Verordening tot eerste wijziging van de Algemene subsidieverordening Krimpenerwaard 2019

De raad van de gemeente Krimpenerwaard;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 september 2018;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

besluit vast te stellen de:

Verordening tot eerste wijziging van de Algemene subsidieverordening Krimpenerwaard 2019

Artikel I
  • A.

    In artikel 1 wordt de omschrijving van het begrip ‘eenmalige subsidie’ vervangen door:

    ‘subsidie ten behoeve van bijzondere incidentele activiteiten die niet behoren tot de reguliere bezigheden van de aanvrager en waarvoor het college slechts voor een van tevoren bepaalde tijd van maximaal vier jaar subsidie wil verstrekken.’

     

  • B.

    In artikel 5 wordt het derde lid vervangen door:

    • ‘3.

      Indien geen wijze van verdeling is bepaald in de subsidieregeling zal de jaarlijkse subsidie worden verdeeld op basis van het tendersysteem: Vertrekking van subsidie vindt plaats in volgorde van de door burgemeester en wethouders aangebrachte rangschikking, totdat het voor de betrokken subsidie vastgestelde subsidieplafond is bereikt. Bij de rangschikking van de aanvragen kennen burgemeester en wethouders punten toe aan de hand van de volgende aspecten en tot het daarbij vermelde maximum aantal:

      • i.

        maatschappelijk effect; de mate waarin de activiteiten zijn gericht op het realiseren van blijvende resultaten (max 50 punten);

      • ii.

        maatschappelijke bijdrage; de mate waarin de activiteiten bijdragen aan meerdere maatschappelijke doelen in de gemeente zoals genoemd in de subsidieregelingen (max 15 punten);

      • iii.

        efficiëntie; de mate waarin sprake is van een efficiënte inzet van de middelen in de uitvoering van de activiteiten (max 15 punten);

      • iv.

        betrokkenheid doelgroepen; de mate waarin doelgroepen zijn betrokken bij het bedenken, organiseren en uitvoeren van de activiteiten (max 10 punten);

      • v.

        samenwerking; de mate waarin de activiteiten zijn gericht op samenwerking met andere instellingen en verenigingen (max 5 punten);

      • vi.

        toekomstbestendigheid; de mate waarin de aanvrager een toekomstbestendige organisatie is (max 5 punten)

    • Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben verkregen en hun plaats in de rangschikking zodanig is dat de som van de toe te kennen maximale subsidiebedragen het subsidieplafond overstijgt, wordt de subsidie evenredig verdeeld tussen deze aanvragen met een gelijk puntenaantal, met inachtneming van het subsidieplafond.’

       

  • C.

    In artikel 10 worden het derde en het vierde lid vervangen door:

    • ‘3.

      Onverminderd de vorige leden weigeren burgemeester en wethouders de subsidie verder in ieder geval:

      • a.

        als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

      • b.

        als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;

      • c.

        als de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;

      • d.

        als de aanvrager voor het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft met een functionaris een bezoldiging als bedoeld in artikel 1.1, onder e, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector overeenkomt of is overeengekomen die hoger is dan het bedrag, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van die wet;

      • e.

        als bepaalde groepen van deelname aan de activiteiten worden uitgesloten en daarmee naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet een nuttig doel wordt gediend, zodat sprake is van ontoelaatbare discriminatie;

      • f.

        als subsidie wordt aangevraagd voor kosten van consumpties, geschenken, attenties, maaltijden en traktaties.

      • g.

        als de subsidie wordt aangevraagd voor kosten van acties en dergelijke ter verwerving van inkomsten.

    • 4.

      Onverminderd de vorige leden kunnen burgemeester en wethouders de subsidie verder in ieder geval weigeren:

      • a.

        als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd;

      • b.

        als de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

      • c.

        als de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd een politieke, godsdienstige of levensbeschouwelijke boodschap uitdragen;

      • d.

        in de bij de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen.

      • e.

        Voor zover de aanvrager van een subsidie voor een activiteit met een (jaarlijkse) begroting tot €10.000 niet minimaal 50% van de totale kosten uit andere inkomsten genereert.’

 

  • D.

    In de artikelsgewijze toelichting wordt de tekst onder artikel 1 vervangen door:

    Artikel 1. Begripsomschrijvingen

    In dit artikel is een aantal definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren regelingen. Deze definities zullen dus niet nogmaals in de verschillende subsidieregelingen opgenomen hoeven te worden. Ook kan hier niet van worden afgeweken.

     

    Onder het begrip ‘Europees steunkader’ vallen i.i.g. zowel de in dit artikel benoemde algemene groepsvrijstellingsverordeningen als de in dit artikel benoemde de-minimisverordeningen.

     

    Wat onder een subsidie moet worden verstaan, is omschreven in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Kenmerken van een subsidie zijn dat er aanspraak is op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

     

    In de begripsbepaling wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds subsidie met een incidenteel karakter en anderzijds subsidie met een meer structureel karakter; respectievelijk eenmalige subsidie en jaarlijkse subsidie.

     

    Strikt genomen is voor incidentele subsidies geen wettelijk voorschrift nodig. In artikel 4:23, vierde lid, onderdeel d Awb is neergelegd, dat in incidentele gevallen kan worden afgezien van het basisvereiste dat slechts op grond van een wettelijk voorschrift subsidie kan worden verstrekt. Die situatie doet zich voor, indien er geen beleid is dat voorziet in subsidiëring van de desbetreffende activiteiten en evenmin sprake is van een vaste bestuurspraktijk om dat soort activiteiten te subsidiëren. Deze uitzondering in de Awb is bedoeld voor gevallen, waarin zowel het aantal subsidieontvangers als het tijdvak van subsidiëring beperkt is. Een subsidie voor maximaal één jaar, maar met een groot aantal subsidieontvangers, is dus al niet meer incidenteel.

     

    Ingegeven door de wens om tot heldere regels te komen voor alle subsidiesoorten is er in de onderhavige subsidieverordening voor gekozen om ook incidentele subsidies op te nemen in de verordening onder de naam eenmalige subsidies, zodat ook deze een wettelijke grondslag hebben. Hiermee wordt bereikt, dat door de gemeente niet voor iedere incidentele subsidie een geheel nieuw regime voor de wijze van behandeling, beoordeling en aanvraag moet worden vastgesteld. De bestuurlijke en administratieve lasten worden hiermee beperkt.

     

    Het college kan evenwel altijd nog besluiten om in de subsidieverordening niet van toepassing te verklaren op een incidentele activiteit waarvoor het college subsidie wenst te verlenen indien zeer uitzonderlijke omstandigheden daartoe aanleiding geven; artikel 2 van de Verordening biedt daar immers de mogelijkheid toe. Om het verschil duidelijk te maken met de incidentele subsidie die niet op basis van een wettelijke grondslag wordt verleend, is in de verordening gekozen voor de naam eenmalige subsidie.

     

    Als uitgangspunt geldt dat slechts eenmalige subsidie wordt verstrekt voor activiteiten met een incidenteel karakter. Het college kan hiervan afwijken indien de aanvrager aantoont dat het niet mogelijk was om voor 1 juni (althans het sluiten van het aanvraagtijdvak) een jaarlijkse subsidie aan te vragen voor een startende activiteit.

     

    Daarnaast geldt als uitgangspunt dat er geen sprake is van een bijzondere activiteit indien er beleid bestaat dat voorziet in de subsidiering van de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Dus een eenmalige subsidie kan in beginsel niet worden verstrekt voor een activiteit als er een subsidieregeling op van toepassing is. Het college kan alleen afwijken van dit uitgangspunt als de activiteit niet behoort tot de reguliere bezigheden van de aanvrager. In dat geval wordt de aanvraag getoetst aan de subsidieregeling.

     

    Als er geen subsidieregeling van toepassing is op de activiteit is er in beginsel altijd sprake van een bijzondere activiteit. De activiteit mag in dat geval wel tot de reguliere bezigheden van de aanvrager behoren. De aanvraag wordt dan getoetst aan overig relevant beleid, dat niet is opgesteld met het oog op subsidieverlening, voor zover beschikbaar. Ook in dit geval is de eenmalige subsidie evenwel gebonden aan het maximale tijdvak van vier jaar.

     

    Kortom, om in aanmerking te komen voor eenmalige subsidie moet het een bijzondere activiteit betreffen; de activiteit kan ten eerste bijzonder zijn indien er geen beleid bestaat dat voorziet in de subsidiering ervan en ten tweede indien de activiteit niet behoort tot de reguliere bezigheden van de aanvrager.

     

    Omdat het soms niet reëel is om van een subsidieaanvrager te verwachten dat deze rechtspersoonlijkheid bezit wordt in de begripsbepaling verduidelijkt dat het college kan verlenen aan (een groep van) natuurlijke personen dan wel aan een rechtspersoon in oprichting; bijvoorbeeld bij een incidentele activiteit van een verder ongeorganiseerde groep buurtbewoners of bij een zeer laag subsidiebedrag. Uitgangspunt is wel, dat bij hoge subsidiebedragen (hoger dan € 5.000) en bij subsidies die meerdere jaren achtereen worden verstrekt, sprake moet zijn van rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid.’

 

  • E.

    In de artikelsgewijze toelichting wordt de tekst onder artikel 7 vervangen door:

    Artikel 7. Aanvraagtermijn

    De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen jaarlijkse en eenmalige subsidies. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid).’

 

  • F.

    In de artikelsgewijze toelichting wordt de tekst onder artikel 10 vervangen door:

    Artikel 10. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

    In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.

     

    Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstellingsverordening, waardoor het college kan volstaan met een lichte kennisgevingsprocedure. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele aanmelding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond in het eerste lid, onder a).

     

    Wat betreft de verplichte weigeringsgrond opgenomen onder b dient het volgende opgemerkt te worden. Bepaalde Europese steunkaders verbieden – als er een bevel tot terugvordering uitstaat – alleen het verlenen van staatsteun onder de betreffende verordening; niet het verlenen van subsidies in het algemeen. Door de in het eerste lid, onder b, gekozen formulering van de weigeringsgrond in combinatie met het verplichtende karakter komt het in de ASV echter neer op een – op zichzelf verdedigbare – verbreding van de weigeringsgrond tot het verlenen van subsidies in het algemeen (als er een bevel tot terugvordering uitstaat).

     

    In het tweede lid is een absolute weigeringsgrond opgenomen voor die gevallen dat overgaan tot subsidieverstrekking strijdigheid op zou leveren met een Europees steunkader omdat er dan subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het toepasselijke steunkader of omdat de betreffende subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het toepasselijke steunkader. Een onderneming wordt naar oordeel van de Europese Commissie beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Meer informatie over dit begrip is te vinden in paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren [van de Europese Commissie] voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01). Dat er sprake moet zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te voeren die zij anders – zonder de steun – niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat de steun niet mag worden verleend voordat de activiteit wordt gestart.

     

    In het derde lid zijn nog meer absolute weigeringsgronden opgenomen. Deze gelden in aanvulling op artikel 6 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob).

     

    Onder c is een weigeringsgrond opgenomen op grond waarvan het college een aanvraag weigert als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Als het college besluit over te gaan tot melding, dan wordt in verband met de standstill-verplichting de beslistermijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (zie artikel 8, vierde lid). Als de Europese Commissie besluit de voorgenomen subsidieverstrekking niet goed te keuren, dan zal het college de aanvraag alsnog weigeren (zie het eerste lid, onder a). Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.

     

    De weigeringsgrond in onderdeel f heeft onder andere betrekking op consumpties. De weigeringsgrond is bedoeld voor de consumpties in het verlengde van de activiteit en niet voor de consumpties in het verlengde van de organisatie van de activiteit: de bedrijfsvoeringskosten. Koffie en thee voor de vrijwilligers is dus wel subsidiabel. Deze uitzondering voor bedrijfsvoeringskosten heeft geen betrekking op geschenken, traktaties, attenties of maaltijden; deze kosten zijn dus ook niet subsidiabel als ze worden gemaakt in het kader van de organisatie van de activiteit.

     

    In het vierde lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht. Deze gelden in aanvulling op artikel 6 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob).

     

    Onderdeel a geeft het college de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt.

     

    Onderdeel d geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.

     

    Ten slotte legt onderdeel e organisaties de verplichting op om minimaal 50% van de kosten van activiteiten tot €10.000 te generen via inkomsten uit andere bronnen. Deze medefinanciering met eigen middelen of middelen van derden wordt ook wel cofinanciering genoemd.

     

    Indien de cofinanciering tussen de 0% en 50% van de totale kosten van de activiteiten uitmaakt, wordt de aanvraag niet per definitie volledig geweigerd. Het college kan besluiten om een subsidie te verstrekken ter hoogte van de cofinanciering; in het artikel aangeduid met de zinsnede “voor zover”. Het college zal daartoe slechts overgaan indien vaststaat dat de activiteit (eventueel in aangepast vorm) desalniettemin doorgang kan vinden.

     

    Bij een meerjarige subsidie geldt een verplichting om minimaal 50% van het totaalbedrag van de meerjarige activiteit uit andere bronnen te generen als de gemiddelde kosten per jaar lager zijn dan €10.000.

     

    De cofinanciering is ondergebracht bij de facultatieve weigeringsgronden in lid 4 omdat het college ook kan besluiten wel subsidie te verstrekken terwijl er geen (of te weinig) cofinanciering is gegeneerd door de aanvrager. Het uitgangspunt is evenwel dat er cofinanciering wordt verwacht van de aanvrager. Het college wijkt in beginsel slechts af van dat uitgangspunt indien de gemeente het initiatief neemt voor de activiteit of als met de activiteit een wettelijk taak van de gemeente wordt uitgevoerd.

     

    Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het vijfde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.

     

    Een subsidie kan ook (geweigerd en) ingetrokken worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Dit volgt rechtstreeks uit artikel 6 van die wet.’

     

 

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 31 oktober 2018.

 

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Krimpenerwaard, gehouden op dinsdag 16 oktober 2018.

de griffier,

P.A.M. Goedvolk (wnd.)

de voorzitter,

mr. R.S. Cazemier

Naar boven