Verordening de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent basisinformatie 2018

De gemeenteraad van Amsterdam

 

Gezien de voordracht van burgemeester en wethouders van 4 september 2018 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 812);

Gelet op:

  • -

    artikel 108, eerste en tweede lid, artikelen 147, 149 en 156, lid 1 van de Gemeentewet;

  • -

    artikelen 3.8 en 3.9 van de Wet basisregistratie personen;

  • -

    artikel 6 van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen;

overwegende dat het noodzakelijk is:

  • -

    de regels te harmoniseren en te vereenvoudigen door overbodige regels en dubbelingen in twee verordeningen over basis- en kernregistraties te schrappen en het beter in samenhang laten gebruiken van gegevens uit deze registraties door deze regels op te nemen in één nieuwe verordening die het hele stelsel van basisinformatie beslaat;

  • -

    de tekst in de huidige verordeningen te actualiseren, gelet op de wijziging van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen, de vaststelling van de Verordening op het lokaal bestuur in Amsterdam, het Reglement stelsel basisinformatie Amsterdam 2015 en het Instellingsbesluit Commissie naamgeving openbare ruimten;

  • -

    de bestaande praktijk vast te leggen in dit juridische kader,

Besluit:

I. vast te stellen de Verordening basisinformatie 2018

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de hierop gebaseerde regels wordt verstaan onder:

  • a.

    adresseerbaar object: een verblijfsobject, ligplaats of standplaats als bedoeld in de Wet BAG;

  • b.

    basisregistratie: verzameling gegevens waarvan bij wet is bepaald dat deze een basisregistratie vormt;

  • c.

    binnengemeentelijk orgaan: orgaan van de gemeente als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet BRP;

  • d.

    Commissie naamgeving openbare ruimten: de commissie als bedoeld in het Instellingsbesluit Commissie naamgeving openbare ruimten (Gemeenteblad 2013, Afd. 3B, nr. 142);

  • e.

    Commissie Persoonsgegevens Amsterdam: de door het college ingestelde adviescommissie bij zijn besluit van 8 november 2011 (Gemeenteblad 2011, Afd. 3B, nr. 132)

  • f.

    ligplaats: door het college als zodanig aangewezen plaats als bedoeld in artikel 1, onder g, van de Wet BAG;

  • g.

    naambord: bord met een of meer door de gemeenteraad of het college toegekende namen aan een woonplaats, stadsdeel, wijk, buurt of openbare ruimte;

  • h.

    nummeraanduiding: door het college als zodanig toegekende aanduiding als bedoeld in artikel 1, onder h, van de Wet BAG;

  • i.

    nummerbord: bord dat voorzien is van een of meer nummeraanduidingen als bedoeld onder h;

  • j.

    openbare ruimte: buitenruimte als bedoeld in artikel 1, onder j, van de Wet BAG;

  • k.

    pand: zelfstandige eenheid als bedoeld in artikel 1, onder k, van de Wet BAG;

  • l.

    peilmerk: bout voor het verrichten van NAP-hoogtemetingen of het bewaken van zakkingen voor de Registratie meetbouten;

  • m.

    product: een extractie naar een bepaalde vorm uit het stelsel van basisinformatie;

  • n.

    registratie: basis- of kernregistratie;

  • o.

    Registratie normaal Amsterdams peil (NAP): een verdichting van het landelijke referentiestelsel van hoogtepunten in het landschap, met als doel het optimaal onderhouden en beschikbaar stellen van het NAP;

  • p.

    standplaats: door het college als zodanig aangewezen terrein of gedeelte daarvan als bedoeld in artikel 1, onder l, van de Wet BAG;

  • q.

    stelsel van basisinformatie: geheel van basis- en kernregistraties en hun onderlinge samenhang en de daarbij behorende voorzieningen;

  • r.

    verblijfsobject: eenheid van gebruik als bedoeld in artikel 1, onder m, van de Wet BAG;

  • s.

    woonplaats: gedeelte van het grondgebied van de gemeente als bedoeld in artikel 1, onder n, van de Wet BAG.

Artikel 2 Het beschikbaar stellen van producten en diensten

Als andere regelgeving zich er niet tegen verzet, stelt het college producten en diensten uit de registraties aan eenieder beschikbaar, overeenkomstig de kwaliteitsnormen zoals het college die heeft voorgeschreven, al dan niet tegen een kostendekkend tarief.

Hoofdstuk 2: Basisregistratie personen

Artikel 3 Verstrekking aan binnengemeentelijke organen

  • 1.

    Het college kan besluiten om aan een binnengemeentelijk orgaan de verstrekking van gegevens uit de BRP toe te staan met inachtneming van artikel 3.8 van de Wet BRP.

  • 2.

    Het college gaat hiertoe niet over dan nadat van dit binnengemeentelijke orgaan een opgave is ontvangen waarin de taken zijn beschreven waaruait de noodzaak blijkt dat dit orgaan over gegevens uit de BRP kan beschikken.

  • 3.

    Het college kan besluiten dat een binnengemeentelijk orgaan rechtstreeks toegang krijgt tot de BRP vanwege de schaal van de afname van gegevens of de doelmatigheid.

Artikel 4 Verstrekking aan derden

  • 1.

    Het college kan aan een derde gegevens verstrekken met inachtneming van artikel 3.9 van de Wet BRP.

  • 2.

    Het college beslist hierover binnen vier weken na ontvangst van een daartoe strekkend verzoek.

Artikel 5 Nadere regels

Het college stelt nadere regels met betrekking tot:

  • a.

    de verstrekking van gegevens aan binnengemeentelijke organen;

  • b.

    de verstrekking van gegevens aan derden.

Artikel 6 Commissie Persoonsgegevens Amsterdam

  • 1.

    Voordat het college een besluit neemt als bedoeld in artikel 3 of artikel 4 of de regels stelt als bedoeld in artikel 5, vraagt het advies aan de Commissie Persoonsgegevens Amsterdam. Het college besluit conform dit advies, tenzij er zwaarwichtige redenen zijn dat niet te doen.

  • 2.

    De Commissie Persoonsgegevens Amsterdam adviseert over de naleving van de regels als bedoeld in artikel 5.

Hoofdstuk 3: Basisregistratie adressen en gebouwen

Artikel 7 Vaststellen, indelen en toekennen

  • 1.

    Het college:

    • a.

      deelt het grondgebied van de gemeente in in een of meer woonplaatsen, en kent daaraan namen toe;

    • b.

      stelt de openbare ruimten vast, kent namen daaraan toe en kent nummeraanduidingen toe aan de op het grondgebied van de gemeente gelegen verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen;

    • c.

      stelt de standplaatsen en ligplaatsen, en de afbakening van panden, verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen vast.

  • 2.

    Voordat het college een naam toekent aan een woonplaats als bedoeld in het eerste lid, onder a, een openbare ruimte als bedoeld in het eerste lid, onder b, vraagt het advies aan de Commissie naamgeving openbare ruimten.

  • 3.

    Onder vaststellen, indelen en toekennen, als bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken daarvan.

Artikel 8 Naamborden aanbrengen

  • 1.

    Het college draagt er zorg voor dat naamborden zichtbaar en in voldoende aantallen ter plaatse worden aangebracht.

  • 2.

    Als het college het nodig oordeelt dat naamborden aan een bouwwerk of op een terrein worden aangebracht, laat de rechthebbende op dit bouwwerk of terrein toe dat de hier bedoelde borden vanwege of op verzoek en overeenkomstig de aanwijzingen van het college worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 3.

    Als het college het noodzakelijk acht om een naambord waarop de vervallen naam is doorgehaald, naast het naambord met de nieuwe naam te handhaven, zal de rechthebbende dit toelaten, als het college daaraan een termijn van niet langer dan een jaar heeft verbonden.

  • 4.

    De rechthebbende draagt er zorg voor dat de naamborden vanaf de openbare weg duidelijk leesbaar blijven.

  • 5.

    Het is verboden om zonder toestemming van het college namen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a en b, toe te kennen door deze op vanaf de openbare weg zichtbare wijze aan te brengen, anders dan op grond van het eerste tot en met het vierde lid.

Artikel 9 Nummerborden aanbrengen

  • 1.

    Tenzij het college anders heeft besloten, zorgt de rechthebbende op een adresseerbaar object er voor dat nummerborden vanwege of op verzoek en overeenkomstig de aanwijzingen van het college worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    De rechthebbende brengt de nummerborden binnen vier weken na kennisgeving van het besluit van het college aan.

  • 3.

    Als een adresseerbaar object nog niet in gebruik is, brengt de rechthebbende het nummerbord aan binnen vier weken na de melding gebruiksgereed.

  • 4.

    Het college kan de in het tweede en derde lid genoemde termijnen verlengen.

  • 5.

    Als het college heeft besloten om een nummerbord waarop de vervallen nummeraanduiding is doorgehaald, naast het nummerbord met de nieuwe nummeraanduiding te handhaven, zal de rechthebbende dit toelaten of uitvoeren, als het college daaraan een termijn van niet langer dan een jaar heeft verbonden.

  • 6.

    De nummerborden worden op een zodanige wijze aangebracht dat deze vanaf de openbare weg duidelijk zichtbaar zijn.

  • 7.

    Het is verboden aan een pand of verblijfsobject of stand- of ligplaats een nummer toe te kennen door dit op vanaf de openbare weg zichtbare wijze aan te brengen, anders dan op grond van het eerste tot en met het zesde lid.

Hoofdstuk 4: Registratie gebieden

Artikel 10 Indelen in, toekennen namen aan en afbakenen wijken en buurten

  • 1.

    Het college:

    • a.

      deelt het grondgebied van de gemeente in in wijken en buurten, en kent daaraan namen toe;

    • b.

      stelt de afbakening van wijken en buurten vast.

  • 2.

    Voordat het college een naam toekent aan een wijk of buurt, vraagt het advies aan de Commissie naamgeving openbare ruimten als bedoeld in artikel 7.

  • 3.

    Onder indelen en toekennen, als bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken daarvan.

Hoofdstuk 5: Registraties NAP en meetbouten

Artikel 11 Gedoogplicht peilmerken

  • 1.

    Als het college het nodig vindt dat peilmerken aan een bouwwerk of gebouw worden aangebracht, laat de rechthebbende op dit bouwwerk of gebouw toe dat de hier bedoelde merken vanwege of op verzoek en overeenkomstig de aanwijzingen van het college worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    De rechthebbende laat toe dat peilmerken worden gebruikt voor het uitvoeren van metingen door of in opdracht van het college.

Hoofdstuk 6: Slotbepalingen

Artikel 12 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Namen en nummeraanduidingen die zijn toegekend en naam- en nummerborden die zijn aangebracht op grond van de Verordening op de vastgoedregistratie Amsterdam 2011, behouden na het in werking treden van deze verordening hun rechtskracht.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het college besluiten dat een naam- of nummerbord aangebracht op grond van de in het eerste lid genoemde bepaling, binnen een door het college te bepalen termijn moet worden vervangen door een naam- of nummerbord dat voldoet aan de bij of krachtens deze verordening gestelde voorschriften.

  • 3.

    Bij het wijzigen van een naam of nummeraanduiding, als bedoeld in artikel 7, derde lid, mogen zowel de oude en de nieuwe naam als de oude en de nieuwe nummeraanduiding gedurende een jaar na het besluit op grond van het tweede lid, worden gebruikt op een nader door het college te bepalen wijze.

II. in te trekken

  • de Verordening verstrekking persoonsgegevens BRP (Gemeenteblad 2014, afd. 3A, nr. 273/923)

  • de Verordening op de vastgoedregistratie Amsterdam 2011 (Gemeenteblad 2011, afd. 3A, nr. 62/278; als gewijzigd bij Gemeenteblad 2013, afdeling 3A, nr. 185/753);

III. te bepalen

dat deze beslispunten in werking treden de dag na publicatie in afdeling 3A van het Gemeenteblad.

IV. kennis te nemen

van de Toelichting op de Verordening basisinformatie 2018.

 

Aldus besloten door de gemeenteraad voornoemd

in zijn vergadering op 10 oktober 2018.

De voorzitter

Femke Halsema

De raadsgriffier

Marijke Pe

Toelichting op de Verordening basisinformatie 2018  

Algemene toelichting

 

Inleiding

Op 20 december 2011 heeft het college de directeur Basisinformatie aangewezen als beheerder van het stelsel van basisinformatie (‘stelselbeheerder’). Basisinformatie bestaat uit informatie uit basis- en kernregistraties. Deze informatie voorziet gemeentelijke processen van basisgegevens zoals naam, adres, woonplaats, percelen en geografisch kaartmateriaal. De stelselbeheerder is verantwoordelijk voor een functionerend stelsel van basisinformatie, dat beschikbaar is voor gebruik voor de vervulling van gemeentelijke taken.

Op 15 januari 2013 heeft het college het Hoofdlijnenplan Basisinformatie vastgesteld (BD2013-000220). Dit plan is een nadere uitwerking van het collegebesluit van 20 december 2011. In het Hoofdlijnenplan Basisinformatie zijn de prioriteiten voor het stelsel van basisinformatie voor de komende jaren opgenomen, waaronder de invulling van een aantal randvoorwaarden. Eén van de randvoorwaarden is het opstellen van een juridisch kader voor het stelsel van basisinformatie. Ten eerste heeft het college daartoe een Reglement stelsel basisinformatie Amsterdam 2015 vastgesteld op 30 juni 2015 (Gemeenteblad 2015, Afd. 3B, nr. 148). Ten tweede is het voorstel nu de bestaande twee verordeningen te vervangen door één verordening om het hele stelsel van basisinformatie te beslaan en om dubbelingen te voorkomen. Hiermee wordt tegelijkertijd de inhoud geactualiseerd.

De verordening regelt zaken die de burger raken en de delegatie van bevoegdheden aan het college. Denk bijvoorbeeld aan het beschikbaar stellen van producten en diensten door de gemeente aan burgers en bedrijven in het gemeentelijke dataportaal City Data, als andere regelgeving zich daar niet tegen verzet. Met het Reglement basisinformatie 2018 regelt het college de ambtelijke organisatie van de gemeente op grond van de delegatie door de gemeenteraad en op grond van artikel 160 van de Gemeentewet.

 

Waarom basisinformatie?

Het stelsel van basisinformatie wordt gevormd door basis- en kernregistraties in hun onderlinge samenhang, waarin gegevens zijn vastgelegd over onder andere personen, bedrijven, adressen, gebouwen, percelen, WOZ-waarde en locatiegegevens. De bedoeling van het stelsel is dat de overheid de gegevens volgens vastgestelde standaarden registreert en dat de gehele overheid deze gegevens gebruikt voor publieke taken. Hierdoor is het mogelijk om gegevens onderling met elkaar te koppelen en uit te wisselen, met als gevolg dat publieke taken beter worden uitgevoerd. Door gebruik te maken van het stelsel werkt de gemeente als 1 Amsterdam met dezelfde gegevens. Burgers en bedrijven worden administratief ontlast en de gemeente kan een betere dienstverlening leveren. Door eenmalige inwinning en meervoudig gebruik, hét kenmerk van basisinformatie (nader uitgewerkt in het Reglement basisinformatie 2018), hoeven burgers en bedrijven niet keer op keer lastig gevallen te worden met dezelfde vragen. Ondernemers hoeven bijvoorbeeld geen uittreksel van de Kamer van Koophandel meer op te vragen ten behoeve van een vergunningaanvraag. Verder worden dezelfde gegevens niet meer op verschillende plekken bijgehouden of verstrekt, wat van maatschappelijke betekenis is vanwege de voorkoming van fraude van onder meer sociale voorzieningen. Daarbij levert het voor de gemeente een efficiëntere bedrijfsvoering op.

 

Kwaliteit van gegevens

Gegevens moeten betrouwbaar en actueel zijn en eenvoudig uitgewisseld kunnen worden tussen overheden onderling en overheid, burgers en bedrijven.

Bij de uitvoering van publieke taken zijn bestuursorganen verplicht om gebruik te maken van gegevens uit een basisregistratie. Ook zijn zij verplicht om, bij ‘gerede twijfel’ over de juistheid van een gegeven uit die registratie dit terug te melden aan de ‘registratiehouder’. Vanwege deze terugmeldplicht gaat de kwaliteit van de gegevens omhoog, waardoor bestuursorganen des te meer gestimuleerd worden om van dezelfde gegevens gebruik te maken. Ook burgers kunnen terugmeldingen (correctieverzoeken) doen. Bijvoorbeeld door aan te geven dat een persoon niet op een adres woonachtig is, of door het melden van een registratiefout in de BAG. Voor het geval burgers onverhoopt in de problemen komen door fouten in de keten van gegevensuitwisseling, heeft de gemeente een Gemeentelijk Meldpunt Ketenfouten ingericht. Ketenfouten zijn inhoudelijke fouten in een basis- of kernregistratie die ver doorwerken binnen de overheid en die het Meldpunt integraal afhandelt.

Het ‘zelfreinigend vermogen’ van basisinformatie zoals hierboven beschreven geeft ons een betrouwbaarder beeld van de werkelijkheid. Dit is essentieel voor een goede dienstverlening aan burgers en bedrijven. Bijvoorbeeld om een identiteitsbewijs te maken, om te weten wie mag stemmen, of recht heeft op toeslagen. Het gebruik van de juiste gegevens kan zelfs van levensbelang zijn, bijvoorbeeld om iemand te waarschuwen of op te sporen in het geval van een ramp.

 

Basisregistraties, kernregistraties, plusgegevens

De landelijke wetgever heeft hiertoe basisregistraties aangewezen waarvoor een minister als registratiehouder is aangewezen. Een ‘basisregistratie’ is een verzameling gegevens waarvan bij wet is bepaald dat deze een basisregistratie vormt.

Als bij het vervullen van verschillende gemeentelijke taken behoefte is aan gegevens uit een andere registratie dan een basisregistratie, kan het college deze registratie aanwijzen als kernregistratie. Landelijke wetgeving bepaalt de gebruiks- en terugmeldplicht inzake authentieke gegevens van de basisregistraties; het college doet dit voor de kernregistraties en de plusgegevens (artikelen 9, 10 en 11 van het Reglement basisinformatie 2018).

‘Plusgegevens’, zoals ‘verdieping toegang’, bovenop de gegevens die deel uitmaken van de Basisregistratie adressen en gebouwen (BAG), zijn een vorm van kernregistraties. Ze heten plusgegevens, omdat ze niet op zich zelf staan als een eigen registratie, maar altijd aanvullend zijn op een basisregistratie.

 

Waarvan is de gemeente bronhouder en verstrekker?

Het college houdt:

  • de Basisregistratie personen (BRP), de Basisregistratie adressen en gebouwen (BAG), de Basisregistratie waarde onroerende zaken (WOZ), de Basisregistratie grootschalige topografie (BGT), de Basisregistratie ondergrond (BRO) en de Gemeentelijke beperkingenregistratie bij op grond van medebewind (vordering door het Rijk; artikel 108, tweede lid, van de Gemeentewet). Hieronder vallen ook de gegevens die de gemeente verplicht is om te leveren aan het Centraal bureau voor de statistiek (CBS) voor het verkrijgen van subsidies uit het Besluit Locatiegebonden Subsidies 2005 en een bijdrage uit het Gemeentefonds.

  • andere registraties bij op grond van autonomie (artikel 108, eerste lid, van de Gemeentewet), omdat de daarin voorkomende gegevens noodzakelijk zijn voor het vervullen van verschillende gemeentelijke taken zoals het vaststellen van ruimtelijke plannen en het verlenen van omgevingsvergunningen. 

Daarnaast verspreidt het college basis- en kernregistraties onder organisaties voor het vervullen van deze gemeentelijke taken.

 

 

Deze verordening sluit aan op de wetten waarmee de registraties zijn vastgesteld, opdat de verordening daarmee niet in strijd is of kan komen (artikelen 121 en 122 van de Gemeentewet).

 

Toelichting per artikel

Artikel 1 Begripsbepalingen

De definities zijn ter wille van de leesbaarheid alfabetisch gerangschikt.

 

Artikel 2 Het beschikbaar stellen van producten en diensten

Voor de voorwaarden waaronder producten en diensten uit de registraties beschikbaar worden gesteld, zie amsterdam.nl/stelselpedia.

Artikel 5 van het Reglement basisinformatie 2018 regelt wijze van beschikbaarstelling.

 

Artikel 3 Verstrekking aan binnengemeentelijke organen

Binnengemeentelijke organen hebben op grond van artikel 3.5 van de Wet BRP recht op gegevens uit de BRP voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun taak. Deze verstrekking kan plaatsvinden door elk college. Hoewel dit nu wettelijk geregeld is, zal deze plaatsonafhankelijke verstrekking in de praktijk pas plaatsvinden als alle gemeenten zijn aangesloten op het nieuwe landelijke BRP-stelsel. Artikel 3.8 van de Wet BRP biedt de mogelijkheid om bij of krachtens gemeentelijke verordening nadere regels te stellen over de verstrekking van persoonsgegevens aan binnengemeentelijke organen voor zover het de eigen inwoners betreft. Bij deze verordening delegeert de gemeenteraad deze bevoegdheid aan het college.

 

Artikel 4 Verstrekking aan derden

Op verzoek van een derde kan het college slechts gegevens verstrekken aan hem over ingezetenen van de gemeente voor zover daarin is voorzien bij gemeentelijke verordening. De verstrekking kan voorts uitsluitend plaatsvinden in twee gevallen. Ten eerste is gegevensverstrekking toegestaan indien de derde voorafgaande schriftelijke toestemming heeft van de ingeschrevene over wie gegevens worden verstrekt. Op de tweede plaats kunnen gegevens aan een derde worden verstrekt ten behoeve van door deze verrichte werkzaamheden met een gewichtig maatschappelijk belang voor de gemeente. De aanwijzing van de werkzaamheden geschiedt bij gemeentelijke verordening. Bij verordening worden de categorieën van derden die voor de verstrekking in aanmerking komen bepaald (artikel 3.9 van de Wet BRP). Bij deze verordening delegeert de gemeenteraad deze bevoegdheden aan het college.

 

Artikel 5 Nadere regels

In dit artikel geeft de gemeenteraad opdracht aan het college om de uitgangspunten en de kaders die zijn vermeld in de artikelen 3 en 4 nader uit te werken. Deze uitwerking vindt zijn beslag in het Reglement basisinformatie 2018.

 

Artikel 6 Commissie Persoonsgegevens Amsterdam

De gemeente Amsterdam hecht grote waarde aan het zorgvuldig omgaan met gegevens. Om verantwoord gebruik van persoonsgegevens te waarborgen heeft het college een onafhankelijke commissie ingesteld, de Commissie Persoonsgegevens Amsterdam (CPA; zie artikel 1, onder e, van deze verordening).

De CPA adviseert over het beleid inzake de bescherming van de persoonsgegevens van de gemeente en de uitvoering daarvan. Daarnaast adviseert de commissie de ambtelijke organisatie bij complexe en/of politiek gevoelige kwesties rondom persoonsgegevens. 1 De CPA signaleert wat er binnen de gemeente speelt op het gebied van persoonsgegevens en brengt dit onder de aandacht van het gemeentebestuur en het management van de ambtelijke organisatie.

 

Artikel 7 Vaststellen, indelen en toekennen

De BAG legt adressen en gebouwen eenduidig vast. De BAG is zo ingericht dat deze overeenkomt met de Wet BAG en deze aanvult met zogenaamde BAG-plusgegevens. Alle gemeenten en andere overheden zijn sinds juli 2011 verplicht de BAG-gegevens te gebruiken. Daardoor worden steeds meer processen bij de overheid afhankelijk van de gegevens uit de BAG. Fouten in de BAG kunnen leiden tot gebreken in de taakuitvoering van de gemeente en andere overheden.

 

Artikel 6 van de Wet BAG, kent de genoemde bevoegdheden toe aan de gemeenteraad. In Amsterdam waren deze bevoegdheden in de Algemene Plaatselijke Verordening 1994 al toegekend aan het college.

Het indelen van het totale gemeentegebied in een of meer woonplaatsen, of het toekennen van een naam daaraan, het vaststellen van een openbare ruimte of het toekennen van een naam daaraan, zijn geen besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Wel wordt het resultaat van deze feitelijke handelingen gepubliceerd. Alleen het opleggen van de plicht om een naambord op een onroerende zaak te gedogen als bedoeld in artikel 8, tweede tot en met vierde lid, is een besluit. 2

 

Eerste lid, onder a

De gemeente Amsterdam kent momenteel een woonplaats: Amsterdam. Met deze bepaling is het mogelijk om meer delen van de gemeente een eigen woonplaatsnaam te geven. De gemeentegrens (uit de Basisregistratie kadaster) valt altijd samen met de buitengrenzen van de woonplaatsen (Wijziging besluit Vaststelling woonplaatsnamen en –grenzen Amsterdam; Gemeenteblad 2013, Afd. 3B, nr. 223).

Voor het wijzigen van de woonplaatsen is overleg met PostNL noodzakelijk. 3

 

Eerste lid, onder b

Dit lid regelt het vaststellen van de openbare ruimte en de toekenning van namen daaraan. De openbare ruimte omvat meer dan alleen straten, dijken en wegen. ‘Openbare ruimte’ is onder te verdelen in typen weg, water, spoorbaan, terrein, kunstwerk (bijvoorbeeld brug of viaduct), landschappelijk gebied (bijvoorbeeld plantsoen, begraafplaats, bedrijventerrein of polder) en administratief gebied. 4

Het vaststellen van een openbare ruimte dient:

  • de registratie van gebouwen en adressen.

    Alle verblijfsobjecten, stand- en ligplaatsen moeten van een adres zijn voorzien (artikel 1, onder a, en artikel 6, eerste lid, van de Wet BAG). Over de vaststelling van andere openbare ruimten (dus zonder adressen) zegt de Wet BAG niets.

  • de vindbaarheid van een locatie.

    Het college van Amsterdam bakent een openbare ruimte dan ook af bij de vaststelling. De Wet BAG schrijft afbakening (nog) niet voor. De uitwerking en vormgeving van dit punt valt daarom als de ‘regeling en bestuur inzake de huishouding van de gemeente’ onder de discretionaire bevoegdheid van het gemeentebestuur (artikel 108, eerste lid, van de Gemeentewet).

Het al dan niet openbare karakter dat bijvoorbeeld wegen hebben in het kader van andere wetten zoals de Wegenwet, bepaalt niet of een buitenruimte kan worden vastgesteld als openbare ruimte in de zin van de Wet BAG. Het college stelt criteria vast voor de vaststelling van een openbare ruimte.

 

Dit lid regelt ook het toekennen van de nummeraanduiding aan objecten. De Wet BAG heeft niet voor de term 'huisnummer' gekozen, omdat bij een ligplaats, standplaats of bijvoorbeeld bedrijfspand niet kan worden gesproken van het nummeren van een huis. De nummeraanduiding bestaat uit één of meerdere Arabische cijfers (alleen dit deel heet officieel het ‘huisnummer’) met al of niet de toevoeging van een huisletter en indien nodig ten slotte een huisnummertoevoeging.

 

Het toekennen van een nummeraanduiding is een beschikking in de zin van de Awb, voor zover het betreft:

  • 1.

    de afbakening van een verblijfsobject, stand- of ligplaats zoals weergegeven op de situatietekening (en gevel- of verdiepingsschets). 5 Echter, deze afbakening vindt niet plaats bij het verlenen van een nummerbeschikking, maar bij het verlenen van de omgevingsvergunning of het vaststellen en afbakenen van de stand- of ligplaats. Het is dus aan degene die de vergunning heeft verleend of de stand- of ligplaats heeft vastgesteld en afgebakend, aan te geven waarom de eenheid voldoet aan welke criteria voor een verblijfsobject (artikel 3:46 van de Awb) en om eventueel bezwaar en beroep tegen de begrenzing te behandelen.

  • 2.

    de plicht tot het aanbrengen of dulden van het nummerbord zoals bedoeld in artikel 9, eerste tot en met zesde lid; 6

  • 3.

    de systematiek van het nummeren zelf, nader uitgewerkt in het Handboek inwinnen BAG Amsterdam, dat geldt krachtens artikel 6, tweede lid, van het Reglement basisinformatie 2018.

 

De beschikking zal aan de formele en materiële eisen van de Wet BAG en de Awb moeten voldoen. Tegen de beschikking kan bezwaar gemaakt worden binnen zes weken na de dag van kennisgeving (artikel 3:42, 6:7 en 6:8 van de Awb).

Als een belanghebbende vraagt om het toekennen van een nummeraanduiding, geeft de Awb aan dat binnen een redelijke termijn een beschikking moet worden genomen, dat wil zeggen binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag (artikel 4:13 van de Awb). Als dat niet lukt moet het college dit binnen deze acht weken aan de aanvrager meedelen, waarbij het een redelijke termijn noemt waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).

 

Eerste lid, onder c

De vaststelling van een stand- of ligplaats, en de afbakening van een pand, verblijfsobject, stand- of ligplaats zijn besluiten in de zin van de Awb. Stand- en ligplaatsen moeten worden vastgesteld, ‘omdat voor het ontstaan van een dergelijk object in de zin van de wet besluitvorming door het bevoegd gezag is vereist. Voor de objecten pand en verblijfsobject geldt dit niet. Van de definities van deze begrippen in artikel 1, onderdelen k en m, van de Wet BAG maken uitsluitend materiële elementen deel uit’. 7 Voor een pand en verblijfsobject volstaat dus een afbakening.

 

Tweede lid

De adviezen van de Commissie naamgeving openbare ruimten zijn van belang om te voorkómen dat openbare ruimten, wijken en buurten dezelfde namen krijgen en ervoor te zorgen dat gemeentelijk volgens dezelfde criteria een naam wordt gegeven (zoals het benoemen van openbare ruimten op basis van samenhangende categorieën, opdat geen bloemennamen worden gegeven in de schildersbuurt). Deze criteria zijn opgenomen in het Instellingsbesluit Commissie naamgeving openbare ruimten. 2

 

Het college informeert de Commissie naamgeving openbare ruimten in elk geval als het afwijkt van het advies (artikel 3:43 van de Awb).

 

Derde lid

Dit lid bepaalt dat het vaststellen, toekennen en indelen, als vervat in het eerste en tweede lid, tevens het wijzigen en intrekken omvat. Naar de huidige opvattingen impliceert toekennen ook dat men kan wijzigen en intrekken. Desondanks is het bij de behandeling van beroep- en bezwaarschriften vaak een punt van discussie. Vandaar dat er voor is gekozen om over de bevoegdheid tot wijzigen en intrekken een afzonderlijk lid op te nemen.

 

Bij het wijzigen van een naam of een nummeraanduiding moet het college rekening houden met het belang van vooral bewoners en bedrijven. Een aantal punten is hierbij van belang.

  • 1.

    Tussen het besluit tot wijziging en de uitvoering van de wijziging dient voldoende tijd te liggen, zodat de bewoners en de bedrijven zich op de gewijzigde naam of het veranderde nummer kunnen voorbereiden. Hoe langer deze periode is, hoe minder de gemeenten gehouden is tot compenserende maatregelen. De in artikel 12, derde lid, genoemde periode kan voor gewone gevallen als een redelijke voorbereiding worden gezien. Gevallen die hiervan afwijken, zoals sterk naar buiten tredende bedrijven met een groot klantenpotentieel, moeten op zichzelf worden bezien. In een vroeg stadium wordt daarom contact opgenomen met de betrokken bewoners en bedrijven.

  • 2.

    Voor de gevallen waarin de gemeente gehouden kan worden tot het vergoeden van de gemaakte kosten, is geen algemene norm aan te geven waaruit de hoogte of de vorm van de vergoeding kan worden afgeleid.

  • 3.

    Indien de wijziging bewoners betreft en er een korte voorbereidingsperiode geldt, is het beschikbaar stellen van een aantal adreswijzigingkaarten in de meeste gevallen een redelijke vorm van nadeelcompensatie.

  • 4.

    Bedrijven die ook bij een voorbereidingsperiode van een jaar onredelijk in hun belangen worden getroffen, kunnen een aanspraak maken op vergoeding van een deel van de kosten die ze maken. Daarbij zijn de volgende aspecten te overwegen.

    • a.

      De bevoegdheid van het college om een naam of een nummeraanduiding te wijzigen;

    • b.

      het maatschappelijk risico dat een bedrijf dientengevolge is toe te rekenen, waarbij de keuze voor vermelding van het adres op verpakkingsmateriaal, winkelruiten, markiezen, bedrijfsauto’s of productieonderdelen geacht worden tot het ondernemersrisico te behoren;

    • c.

      de lengte van de voorbereidingsperiode;

    • d.

      de specifieke aspecten van het bedrijf;

    • e.

      de voorraad naar buiten gerichte kantoorbescheiden en andersoortige productieonderdelen die niet tot het ondernemingsrisico zijn te rekenen;

    • f.

      de actualiteit van de onder punt e genoemde zaken;

    • g.

      het gemiddelde gebruik of de omzet per tijdsperiode van de onder punt e genoemde zaken;

    • h.

      de mogelijkheid tot bedrijfseconomische en fiscale afschrijving van de onder punt e genoemde zaken.

 

Artikel 8 Naamborden aanbrengen

Eerste lid

Naamborden worden overeenkomstig de wens van het college aangebracht. De kosten daarvan komen voor rekening van de gemeente.

Onder ‘in voldoende aantallen ter plaatse’ wordt verstaan, dat een verkeersdeelnemer bij het oprijden van een kruising van wegen zonder omkijken en in een oogopslag de naam van de dwarsstraat moet kunnen lezen. Dit betekent doorgaans dat op alle hoeken van de kruising borden dienen te worden aangebracht.

 

Tweede tot en met vijfde lid

Deze bepalingen waarborgen het algemeen belang van de vindbaarheid van openbare ruimten, woonplaatsen, stadsdelen, wijken en buurten. Bij overtreding van deze bepalingen kan het college een last onder bestuursdwang (of in plaats daarvan een last onder dwangsom; artikel 5:32 van de Awb) opleggen en toepassen op grond van artikel X.4 en X.5 van het Bevoegdhedenregister dagelijks bestuur.

 

Tweede lid

Het zichtbaar aanbrengen is mogelijk door de naamborden te bevestigen aan een bouwwerk of te plaatsen op een terrein.

 

Derde lid

Dit lid geeft het college de mogelijkheid om een bord met de oude (doorgehaalde) naam enige tijd te handhaven naast een bord met de nieuwe naam. Op deze wijze wordt voorkomen dat zij die niet van de herbenoeming op de hoogte zijn, hun bestemming niet kunnen vinden.

 

Vierde lid

Dit lid voorkomt dat de leesbaarheid en zichtbaarheid van een aangebracht naambord door bijvoorbeeld hoog opschietend groen, zonneschermen of reclameborden worden belemmerd.

De rechthebbende kan ook degene zijn op wiens terrein (openbaar) groen groeit en dit moet beheren.

 

Vijfde lid

Dit lid verbiedt onbevoegden borden met een naam aan te brengen. Het komt steeds vaker voor dat burgers - om de meest uiteenlopende redenen - een bord met een naam in de tuin plaatsen of aan een bouwwerk bevestigen. Dit staat iedereen vrij zolang dat geen verwarring geeft met de door het college toegekende naam aan de openbare ruimte. Het vijfde lid geeft het college de bevoegdheid om hiertegen op te treden.

 

Artikel 9 Nummerborden aanbrengen

Dit artikel waarborgt het algemeen belang van de vindbaarheid van verblijfsobjecten en stand- en ligplaatsen. Bij overtreding van deze bepalingen kan het college een last onder bestuursdwang (of in plaats daarvan een last onder dwangsom; artikel 5:32 van de Awb) opleggen en toepassen op grond van artikel X.4 en X.5 van het Bevoegdhedenregister dagelijks bestuur.

 

Eerste lid

Sommige dagelijks besturen brengen de nummerborden zelf aan. Het aanbrengen van de nummerborden wordt echter ook uitbesteed of overgelaten aan de aannemer, bijvoorbeeld als onderdeel van het uitvoeren van een bouwwerk. Ten slotte wordt het ook vaak aan de rechthebbende opgedragen om de nummerborden, conform de gemeentelijke voorschriften, aan te brengen.

In de verordening is gekozen voor een formulering waarbij de rechthebbende het nummerbord moet aanbrengen, tenzij het college anders besluit. Het laatste zal vaak het geval zijn bij nieuwbouwprojecten, waarbij uniform aangebrachte nummerborden wenselijk worden geacht. De verantwoordelijkheid voor het aanbrengen van een nummerbord wordt in de tekst van de nummerbeschikking vermeld.

 

Tweede tot en met vierde lid

Het tweede en derde lid bepalen dat het nummerbord binnen een bepaalde termijn moet zijn aangebracht, dat het college kan verlengen op grond van het vierde lid.

Voor gevallen waarin het adresseerbare object nog niet in gebruik is, stelt het derde lid een andere termijn. Met ‘in gebruik’ wordt de status bedoeld als in de wetgeving BAG, 9 en met ‘de melding gebruiksgereed’ (artikel 7, onder g, van het Besluit BAG) wordt de schriftelijke melding of kennisgeving van het gereedkomen van bouwwerkzaamheden met betrekking tot een pand of verblijfsobject bedoeld. Het nummerbord is zodoende normaal gesproken voor de feitelijke ingebruikneming van het adresseerbare object aangebracht.

 

Vijfde lid

Dit lid biedt de gemeente de mogelijkheid om een bord met de oude (doorgehaalde) nummeraanduiding enige tijd te handhaven naast een bord met de nieuwe nummeraanduiding. Op deze wijze wordt voorkomen dat zij die niet van de hernummering op de hoogte zijn, hun bestemming niet kunnen vinden. Het handhaven van de oude (doorgehaalde) nummeraanduiding wordt soms bij omvangrijke of ingewikkelde vernummering toegepast.

 

Zesde lid

De Nederlandse norm NEN 1773 10 regelt het op een zichtbare wijze aanbrengen van nummerborden. Het Handboek inwinnen BAG Amsterdam (artikel 6, tweede lid, van het Reglement basisinformatie 2018) verwijst hiernaar.

 

Zevende lid

Het aanbrengen van zelf gekozen nummers door eigenaren, gebruikers of beheerders aan bouwwerken en op terreinen is toegenomen, met als gevolg verwarring met de door het college toegekende nummeraanduidingen. Het zevende lid geeft het college de bevoegdheid om hiertegen op te treden.

Artikel 10 Indelen in, toekennen namen aan en afbakenen wijken en buurten

Voor de bepalingen over de naamborden met een toegekende naam aan een wijk of buurt, zie Artikel 8, Naamborden aanbrengen,

 

Artikel 11 Gedoogplicht peilmerken

Voor op locatie gebaseerde toepassingen worden objecten in Nederland meestal vastgelegd ten opzichte van het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting (RD) voor de ligging (artikel 52 van de Kadasterwet) en het Normaal Amsterdams Peil (NAP) voor de hoogte. 11 Dit zijn passieve referentiesystemen die worden bijgehouden door respectievelijk het Kadaster en Rijkswaterstaat. Vanwege de bebouwingsdichtheid en dynamiek van Amsterdam verdicht de bronhouder van de Registratie NAP het NAP-stelsel in Amsterdam om beheeractiviteiten en bouwactiviteiten efficiënter en effectiever te kunnen uitvoeren en voor de bescherming tegen overstromingen. Het NAP is verdicht door het plaatsen van 'Amsterdamse' NAP-peilmerken per 200 meter (stedelijk gebied) à 500 meter (landelijk gebied). Al sinds het eind van de 19e eeuw worden NAP-peilmerken aangebracht en metingen uitgevoerd.

De peilmerken (meetbouten) voor de Registratie meetbouten zijn aangebracht voor het bewaken van zakkingen en bevinden zich in de gemeente Amsterdam. De afdeling Wonen is opdrachtgever van het onderhoud en het beheer van deze registratie. De bronhouder, de afdeling Basisinformatie, registreert de meetgegevens. Herhalingsmetingen worden vooral uitgevoerd in opdracht van dagelijks besturen. 12 Sinds 1948 worden meetbouten aangebracht en metingen uitgevoerd.

 

Bij overtreding van deze bepalingen kan het college een last onder bestuursdwang (of in plaats daarvan een last onder dwangsom; artikel 5:32 van de Awb) opleggen en toepassen op grond van artikel X.4 en X.5 van het Bevoegdhedenregister dagelijks bestuur.

 

Artikel 12 Overgangsbepalingen

De bestaande, afwijkende nummeraanduidingen dienen stelselmatig te worden aangepast. Gezien de gevolgen voor de bewoners en gebruikers van deze nummeraanduidingen is een zorgvuldige aanpak vereist (zie de toelichting op artikel 7, derde lid).

 

Naar boven