Gemeenteblad van Venray
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Venray | Gemeenteblad 2018, 223312 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Venray | Gemeenteblad 2018, 223312 | Verordeningen |
Financiële verordening gemeente Venray
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
netto schuld: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen die niet zijn ingezet voor de publieke taak. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteuren en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen die niet zijn ingezet voor de publieke taak wordt verstaan het totaal van langlopende uitzettingen, vorderingen, liquide middelen en overlopende activa;
overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt;
Financiële positie: het vermogen van gemeenten in relatie tot de exploitatie, met inachtneming van de risico’s. Belangrijk daarbij is dat het bij de financiële positie uitdrukkelijk gaat om het beeld van de financiën van de gemeente in het recente verleden (rekeningen), over het begrotingsjaar en de daarop volgende jaren (meerjarenraming).
Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording
De raad stelt op voorstel van het college per programma relevante indicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicatoren van de ministeriële regeling, welke is vastgesteld krachtens het tweede lid van artikel 25 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.
Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken
Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet in het lopende boekjaar weergegeven.
Bij de uiteenzetting van de financiële positie in begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming en de investeringen.
Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.
Het college informeert de raad actief over nieuwe ontwikkelingen met eventuele financiële consequenties die ingrijpende gevolgen hebben voor de gemeente. Het college besluit niet over:
dan nadat de raad over het voornemen in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen. Ten aanzien van hetgeen opgenomen is in lid b worden (kandidaat) kopers tijdens de onderhandelingen tijdig geïnformeerd.
Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.
Hoofdstuk 3. Financieel Beleid
Artikel 10. Voorziening voor oninbare vorderingen
Voor openstaande vorderingen betreffende belastingen, heffingen en terugvorderbare bijstandsuitkeringen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het historische percentage oninbaarheid. Indien individuele vorderingen groter zijn dan € 5.000,00 wordt een voorziening gevormd op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid.
Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten van de gemeente, die tegen vergoeding worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten de indirecte kosten betrokken, die meer dan zijdelings samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.
Artikel 13. Prijzen economische activiteiten
Het college past bij economische activiteiten de gedragsregels als bedoeld in hoofdstuk 4b (Overheden en overheidsbedrijven) van de Mededingingswet toe, tenzij het activiteiten betreft die de gemeenteraad heeft aangewezen als activiteiten die plaatsvinden in het algemeen belang.
Artikel 14. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen
Het college doet de raad jaarlijks en indien nodig tussentijds, een voorstel voor de tariefhoogte van de gemeentelijke belastingen, rechten, heffingen en prijzen.
In de paragraaf lokale heffingen bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen van artikel 10 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten een verslag op van de kostendekkendheid van de rioolrechten en de afvalstofheffing.
In de paragraaf financiering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:
Artikel 18. Weerstandsvermogen & risicobeheersing
In de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 11 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval het weerstandsvermogen op. De kengetallen zoals opgenomen in artikel 11 van het Besluit begroting en verantwoording worden meerjarig gepresenteerd.
Artikel 19. Onderhoud kapitaalgoederen
Het college draagt zorg voor het opstellen van de benodigde beheersplannen voor riolering, water, wegen, openbaar groen, bossen, natuurgebieden en landschappelijke elementen, gebouwen, openbare verlichting en haven en legt deze ter vaststelling voor aan de raad. De plannen geven het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de bijbehorende kosten.
Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer
De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:
Artikel 23. Financiële organisatie
Het college draagt zorgt voor:
opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.
Het college draagt zorg voor het jaarlijks actualiseren van een intern controleplan, waarin de te controleren processen voor het begrotingsjaar worden vastgesteld. Dit wordt bepaald op basis van een risicoanalyse en een geactualiseerd normenkader, tevens wordt het interne controleplan afgestemd met de accountant.
Voor het activabeleid worden de volgende aanvullende uitgangspunten gehanteerd.
In principe wordt de lineaire afschrijvingsmethode gehanteerd. De keuze voor annuïtaire afschrijvingen wordt beschouwd als een afwijking van de standaard en dient te allen tijde expliciet en gemotiveerd te worden aangegeven. De annuïtaire methode wordt alleen bij die activa toegestaan waar het van belang wordt geacht de lasten gedurende looptijd gelijk te houden.
Bij omvangrijke investeringen wordt alleen componentenbenadering 1 toegepast na een specifiek raadsbesluit. Bijvoorbeeld een gebouw bestaat uit de componenten grond, gebouw, verwarmingsinstallaties en liftinstallaties.
In beginsel geldt dat bij investeringen de inzet van capaciteit gedekt wordt uit de exploitatie. Deze uren worden dus niet geactiveerd en moeten passen binnen de reguliere werkzaamheden. Een uitzondering wordt gemaakt voor de kosten van inzet van capaciteit voor investeringen, zoals infrastructurele werken, het grondbedrijf en de totstandkoming van een gebouw. In de toerekening naar investeringen (m.u.v. het grondexploitaties) worden geen overheadkosten meegenomen.
Uitgangspunt bij het uitvoeren van investeringskredieten is dat deze binnen twee jaar na autorisatie afgewikkeld moeten zijn. Kredieten die na beschikbaarstelling door de raad, per ultimo van het begrotingsjaar ouder zijn dan twee jaar, worden niet voor verdere uitvoering in het volgend begrotingsjaar in stand gehouden. Indien een krediet in afwijking op deze regel in stand dient te worden gehouden, kan het college hiertoe aan de raad in de P&C producten een voorstel doen.
De bevoegdheid van stelselwijzigingen en schattingswijzigingen ligt bij de gemeenteraad 1 .
In artikel 1 zijn diverse begrippen gedefinieerd. Bijvoorbeeld het begrip netto schuld is gedefinieerd. Hiervoor is de definitie gevolgd die de Vereniging van Nederlandse Gemeenten toepast voor het jaarlijkse overzicht met kengetallen over de financiële positie van gemeenten.
Daarnaast is ook het begrip overheidsbedrijf gedefinieerd om nadere invulling te kunnen geven aan de verplichtingen die volgen uit de Mededingingswet voor het vaststellen van de hoogte van prijzen.
Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden door de raad vastgesteld. Het BBV bepaalt in aanvulling hierop dat het college de producten/taakvelden aan de programma’s toewijst. In dit lid wordt gesproken over producten/ taakvelden, omdat een aangestelde werkgroep op dit moment bezig is met de doorontwikkeling van de BBV. Eén van de ontwikkelingen is dat uniforme taakvelden worden ingevoerd, zodat de vergelijkbaarheid tussen gemeenten groter wordt.
Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (derde lid artikel 189 Gemeentewet).
Het derde lid van artikel 2 van de financiële verordening bepaalt dat op voorstel van het college de raad niet-financiële indicatoren per programma vaststelt. Het is het zogenaamde SMART maken van de begroting. Het derde lid van artikel 8 BBV stelt namelijk dat per programma wordt aangegeven wat de doelstelling – in het bijzonder de beoogde maatschappelijke effecten – is en hoe er naar wordt gestreefd deze effecten te bereiken.
Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen voor. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd. Het vierde lid van artikel 2 van de financiële verordening bepaalt dat de raad kan aangeven welke paragrafen hij nog meer wenst.
Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken
In dit artikel zijn aanvullend op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. Het artikel bevat de bepaling dat de lasten en baten onder de programma’s in de begroting per deelprogramma worden weergegeven.
In het tweede lid wordt de verplichting in het BBV (artikel 20) om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven. In het vierde lid wordt dit geregeld voor de jaarrekening
Het derde bepaalt dat in aanvulling op het bepaalde in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten de gevolgen van de begroting en meerjarenraming voor de gemeentelijke schuldpositie inzichtelijk worden gemaakt.
Artikel 4 van de financiële verordening biedt de kaders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Hierin staan een aantal uitgangspunten die het college bij het opstellen van deze stukken in acht moet nemen. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 Gemeentewet en het BBV.
Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen van de begroting een voorjaarsnota vaststelt waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming.
Artikel 8 van het BBV zegt dat het bedrag voor onvoorzien moet zijn opgenomen in het programmaplan. In het tweede lid van artikel 4 wordt een nadere invulling aan deze wettelijke verplichtingen gegeven door de omvang van het bedrag voor onvoorzien vast te leggen. Daarnaast zijn in lid 2 kaders gesteld over het gebruik van de post onvoorzien. Het voorstel moet voldoen aan de drie O’s; Onvoorzienbaar, Onontkoombaar en Onuitstelbaar (in de begrippenlijst is de definitie van de drie O’s opgenomen). Er dient minimaal aan twee O’s te worden voldaan. Onvoorzienbaar is niet altijd een criterium waaraan moet zijn voldaan. Een goede verklaring voor het niet opnemen van een uitgaaf of investering, dan wel een verlaging van een inkomst, is dan wel het minste waaraan moet worden voldaan. Bij elk B&W- en raadsvoorstel met financiële gevolgen, waarvan dekking via de post onvoorziene uitgaven loopt, dient onder ‘Argumenten’ of ‘Financiële gevolgen’ “de 3 O’s” toegelicht te worden.
Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Artikel 5 van de financiële verordening bevat nadere regels voor de autorisatie van de baten en lasten in de begroting en van de investeringskredieten. Autorisatie van de baten en lasten vindt plaats op het niveau van de programma’s.
Ook uitgaven voor investeringen moeten worden geautoriseerd. De autorisatie van deze investeringskredieten vindt plaats bij de begrotingsbehandeling (tweede lid).
Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangeven welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan, met uitzondering van de voorbereidingskosten om tot een voorstel te komen.
Het college dient dreigende overschrijdingen van geautoriseerde lasten en investeringskredieten en dreigende onderschrijdingen van geautoriseerde baten bij het bekend worden aan de raad te melden, zodat de raad kan besluiten of het budget moet worden gewijzigd of dat het beleid moet worden bijgesteld.
Voor het behandelen van de daadwerkelijke begrotingswijzigingen en bijstellingen van beleid is er voor gekozen deze mee te nemen bij de behandeling van de tussenrapportages (vierde lid).
Meestal komen gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens op tafel die bij het opstellen van de begroting niet waren voorzien. Het vijfde lid van het artikel regelt de autorisatie van de investeringskredieten anders dan bij vaststelling van de begroting. Dit zijn ook de investeringskredieten waarvan de raad bij de begrotingsbehandeling aangegeven heeft welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren.
Artikel 6. Tussentijdse rapportage
Een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad zijn de tussenrapportages. Op basis van tussenrapportages wordt de raad geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van het beleid en de uitputting van budgetten en investeringskredieten.
Het tweede lid bepaalt dat het college de afwijkingen ten opzichte van de begroting in de tussenrapportages moet toelichten.
In artikel 7 van de financiële verordening is een nadere invulling van de informatieplicht van het college aan de raad opgenomen. Het betreft een uitwerking van het vierde lid van artikel 169 Gemeentewet. Dat artikel verplicht het college vooraf aan het aangaan van bepaalde verplichtingen de raad inlichtingen te verstrekken indien de raad daar om verzoekt of indien de uitoefening van deze bevoegdheden van het college ingrijpende gevolgen heeft voor de gemeente. Het college informeert de raad actief over nieuwe ontwikkelingen met eventuele financiële consequenties die ingrijpende gevolgen hebben voor de gemeente. In artikel 7 verplicht de raad het college om informatie vooraf aan het aangaan van de opgesomde rechtshandelingen met een financieel gevolg, indien het aangaan van deze verplichtingen de in het artikel genoemde bedragen overschrijden.
Ook moeten besluiten van het college voor het doen van privaatrechtelijke rechtshandelingen passen binnen de kaders van het beleid dat door de raad is uiteengezet. Het artikel schept slechts duidelijkheid tussen het college en de raad over wanneer de raad in elk geval vóóraf wenst te worden geïnformeerd en in de gelegenheid wil worden gesteld zijn wensen en bedenkingen aan het college kenbaar te maken.
Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd dat ze aandeel hebben in plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt door vertaald. Maar het kan ook zijn dat de overschrijding niet erg is.
Gemeenten krijgen in het voorjaar van het Rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.
In het artikel is opgenomen dat het college de raad informeert bij een overschrijding van het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.
Artikel 9. Waardering & afschrijving vaste activa
In het tweede lid, onder a, van artikel 212 Gemeentewet is opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel 9 invulling gegeven. In het eerste lid is geregeld dat voor het waarderen en afschrijven de regels van het besluit begroting en verantwoording worden gehanteerd. Voor de bepalingen over afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen van activa, wordt in de verordening verwezen naar een bijlage. In de bijlage zijn naast de methodiek, de afschrijvingstermijnen voor de verschillende categorieën vaste activa opgenomen. Ook zijn maatschappelijke investeringen in de bijlage opgenomen. Met ingang van 2017 wordt het activeren van maatschappelijke investeringen verplicht. Dit komt voort uit de doorontwikkeling van het Besluit begroting en verantwoording.
Door enerzijds een bijlage op te nemen bij de financiële verordening waar de methodiek van afschrijven en de afschrijvingstermijn zijn vastgelegd. Anderzijds dat voor de waarderingsgrondslagen een verwijzing is opgenomen naar het Besluit begroting en verantwoording wordt afgeschreven, wordt het opstellen van een afzonderlijke nota activa niet als noodzakelijk gezien. Dit betekent dat met de invoering van de financiële verordening, de nota ‘beleid vaste activa 2006’, wordt ingetrokken.
Daarnaast is in lid vijf bepaald dat een systematiek van rente toerekening wordt toegepast. De systematiek wordt bepaald volgens de grondslagen die zijn opgenomen in het Besluit begroting en verantwoording.
Artikel 10. Voorziening voor oninbare vorderingen
Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Bij het artikel is onderscheid gemaakt tussen gemeentelijke aanslagen en heffingen die het karakter hebben van bulkfacturen en overige vorderingen.
Vorderingen worden individueel beoordeeld op oninbaarheid. Maar voor de in het tweede lid genoemde gemeentelijke aanslagen, heffingen en bijstandsverstrekkingen wordt een voorziening getroffen op basis van het historisch percentage van oninbaarheid. Een individuele beoordeling per aanslag of heffing is bij dit soort vorderingen namelijk zeer bewerkelijk. Om de juistheid en volledigheid van de voorziening te borgen is het van belang om grote bedragen onder deze vorderingen toch individueel te beoordelen. Hiervoor is een aanvullende bepaling opgenomen.
Artikel 11. Reserves en voorzieningen
Het eerste lid bepaalt dat het college eens in de vier jaar een nota over de reserves en voorzieningen aan de raad aanbiedt. Met het vaststellen van deze nota stelt de raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen.
Voor een bestedingsvoornemen kan de raad een bestemmingsreserve vormen. Een deel van de algemene reserve wordt hiervoor afgezonderd. Hiermee wordt op de balans van de gemeente tot uitdrukking gebracht dat een toekomstige besteding een beslag op het eigen vermogen gaat leggen. In het tweede lid zijn de voorwaarden voor een voorstel voor een dergelijke bestemmingsreserve opgenomen.
Artikel 12. Kostprijsberekening
Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de verordening in ieder geval bevat de grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten en heffingen. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de opbouw van de kostprijs van de goederen en diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht. In artikel 12 van de verordening staan de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten die worden geleverd aan derden.
Met de herziening van het BBV met ingang van 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet meer doorberekend aan de producten/taakvelden. Daarmee vervalt de mogelijkheid om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op producten/taakvelden van de programmabegroting en -verantwoording in beeld te brengen. De kostprijzen moeten daarom extracomptabel worden berekend.
Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de kostprijs bestaat uit de directe kosten en de indirecte kosten die meer dan zijdelings samenhangen met de door de gemeente verleende diensten. Het tweede lid bepaalt dat bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa betrokken worden bij de kosten. Voor de rioolheffing, afvalstoffenheffing en leges is specifiek een bepaling opgenomen dat de compensabele BTW en de kosten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken worden bij de kosten.
Het derde lid bepaalt de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van door de gemeente te leveren goederen, werken en diensten. Dit gebeurt op basis van de directe uren op de betreffende activiteit. Het vierde lid bepaalt dat kosten die meer dan zijdelings van belang zijn voor een ander product/taakveld, voor het bepalen van de kostprijs naar evenredigheid toebedeeld worden naar dat andere product/taakveld.
Daarnaast is in lid 5 bepaald dat het percentage van de omslagrente voor de toerekening van de rente voor de financiering van de in gebruik zijnde activa, als bedoeld in het eerste lid, jaarlijks met de begroting wordt vastgesteld.
Artikel 13. Prijzen economisch activiteiten
Als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden dan mag zij deze activiteiten niet bevoordelen als het economische activiteiten betreft. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met ander ondernemingen treedt. Het bevoordelingsverbod houdt feitelijk in dat tenminste een integrale kostprijs in rekening moet worden gebracht.
Van deze verplichting kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het algemeen belang. Daarvoor is wel nodig dat in een raadbesluit het algemeen belang van de activiteit wordt gemotiveerd. Het raadbesluit moet worden aangemerkt als een concretiserend besluit van algemene strekking. In een besluit van 7 april 2015 heeft de gemeenteraad activiteiten aangewezen die plaatsvinden in het algemeen belang.
Artikel 14. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen
Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en leges is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet). Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolheffingen en afvalstoffenheffing jaarlijks vaststelt.
Artikel 15. Financieringsfunctie
Artikel 212 Gemeentewet bevat de bepaling dat de financiële verordening in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Artikel 15 geeft invulling aan deze plicht. Het artikel bevat kaders voor het financieringsbeleid. De kaders voor de financiële organisatie van de financieringsfunctie staan in artikel 17.
In aanvulling op de regels uit de wet Financiering decentrale overheden en daaruit volgende besluiten en regelingen stelt het eerste lid een aantal aanvullende kaders. Zo mag geen gebruik worden gemaakt van financiële derivaten. Daarnaast is opgenomen dat voor het aantrekken van financieringen tenminste 2 prijsopgaven moeten worden opgevraagd. Dit is sluit aan bij het treasurystatuut van de gemeente Venray.
Het tweede lid bepaalt dat het college de raad informeert als de kasgeldlimiet of de renterisiconorm dreigt te worden overschreden. Artikel 4 respectievelijk 6 van de Wet financiering decentrale overheden (hierna: Wet Fido) geeft aan dat de toezichthouder (provincie) wordt geïnformeerd als de gemeente de renterisiconorm of voor het derde achtereenvolgende kwartaal de kasgeldlimiet overschrijdt en dat de gemeente aan de toezichthouder een plan voorlegt om weer binnen deze norm dan wel limiet te komen.
Dit plan dient door de provincie goed gekeurd te worden. Indien hier niet aan wordt voldaan, kan de toezichthouder correctieve maatregelen treffen.
Gemeenten mogen alleen leningen en garanties verstrekken en financiële participaties aangaan voor het behartigen van een publiek belang (artikel 2 Wet Fido). Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160 Gemeentewet dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat de raad een ontwerpbesluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college heeft kunnen brengen. Het derde lid draagt het college op bij het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal zo mogelijk zekerheden te bedingen om zo het financiële risico waaraan de gemeente bloot komt te staan te verminderen. Nadere regels over het verstrekken van garanties zijn opgenomen in de verordening garantstellingen.
Het vierde lid bepaalt dat het college eens in de vier jaar aan de raad een treasurystatuut aanbiedt. Met dit statuut kan de raad de kaders voor de financieringsfunctie vaststellen.
In het Besluit begroting en verantwoording wordt in titel 2.3 ‘de paragrafen’ aangegeven welke paragrafen verplicht zijn en welke informatie minimaal moet worden opgenomen.
In artikel 10 van het Besluit begroting en verantwoording is geregeld welke onderdelen opgenomen moeten worden in de paragraaf lokale heffingen. Daarnaast doet het college bij de begroting en jaarstukken verslag van de kostendekkendheid van de rioolrechten en de afvalstofheffing.
In het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten staat in artikel 13 welke informatie de paragraaf financiering in elk geval moet bevatten. In deze paragraaf wordt de raad ook geïnformeerd over onder andere de kasgeldlimiet, de ontwikkelingen in de liquiditeitsplanning, het emu-saldo, het schatkistbankieren.
Artikel 18. Weerstandsvermogen & risicobeheersing
In het Besluit begroting en verantwoording staat in artikel 11 welke informatie de paragraaf weerstandsvermogen in elk geval moet bevatten. De financiële kengetallen zoals opgenomen in artikel 11 worden meerjarig gepresenteerd.
In lid 2 is vastgelegd dat het college eens in de vier jaar een nota risicobeleid aanbiedt aan de raad. Dit wordt voorgesteld omdat risicomanagement er voor zorgdraagt dat de gemeente Venray grip houdt op de risico’s die men loopt en daardoor in control blijft.
Artikel 19. Onderhoud kapitaalgoederen
Het vaststellen van de beheersplannen is een bevoegdheid van de raad. De plannen geven het kader mee voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en bijbehorende kosten. Het college zorgt dat de benodigde beheersplannen eens in de vier jaar worden geactualiseerd. Bij significante afwijkingen dient het beheersplan eerder geactualiseerd te worden.
Lid 3 gaat in op de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen. In het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten staat in artikel 12 welke informatie de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen in elk geval moet bevatten. Aanvullend wordt de voortgang van het geplande onderhoud en de omvang van het achterstallig onderhoud opgenomen. Het is belangrijk om de raad ook hierover te informeren want dit kan financiële consequenties hebben. Bijvoorbeeld kan geconstateerd worden of te veel of te weinig is begroot of dat een voorziening ontoereikend is.
Artikel 20. Verbonden partijen
Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf verbonden partijen de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.
In het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten staat in artikel 16 welke informatie de paragraaf grondbeleid in elk geval moet bevatten. Het tweede lid bepaalt dat het college eens in de vier jaar aan de raad een nota grondbeleid aanbiedt. Met de nota kan de raad de kaders voor het toekomstig grondbeleid vaststellen. In het tweede lid van het artikel is ook opgenomen welke onderdelen minimaal opgenomen moeten worden in de nota grondbeleid.
Onder artikel 22 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging er van moeten voldoen.
Artikel 23. Financiële organisatie
Artikel 23 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van artikel 160 Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie, blijkt uit het advies van de Raad van State en het Nader rapport uit 2003 over de wijziging van artikel 212 Gemeentewet.
In artikel 23 wordt vastgelegd op welke terreinen van de financiële organisatie het college interne regels moet stellen. Bijvoorbeeld dat het college zorgdraagt voor de volmachten en machtigen voor het aangaan van verplichtingen en de kostenverdeelsleutels voor de kostentoerekening.
De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen en getrouwheid van de jaarrekening.
De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Artikel 24 draagt het college op maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen.
Het tweede lid bepaalt dat het college een nota inzake de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen eens in de vier jaar aanbied aan de raad.
Het derde lid bepaalt dat jaarlijks een intern controleplan wordt opgesteld gebaseerd op een risicoanalyse en een geactualiseerd normenkader. Het interne controleplan wordt tevens afgestemd met de accountant van de gemeente Venray en de opgestelde rapporten van de bevindingen en aanbeveling van de uitgevoerde controles worden beschikbaar gesteld aan de accountant t.b.v. de interim- en jaarrrekeningcontrole.
Artikel 25. Aanbesteding en inkoop
In artikel 25 is een bepaling opgenomen dat het college voor beleid en interne regels zorgt voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten. Deze regels moeten waardborgen dat voldaan wordt aan Europese regelgeving en de Aanbestedingswet.
Artikel 26. Subsidieverstrekking
In artikel 26 is een bepaling opgenomen dat het college zorgdraagt dat beleid en interne regels opgesteld worden voor het verstrekken van subsidies aan ondernemingen en instellingen.
Artikel 27. Intrekken oude verordening en overgangsrecht
De financiële verordening, vastgesteld in het raadsbesluit van 14 maart, wordt ingetrokken.
Artikel 28. Inwerkingtreding en citeertitel
Deze verordening treedt in werking op de dag na de datum van bekendmaking.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2018-223312.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.