Gemeenteblad van Zevenaar
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zevenaar | Gemeenteblad 2018, 222630 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zevenaar | Gemeenteblad 2018, 222630 | Verordeningen |
Erfgoedverordening Zevenaar 2018
De raad van de gemeente Zevenaar, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 augustus 2018, Z/17/295462/INT/18/848205; gelet op artikel 3.16 en 9.1van de Erfgoedwet, gelezen in samenhang met de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; gezien het advies van de Erfgoedcommissie; besluit vast te stellen de volgende verordening: Erfgoedverordening Zevenaar 2018.
Deze verordening verstaat onder:
onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente, parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst. Hieronder worden ook begrepen de roerende zaken die kennelijk deel uitmaken van, of behoren tot het onroerende monument en die genoemd worden in de beschrijving als bedoeld in artikel 6, tweede lid;
beschermd stads- en dorpsgezicht:
een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke en/ of cultuurhistorische waarde, waarin zich al dan niet één of meer monumenten bevinden en welke groep ingevolge deze verordening is opgenomen in het gemeentelijke erfgoedregister;
een onderzoek resulterend in een schriftelijke rapportage naar de architectuurhistorische, bouwhistorische, interieurhistorische, kleurhistorische, tuin- of landschapshistorische, historisch-stedenbouwkundige, wetenschappelijke en/of cultuurhistorische ontwikkeling en waarde van een beschermd rijks- of gemeentelijk monument of groepen van onroerende zaken en/of terreinen.
Hoofdstuk 2 de erfgoedcommissie
Artikel 3 Taak Erfgoedcommissie
De Erfgoedcommissie adviseert het college op basis van artikel 9.1 Erfgoedwet, art.15, lid 1 Monumentenwet 1988, op verzoek en uit eigener beweging over de toepassing van de Erfgoedwet, Monumentenwet 1988, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Erfgoedverordening, Subsidieverordening monumenten en het monumentenbeleid.
Advisering aan het college van B&W op basis van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (wijzigingsplannen inzake rijksmonumenten), is gemandateerd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK). Dit geldt tevens voor wijzigingsplannen inzake gemeentelijke monumenten.
Hoofdstuk 3 aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen
Artikel 4 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling
Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling, of over het afstand doen van de zorg daarvoor, vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.
Artikel 5 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling
Burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 4, eerste of tweede lid, ambtshalve wijzigen of intrekken. Artikel 4, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft, als zodanig is tenietgegaan.
Hoofdstuk 4 de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument en beschermd gemeentelijk archeologisch monument
Artikel 6 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument en beschermd gemeentelijk archeologisch monument
Het college geeft van zijn voornemen tot aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument of beschermd gemeentelijk archeologisch monument kennis aan de eigenaren. Tevens wordt aan degene die om aanwijzing heeft verzocht het voornemen kenbaar gemaakt. De kennisgeving geschiedt schriftelijk; in spoedeisende gevallen kan hiervan worden afgeweken.
De eigenaren en degenen die om aanwijzing hebben verzocht kunnen binnen zes weken na de dag van verzending van de kennisgeving bedoeld in artikel 9, tweede lid, schriftelijk hun zienswijze kenbaar maken bij het college.
Artikel 9 Beslistermijn, bekendmaking en mededeling
Het college maakt zijn besluit tot aanwijzing als beschermd gemeentelijke monument of als beschermd gemeentelijk archeologisch monument binnen vier weken na de datum van het besluit bekend aan alle zakelijke gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.
Artikel 10 Registratie in het gemeentelijke erfgoedregister
De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en de redengevende beschrijving van het beschermde gemeentelijke monument en van het beschermde gemeentelijke archeologisch monument, waarbij zonodig die onderdelen worden genoemd waarop de bescherming met name is gericht.
Artikel 12 Intrekken van de aanwijzing
De aanwijzing wordt geacht te zijn ingetrokken, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3.1 van de Erfgoedwet of indien het beschermd gemeentelijk monument of beschermd gemeentelijk archeologisch monument op grond van een monumentenverordening van de provincie Gelderland wordt aangewezen als beschermd provinciaal monument.
Hoofdstuk 5 instandhouding gemeentelijke monumenten
Artikel 13 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument
Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument en een beschermd gemeentelijk archeologisch monument te beschadigen, te vernielen of af te breken of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvoor noodzakelijk is.
Artikel 14 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument
Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.
De vergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg en de archeologie zich daartegen niet verzet.
De omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.
Voorzover sprake is van een vergunningaanvraag, waarbij de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn, wordt de vergunning niet verleend dan in overeenstemming met de eigenaar.
Hoofdstuk 6 beschermde rijksmonumenten
Artikel 19 Vergunning voor beschermd rijksmonument
Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de de commissie als bedoeld in artikel 3, lid 2 (Commissie Ruimtelijke Kwaliteit) voor advies en tevens een afschrift aan de Erfgoedcommissie.
Hoofdstuk 7 de bescherming van gemeentelijke stads- en dorpsgezichten
Artikel 21 Bekendmaking en mededeling
Het college maakt het besluit van de gemeenteraad tot aanwijzing tot beschermd stads- en dorpsgezicht binnen 4 weken na de datum van het besluit bekend. Artikel 9, tweede en derde lid is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 23 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht
De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 20, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 20, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.
In een gebied dat is aangewezen als een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht en waarvoor nog geen beschermend bestemmingsplan als bedoeld in artikel 24, eerste lid onherroepelijk is geworden, is het verboden bouwwerken en andere werken te plaatsen, op te richten, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen zonder vergunning van het college; het verbod als bedoeld in artikel 25, tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
Voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:
voorschriften verbonden aan een vergunning bedoeld onder a. en b. schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent de gemeenteraad hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Hoofdstuk 9 vangnet archeologie
Artikel 27 Vangnet archeologie
Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het daar vigerende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij:
het de verstoring betreft van een archeologisch monument of verwachtingsgebied dat is aangegeven op de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;
Hoofdstuk 10 slot- en overgangsbepalingen
Hij, die handelt in strijd met artikel 13 of 25 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie (zie art. 23WvS).
Het bevoegd gezag wijst de ambtenaren aan die belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.
Artikel 30 Opsporingsbevoegdheid
De opsporing van de in artikel 28 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door het bevoegd gezag met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.
De ambtenaren bedoeld in de artikelen 29 en 30 hebben toegang tot alle beschermde monumenten en archeologisch gevoelige gebieden, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
Artikelsgewijze toelichting erfgoedverordening gemeente Zevenaar 2018
Hoofdstuk 1 algemene bepalingen
In beginsel gelden de wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Artikel 1 van deze verordening bevat daarom uitsluitend begrippen waarvan de definitie moet worden omschreven en die niet reeds in artikel 1.1 van de Erfgoedwet zijn gegeven.
De omschrijving van het begrip monument sluit goeddeels aan bij de omschrijving in de Monumentenwet 1988. De vijftig-jaargrens echter die voor rijksmonumenten geldt, is niet overgenomen voor gemeentelijke monumenten. Hierdoor is het mogelijk monumenten “jonger” dan vijftig jaar onder de werking van de verordening te brengen.
Overigens staat het gemeenten vrij om naast de bepaling van het begrip “monument” in de monumentenverordening, aanvullende criteria op te stellen. Aldus de Afdeling bestuursrechtspraak.
Cultuurhistorische waarde is volgens de Memorie van Toelichting bij de Monumentenwet 1988 de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Deze omschrijving is dermate ruim, dat zij ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige waarde, die hier als het ware een toegevoegde waarde aan geeft.
Terreinen kunnen bijvoorbeeld zijn parken, tuinen, een boerenerf, een schootsveld rond een kasteel, of een slagveld waar zich een historische gebeurtenis heeft afgespeeld. Het is niet vereist dat op het terrein een bouwkundig monument voorkomt om over een monument te kunnen spreken. Een ‘zaak’ is een veel ruimer begrip.
Het onderscheid tussen het begrip ‘beschermd gemeentelijk monument’ en het begrip ‘beschermd rijksmonument’ geldt ook ten aanzien van archeologische monumenten. Op de aanvraag voor een vergunning voor een beschermd archeologisch rijksmonument beslist namelijk de minister, terwijl het bevoegd gezag beslist op een vergunningaanvraag voor een beschermd gemeentelijk archeologisch monument.
Artikel 45 van de Monumentenwet 1988 bepaalt dat het verboden is opgravingen te doen zonder schriftelijke vergunning van de minister. Deze verplichting geldt in zijn algemeenheid voor zowel rijks- als gemeentelijke archeologische monumenten.
Het eigendom van roerende monumenten die zijn gevonden bij het doen van een opgraving is geregeld in artikel 50 van de Monumentenwet 1988.
d. beschermd gemeentelijk monument
De verordening voorziet zowel in de bescherming van onroerende monumenten, als roerende monumenten.
e. gemeentelijke monumentenlijst
De registratie van een monument op deze lijst is een administratieve handeling, niet gericht op enig rechtsgevolg.
De wetgever heeft gekozen voor de aanwijzing tot beschermd rijksmonument door de minister, maar voor decentralisatie van het vergunningenstelsel naar de gemeente. Ten behoeve van de uitvoering van dit vergunningenstelsel verlangt artikel 15 van de Monumentenwet 1988 dat de gemeenteraad een verordening vaststelt waarin tenminste de advisering door een deskundige commissie is geregeld. Om die reden is het nodig om een omschrijving van een beschermd rijksmonument op te nemen in deze verordening. Op de vergunningverlening voor deze categorie monumenten zijn de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988 van toepassing.
Zie de toelichting bij artikel 4, lid 7. Bij de aanwijzing van een kerkelijk monument tot beschermd gemeentelijk monument moet het college overleggen met de eigenaar. Het bereiken van overeenstemming tussen beide partijen kan onderdeel vormen van de vergunningsprocedure tot wijziging van een beschermd kerkelijk monument.
h. beschermd stads- en dorpsgezicht
De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument is als vorm van bescherming voor een stads-en dorpsgezicht soms onvoldoende. De beschermwaardigheid ligt vaak vooral in het totaal van een bepaald gebied; de onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang wordt als bepalend element beschouwd. Het beschermende bestemmingsplan vormt in dat geval de basis van de bescherming. De uitwerking kan bijvoorbeeld geschieden via een beeldkwaliteitsplan. De lijst met stads- en dorpsgezichten maakt onderdeel uit van de gemeentelijke monumentenlijst. De registratie van de stads- en dorpsgezichten op de monumentenlijst betreft slechte een administratieve handeling.
De samenstelling, benoeming, taken en bevoegdheden van de Erfgoedcommissie worden geregeld in een door het college vast te stellen reglement.
Deze criteria zijn gelijktijdig met de Erfgoedverordening Zevenaar 2018 door de raad vastgesteld en blijven van toepassing onder de nieuwe Erfgoedverordening.
Artikel 2 Gemeentelijk erfgoedregister
Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het (beschermde) gemeentelijk aangewezen cultureel erfgoed als dat krachtens deze verordening is gebeurd.
Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen gemeentelijke monumenten, gemeentelijke stadsgezichten of cultuurgoederen. Daarnaast is in het tweede lid geregeld dat ook informatie over beschermde rijksmonumenten die in de gemeente zijn gelegen in het gemeentelijk erfgoedregister worden opgenomen. Op grond van de Erfgoedwet ontvangen burgemeester en wethouders deze informatie in afschrift van de minister bij de inschrijving in het rijksmonumentenregister.
Dit artikel geeft uitvoering aan de verplichting van artikel 3.16, derde lid, van de Erfgoedwet en is daarmee van toepassing op al het cultureel erfgoed, ongeacht of het om onroerende of roerende zaken gaat, dat is aangewezen op grond van deze verordening. Het woord “onherroepelijk” betekent hier dat tegen de aanwijzing geen beroep (of bezwaar) is ingesteld of dat het is afgewezen.
Hoofdstuk 2 de erfgoedcommissie
Artikel 3 Taak Erfgoedcommissie
Zie de toelichting achter artikel 1 onder i.
Hoofdstuk 4 de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument en beschermd gemeentelijk archeologisch monument
Het aanwijzen van objecten c.q. terreinen tot beschermd monument zijn hier in een hoofdstuk ondergebracht.
Artikel 6 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument en beschermd gemeentelijk archeologisch monument
Het aanwijzen van een monument tot beschermd monument is geen verplichting, maar een discretionaire bevoegdheid van het college. Op deze bevoegdheid is de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing, in het bijzonder Titel 4.1 Beschikkingen.
Bij de aanwijzing behoort een omschrijving van de redenen voor de aanwijzing, de zogenoemde redengevende omschrijving. Met zo’n omschrijving kan worden voldaan aan de motiveringsplicht als geregeld in de artikelen 3:46 tot en met 3:50 van de Awb. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet eveneens uitdrukkelijk worden gemotiveerd in het aanwijzingsbesluit.
De omschrijving vormt tevens het uitgangspunt voor de bescherming van het aangewezen monument.
Voordat het college besluit tot aanwijzing moeten de aanvrager en andere belanghebbenden worden gehoord; afdeling 4.1.2 van de Awb is hier van toepassing.
Het registreren van de aanwijzing op de gemeentelijke monumentenlijst is een administratieve handeling. Om die reden zijn de aanwijzing en de registratie van de aanwijzing in aparte artikelen opgenomen.
De Erfgoedcommissie is een adviesorgaan in de zin van artikel 3:5 Awb; zie ook de artikelen 3:9, 3:49 en 3:50 Awb.
Het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek is een discretionaire bevoegdheid van het college. Bevindingen uit het onderzoek kunnen van belang zijn voor het besluit van het college een terrein al dan niet geheel of gedeeltelijk aan te wijzen als archeologisch monument.
Het laten verrichten van bouwhistorisch onderzoek is een discretionaire bevoegdheid van het college. Een bouwhistorisch onderzoek kan worden verricht bij de (aanvraag tot) aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument, bij de aanvraag voor een vergunning tot wijziging van een beschermd monument. De bouwhistorische waarde van een pand kan van belang zijn voor het besluit om een (deel van een) pand al dan niet als beschermd gemeentelijk monument aan te wijzen en voor de wijze waarop het pand op de gemeentelijke monumentenlijst wordt geregistreerd. De mate waarin de bouwhistorische waarde door een verbouwing of andere wijziging wordt aangetast, kan van invloed zijn op het besluit al dan niet een vergunning te verlenen.
Bouwhistorisch onderzoek en de aanwijzing tot beschermd monument
De aanvraag tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument wordt veelal ingediend door een belangenvereniging tot behoud van monumenten en niet door de eigenaar. Ingeval een ander dan de eigenaar van een monument een aanvraag tot aanwijzing indient dan wel de gemeente ambtshalve een voorstel tot aanwijzing doet, kan de gemeente de eigenaar niet verplichten om een bouwhistorisch onderzoek uit te voeren.
Om bouwhistorisch onderzoek te kunnen uitvoeren moet men al dan niet besloten ruimten en plaatsen betreden. Hiervoor is toestemming van de eigenaar nodig, hetgeen een probleem kan zijn. Binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen geregeld bij of krachtens de Wet op het binnentreden, te weten handhaven van de openbare orde en veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen. Het is evident dat bouwhistorisch onderzoek hier niet onder valt. De gemeente is voor wat betreft het laten uitvoeren van bouwhistorisch onderzoek in een woning dan ook afhankelijk van de bereidheid van de bewoner om onderzoekers in zijn woning toe te laten.
Bouwhistorisch onderzoek en de aanvraag voor een vergunning tot wijziging van een beschermd monument
Zoals gezegd kan de mate waarin de bouwhistorische waarde door een verbouwing of andere wijziging wordt aangetast, van invloed zijn op het besluit al dan niet een vergunning te verlenen. Alvorens het college beslist op een vergunningaanvraag kan hij daarom bepalen, dat informatie nodig is over de bouwhistorische waarde. (Een deel van) de kosten van het onderzoek kan ten laste van de eigenaar worden gebracht.
Het is niet noodzakelijk de voorwaarde van een bouwhistorisch onderzoek in de verordening vast te leggen, artikel 4:5 Awb biedt voldoende houvast. Er kan immers beargumenteerd worden, dat (de uitkomst van) een bouwhistorisch onderzoek tot de noodzakelijke gegevens behoort om tot een beoordeling van de aanvraag te komen. Hierbij moet wel sprake zijn van evenredigheid. De gemeente kan de aanvrager bijvoorbeeld niet verplichten om voor het gehele pand bouwhistorisch onderzoek uit te voeren terwijl voor een deel van het pand een wijzigingsvergunning wordt aangevraagd.
Daarnaast moet de gemeente bij het stellen van voorwaarden rekening houden met de kosten die met het bouwhistorisch onderzoek zijn gemoeid. Deze kosten moeten in redelijke verhouding tot de kosten van de verbouwing staan.
Het is aan te raden in de aanvraag op te nemen, dat bouwhistorisch onderzoek mogelijk nodig is om tot een beoordeling op de aanvraag te komen. Op deze manier is de aanvrager op het moment van aanvragen op de hoogte van wat er van hem wordt verlangd. Het onderzoek dient door deskundigen te worden uitgevoerd; in het aanvraagformulier kan worden aangegeven welke personen of instanties in zijn ogen voldoende gekwalificeerd zijn.
Als de gemeente besluit bouwhistorisch onderzoek te subsidiëren, kunnen kwalitatief hogere eisen aan het onderzoek worden gesteld.
In de vergunningvoorwaarden kan het doen van onderzoek en het verstrekken van documentatie tijdens de bouwwerkzaamheden worden geregeld, evenals het veilig stellen van afkomende bouwhistorische elementen.
Monumenten die aangewezen zijn als beschermd rijks- of provinciaal monument komen niet voor aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument of beschermd gemeentelijk archeologisch monument in aanmerking. Deze mogelijkheid bestaat wel voor zelfstandige bouwdelen.
Zo kan bijvoorbeeld een boerderij aangewezen zijn als gemeentelijk monument en het (oudere) inrijhek als rijksmonument.
Deze bepaling is analoog aan artikel 5 van de Monumentenwet 1988 en regelt de zogenaamde voorbescherming. Doel van de voorbescherming is het voorkomen van ongewenste ontwikkelingen gedurende de aanwijzingsprocedure. Als peildatum voor de voorbescherming geldt de dag na die waarop de kennisgeving is verzonden. Vanaf die datum tot, in geval van aanwijzing, het moment van inschrijving op de gemeentelijke monumentenlijst dan wel tot het moment waarop vaststaat dat zo’n inschrijving niet zal plaatsvinden, geldt het normale systeem van bescherming van beschermde monumenten, zoals geregeld in de artikelen 14 tot en met 18.
De kennisgeving is een feitelijke handeling waaraan de wet rechtsgevolg verbindt. Aan deze constructie wordt de voorkeur gegeven boven een eventuele spoedprocedure, waarbij het advies van de Erfgoedcommissie achterwege kan blijven.
Artikel 9 Beslistermijnen, bekendmaking en mededeling
De hier genoemde termijnen zijn termijnen van orde; overschrijding van deze termijnen kan echter strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel opleveren.
Lid 3 Mededeling en publicatie
Deze bepaling is een nadere specificatie van de bekendmaking en mededeling van een besluit zoals geregeld in de artikelen 3:40 tot en met 3.45 Awb.
De mededeling van de aanwijzing is voor de eigenaar en anderszins zakelijk gerechtigden van groot belang en zal in de regel aangetekend worden verzonden.
Een belanghebbende kan tegen het aanwijzingsbesluit een bezwaarschrift indienen op grond van de Awb. Daarna is beroep bij de rechtbank mogelijk en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Artikel 10 Registratie in het gemeentelijke erfgoedregister
Door de aanwijzing van het college van een onroerend monument of terrein met archeologische overblijfselen verkrijgt het de status van beschermd gemeentelijk monument of beschermd gemeentelijk archeologisch monument. Het gehele terrein of object, eventueel inclusief het interieur, valt daarmee onder de werking van de erfgoedverordening. Andere (zelfstandige) zaken die zich op het kadastrale perceel van het beschermde monument bevinden, zoals bijgebouwen, moeten expliciet in de redengevende omschrijving zijn opgenomen, willen zij onder de beschermende werking van de verordening vallen.
De registratie van de aanwijzing is een feitelijke handeling. Doel van de registratie is een ieder snel inzicht geven in welke zaken om welke reden zijn aangewezen.
Artikel 11 Wijziging van de aanwijzing
Omdat door de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument of beschermd gemeentelijk archeologisch monument het gehele object of terrein onder de werking van de Erfgoedverordening is geplaatst, zal een wijziging van de aanwijzing in de praktijk vaak een geval van ondergeschikte betekenis zijn (bijvoorbeeld een wijziging van de straatnaam, huisnummer, van de kadastrale aanduiding, tenaamstelling en dergelijke).
De monumentale waarde kan teniet zijn gegaan bijvoorbeeld door brand of doordat gebruik is gemaakt van een sloopvergunning. Het bodemarchief kan zijn verstoord als gevolg van archeologisch onderzoek.
In dergelijke gevallen kan de aanwijzing worden doorgehaald.
Indien het college een onroerende zaak of vindplaats, die zich op het kadastrale perceel van het beschermd monument bevindt, maar niet eerder in de beschrijving is opgenomen (en daarom niet is beschermd), alsnog wil beschermen, kan hij de aanwijzing wijzigen. In dat geval geldt de gewone aanwijzingsprocedure en is ook de voorbescherming van toepassing.
Artikel 12 Intrekken van de aanwijzing
Op grond van dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van een gemeentelijk beschermd monument in te trekken (lid 1). Ook hiervoor geldt dat het advies van de Erfgoedcommissie nodig is, tenzij het gaat om spoedeisende gevallen (lid 2). Na intrekking, bijvoorbeeld omdat het monument is gesloopt of anderszins volledig teloor is gegaan, haalt het college de aanwijzing in het gemeentelijke erfgoedregister door.
Een beschermd gemeentelijk monument of beschermd gemeentelijk archeologisch monument dat later wordt geregistreerd als beschermd rijks- of provinciaal monument wordt geacht vanaf dat moment niet meer te zijn aangewezen als gemeentelijk beschermd monument. Hiervoor is geen apart besluit van het college vereist.
Hoofdstuk 5 instandhouding gemeentelijke monumenten
Artikel 13 Instandhoudingsplicht
Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en komt grotendeels overeen met de oude verordening.
De instandhoudingsplicht is voor de beschermde gemeentelijke monumenten geïntroduceerd analoog aan artikel 10.18 van de Erfgoedwet, waarin artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 staat opgenomen. De nieuwe instandhoudingsplicht wordt in de Erfgoedwet geïntroduceerd onder artikel 2, sub c.
Beschadiging, vernietiging of onderhoud onthouden aan een gemeentelijk monument is absoluut verboden en valt buiten bereik van een vergunning. Herstelwerkzaamheden, het gebruik of het doen gebruiken van een beschermd monument zijn slechts vergunningplichtig, indien door dat herstel of gebruik het monument wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Voor normaal onderhoudswerk is in beginsel geen vergunning nodig. Het schilderen van de gevel bijvoorbeeld in felle kleuren is een vorm van wijziging, wanneer de kleur of kleuren van een monument daarvan een wezenlijk onderdeel uitmaken.
Het begrip verstoren heeft ook betrekking op een beschermd gemeentelijke archeologische monumenten.
Ten aanzien van verstoring van een beschermd gemeentelijk archeologisch monument kan bijvoorbeeld het voorschrift in de vergunning worden opgenomen dat toestemming moet worden verleend om graafwerk en/ of documentatiewerkzaamheden op het terrein te laten verrichten.
Artikel 14 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument
Lid 2 betreft vergunningsvrije activiteiten. Deze activiteiten kunnen in twee categorieën worden ondergebracht: a. normaal onderhoud en b. inpandige veranderingen aan onderdelen die vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis zijn.
Onder normaal onderhoud worden werkzaamheden verstaan waardoor het monument niet wijzigt. Denk aan werkzaamheden waarbij bijvoorbeeld delen van een kozijn door hetzelfde materiaal worden vervangen, het schilderen in dezelfde kleur of het vervangen van kapotte ruiten. Het materiaal, verfsysteem en type glas moeten wel gelijk zijn aan het bestaande werk. Wanneer glas wordt vervangen door nieuw, andersoortig, glas of wanneer voor een nieuwe kleurstelling wordt gekozen, dan is wel een vergunning nodig. Ook voor het geheel vervangen van voegwerk, houtwerk (bijvoorbeeld een heel raamkozijn) en stucwerk is een vergunning vereist.
De tweede categorie gaat over inpandige wijzigingen aan onderdelen die vanuit het oogpunt van monumentenzorg aantoonbaar zonder betekenis zijn. Meestal betreft het onderdelen die na het moment van aanwijzing zijn toegevoegd en dus geen onderdeel uitmaken van de oorspronkelijke of beschermde bouwfasen (ontwikkelingsgeschiedenis) van het monument. Denk hierbij aan het verwijderen van hardboard betimmeringen, recente scheidingswanden, moderne keuken- of badkamerinrichtingen. Bij twijfel kan een initiatiefnemer contact opnemen met een medewerker monumentenzorg van de gemeente.
Artikel 16 Behandeling van de aanvraag en advies
Verwezen wordt naar de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, waarin zaken als ontvankelijkheid, ter inzagelegging, termijnen en dergelijke worden geregeld.
Wanneer er geen wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het geding zijn, is overeenstemming niet vereist. Een vergunningaanvraag voor een pastorie bijvoorbeeld of een catechisatieruimte valt onder de voorschriften die voor niet-kerkelijke monumenten gelden.
Zie ook de toelichting bij artikel 1 onder g.
Artikel 18 Intrekking van de omgevingsvergunning
Dit artikel bevat aanvullingen op de intrekkingsgronden die zijn geregeld in artikel 2.33 van de Wabo. De bepaling onder c. heeft betrekking op de situatie dat, als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan.
Hoofdstuk 6 beschermde rijksmonumenten
Artikel 19 Vergunning voor beschermde Rijksmonumenten
Zie de toelichting bij artikel 1 onder f. en artikel 19.
Een ontvankelijke vergunningsaanvraag moet door het college ter inzage worden gelegd. Deze terinzagelegging wordt op de gebruikelijke wijze bekend gemaakt op grond van afdeling 3.4 van de Awb. De procedure voor de behandeling van de aanvraag van een vergunning door het college voor beschermde rijksmonumenten is geregeld in artikel 9 Erfgoedwet (H9, Overgangsrecht), in samenhang met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Hoofdstuk 7 de bescherming van gemeentelijke stads- en dorpsgezichten
Met name voor een gebied met jonge bouwkunst -dat wil zeggen jonger dan 150 jaar- dat van belang is voor de lokale geschiedenis, kan deze aanwijzing een goed instrument zijn om de algehele cultuurhistorische waarde van het desbetreffende gebied te beschermen.
Artikel 23 De wijziging en intrekking van de aanwijzing
Wanneer een gebied, dat is aangewezen op grond van artikel 20 nadien door de minister wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van artikel 9 van de Erfgoedwet (H9 Overgangsrecht), wordt de aanwijzing op grond van artikel 23 van deze verordening geacht te zijn ingetrokken.
Artikel 24 Beschermend bestemmingsplan
Op grond van artikel 36 van de Monumentenwet is de gemeenteraad verplicht een bestemmingsplan vast te stellen ter bescherming van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht; in de planvoorschriften kunnen nadere eisen worden geformuleerd waaraan (ver)bouwplannen worden getoetst. Te denken valt aan een beeldkwaliteitsplan.
Deze verbodsbepaling is uitsluitend voor overtreding van de instandhoudingsplicht van artikel 13 noodzakelijk. De strafbaarstelling van handelen zonder of in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning voor beschermde gemeentelijke monumenten is via de Wabo en de Wet op de economische delicten (artikel 1a) geregeld.
Langs deze weg is ook overtreding van artikel 25, eerste lid, van deze verordening strafbaar.
Het is niet noodzakelijk een schadevergoedingsregeling op te nemen in de verordening, zo blijkt uit jurisprudentie van de afdeling Rechtspraak van de Raad van State; er is evenwel voor gekozen uit oogpunt van uniformiteit met de Monumentenwet 1988.
De aanwijzing van en de wijziging of intrekking van de aanwijzing als zodanig vormt geen grondslag voor schadevergoeding. Eerst wanneer er voor bepaalde activiteiten geen, althans niet de gewenste vergunning is verleend, kan er mogelijk sprake zijn van schade.
Hoofdstuk 10 slot- en overgangsbepalingen
De gemeenteraad kan op grond van artikel 154, eerste lid Gemeentewet, op overtreding van zijn verordeningen straf stellen maar geen andere of zwaardere dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.
Artikelen 29 en 30 Toezicht en opsporingsbevoegdheid
De gemeentelijke wetgever is bevoegd in zijn verordeningen buitengewone opsporingsambtenaren aan te wijzen. In dit artikel wordt deze bevoegdheid geattribueerd aan het college.
De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang is geregeld in artikel 125 Gemeentewet en in afdeling 5.3 Awb.
Dit artikel biedt de grondslag voor het betreden van open ruimten en het binnentreden in beschermde gemeentelijke monumenten, die geen woning zijn. Het is niet toegestaan binnen te treden in een woning zonder toestemming van de bewoner. Zie ook de toelichting bij artikel 6, vijfde lid.
De bekendmaking en inwerkingtreding van verordeningen is geregeld in de artikelen 139 tot en met 144 van de Gemeentewet.
Selectie van objecten en ensembles voor de gemeentelijke monumentenlijst
(artikel 1, sub p, Erfgoedverordening Zevenaar 2018)
Bij de bescherming op grond van de Erfgoedwet gaat het om rijksmonumenten van internationaal belang; de gemeentelijke bescherming van monumenten richt zich op objecten die een lokaal belang vertegenwoordigen. Niet alles kan worden beschermd en dus moet een goed gemotiveerde keuze worden gemaakt. Het vaststellen van een voor iedereen inzichtelijk toetsingskader is van belang om beschermingsvoorstellen van overheidswege te motiveren alsmede aanvragen van derden te kunnen beoordelen. Uitgangspunt voor de selectie van gemeentelijke monumenten zijn in de gehele provincie Gelderland gehanteerde en ook door het Gelders Genootschap geaccepteerde criteria.
Artikel 1, onder b, Erfgoedverordening Zevenaar 2018 (hierna: de Erfgoedverordening) definieert een monument als volgt.
Deze omschrijving sluit aan bij die in de Erfgoedwet. Om op grond van deze zeer algemeen geformuleerde kwalificaties monumenten te kunnen selecteren, is een nadere verfijning noodzakelijk. Om deze reden is een waarderingssysteem opgesteld. Het is voor de rechtszekerheid van belanghebbenden belangrijk dat een waarderingssysteem berust op geobjectiveerde normen en in de praktijk hanteerbaar is. Het is echter niet te vermijden dat de omschrijving van de criteria een zekere mate van abstractie heeft die bij de feitelijke toepassing tot interpretatieverschillen kan leiden. Geen enkel systeem voor het selecteren van monumenten is dan ook zodanig te objectiveren dat met behulp daarvan voor iedereen onweerlegbaar is vast te stellen, of een gebouw wel of niet voor plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst in aanmerking komt. Er zal altijd sprake zijn van een zeker subjectief element in de waardering. Voor het op de juiste wijze hanteren van het systeem is verder een gedegen kennis van de geschiedenis van de bouwkunst en de stedenbouw onontbeerlijk. Daarnaast is het voor een verantwoorde afweging en selectie van belang om een object niet alleen strikt op zichzelf te beschouwen. Een goed gefundeerde waardenbepaling van het object kan pas plaatsvinden, wanneer een redelijk inzicht bestaat in de opbouw en de kwaliteit van het totale bestand in de gemeente.
Nadere analyse begrippen erfgoedverordening
aangezien de begrippen in artikel 1, onder a, de basis vormen voor de te hanteren selectiecriteria, is het van belang ze nader te analyseren.
De aanduiding zaak maakt het in beginsel mogelijk om naast onroerende ook roerende monumenten te beschermen.
Onroerende monumenten kunnen, behalve gebouwen, ook hekwerken zijn, pompen, gedenktekens en onderdelen van gebouwen. Tevens kan een bij een gebouw behorend terrein zoals een erf en een tuin, maar ook op zichzelf staand terrein, zoals een stadspark, als monument worden aangemerkt.
Hieronder wordt met name verstaan: van algemeen belang voor de gemeente Zevenaar. De vraag of een zaak of terrein van algemeen belang is voor de gemeente Zevenaar is alleen te beantwoorden, indien kennis aanwezig is over de kwaliteit en de samenstelling van het Zevenaarse gebouwenbestand en van de lokale en regionale geschiedenis in al haar facetten. Een gebouw kan bijvoorbeeld de enige (gave) representant zijn van een bepaald type binnen de gemeente Zevenaar. Dan doet het er niet toe dat andere gemeenten over veel meer en wellicht mooiere voorbeelden beschikken van hetzelfde type gebouw. Deze redenering kan worden doorgetrokken naar het wijk- of buurtniveau; een gebouw van de hand van een minder bekende architect kan zo bepalend zijn voor het stads- of dorpsbeeld ter plaatse, dat bescherming evenzeer gerechtvaardigd is als bescherming van een vergelijkbaar complex elders in de gemeente naar ontwerp van een meer bekende architect. In dat geval is de kwaliteit van het architectonische ontwerp en de wijze waarop het gebouw is ingepast, of wellicht mede bepalend is voor de stedenbouwkundige situatie ter plaatse, doorslaggevend.
De schoonheid van een bouwwerk is afhankelijk van de vormgeving. Bij de beoordeling of een object in aanmerking komt voor monumentenbescherming, moet een uitspraak worden gedaan over de architectonische en artistieke kwaliteit van een bouwwerk en over het gebouw als uitdrukking van een bepaalde stijl of bouwtrant. Daarbij dient te worden gelet op de architectonische verhoudingen van de hoofdvorm en de geleding daarvan, op bijzondere vormen en bouwonderdelen, de detaillering en op materiaalgebruik en constructiewijze.
Betekenis voor de wetenschap, cultuurhistorische waarde
Deze begrippen zijn moeilijk van elkaar te scheiden. Beide hebben betrekking op de geschiedenis in haar vele facetten, zoals:
Het volgende onderscheid wordt wel gemaakt. Bij het criterium “betekenis voor de wetenschap” zou het gaan om de meer algemene, bovenlokale geschiedenis, terwijl het lokale aspect beter gerangschikt zou kunnen worden onder de noemer “cultuurhistorische waarde”. Dit is in feite onjuist, omdat alles voorwerp kan zijn van wetenschappelijk onderzoek en dus een wetenschappelijke betekenis kan hebben. Bijzondere aandacht verdienen in dit verband de architectuur en bouwhistorische waarden. Het gaat hierbij om waarden die zijn verbonden met de historische ontwikkeling van de bouwkunst, veelal gecombineerd met architectonische, visueel-esthetische kwaliteiten. Daarbij speelt de zeldzaamheidswaarde en de representatiewaarde van een bepaalde stijl of van het werk van een bepaalde architect een rol.
De cultuurhistorische waarde kan ook zijn gebaseerd op belangrijke historische gebeurtenissen die in een gebouw of op een terrein hebben plaatsgevonden en die verbonden zijn met de functie die het gebouw heeft gehad of met het feit dat er een belangrijk persoon is geboren of gestorven. In dat geval wordt gesproken van herinneringswaarde. Ook kan een terrein herinneringswaarde ontlenen aan een belangrijk bouwwerk dat er in het verleden heeft gestaan. Doorgaans zal dit echter van additionele betekenis zijn, dat wil zeggen dat een object niet louter op grond van dit criterium op de monumentenlijst wordt geplaatst.
Stedenbouwkundige en ensemble waarden, situering
Deze waarden dienen te worden beoordeeld vanuit de cultuur-en architectuurhistorische kwaliteiten van het object of complex zelf. Een object of complex kan een onderdeel zijn van een (belangrijk) stedenbouwkundig concept, maar ook van een historisch gegroeid stedelijk of landschappelijk gebied. Stedenbouwkundige waarden hebben in het algemeen betrekking op een wat grotere schaal. Men spreekt over ensemblewaarde in het geval een pand onderdeel uitmaakt van een groter bouwkundig en als zodanig ontworpen geheel, maar ook over een geheel van objecten die in historisch opzicht onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, zoals een landhuis met bijgebouwen, hekwerken, een historische tuinaanleg of erfbeplanting.
De situering van een object is mede (maar nooit alleen) van belang voor de waardenbepaling. De situationele waarde wordt met name beoordeeld aan de hand van de historische toestand. Een boerderij die is ingekapseld in een nieuwbouwwijk, zal minder gunstig worden beoordeeld dan eenzelfde boerderij in een agrarische omgeving.
Door de ontwikkelingen in de omgeving kan de belevingswaarde van een gebouw aanzienlijk zijn verminderd. Andersom kan de ligging van een architectonisch weinig bijzonder gebouw geen aanleiding zijn om het gebouw op de monumentenlijst te plaatsen. In het geval een pand alleen van belang is vanwege zijn stedenbouwkundige ligging, ligt het meer voor de hand het aan te wijzen als beeldbepalend pand. Jurisprudentie naar aanleiding van de Monumentenwet 1988 heeft in de loop van de jaren de grenzen bepaald waarbinnen de beoordeling plaatsvindt. Deze uitspraken zijn ook van belang voor de interpretatie van de Erfgoedverordening. Het staat vast dat de ligging en de omgeving van een pand van invloed kunnen zijn op de waardering als monument, zowel in positieve als in negatieve zin. Bij een positieve beïnvloeding kan echter niet meer dan van een additionele waarde sprake zijn.
Naast de criteria die voortvloeien uit de Erfgoedverordening, worden bij de selectie nog enkele andere criteria betrokken. Deze hebben te maken met de toestand waarin het object zich bevindt. De gaafheid moet vooral beschouwd worden in relatie tot de architectonische kwaliteit en de detaillering. Een waardevol architectonisch concept kan bijvoorbeeld ernstig zijn aangetast door latere verbouwingen of uitbreidingen. In een dergelijk geval zal de mate van zeldzaamheid of de wetenschappelijke betekenis moeten aangeven of plaatsing op de monumentenlijst is gerechtvaardigd. De mate van aantasting hangt samen met de mate waarin de wijzigingen onomkeerbaar zijn.
Wanneer bijvoorbeeld houten ramen vervangen zijn door ramen van kunststof binnen de originele kozijnen, is dit een minder grote aantasting dan wanneer geheel nieuwe vensteropeningen zijn uitgebroken. Evenals bij de ligging van een monument gaat het hier om een additionele waarde.
Tenslotte dient aandacht te worden geschonken aan de bouwkundige staat van het object/complex. Het casco dient tenminste in redelijke staat te verkeren: het object is te restaureren zonder dat het moet worden afgebroken.
Als object/complex kunnen alle gebouwen, bouwwerken, straatmeubilair, parken, begraafplaatsen, waterwerken (waaronder bruggen en sluizen) en andere infrastructurele werken worden aangemerkt. Objecten met een sterke onderlinge samenhang, maar ook groepen van gelijke of seriematig tot stand gekomen gebouwen kunnen als object worden beschreven. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan bebouwing aan pleinen en series identieke of vrijwel identieke woonhuizen. Op grond van de hiervoor omschreven waarden kunnen de volgende selectiecriteria worden geformuleerd.
1. Architectuur en kunsthistorische waarde
Het gebruik van de selectiecriteria
Voor het toepassen van de selectiecriteria kan gebruik gemaakt worden van een scorematrix. Per onderdeel kan daarbij door middel van de tekens ++, + , +/- worden aangegeven of de omschreven waarden in respectievelijk zeer hoge, hoge of redelijke mate aanwezig zijn. Het is echter niet mogelijk exacte score-eisen te stellen als voorwaarde voor de uiteindelijke selectie. De vorenstaande selectiecriteria en het globale score-systeem vormen in de eerste plaats een hulpmiddel. De vorming van het eindoordeel vraagt meer dan het tellen van de “plusjes”. Ieder voorstel of aanvraag voor plaatsing op de monumentenlijst vergt een afzonderlijke beslissing op grond van een overtuigende motivering. Het eindoordeel dient terug te vinden zijn in de zogenaamde redengevende omschrijving van het object, dat wordt voorgedragen voor plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst. Ofwel, bij een negatieve beoordeling, in een gemotiveerde afwijzing van de aanvraag.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2018-222630.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.