel rechtmatigheid als doelmatigheid.

Aan het artikel zijn drie nieuwe onderdelen toegevoegd:

  • De schouw (onderdeel g), waarbij onderzoek wordt verricht naar de ervaringen met en de uitvoering van de geboden ondersteuning.

  • De instelling van een meldpunt waar zorgen en signalen en fraude kunnen worden gemeld in het kader van zowel de Wmo 2015 als de Jeugdwet;

  • De aanwijzing van toezichthouders rechtmatigheid in het kader van de Jeugdwet. Hoewel niet strikt noodzakelijk, is voor het totaalbeeld ook de aanwijzing van toezichthouders voor de Wmo 2015 opgenomen. Met deze wijziging is een wettelijke basis gerealiseerd voor de aanwijzing van toezichthouders, maast de landelijke toezichthouders voor de Jeugdwet, die toezien op de kwaliteit van de jeugdhulp.

Artikel III

De terugwerkende kracht heeft betrekking op bepalingen waar al uitvoering aan is gegeven, doch die nog niet waren geformaliseerd.

Deze bepalingen zijn niet nadelig voor cliënten.

Dit gemeenteblad 2018, nummer 129, is uitgegeven op 25 oktober 2018 en ligt op dins-, woens- en donderdagen van 9.00 tot 13.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Wachtruimte Timmerhuis, Halvemaanpassage 1 (trap op, melden bij Informatiebalie)

(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)

Naar boven