Vaststelling van de Coördinatieverordening Den Haag 2018

Om te kunnen bouwen in afwijking van een bestemmingsplan zijn veel besluiten nodig. Soms wordt er eerst een herziening van het bestemmingsplan in procedure gebracht. Zienswijzen kunnen worden ingediend bij de gemeenteraad en tegen het besluit van de gemeenteraad kan weer beroep worden ingesteld bij de Raad van State. Daarna wordt de procedure rond een aanvraag om omgevingsvergunning gevoerd. Bezwaar, beroep en hoger beroep is mogelijk. Een andere keer gaan de procedures gelijk op of wordt er terwijl een aanvraag om een omgevingsvergunning nog in behandeling is een bestemmingsplanherziening in procedure gebracht. Niet voor iedereen is het dan even duidelijk waartegen er of niet bezwaar kan worden gemaakt en of het nu om een concreet plan dan wel louter om dit kader gaat.

 

De wetgever heeft dit aandachtspunt (samenloop van procedures) onderkend en in de Wet ruimtelijke ordening een zogenoemde coördinatieregeling opgenomen. Het is mogelijk om de verschillende besluiten die samenhangen met de realisatie van ontwikkelingen te coördineren. Omgevingsvergunningprocedures en bestemmingsplanprocedures gaan niet achter elkaar maar tegelijkertijd. Daardoor kunnen burgers in één keer tegen alle gecoördineerde besluiten zienswijzen indienen. De besluiten worden vervolgens tegelijkertijd bekend gemaakt. Beroep is mogelijk bij één instantie, te weten de Raad van State. Deze behandelt de besluiten als één besluit en moet binnen zes maanden uitspraak doen. Door deze procedure kan niet alleen een behoorlijke tijdwinst worden behaald, maar wordt de procedure voor een ieder ook eenvoudiger en overzichtelijker.

 

Op 13 juni 2013 (rv 64, RIS254454) is de (eerste) Coördinatieverordening gemeente Den Haag vastgesteld, die op 27 juni 2013 in werking is getreden. Inmiddels zijn diverse wetwijzigingen in de onderliggende wetgeving doorgevoerd, waardoor het noodzakelijk is geworden om de Coördinatieverordening gemeente Den Haag uit 2013 te wijzigen.

 

Gezien het vorenstaande en gezien onderstaande toelichting stelt het college de raad voor het volgende besluit te nemen:

 

De raad van de gemeente Den Haag,

 

overwegende dat:

-het mogelijk is besluiten die samenhangen met de realisatie van ruimtelijke ontwikkelingen te coördineren en zodoende een kortere proceduretijd te bewerkstelligen;

- inmiddels diverse wetwijzigingen in de onderliggende wetgeving zijn doorgevoerd, waardoor het noodzakelijk is geworden om de Coördinatieverordening gemeente Den Haag uit 2013 te wijzigen;

-uit doelmatigheid, ter verbetering van coördinatieverordening, een aantal redactionele wijzigingen nodig worden geacht.

 

Gezien het voorstel van het college van 10 juli 2018,

 

Gelet op artikel 3:30 van de Wet ruimtelijke ordening,

 

Besluit:

 

Vast te stellen de Coördinatieverordening Den Haag 2018:

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

De verordening verstaat onder:

- aanvrager: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend;

- bestemmingsplan: een plan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, hieronder mede begrepen een wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a en b van de Wet ruimtelijke ordening;

- besluit: besluit als bedoeld in artikel 3:30 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening;

- bouwen: bouwen als bedoeld in artikel 1 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

- coördineren: het gelijktijdig en in samenhang voorbereiden van besluiten in één gezamenlijke

procedure volgens de coördinatieregeling van Afdeling 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening;

- omgevingsvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene

bepalingen omgevingsrecht.

 

Artikel 2 Reikwijdte van de verordening

1. Deze verordening, gebaseerd op artikel 3.30 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, is alleen van toepassing op het coördineren van de voorbereiding van een besluit om een bestemmingsplan, dan wel wijzigings- of uitwerkingsplan vast te stellen met het besluit over een of meer daarmee samenhangende omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, al dan niet met de aan de omgevingsvergunning en/of aan het bestemmingsplan gerelateerde vergunningen, afwijkingen en ontheffingen als bedoeld in artikel 3 van deze verordening.

 

2. Besluiten die bij een samenloop met een omgevingsvergunning aanhaken en waarvoor een verklaring van geen bedenking nodig is van Gedeputeerde Staten en/of de Minister vallen buiten de reikwijdte van deze verordening.

 

Artikel 3 Besluiten (vergunningen, afwijkingen en ontheffingen), die naast de besluiten genoemd in artikel 2 deel uit kunnen maken van de coördinatie met het besluit om een bestemmingsplan dan wel uitwerkings- of wijzigingsplan vast te stellen

De voorbereiding van besluiten over onderstaande vergunningen, afwijkingen en of ontheffingen kan gecoördineerd worden met de in artikel 2 genoemde besluiten die de basis vormen voor de toepassing van de coördinatieregeling op grond van deze verordening:

 

a. Het besluit tot vaststelling van een hogere waarde (‘ontheffing’) als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder en

 

b. overige ruimtelijk relevante besluiten die passend zijn binnen het project, waarvan het college voor het welslagen van het project de coördinatie wenselijk acht om deze onderdeel te laten zijn van de gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking.

 

Artikel 4 Gevallen waarin besluiten worden gecoördineerd

Het college coördineert de voorbereiding van besluiten als bedoeld in artikel 2 en 3, indien:

 

a. het besluit over een omgevingsvergunningaanvraag die op het moment van indienen op grond van artikel 2.10 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geweigerd zou moeten worden en het besluit over het bestemmingsplan, het uitwerkingsplan of het wijzigingsplan dat de omgevingsvergunning mogelijk maakt maken tenminste deel uit van de te coördineren besluiten en

 

b. een ander besluit, als dat bij de coördinatie wordt betrokken, is genoemd in artikel 3 en verband houdt met de aanvraag of met het bestemmingsplan als bedoeld onder a en

 

c. het college heeft vastgesteld dat het besluit als bedoeld onder b gecoördineerd kan worden voorbereid en

 

d. het college heeft vastgesteld dat zich geen belemmering als bedoeld in artikel 5 voordoet en

 

e. de aanvrager zich schriftelijk akkoord heeft verklaard met de gecoördineerde voorbereiding en met de gevolgen die dat voor de aanvrager heeft.

 

Artikel 5 Geval waarin geen coördinatie op grond van deze verordening plaatsvindt

Een gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van besluiten op grond van deze verordening is niet mogelijk indien blijkt dat het verhaal van schade niet verzekerd is door middel van een overeenkomst als bedoeld in afdeling 6.1 (artikel 6.4a) van de Wet ruimtelijke ordening.

 

Artikel 6 Procedureregeling

a. Het college van burgemeester en wethouders kan een procedureregeling vaststellen ten behoeve van een goede uitvoering van de coördinatieregeling.

 

b. De procedureregeling geeft in ieder geval aan binnen welke periode aanvragen ingediend moeten worden om voor coördinatie in aanmerking te kunnen komen; de procedureregeling kan bepalen hoe het college van burgemeester en wethouders toepassing geeft aan artikel 3.20 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

c. Zolang het college van burgemeester en wethouders geen regeling als bedoeld in het eerste lid heeft vastgesteld, is, aanvullend op de artikelen 3.30 tot en met 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening en op deze verordening, § 3.5.3 van Afdeling 3.5 "Samenhangende besluiten" van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met uitzondering van de artikelen 3.28 en 3.29 van die wet.

 

d. Bij toepassing van lid c is het college van burgemeester en wethouders het aangewezen coördinerend orgaan als bedoeld in artikel 3.22 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking in het gemeenteblad.

 

Artikel 8 Intrekking

De Coördinatieverordening gemeente Den Haag, van 13 juni 2013 (rv 64, RIS 254454), wordt ingetrokken.

 

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 20 september 2018.

 

De griffier, Ineke Seuren en de voorzitter, Paulinne Krikke

 

 

TOELICHTING

 

Inleiding

Om de coördinatieregeling toe te kunnen passen, moet de gemeenteraad een besluit hebben genomen waaruit blijkt dat zij met het coördineren van besluiten instemt. De gemeenteraad kan bij verordening aangeven in welke gevallen zij coördinatie wenselijk vindt. Op 13 juni 2013 (rv 64, RIS 254454) is de (eerste) Coördinatieverordening gemeente Den Haag vastgesteld, die op 27 juni 2013 in werking is getreden. Inmiddels zijn diverse wetwijzigingen in de onderliggende wetgeving doorgevoerd, waardoor het noodzakelijk is geworden om de Coördinatieverordening gemeente Den Haag uit 2013 te wijzigen. Gelijktijdig zijn een aantal redactionele wijzigingen aangebracht, waardoor de doelmatigheid van de coördinatieverordening verbetert.

 

Om te kunnen bouwen in afwijking van een bestemmingsplan zijn veel besluiten nodig. Soms wordt er eerst een herziening van het bestemmingsplan in procedure gebracht. Zienswijzen kunnen worden ingediend bij de gemeenteraad en tegen het besluit van de gemeenteraad kan weer beroep worden ingesteld bij de Raad van State. Daarna wordt de procedure rond een aanvraag om omgevingsvergunning gevoerd. Bezwaar, beroep en hoger beroep is mogelijk. Een andere keer gaan de procedures gelijk op of wordt er terwijl een aanvraag om een omgevingsvergunning nog in behandeling is een bestemmingsplanherziening in procedure gebracht. Niet voor iedereen is het dan even duidelijk waartegen er of niet bezwaar kan worden gemaakt en of het nu om een concreet plan dan wel louter om dit kader gaat.

 

De wetgever heeft dit aandachtspunt (samenloop van procedures) onderkend en in de Wet ruimtelijke ordening een zogenoemde coördinatieregeling opgenomen. Het is mogelijk om de verschillende ruimtelijk relevante besluiten die samenhangen met de realisatie van ontwikkelingen te coördineren. Omgevingsvergunningprocedures en bestemmingsplanprocedures gaan niet achter elkaar maar tegelijkertijd. Daardoor kunnen burgers in één keer tegen alle gecoördineerde besluiten zienswijzen indienen. De besluiten worden vervolgens tegelijkertijd bekend gemaakt. Beroep is mogelijk bij één instantie, te weten de Raad van State. Deze behandelt de besluiten als één besluit en er zal binnen zes maanden een zitting plaatsvinden, waarna een uitspraak volgt. Door deze procedure kan niet alleen een behoorlijke tijdwinst worden behaald, maar wordt de procedure voor een ieder ook eenvoudiger en overzichtelijker.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 3 Besluiten (vergunningen, afwijkingen en ontheffingen), die naast de besluiten genoemd in artikel 2 deel uit kunnen maken van de coördinatie met het besluit om een bestemmingsplan dan wel uitwerkings- of wijzigingsplan vast te stellen

Onderdelen a, b, c, d en f van de oude verordening kunnen vervallen. De hierin genoemde besluiten vallen deels onder artikel 2, zijnde besluiten (ontheffing Bouwbesluit, binnenplanse afwijking, afwijking Bouwverordening, APV vergunningen en sloopvergunning in gemeentelijk beschermd stadsgezicht) vallende onder artikel 2.1 en artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunningen). Het gaat hier dus enerzijds om redactionele aanpassingen en anderzijds om gewijzigde regelgeving. Per 1 juli 2018 zijn de stedenbouwkundige bepalingen van de Bouwverordening niet meer van toepassing. Voorts is de Monumentenverordening Den Haag gewijzigd (artikel 18, archeologische monumentenzorg, is vervallen, waardoor de verwijzing naar dit artikel niet meer doelmatig is).

Onderdeel e van artikel 3 (besluit tot vaststelling van een hogere waarde uit de Wet geluidhinder) ondergaat een redactionele aanpassing en wordt vernummerd naar onderdeel a.

Voorts wordt een nieuw onderdeel b toegevoegd, luidende: overige ruimtelijk relevante besluiten die passend zijn binnen het project, waarvan het college voor het welslagen van het project de coördinatie wenselijk acht om deze onderdeel te laten zijn van de gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking.

Tenslotte is de titel van het artikel 3 verduidelijkt.

 

Artikel 5 Gevallen waarin geen coördinatie op grond van deze verordening plaatsvindt

Onderdeel a van de oude verordening (milieueffectrapportage) werkt te beperkend en vervalt omdat voor veel plannen een zogenoemde vormvrije m.e.r. beoordeling is vereist. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is het gevolg van de uitspraak van het Europese hof over de manier waarop de EU-richtlijn in de Nederlandse regelgeving was geïmplementeerd. De essentie van die uitspraak is dat altijd een m.e.r. noodzakelijk is als belangrijke nadelige milieugevolgen niet kunnen worden uitgesloten.

Onderdeel b (geen tegemoetkoming in schade) wordt daardoor vernummerd (blijft als enige uitsluiting over).

 

Artikel 6 Procedureregeling

Onderdeel c van de oude verordening wordt als volgt gewijzigd: … artikelen 3.30 (i.p.v. 30) tot en met 3.32 (i.p.v. 32) van de Wet ruimtelijke ordening … enz.

 

Naar boven