ARTIKEL 1
De Algemene Plaatselijke Verordening 2010, gemeente Utrecht, wordt als volgt gewijzigd.
Artikel 4:9 komt te luiden:
Artikel 4:9 Bijzondere vergunningvoorschriften
1. In de aan de vergunning te verbinden voorschriften wordt in ieder geval bepaald dat binnen 36 maanden vanaf het moment dat de kapvergunning is verleend en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen, op of zeer nabij de kaplocatie wordt herplant. De voorschriften kunnen onder andere de locatie en wijze van herplant, vervanging bij niet-geslaagde herplant betreffen. Hierbij wordt de volgende volgorde aangehouden: 1. Herplant op locatie, 2. Herplant dichtbij locatie, 3. Herplant elders. Als blijkt dat herplant niet mogelijk is, kan in het uiterste geval worden overgegaan tot financiële compensatie waarbij de inkomsten worden geoormerkt voor het aanplanten van bomen en groen elders in de gemeente Utrecht.
2. Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen tevens behoren aanwijzingen ter bescherming van flora en fauna, met name het niet uitvoeren van velwerkzaamheden ter bescherming van broedende vogels.
3. In geval van noodkap wordt herplant overeenkomstig het bepaalde in lid 1.
4. Het bevoegd gezag kan, in omstandigheden die dit noodzaken, van het bepaalde in lid 1 en lid 3 gemotiveerd afwijken. Van noodzaak kan enkel sprake zijn in het geval van: onder- of bovengronds ruimtegebrek, onveiligheid, klimaat- of gezondheidsredenen.
ARTIKEL 2
Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening tot wijziging Algemene Plaatselijke verordening 2010, Gemeente Utrecht, betreffende invoeren van herplantplicht”.
ARTIKEL 3
1. Deze verordening treedt in werking vijf weken na de dag van bekendmaking.
2. Het bepaalde in artikel 1 van deze wijzigingsverordening is niet van toepassing op gevallen waarin het bevoegd gezag op basis van een ruimtelijk plan een besluit heeft genomen of omgevingsvergunningen waarvan de aanvraag voorafgaand aan de inwerkingtreding deze wijzigingsverordening zijn ingediend.