Beleidsregels Terugvordering, Invordering en Verhaal Stichtse Vecht 2018

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht;

Pw : Participatiewet;

BW: Burgerlijk Wetboek

Awb: Algemene wet bestuursrecht;

IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

SUWI: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

Rv: Wetboek van burgerlijke rechtsvordering

Uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Pw en de uitkering in het kader van IOAW en IOAZ;

Debiteur: degene van wie wordt teruggevorderd, danwel degene op wie wordt verhaald;

Inlichtingenplicht: de verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Pw en de artikel 13, eerste lid IOAW en artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de SUWI;

Bruteren: het verhogen van de vordering met de loonheffing en premies volksverzekeringen waardoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

Fraudevordering: vordering ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht;

Terugvordering: door het college ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering of lening die wordt teruggevorderd op basis van een terugvorderingsbesluit;

Verhaal: verhaal van bijstand op een onderhoudsplichtige in het kader van de wettelijke onderhoudsplicht of op grond van artikel 62f van de Pw;

NVVK: Nederlandse Vereniging van Volkskrediet.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Pw en de Awb.

 

Artikel 2. Bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en bruteren

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de in de Pw, de IOAW en IOAZ genoemde bevoegdheid tot:

a. herziening of intrekking als bedoeld in artikel in artikel 54, derde of vierde lid van de Pw of artikel 17, derde en vierde lid van de IOAW/IOAZ;

b. het terugvorderen van bijstand op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de Pw of artikel 25, tweede en derde lid en artikel 26 van de IOAW/IOAZ;

c. Bruteren van de vordering welke is ontstaan door gebruik te maken van de onder b genoemde bevoegdheden, bij niet tijdige betaling op grond van artikel 58, vijfde lid van de Pw of artikel 25, vijfde lid van de IOAW/IOAZ;

d. Verrekening van de boete op grond van artikel 60, lid 4, van de Pw of artikel 28, tweede lid van de IOAW/IOAZ.

  • 2.

    De bevoegdheid, zoals beschreven in het eerste lid, geldt voor het college als een algemene verplichting behoudens de in deze beleidsregels beschreven uitzonderingen.

 

Artikel 3. Uitzonderingen

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2 beperkt het college, in het geval dat bij het college gegevens bekend zijn geworden, die hadden moeten leiden tot wijziging of beëindiging van de uitkering, de terug te vorderen uitkering tot het bedrag dat over zes maanden teveel of ten onrechte is verstrekt, te rekenen vanaf de datum waarop bij het college gegevens bekend zijn geworden die hadden moeten leiden tot wijziging of beëindiging van de uitkering.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, omdat de belanghebbende de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk is nagekomen.

 

 

Artikel 4. Bruteren

  • 1.

    Vorderingen van uitkeringen waarop loonheffing en premies volksverzekeringen worden ingehouden, worden in beginsel gebruteerd teruggevorderd.

  • 2.

    Indien de vordering betrekking heeft op het lopende boekjaar én belanghebbende voldoet de vordering voor het einde van het boekjaar kan belanghebbende volstaan met netto betaling van de vordering.

  • 3.

    Indien de vordering buiten toedoen van belanghebbende is ontstaan en belanghebbende niet verweten kan worden dat de betaling van de schuld niet reeds in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft is voldaan, kan worden afgezien van brutering van de vordering.

  • 4.

    Indien sprake is van bijzondere omstandigheden, vindt geen brutering van de vordering plaats.

 

 

Hoofdstuk 2. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering en invordering

Artikel 5. Afzien van terugvordering en invordering (kwijtschelding)

  • 1.

    Binnen de grenzen van artikel 58 van de Pw, artikel 25 IOAW/IOAZ, kan geheel of gedeeltelijk van terugvordering worden afgezien indien wordt vastgesteld dat:

a. Het terug te vorderen of in te vorderen bedrag van de debiteur lager is dan € 150,00;

b. de belanghebbende gedurende 10 jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat deze binnen 2 jaar nog verricht gaan worden;

c. de belanghebbende gedurende 10 jaar volledig aan de aflossingsverplichting heeft voldaan;

d. gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald.

e. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost.

f. in afwijking van het bepaalde onder b, c en d, kan een termijn van 5 jaar worden gehanteerd indien er geen sprake is van een fraudevordering.

  • 2.

    Ongeacht het bepaalde in het eerste lid kan geheel of gedeeltelijk van terugvordering of invordering worden afgezien indien hiertoe naar het oordeel van het college vanwege zwaarwegende bijzondere omstandigheden een reden aanwezig is.

 

Artikel 6. Afzien van terugvordering en invordering (kwijtschelding) bij schulden

  • 1.

    Het college kan op schriftelijk verzoek van de belanghebbende besluiten geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering, van verdere terugvordering of van invordering indien:

a. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en

b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

c. de vordering van het college wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van de vordering van het college gelijke rang.

  • 2.

    Het eerste lid is beginsel niet van toepassing indien:

a. de terugvordering van de uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende; of

b. het terugvorderen van uitkering betreft die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder a, b of c, van de Pw; of

c. de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op deze goederen verhaald kan worden.

  • 3.

    Het besluit tot (gedeeltelijk) afzien van de invordering treedt niet in werking voordat tussen het college en/of schuldeisers en belanghebbende een schuldregeling tot stand is gekomen. Indien een verzoek als bedoeld in het eerste lid is ingediend, wordt geen beslagprocedure gestart in afwachting van de totstandkoming van de schuldregeling.

  • 4.

    Het besluit tot geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering als bedoeld in het eerste lid wordt ingetrokken of ten nadele van betrokkene gewijzigd indien:

a. de belanghebbende zijn schuld niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet;

b. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

 

Artikel 7. Kwijtschelding bij lening

  • 1.

    Als de uitkering is verstrekt in de vorm van een geldlening, kan het college besluiten af te zien van invordering van de geldlening indien de belanghebbende gedurende 36 maanden volledig aan zijn verplichtingen heeft voldaan.

  • 2.

    Kwijtschelding als bedoeld in het eerste lid, is niet mogelijk indien de geldlening aan belanghebbende is verstrekt ingevolge artikel 48, tweede lid van de Pw.

  • 3.

    Een besluit als bedoeld in het eerste lid, wordt ambtshalve genomen.

 

Artikel 8. Afzien invordering niet mogelijk

  • 1.

    In afwijking van artikel 5 en artikel 6 en 7 van deze beleidsregels vindt er geen kwijtschelding plaats indien de terugvordering het gevolg is van een toegekende uitkering die verstrekt is in de vorm van een geldlening of borgtocht indien:

a. naast een bestaande vordering een nieuwe verwijtbare vordering blijkt of ontstaat;

b. dwangincasso heeft plaatsgevonden voor de inning van vorderingen;

  • 2.

    In afwijking van artikel 5 van deze beleidsregels vindt er geen kwijtschelding plaats indien het een vordering betreft die het gevolg is van een boete.

 

 

Hoofdstuk 3. Invordering

Artikel 9. Wijze van invordering

  • 1.

    Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte tot het besluit van terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

  • 2.

    Het in lid 1 genoemde besluit omvat de volgende punten:

a. de hoogte van (het saldo van) de vordering;

b. de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;

c. de datum waarop de betalingsverplichting in gaat;

d. de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen 6 weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4.87 van de Awb een betalingsregeling te treffen;

e. de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 en 4.4.4. van de Awb;

f. de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichting behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden.

  • 3.

    Vorderingen worden indien mogelijk via verrekening met de lopende uitkering geïncasseerd.

  • 4.

    Indien sprake is van gereserveerde vakantietoeslag middels een verstrekte uitkering kan deze vakantietoeslag direct verrekend worden met de openstaande vordering.

 

Artikel 10. Betalingsregeling

  • 1.

    Als verrekening en betaling ineens niet mogelijk zijn, wordt aan de belanghebbende een betalingstermijn gegund, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4:87 van de Awb.

  • 2.

    Binnen zes weken na de datum van bekendmaking van het besluit als bedoeld in artikel 9 van deze beleidsregels, kan de belanghebbende een schriftelijk verzoek indienen, onder bijvoeging van afschriften van bewijsstukken, tot gespreide betaling, tot verlaging van de maandelijks vastgestelde betalingsverplichting, omdat hij niet in staat is deze schuld ineens te voldoen.

  • 3.

    Een verzoek aan als bedoeld het tweede lid kan tevens worden ingediend indien de belanghebbende niet langer kan voldoen aan de reeds overeengekomen betalingsregeling.

  • 4.

    Het college neemt binnen acht weken na ontvangst van de noodzakelijke gegevens om een betalingsregeling vast te stellen, een besluit hierover. Indien ingestemd wordt met termijnbetaling, wordt in het besluit ieder geval vermeld:

a. de hoogte van de maandelijkse betalingsverplichting;

b. het aantal termijnen waarin de vordering zal worden afgelost;

c. de ingangsdatum van de aflossingsverplichting;

d. de rechtsgevolgen die intreden bij gebreke van (tijdige) nakoming van een betalingsverplichting.

  • 5.

    Indien een bezwaar is ingediend tegen het terugvorderingsbedrag of tegen de vastgestelde betalingsverplichting wordt de invordering opgeschort tot één week na de dag van verzending van de beslissing op bezwaar.

  • 6.

    Het verzoek tot wijziging van de aflossingsverplichting, schort de lopende aflossingsverplichting niet op tenzij er sprake is van zwaarwegende redenen.

 

Artikel 11. Uitstel

  • 1.

    Belanghebbende kan een verzoek doen tot uitstel van de betalingsverplichting, onder bijvoeging van financiële en andere relevante gegevens met bewijsstukken.

  • 2.

    Indien bij het verzoek als het eerste lid niet de gegevens aanwezig zijn die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het verzoek uitstel van de betalingsverplichting, wordt de belanghebbende schriftelijk gevraagd om toezending van de ontbrekende stukken.

  • 3.

    Binnen acht weken na ontvangst van de noodzakelijke gegevens neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in het eerste lid en deelt dit aan belanghebbende mee.

  • 4.

    Het uitstel als bedoeld in het eerste lid kan worden gegeven indien de financiële situatie van de debiteur, dan wel bijzondere omstandigheden, hiertoe aanleiding geven.

  • 5.

    Bij uitstel blijft de bevoegdheid tot verrekening als bedoeld in artikel 4:93 Awb bestaan.

  • 6.

    De termijn waarvoor het uitstel geldt, wordt vastgelegd in een beschikking tot uitstel van betaling als bedoeld in artikel 4:94 Awb.

  • 7.

    Het verzoek tot uitstel als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval afgewezen als:

 

a. de medewerking van de belanghebbende naar het oordeel van het college onvoldoende is;

b. de waarde van de vermogensobjecten in redelijkheid te gelde kan worden gemaakt ten einde daarmee de verschuldigde vordering te betalen;

c. de berekende aflossingsverplichting zodanig is dat de invordering direct voldaan kan worden;

d. de betalingsregeling zich bij uitstel over een onaanvaardbare termijn uitstrekt;

 

Artikel 12. Bepaling van de hoogte van de betalingsverplichting

  • 1.

    Indien er een betalingsregeling wordt getroffen zoals bedoeld in artikel 10 van deze beleidsregels bedraagt de maandelijkse aflossing:

a. voor de belanghebbende met een uitkering de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag onder aftrek van de beslagvrije voet;

b. voor de belanghebbende met een inkomen anders dan onder a genoemd, de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag onder aftrek van de beslagvrije voet en vermeerderd met 50% van het meer-inkomen.

  • 2.

    Bij de bepaling van de draagkracht ter vaststelling van de aflossingsverplichting, wordt het volledige vermogen boven € 2.500,00 in aanmerking genomen.

  • 3.

    Voor de berekening van de draagkracht ter vaststelling van de aflossingsverplichting voor de belanghebbende die ter verzorging of verpleging in een daartoe bestemde inrichting is opgenomen, wordt aansluiting gezocht bij artikel 475c tot en met 475e Rv. De draagkracht wordt gevonden door van het inkomen de kosten voor verzorging dan wel verpleging af te trekken en voorts twee derde van de toepasselijke uitkeringsnorm ingevolge artikel 23 van de Pw af te trekken.

  • 4.

    Bij het bepalen van het inkomen is artikel 31, tweede lid van de Pw van toepassing. In aanvulling daarop wordt ook de Individuele inkomenstoeslag niet tot het inkomen van de belanghebbende gerekend.

  • 5.

    Indien de belanghebbende een betalingsregeling heeft en daarna werk aanvaardt loopt de reeds overeengekomen betalingsregeling door tot een jaar na de beëindiging van de uitkering. Na deze periode wordt de betalingsverplichting vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in lid 1 sub b van dit artikel.

  • 6.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid, wordt met een betalingsvoorstel van de belanghebbende ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 36 maanden in zijn geheel kan worden afgelost.

  • 7.

    Indien de belanghebbende aan een heronderzoek met als doel het vaststellen van zijn aflossingscapaciteit geen medewerking verleent, behoudt het college zich het recht voor om de aflossingsverplichting ambtshalve vast te stellen en op te leggen, met inachtneming van de beslagvrije voet, dan wel om tot invordering van de totale openstaande vordering over te gaan.

  • 8.

    Indien bijzondere bijstand is verstrekt in de vorm van een geldlening, bedraagt de afloscapaciteit 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

 

Artikel 13. Niet nakoming van de betalingsverplichting: verrekening en/of beslag

  • 1.

    Indien de belanghebbende een opgelegde betalingsverplichting niet nakomt, wordt hij eenmalig aangemaand tot nakoming van de betalingsverplichting binnen twee weken.

  • 2.

    Indien de belanghebbende een uitkering ontvangt van het college, blijft een aanmaning als bedoeld in het eerste lid achterwege en wordt direct overgegaan op de procedure als beschreven in het derde lid.

  • 3.

    Indien de belanghebbende ook na aanmaning weigerachtig blijft aan de betalingsverplichting te voldoen, wordt tot dwanginvordering van het verschuldigde overgegaan door middel van:

a. (pseudo)verrekening met de maandelijks verleende uitkering, of bij het ontbreken van deze mogelijkheid:

b. door uitvaardiging, betekening en tenuitvoerlegging van een dwangbevel.

  • 4.

    Indien ingevolge lid 3 van dit artikel wordt overgegaan tot dwanginvordering vervallen alle voordien gemaakte betalingsafspraken en wordt ter vaststelling van een nieuwe aflossingsverplichting aangesloten bij de artikelen 475c tot en met 475e Rv.

 

Artikel 14. Invorderingskosten

  • 1.

    Het college maakt geen gebruik van haar bevoegdheid om wettelijke rente in rekening te brengen over de periode van verzuim als bedoeld in artikel 4:98 Awb of om een vergoeding te vragen bij aanmaning als bedoeld in artikel 4:113 Awb.

  • 2.

    Indien moet worden overgegaan tot invordering bij dwangbevel als bedoeld in artikel 4:114 Awb wordt de vordering verhoogd met de kosten van het dwangbevel als bedoeld in artikel 4:120 Awb, hiervoor wordt een aparte vordering opgeboekt.

  • 3.

    De buitengerechtelijke kosten als bedoeld in artikel 4:120 lid 2 Awb worden conform artikel 1 van het Besluit buitengerechtelijke kosten vastgesteld.

Artikel 15. Volgorde van invordering

  • 1.

    Het college vordert de vorderingen op volgorde van boete, fraudevordering, overige vorderingen en geldlening in zolang de belanghebbende geen verzoek heeft gedaan op grond van artikel 4:92, tweede lid van de Awb.

  • 2.

    Bij gelijksoortige vorderingen wordt de oudste vordering eerst ingevorderd.

  • 3.

    Van het gestelde in het eerste lid wordt afgeweken:

a. bij beslaglegging door een derde schuldeiser wegens wettelijk preferente vordering, dan wordt eerst de (fraude-) vordering ingevorderd;

b. als brutering van de (fraude-) vordering voorkomen kan worden door eerst de (fraude) vordering in te vorderen;

c. als het restant van de (fraude-) vordering(en in minder dan zes maandelijkse termijnen vanaf de datum van boeteoplegging zal zijn voldaan.

 

 

Hoofdstuk 4. Verhaal

Artikel 16. Gebruikmaking van wettelijke bevoegdheid

  • 1.

    Het college maakt in alle gevallen gebruik van de bevoegdheid om de kosten van bijstand te verhalen overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 6.5 van de Pw en artikel 22 van de Wet op de lijkbezorging en met toepassing van de geldende Trema-normen, tenzij in deze regeling anders is bepaald.

  • 2.

    Aan de bijstandsgerechtigde wordt op grond van artikel 55 van de Pw de verplichting opgelegd om de procedure tot het verkrijgen van alimentatie te starten, dan wel de alimentatieverplichting te gelde te maken. Slechts in die gevallen waarin de bijstandsgerechtigde deze verplichting niet kan nakomen wordt gebruik gemaakt van de verhaalsbevoegdheid.

 

Artikel 17. Afzien van verhaal

  • 1.

    Het college ziet af van verhaal indien:

a. de op te leggen verhaalsbijdrage als bedoeld in artikel 62 van de Pw lager is dan € 50,00 per maand;

b. de op te leggen verhaalsbijdrage als bedoeld in artikel 62f van de Pw in totaliteit minder bedraagt dan € 2.500,00;

c. gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die een uitkering ontvangt of heeft ontvangen, er naar het oordeel van het college zwaarwegende redenen aanwezig zijn.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud niet wordt nagekomen als bedoeld in artikel 62b eerste lid van de Pw. In deze situatie wordt verhaald, ongeacht de hoogte van het verhaalsbedrag.

 

Artikel 18. Ingangsdatum verhaalsbijdrage

  • 1.

    Behoudens in de gevallen aangegeven in artikel 62f onder a. of b. van de Pw, vindt verhaal plaats met ingang van de 1e van de maand, volgend op de datum van verzending van de brief waarin de gemeente te kennen geeft van plan te zijn bijstand te gaan verhalen.

  • 2.

    In deze brief wordt degene op wie verhaald wordt, het verzoek gedaan inzicht te geven in zijn financiële omstandigheden.

 

Artikel 19. Hoogte verhaalsbijdrage en limitering verhaalsbijdrage

  • 1.

    De hoogte van de verhaalbijdrage wordt in beginsel beoordeeld aan de hand van de maatstaven zoals bedoeld in artikel 397, Boek 1, van het BW.

  • 2.

    Indien de onderhoudsplichtige niet of onvoldoende voldoet aan de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 60, lid 1, van de Pw, wordt de hoogte van de verhaalbijdrage:

a. maximaal vastgesteld op de bruto verleende of te verlenen bijstand, in geval er een bijdrage voor de bijstandsgerechtigde of de bijstandsgerechtigde en diens ten laste komende kind(eren) wordt gevraagd;

b. maximaal vastgesteld op basis van de hoogste inkomenscategorie conform de geldende behoeftetabel van de Trema-normen, in geval er uitsluitend een bijdrage voor (een) kind(eren) wordt gevraagd.

 

Artikel 20. Wijziging verhaalsbijdrage

  • 1.

    Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, stelt het college als gevolg van het onderzoek de verhaalsbijdrage gewijzigd vast.

  • 2.

    De verhaalsbijdrage volgt de wettelijke indexering van de alimentatie.

     

Artikel 21. Heronderzoek naar draagkracht

Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, vindt binnen 36 maanden een heronderzoek plaats.

 

 

Hoofdstuk 5. Overige bepalingen

Artikel 22. Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

  • 1.

    Het college handelt in overeenstemming met bovenstaande beleidsregels, tenzij dat naar het oordeel van het college voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen, conform artikel 4:84 van de Awb.

  • 2.

    In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien beslist het college.

 

 

Artikel 23. Inwerkingtreding en vervallen oude beleidsregels

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op15 oktober 2018.

  • 2.

    Met de inwerkingtreding van deze beleidsregels komen de Beleidsregels Terugvordering en Verhaal gemeente Stichtse Vecht en de beleidsregels Terugvordering en Verhaal gemeente Maarssen te vervallen.

 

Artikel 24. Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als: Beleidsregels Terugvordering, Invordering en Verhaal Stichtse Vecht 2018.

 

 

 

Toelichting

 

In artikel 58 van de Pw, artikel 25 IOAW en artikel 25 IOAZ zijn bepalingen opgenomen over de terugvordering van bijstand of uitkering. Hierbij geldt dat het college een verplichting heeft om over te gaan tot terugvordering als ten onrechte bijstand of uitkering is verstrekt als gevolg van schending van de inlichtingenplicht door belanghebbende. In een aantal ander gevallen heeft het college de bevoegdheid om terug te vorderen.

 

Daarnaast heeft het college op grond van de Pw en de Wet op de lijkbezorging een bevoegdheid om in een aantal gevallen over te gaan tot verhaal van verleende bijstand op derden.

 

De wijze waarop we invulling geven aan terugvordering van bijstand en van IOAW- en van IOAZ-uitkering en de wijze waarop we invulling geven aan het verhaal van bijstand is in deze beleidsregels neergelegd.

 

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Pw, de IOAW, de IOAZ of de Abw zijn vanzelfsprekend ook van toepassing op deze verordening.

 

Artikel 2. Bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en bruteren

Zowel de Pw als de IOAW en de IOAZ kennen ten aanzien van terugvordering twee categorieën. In de eerste plaats is in artikel 58, eerste lid, Pw, artikel 25, eerste lid, IOAW en artikel 25, eerste lid, IOAZ, bepaald in welke gevallen het college verplicht is tot terugvordering over te gaan. Artikel 54, derde lid, Pw, artikel 17, derde lid , IOAW en artikel 17, derde lid , IOAZ bevatten bepalingen over de verplichte herziening van de uitkering. Daarnaast kennen de betreffende wetten een aantal bepalingen waarin het college een bevoegdheid is gegeven om over te gaan tot terugvordering, herziening en verrekening (zie ook artikel 54 vierde lid van de Pw).

 

In dit artikel wordt uitgesproken dat gebruik wordt gemaakt van deze bevoegdheid tot herziening, verrekening en terugvordering. Hiermee bieden we transparantie en rechtszekerheid en wordt willekeur voorkomen. In de beschikking tot herziening en terugvordering kan worden verwezen naar deze algemene beleidsregel tot het gebruik maken van deze bevoegdheid tot herziening en terugvordering.

 

In het tweede lid van dit artikel is het algemene uitgangspunt opgenomen dat de bevoegdheid als plicht wordt uitgevoerd. Van die verplichting tot uitvoering zijn uitgezonderd die gevallen die in deze beleidsregels zijn opgenomen.

 

Artikel 3. Uitzonderingen

In dit artikel is de zes-maanden-jurisprudentie opgenomen. Het feit dat terugvordering in veel gevallen een bevoegdheid is en geen plicht, betekent ook dat het college bij de uitoefening van deze bevoegdheid rekening moet houden met algemene rechtsbeginselen. In dat kader heeft de CRvB de zes-maanden-jurisprudentie geformuleerd. Deze jurisprudentie houdt in dat eenbestuursorgaan een bevoegdheid tot terugvordering niet kan uitoefenen ter zake van betalingen die gedaan zijn meer dan zes maanden na de ontvangst van een signaal waaruit het uitvoeringsorgaan had moeten afleiden, dat ten onrechte of te veel wordt betaald. Zie CRvB 24-07-2007, nr. 06/3899 PW en CRvB 21-10 1994, nr. 93/135 AOW. Onder 'signaal' verstaat de CRvB in deze: relevante informatie van de uitkeringsgerechtigde waaruit dusdanig concreet kan worden afgeleid dat sprake is van een fout, dat het bestuursorgaan op grond daarvan actie had moeten ondernemen. Zie CRvB 19-05-2004, nrs. 01/4283 AW e.a..

 

Indien sprake is van het niet tijdig, niet juist of onvolledig verstrekken van voor de beoordeling van het voortduren van het recht op bijstand relevante informatie is in beginsel geen plaats voor de zes-maanden-jurisprudentie (CRvB 24-04-2007, nr. 06/2157 PW en CRvB 17-07-2007, nr. 06/4636 PW e.a.). Een (anonieme) tip die of een signaal dat kan leiden tot de vaststelling dat er ten onrechte of teveel bijstand is verstrekt vormt op zichzelf onvoldoende grondslag om direct tot intrekking en terugvordering van bijstand over te gaan. Eerst indien en zodra een onderzoek naar aanleiding van een tip of een signaal voldoende grondslag oplevert voor een nader te nemen besluit van het bestuursorgaan en het bestuursorgaan niettemin niets onderneemt, en aldus de vordering onnodig laat oplopen, kan er aanleiding zijn de zes-maanden-jurisprudentie toe te passen (zie CRvB 18-09-2007, nr. 06/608 PW).

 

Artikel 4. Bruteren

De uitkering wordt netto uitgekeerd. De gemeente draagt net als een werkgever hierover loonheffing, premies volksverzekering en de inkomensafhankelijke bijdrage af aan de Belastingdienst en het UWV. De gemeente betaalt dus in feite een bruto uitkering. Bij terugvordering van ten onrechte verstrekte uitkering kan de gemeente daarom de uitkering bruto terugvorderen van de debiteur. Dit volgt uit artikel 58, vierde lid, Pw en artikel 25, vierde lid, van de IOAW of van de IOAZ. De hoogte van het terug te vorderen bedrag wordt berekend aan de hand van hetgeen in totaal aan loonheffing en premies aan de Belastingdienst en het UWV is afgedragen. Ingevolge het eerste lid is de hoofdregel dat de uitkering bruto dient te worden terugbetaald. In de volgende gevallen ziet de gemeente af van brutering en wordt alleen de netto uitkering teruggevorderd:

Indien de vordering betrekking heeft op het lopende boekjaar én belanghebbende voldoet de vordering voor het einde van het boekjaar;

indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van de debiteur en deze debiteur niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft, is voldaan;

indien er sprake is van bijzondere omstandigheden.

Zo kan een late verwerking van een inkomstenverklaring aan het eind van een kalenderjaar in redelijkheid niet aan de debiteur verweten worden. Dit kan aanleiding zijn om de uitkering niet bruto (volledig), maar netto (gedeeltelijk) terug te vorderen.

 

 

Hoofdstuk 2. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering en invordering

 

Artikel 5. Afzien van terugvordering en invordering (kwijtschelding)

Lid 1:

In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderingsbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan worden afgezien van verdere invordering in een later stadium.

 

In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen terugvorderingsbesluit te nemen. Dit kan aan de ene kant worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, in gevallen waarin de ten onrechte verleende bijstand dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de vordering. Hier hebben we het dan over kruimelbedragen. Burgemeester en wethouders zijn vrij tot het bepalen van de hoogte van het grensbedrag.

Het college stelt dit bedrag op € 150,00 per nieuw te nemen besluit (betreft een nieuwe vordering). Als na verrekening van het openstaande vakantiegeld of een nabetaling van bijstand nog een vordering van € 150,00 of lager overblijft, vindt geen invordering plaats van dit restant bedrag. Indien een debiteur meerdere vorderingen heeft, waarbij het totaalbedrag hoger is dan € 150,00 kan niet van invordering worden afgezien.

 

Verder kan van verdere invordering worden afgezien indien de belanghebbende gedurende tien jaar geen betalingen heeft gedaan, en het niet aannemelijk is dat hij deze de komende twee jaar nog gaat verrichten. In deze gevallen is het vaak de praktijk dat de debiteur niet te traceren is. Voor niet fraude-vorderingen bedraagt de genoemde termijn van tien jaar vijf jaar.

 

Kwijtschelding:

Vorderingen kunnen worden kwijtgescholden indien de belanghebbende gedurende een periode van tien jaar aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Kwijtschelding is ook mogelijk indien de debiteur gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald. De genoemde termijnen van tien jaar, bedragen voor niet-fraudevorderingen vijf jaar.

 

De termijn als genoemd in lid 1 vangt aan per datum van het laatste terugvorderingsbesluit.

 

De beoordeling van de kwijtschelding van de vordering vindt ambtshalve plaats, maar kan tevens op verzoek van de belanghebbende plaatsvinden.

 

Afkoop:

Van de mogelijkheid tot afkoop wordt alleen gebruikt gemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vast staat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 50% van het restant kan worden geïncasseerd.

 

De termijn waarin de belanghebbende niet heeft voldaan aan de betalingsregeling van een verstrekte lening telt niet meer voor de genoemde termijnen van 5 en 10 jaar in het eerste lid.

 

Lid 2:

In geval van schending van de inlichtingenplicht is expliciet in de Pw geregeld wanneer van terugvordering kan worden afgezien. Dit is op grond van artikel 58, achtste lid van de Pw, artikel 25, zevende lid van de IOAW/IOAZ. Het herzien of intrekken van een uitkering is in geval van schending van de inlichtingenplicht dwingend voorgeschreven, waardoor zonder enig wettelijk voorschrift hier niet van afgeweken kan worden. Ook niet in geval van zwaarwegende redenen. Als gevolg van die zwaarwegende persoonlijke omstandigheden kan wel besloten worden af te zien van terugvordering. Het is niet mogelijk een limitatieve opsomming te geven van zwaarwegende redenen. Dat zou ook geen recht doen aan de individuele omstandigheden die bij uitstek verschillend zijn. Bij de beoordeling of er zwaarwegende redenen zijn om af te zien van terugvordering, kan aansluiting worden gevonden bij de jurisprudentie die op dit punt is gevormd. Als algemene leidraad kan daarbij gelden dat enkel financiële argumenten en/of perspectief op uitstroom onvoldoende aanleiding biedt om zwaarwegende redenen aan te nemen. Bovendien is uit de jurisprudentie gebleken dat het vooral aan de belanghebbende is om zijn omstandigheden dermate aan te kaarten dat daaruit de aanwezigheid van zwaarwegende redenen is te destilleren. De eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende speelt hierbij dus een grote rol.

Uitstroom uit de uitkering, perspectief op uitstroom uit de uitkering of een omvangrijke schuldenlast vormen op zichzelf of in samenhang bezien, geen zwaarwegende reden.

 

Artikel 6. Afzien van terugvordering en invordering (kwijtschelding) bij schulden

In afwijking van de terugvorderingsbevoegdheid die als plicht wordt uitgevoerd (zoals beschreven in artikel 2 van deze beleidsregels) kan tot kwijtschelding worden overgegaan in de aangegeven situaties. Het betreft hier de relatie tussen het hebben van schulden enerzijds en de uitkeringsvorderingen van de gemeente anderzijds.

 

In het tweede lid wordt bij onderdeel a nog expliciet omschreven dat in geval van schending van de inlichtingenplicht, ofwel in geval er sprake is van al dan niet opzettelijke fraude, het college niet bevoegd is tot het geheel of gedeeltelijk afzien van fraudevorderingen. Dit op grond van artikel 60c van de Pw, artikel 29a van de IOAW of artikel 29a van de IOAZ.

 

Daarnaast is in onderdeel b en c van het tweede lid nog opgenomen dat afzien van terugvordering ook niet aan de orde kan zijn voor zover er sprake is van zekerheidsstelling in de vorm van pand- of hypotheekrecht, of indien de uitkering is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van artikel 48, tweede lid, aanhef en onder a, b of c van de Pw.

 

In het derde lid van dit artikel wordt bepaald dat niet tot kwijtschelding kan worden besloten indien er geen schuldregeling (of vergelijkbaar besluit) tot stand gekomen is. In het individuele geval zal beoordeeld moeten worden wanneer dit aan de orde is. Hierbij moet voorkomen worden dat er discussie ontstaat, waarbij geen kwijtschelding wordt verleend omdat er geen schuldregeling tot stand komt en er geen schuldregeling tot stand komt omdat er geen kwijtschelding wordt verleend.

Indien er reeds een aflossing op de vordering plaatsvindt blijft deze doorlopen tot het moment dat er een schuldregeling is overeengekomen. Op dat moment worden de afspraken in het kader van de schuldregeling nagekomen. Indien er nog geen aflossing plaatsvindt op de vordering, wordt in afwachting van de schuldregeling niet gestart met beslaglegging.

 

In het vierde lid wordt geregeld dat die kwijtschelding wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende wordt gewijzigd indien de belanghebbende zijn betalingsverplichting volgens de kwijtscheldingsregeling niet nakomt. Bovendien wordt het eerder genomen kwijtscheldingsbesluit ingetrokken of gewijzigd indien de belanghebbende zijn informatieplicht dermate slecht is nagekomen dat, als hij die wel goed zou zijn nagekomen, een ander besluit zou zijn genomen.

 

Artikel 7. Kwijtschelding bij lening

Voor een uitkering in de vorm van een geldlening geldt dat indien na 36 maanden overeenkomstig de aflossingsverplichting op de vordering is afgelost met 6% van de van toepassing zijnde uitkeringsnorm inclusief vakantietoeslag, het restantsaldo kan worden kwijtgescholden.

 

Artikel 8. Afzien invordering niet mogelijk

In dit artikel worden de situaties genoemd waarin het niet mogelijk is om van invordering af te zien. In de beleidsregels bestuurlijke boete wordt beschreven in welke situaties een boete kan worden kwijtgescholden.

 

 

Hoofdstuk 3. Invordering

 

Artikel 9 . Wijze van invordering

In het eerste lid is beschreven dat het college meteen in de beschikking tot terugvordering overgaat tot invordering. Daarbij wordt een betalingstermijn van 6 weken gehanteerd (artikel 4:87 Awb). In het tweede lid is omschreven wat in het terugvorderingsbesluit (wat tevens het invorderingsbesluit is) moet worden opgenomen. In het derde lid is bepaald dat als de belanghebbende na afgifte van het terugvorderingsbesluit nog een uitkering ontvangt, het college tot verrekening van de vordering overgaat. Dit is het geval als het niet aannemelijk is dat de belanghebbende het bedrag in één keer kan voldoen. Het college gaat direct tot verrekening over ook al wordt reeds een boete verrekend (artikel 60 lid 4 van de Pw en artikel 28 lid 2 van de IOAW/IOAZ) of heeft het college met betrekking tot een andere vordering uitstel van betaling gegeven (artikel 4:93 lid 5 van de Awb).

Indien voor de belanghebbende een bedrag aan vakantietoeslag is gereserveerd wordt deze direct verrekend met de openstaande vordering.

 

Artikel 10 . Betalingsregeling

Lid 1 tot en met 4:

Indien de belanghebbende niet in staat is om de vordering ineens te betalen (artikel 9 van deze beleidsregels), dan kan de belanghebbende binnen twee weken na de dag van verzending van het terugvorderingsbesluit om betaling in termijnen verzoeken. Dit is geregeld in het tweede lid. In het derde lid wordt geregeld dat ook de belanghebbende die reeds betaald op basis van een eerdere betalingsregeling om een nieuwe betalingsregeling kan verzoeken. Op een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling neemt het college binnen een termijn van acht weken nadat de noodzakelijke gegevens om een (gewijzigde) betalingsregeling te treffen, een besluit.

 

Lid 5 en 6 :

Hoewel een ingediend bezwaar wettelijk gezien geen schorsende werking kent, zoals beschreven in artikel 6:16 Awb, wordt indien een bezwaar is ingediend tegen het terugvorderingsbedrag of tegen de vastgestelde betalingsverplichting de invordering opgeschort tot één week na de dag van verzending van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat in overige gevallen, waarin dus geen bezwaar tegen de terugvordering is gemaakt, geen schorsende werking wordt verleend. Hiervan kan worden afgeweken als er sprake is van zwaarwegende redenen. De schorsende werking is niet van toepassing in (hoger) beroepsprocedures. Indien er sprake is van beslaglegging op roerende zaken kan worden besloten om ook in deze gevallen de invordering op te schorten.

 

Artikel 11 . U itstel

De gemeente heeft bij terugvorderingen het uitgangspunt dat de belanghebbende de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn moet voldoen. Indien na vaststelling van de betalingstermijn zich omstandigheden voordoen waarbij de belanghebbende niet aan zijn betaalverplichting kan voldoen, kan het college besluiten tot uitstel van betaling.

Hiertoe vindt een debiteurenonderzoek plaats, waarbij de belanghebbende inzage moet geven in zijn financiën en met schriftelijke bewijsstukken moet aantonen waarom hij tijdelijk niet in staat is af te lossen. Indien belanghebbende hier niet aan meewerkt, vindt geen uitstel van betaling plaats.

 

Artikel 1 2. Bepaling van de hoogte van de betalingsverplichting

In dit artikel wordt de hoogte van de aflossing bepaald. De aflossing wordt zo veel mogelijk vastgesteld op een bedrag ineens, maar indien dat niet mogelijk is wordt een regeling getroffen. De berekening van de draagkracht is in dit artikel opgenomen.

De gemeente mag een aflossing vragen van het bedrag dat de beslagvrije voet te boven gaat. In het geval van een inkomen op bijstandsniveau komt dat neer op 10% van de bijstandsuitkering inclusief vakantietoeslag (dit is de niet gecorrigeerde beslagvrije voet, indien de beslagvrije voet wordt gecorrigeerd betreft het een ander percentage). Wegens praktische redenen wordt er gekozen voor deze beslagvrije voet vermeerderd met 50% van het meer-inkomen (dit is het inkomen dat uitstijgt boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm), in geval sprake is van een ander inkomen. Overigens zal bij de bepaling van de draagkracht geen rekening gehouden worden met andere schulden voor zover die een lagere preferentie kennen dan de bijstandsvordering.

Het volledige vermogen boven de grens van € 2.500,00 wordt bij de bepaling van de draagkracht met betrekking tot de aflossingsverplichting betrokken (tweede lid). Het vermogen tot € 2.500,00 wordt niet bij de draagkracht betrokken, zodat de belanghebbende een bedrag over heeft om lopende verplichtingen te kunnen voldoen. Het bedrag is ca. 2,5 keer de bijstandsnorm voor een alleenstaande.

Het derde lid bevat een bijzondere bepaling voor de vaststelling van de draagkracht voor de betalingsplichtige die in een inrichting verblijft. Deze bepaling sluit aan bij artikel 475c tot en met 475e Rv.

In het vijfde lid wordt bepaald dat Indien de belanghebbende een betalingsregeling heeft en daarna werk aanvaardt, de reeds overeengekomen betalingsregeling doorloopt tot een jaar na de beëindiging van de uitkering. Na deze periode wordt de betalingsverplichting vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in lid 1 sub b van dit artikel.

In het zesde lid wordt om doelmatigheidsredenen een bepaling opgenomen voor redelijk kleine vorderingen. Deze bepaling houdt in dat betalingsvoorstellen waarmee de vorderingen binnen 36 maanden afgelost worden, geaccepteerd worden.

In het zevende lid is bepaald dat de aflossingsverplichting 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm bedraagt indien bijstand in verstrekt in de vorm van een geldlening.

 

Artikel 1 3 . N iet nakoming van de betalingsverplichting: verrekening en/of beslag

In dit artikel wordt de incassoprocedure gemeld. De artikelen 4:112 tot en met 4:124 Awb zijn van toepassing. In het eerste lid wordt aangegeven dat indien de belanghebbende een betalingsverplichting niet nakomt, hij eenmalig wordt aangemaand tot nakoming van deze verplichting binnen twee weken. Indien de belanghebbende een uitkering ontvangt blijft een aanmaning achterwege en is het derde lid direct van toepassing.

In het derde lid wordt aangegeven dat bij het uitblijven van betalingen na de eenmalige aanmaning (ingebrekestelling) maatregelen worden genomen om, met inachtneming van de regels tot dwanginvordering te kunnen overgaan.

Alvorens tot dwanginvordering kan worden overgegaan, dient een dwangbevel te worden uitgevaardigd tegen en betekend aan de betalingsplichtige. Invordering kan geschieden via (pseudo)verrekening met de maandelijkse uitkering of middels vereenvoudigd derdenbeslag of via inschakeling van een gerechtsdeurwaarder. In overleg met de deurwaarder kan dan worden besloten eventueel andere invorderingsmaatregelen te treffen zoals bankbeslag of beslag op (on)roerende goederen.

 

Artikel 1 4 . Invorderingskosten

De hoogte van de invorderingskosten worden berekend op basis van hetgeen bepaald is in artikel 1 van het Besluit buitengerechtelijke kosten.

 

Artikel 1 5 . Volgorde van invordering

Het is mogelijk dat de belanghebbende bij de gemeente verschillende schulden/boetes heeft openstaan. In artikel 4:92, tweede lid van de Awb is opgenomen dat de belanghebbende bij het aflossen zelf kan aangeven op welke vordering dit bedrag in mindering wordt gebracht. In de praktijk komt dit nauwelijks voor. In de Pw, de Ioaw en de Ioaz is niets opgenomen over de volgorde van invordering van vorderingen en/of boetes. Om hierover duidelijkheid te geven is dit artikel opgenomen.

 

In het eerste lid is bepaald dat de aflossingen het eerst in mindering worden gebracht op boetes, dan op fraudevorderingen, vervolgens op overige vorderingen en tenslotte op geldleningen. Hiermee wordt recht gedaan aan het ‘lik-op-stuk’-beleid dat het ministerie van Sociale Zaken voorstaat als het gaat om boetes.

 

In bepaalde situaties kan dit echter leiden tot ongewenste effecten. Een ongewenst effect kan zijn dat de vordering gebruteerd moet worden omdat deze vordering niet binnen het kalenderjaar kan worden afgelost vanwege de voorrang die aan de inning van de boete wordt gegeven. Dit wordt voorkomen door het tweede lid, onderdeel b.

 

Met het opnemen van het tweede lid, onderdeel c worden extra administratieve handelingen voorkomen (maken van een beschikking, handelingen in het uitkeringssysteem) die het gevolg zijn als een lopende aflossing op een vordering moet worden opgeschort om de boete direct te kunnen innen, terwijl de vordering nagenoeg (binnen zes maanden) is afgelost. In dat geval is er voor gekozen eerst de vordering af te lossen en daarna de boete te innen. Bij gelijksoortige vorderingen wordt de oudste vordering eerst ingevorderd.

 

 

Hoofdstuk 4. Verhaal

 

Het verhalen van kosten van bijstand is een bevoegdheid van het college. In de Pw is verhaal van bijstand opgenomen in de artikelen 61 tot en met 62i. De wet geeft de uiterste grens aan. Binnen deze grens kan het college zelf bepalen wanneer er verhaald wordt. In de Wet op de lijkbezorging is de verhaalsbevoegdheid geregeld in artikel 22.

 

Artikel 1 6 . Gebruikmaking van wettelijke bevoegdheid

Het algemene uitgangspunt is dat het college gebruik maakt van haar bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand. Verder geldt het uitgangspunt dat de bijstandsgerechtigde op grond van artikel 55 van de Pw de verplichting opgelegd krijgt om de procedure tot het verkrijgen van alimentatie te starten, dan wel de alimentatieverplichting te gelde te maken. In die gevallen dat de bijstandsgerechtigde dit niet lukt, kan overgegaan worden tot verhaal.

 

In de beleidsregels bijzondere bijstand is vastgelegd dat de jongere wel wordt gevraagd beroep te doen op de onderhoudsplicht van zijn ouders. Indien dit niet slaagt wordt niet overgegaan tot verhaal.

 

Artikel 1 7 . Afzien van verhaal

In dit artikel zijn de uitzonderingen op artikel 16 van deze beleidsregels vastgelegd. In het eerste lid, onderdeel a is vastgelegd dat het college van verhaal afziet, wanneer het verhaalsbedrag lager is dan € 50,00 per maand. De keuze voor deze beperking is ingegeven door redenen van doelmatigheid c.q. een kosten-batenanalyse.

In het eerste lid, onder b is bepaald dat van verhaal op grond van artikel 62f van de Pw (schenking en nalatenschap) wordt afgezien indien de verhaalsbijdrage in zijn totaliteit minder bedraagt dan

€ 2.500,00.

In het eerste lid, onderdeel c ligt vast dat in geval van zwaarwegende redenen afgezien kan worden van verhaal. Van een zwaarwegende reden is in ieder geval sprake indien een verhaalsonderzoek een direct gevaar kan opleveren voor de uitkeringsgerechtigde en/of diens kinderen. Een zwaarwegende reden kan nooit financieel van aard zijn. Als de onderhoudsplichtige financieel niet in staat is bij te dragen aan de uitkeringskosten, is verhaal (tijdelijk) niet mogelijk wegens het ontbreken van draagkracht.

 

Indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud niet wordt nagekomen als bedoeld in artikel 62b eerste lid van de Pw, wordt verhaald, ongeacht de hoogte van het verhaalsbedrag (tweede lid).

 

Artikel 1 8 . Ingangsdatum verhaalsbijdrage

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 19 . Hoogte verhaalsbijdrage en limitering verhaalsbijdrage

Indien het college de verhaalsbijdrage niet kan vaststellen, omdat de onderhoudsplichtige zijn inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 60, lid 1, van de Pw niet, of onvoldoende nakomt, dan stelt het college de verhaalsbijdrage ambtshalve vast. Voor de (ex)partner wordt dan de volledige bruto verleende of te verlenen bijstand verhaald. Voor de kinderen wordt dan uitgegaan van de hoogste inkomenscategorie van de geldende behoeftetabel van de Tremanormen.

 

Artikel 2 0 . Wijziging verhaalsbijdrage

Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt de verhaalsbijdrage gewijzigd vastgesteld. De verhaalsbijdrage wordt jaarlijks aangepast conform de wettelijke indexering van alimentatie.

 

Artikel 2 1. (Heronderzoek naar draagkracht)

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

 

Hoofdstuk 5 . Overige bepalingen

 

Artikel 22 . Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 23 . Inwerkingtreding en vervallen oude beleidsregels

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 24. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 2 oktober 2018.

De gemeentesecretaris De burgemeester

Naar boven