2e Wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015, gemeente Noord-Beveland

De raad van de gemeente Noord-Beveland;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 juli 2018 met nummer: 18.0001000;

 

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

 

BESLUIT:

 

vast te stellen de volgende Wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015.

 

Artikel I  

 

De Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 wordt gewijzigd als volgt:

A.

Aan artikel 1, lid 1 wordt sub k en l toegevoegd, die komen te luiden:

 

  • k)

    formele ondersteuning: er is sprake van formele ondersteuning in de volgende situaties:

     

    • a.

      De organisatie is een gecontracteerde aanbieder van zorg in natura;

    • b.

      De organisatie die de ondersteuning aanbiedt voldoet aan de volgende criteria:

      • i.

        Staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

      • ii.

        Biedt een dienstverband aan minimaal twee medewerkers;

      • iii.

        Medewerkers voldoen aan de kwaliteitseisen die voor de betreffende ondersteuning worden gesteld en ontvangen een salaris dat daarmee overeenkomstig is;

      • iv.

        De medewerker is geen eerstegraads familie van degene aan wie ze ondersteuning bieden;

      • v.

        Beschikt in het geval van aanbieden van kortdurend verblijf en dagbesteding over een locatie waar meerdere hulpvragers verblijven en waar permanent toezicht aanwezig is.

  •  

    • c.

      De zelfstandig werkende hulp die huishoudelijke verzorging, begeleiding of persoonlijke verzorging biedt voldoet aan de volgende criteria:

      • i.

        Staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

      • ii.

        Voldoet aan de criteria die de Belastingdienst stelt aan zelfstandigen zonder Personeel (ZZP);

      • iii.

        Voldoet aan de kwaliteitseisen die aan een hulpverlener van een aanbieder worden gesteld en berekent een tarief dat marktconform is;

      • iv.

        De hulp is geen eerstegraads familie van degene aan wie ze ondersteuning bieden

      • v.

        Beschikt in het geval van aanbieden van kortdurend verblijf en dagbesteding over een locatie waar meerdere hulpvragers verblijven en waar permanent toezicht aanwezig is.

  • I)

    informele ondersteuning: er is sprake van informele ondersteuning in de volgende situaties:

    • a.

      Aanbieders en personen die niet voldoen aan de criteria voor een formele hulp (het gaat dan veelal om personen uit het informele circuit);

    • b.

      De locatie waar de zorg wordt gegeven dan wel de wijze waarop de ondersteuning is georganiseerd voldoet aan de gangbare eisen die aan de betreffende ondersteuning wordt gesteld.

       

B.

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • a.

    lid 4 komt te luiden;

     

    Ten aanzien van de berekeningswijze van pgb’s wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele ondersteuning.

 

  • b.

    lid 5 komt te luiden:

     

    Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk als:

    • a.

      deze persoon hiervoor een tarief hanteert dat niet hoger is dan het op grond van derde lid van dit artikel en op grond van artikel 11 A tot en met D gehanteerde tarief, en

    • b.

      tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het pgb worden betaald.

 

C.

Na artikel 11 worden de artikelen 11 A tot en met 11 E ingevoegd, luidende:

 

Artikel 11 A A anvullende regels voor pgb zaak

  • 1.

    De aanvullende vergoeding voor onderhoud en verzekering kan niet hoger zijn dan wat onderhoud en verzekering zouden kosten indien de maatwerkoplossing/voorziening in natura zou zijn geleverd.

  • 2.

    Indien de maatwerkoplossing een tweedehands voorziening betreft wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering.

  • 3.

    Indien de kosten van de activiteiten om het resultaat te behalen bij een tweedehandsvoorziening minder zijn dan de gemiddelde maatwerkvoorziening in natura wordt de werkelijke kostprijs als pgb vastgesteld.

Artikel 11 B Aanvullende regels voor pgb individuele vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Een pgb voor individueel vervoer kan worden toegekend wanneer de cliënt vanwege zijn specifieke situatie geen gebruik kan maken van het collectief vervoer.

  • 2.

    De hoogte van een pgb voor individueel taxi- en rolstoelvervoer wordt vastgesteld op basis van het in de regio gangbare toepasselijke tarief rekening houdend met het feitelijk vervoerspatroon van de cliënt, met een maximum van 2000 kilometer per jaar. Het tarief voor het gebruik van de regiotaxi voor maximaal 2000 kilometer per jaar wordt hierop in mindering gebracht.

  • 3.

    De hoogte van een pgb voor individueel vervoer per eigen auto wordt vastgesteld op basis van de NIBUD norm per kilometer voor een kleine middenklasse auto.

Artikel 11 C Aanvullende regels voor pgb woningaanpassingen

  • 1.

    Het pgb voor woningaanpassingen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door de door het college geaccepteerde offerte.

  • 2.

    Bij verkoop van een woning die op grond van de Wmo is aangepast dient de cliënt de aangetoonde meerwaarde van de verbouwing terug te betalen. De meerwaarde wordt bepaald door een taxatie van de woning uit te voeren voor en na verbouwing. Deze taxatie wordt uitgevoerd door een door het college aangewezen makelaar. Bij terugbetaling wordt de volgende afschrijvingstermijn gehanteerd:

    • a.

      Bij verkoop van de woning binnen een jaar na verbouwing moet 100% van de meerwaarde worden terug betaald;

    • b.

      Bij verkoop van de woning tussen het tweede en twintigste jaar na verbouwing: voor elk jaar 5% van de meerwaarde;

    • c.

      In alle gevallen minus het bedrag dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.

  • 3.

    Terugvordering van een persoonsgebonden budget voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening vindt slechts plaats indien de kosten van de woningaanpassing ten minste € 12.000 heeft bedragen.

  • 4.

    De hoogte van een pgb voor verhuis- en inrichtingskosten wordt vastgesteld: voor de huur van een vervoermiddel op basis van de laagste kostprijs die hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder. Voor stoffering gelden maximaal de bedragen uit de NIBUD tabellen “inventarispakket”.

  • 5.

    De hoogte van een pgb voor bezoekbaar maken van de woning voor een cliënt die in een instelling verblijft en die de indicatie voor langdurig verblijf heeft verzilverd bedraagt maximaal € 2.875,32. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van het door Schulinck vastgestelde prijsindexcijfer.

  • 6.

    Der hoogte van een pgb voor het logeerbaar maken van de woning voor een cliënt die in een instelling verblijft en die de indicatie voor langdurig verblijf heeft verzilverd, bedraagt maximaal € 5.750,65. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van het door Schulinck vastgestelde prijsindexcijfer.

Artikel 11 D Aanvullende regels voor pgb dienstverlening

  • 1.

    De hoogte van het tarief voor hulp bij het huishouden:

    • a.

      uitgevoerd door formele ondersteuning bedraagt € 20,48 per uur;

    • b.

      uitgevoerd door informele ondersteuning bedraagt € 15,37 per uur.

  • 2.

    De hoogte van het tarief voor Begeleiding Thuis en Begeleiding Thuis gespecialiseerd:

    • a.

      uitgevoerd door formele ondersteuning bedraagt € 36,70 per uur;

    • b.

      uitgevoerd door informele ondersteuning bedraagt € 20,48 per uur.

  • 3.

    De hoogte van het tarief voor Begeleiding gericht op participatie/dagbesteding (BD) en begeleiding gericht op gespecialiseerde dagbesteding (BDS):

    • a.

      uitgevoerd door formele ondersteuning bedraagt € 45,37 per dagdeel;

    • b.

      uitgevoerd door informele ondersteuning bedraagt € 25,61 per dagdeel.

  • 4.

    De hoogte van het tarief voor Kortdurend Verblijf:

    • a.

      uitgevoerd door formele ondersteuning bedraagt € 103,44 per etmaal;

    • b.

      uitgevoerd door informele ondersteuning bedraagt € 61,45 per etmaal.

D.

Artikel 12 A wordt als volgt gewijzigd:

  • a.

    Lid 2 komt te luiden:

  • 2.

    De bijdrage, dan wel het totaal van de bijdragen, is gelijk aan maximaal de kostprijs, tenzij overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 een lagere bijdrage is verschuldigd.

 

  • b.

    De leden 3 tot met 5 worden genummerd 4 tot en met 6.

 

  • c.

    Er wordt een nieuw lid 3 toegevoegd dat komt te luiden:

 

  • 7.

    In afwijking van lid 1 en lid 2 voor de collectieve vervoersvoorziening is bepaald dat:

    • a.

      De ondersteuningsvrager een betaling verschuldigd is voor het vervoer met gebruik van het collectief vervoer, waarbij het tarief gebaseerd is op het reizigerstarief van het openbaar vervoer;

    • b.

      De betaling van de ondersteuningsaanvrager door de vervoerder in ontvangst wordt genomen, in naam en voor rekening van de gemeente die het vervoer aanbiedt.

    • c.

      Kinderen tot vier jaar gratis mee mogen;

    • d.

      Er een reiziger mag meereizen voor begeleiding van de aanvrager tegen hetzelfde tarief dat van toepassing is voor de aanvrager;

    • e.

      Indien sprake is van het meereizen van een medisch begeleider, op grond van een daartoe verstrekte indicatie, geen tarief aan de begeleider in rekening wordt gebracht;

    • f.

      Het reizen met de collectieve vervoersvoorziening voor het gereduceerd tarief beperkt is tot 2.000 kilometer per jaar;

    • g.

      Als de kilometergrens is overschreden kan de belanghebbende tegen het kostendekkend tarief gebruik blijven maken van het collectief vervoerssysteem, tenzij in het besluit tot de maatwerkvoorziening extra kilometers noodzakelijk worden geacht.

 

E.

Aan artikel 15 lid 3 wordt een nieuwe sub toegevoegd dat komt te luiden:

  • h)

    de cliënt langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.

 

F.

Artikel 15a komt te luiden:

 

  • 1.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 15, derde lid, onder h.

  • 3.

    Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

 

G.

Artikel 18 komt t luiden:

 

Artikel 18. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met de derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • 2.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een reële prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

     

Artikel II Inwerkingtreding

 

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking in het Gemeenteblad.

 

 

 

Vastgesteld in de openbare raadsvergadering van de gemeente Noord-Beveland op 20 september 2018.

de griffier,

C.H. Poortvliet

de voorzitter,

M.J.A. Delhez MSc

Toelichting bij 2e Wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015

 

Bij de verordening Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is een toelichting terug te vinden. Hieronder vindt u, waar noodzakelijk, aanpassing op deze toelichting.

 

Artikel 11 A tot en met D

De Centrale raad van Beroep heeft geoordeeld dat de essentialia van het voorzieningenpakket in de verordening dienen te worden vastgelegd. Het differentiëren met betrekking tot de hoogte van pgb tarieven behoort tot de essentialia. Op grond van deze uitspraak wordt artikel 11 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 aangepast.

In de artikelen 11 A tot en met E zijn regels opgenomen voor de wijze van berekening van de hoogte van de bedragen voor pgb’s voor afzonderlijke maatwerkvoorzieningen.

In artikel 11 B lid 3 wordt het pgb voor individueel vervoer per eigen auto beschreven. Dit hoeft niet persé een auto van de cliënt zelf te zijn, maar kan ook de auto van een persoon uit het netwerk van de cliënt betreffen.

In artikel 11 C wordt het pgb beschreven voor het bezoekbaar en of logeerbaar maken van de woning voor Wlz cliënten die in een Wlz-instelling verblijven. Er is geen wettelijke verplichting vanuit de Wmo 2015 om hiervoor compensatie te bieden. Daarom is de hoogte van het pgb gemaximeerd.

In artikel 11 D wordt onderscheid gemaakt tussen welke persoon de ondersteuning levert, of er sprake is van formele ondersteuning dan wel informele ondersteuning. De eisen waaraan formele ondersteuning moet voldoen zijn beschreven in artikel 1. De tarieven voor hulp bij het huishouden zijn gebaseerd op tarieven die gebruikelijk zijn in de markt. De tarieven voor de formele ondersteuning bij Begeleiding Thuis en Begeleiding Thuis gespecialiseerd, Begeleiding gericht op participatie/dagbesteding en Begeleiding gericht op gespecialiseerde dagbesteding en Kortdurend verblijf zijn gebaseerd op de tarieven die tot 2015 in de AWBZ werden gehanteerd voor pgb. De tarieven voor informele ondersteuning bij Begeleiding Thuis en Begeleiding Thuis gespecialiseerd, Begeleiding gericht op participatie/dagbesteding  en Begeleiding gericht op gespecialiseerde dagbesteding en Kortdurend verblijf zijn gebaseerd op de in het tweede lid van artikel 5.22 van de Regeling langdurige zorg genoemde gangbare tarief voor een persoon uit het sociale netwerk.

 

Artikel 12 a lid 2:

Door eerder gemaakte keuzes wordt bij de maatwerkvoorziening dienstverlening niet de kostprijs gehanteerd bij de berekening van de eigen bijdrage. Daarom is de formulering aangepast naar “maximaal de kostprijs”.

 

Artikel 12 a lid 3:

In dit artikel zijn de tarieven voor het collectief vervoer opgenomen. Deze waren voorheen onderdeel van de nadere regels, maar dienen door de Raad te worden vastgesteld.

 

Artikel 15 lid 3:

Toegevoegd is het derde lid, onderdeel d. Het college kan een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat de cliënt langer dan 2 maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet. Deze bepaling is toegevoegd naar analogie van artikel 5.20, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling langdurige zorg op basis waarvan het zorgkantoor de verleningsbeschikking kan wijzigen of intrekken indien de verzekerde langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de wet of de Zorgverzekeringswet.

 

Artikel 15 a lid 2 en 3:

Lid 1 omvat redactionele verbeteringen. Toegevoegd zijn het tweede en derde lid. Het tweede lid is toegevoegd omdat het voor kan komen dat een cliënt tijdelijk geen gebruik van een maatwerkvoorziening of pgb kan maken door (tijdelijke) opname in een instelling. In dat geval kan het praktischer zijn de maatwerkvoorziening of het pgb tijdelijk op te schorten. Volgens het derde lid stelt het college de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek.

 

Artikel 18:

Algemeen

Op 1 juni 2017 treedt het gewijzigde uitvoeringsbesluit Wmo 2015 in werking. Er wordt een nieuw artikel 5.4 toegevoegd aan het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 dat tot doel heeft dat een gemeente een reële prijs betaalt voor een Wmo dienst, waarmee de aanbieder kan voldoen aan de gemeentelijke eisen van kwaliteit en continuïteit van deze dienst en de arbeidsrechtelijke verplichtingen aan de beroepskracht die deze dienst verleent aan de cliënt. Naar aanleiding hiervan wordt dit artikel aangepast.

Eerste lid

In dit artikel wordt geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4. van de wet, of een vaste prijs vaststelt of een reële prijs vaststelt die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde of die geldt als ondergrens voor de vaste prijs. In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Indien het college een vaste prijs vaststelt, dan zal het tarief voor de inschrijvers gelijk zijn aan de vaste prijs.

Tweede lid

Bij het vaststellen van de prijs dient het college rekening te houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet en met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners. De invulling van de continuïteit van de hulpverleningsrelatie in financiële zin is nieuw voor de gemeenten. De aanbieder die de opdracht gegund krijgt moet overleggen met de aanbieder die de opdracht tot dan toe had uitgevoerd over de overname van personeel. De gedachte is dat overname van personeel gemakkelijker verloopt indien de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.

Derde lid

Het college moet de vaste prijs of de reële prijs minimaal baseren op de in dit artikel genoemde kostprijselementen. De opsomming in dit lid is niet uitputtend. De gemeente kan er elementen aan toevoegen.

Vierde lid

Dit lid is niet verplicht op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is hier opgenomen ter wille van de leesbaarheid en de samenhang van het hele artikel 18. Het vierde lid biedt het college de mogelijkheid om geen vaste of reële prijs te bepalen op basis van de genoemde kostprijselementen maar de bepaling van de hoogte van een reële prijs over te laten aan de inschrijvende partijen. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.

Vijfde lid

Dit lid is niet verplicht op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is hier opgenomen ter wille van de leesbaarheid en de samenhang van het hele artikel 18. Het college bepaalt met welke derde hij een overeenkomst aangaat. Hieronder wordt verstaan een aanbieder, te weten een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die jegens het college gehouden is een voorziening te leveren (zie artikel 1.1.1 van de wet en artikel 1 van de toelichting bij deze verordening). Het overeenkomen van contracten is het primaat van het college. Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 treedt dan ook niet in de contractvrijheid van het gemeentebestuur. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.

 

 

Naar boven