Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen

Afd. BD11

Raadvoorstelnr. 85 en 85a/1991

 

De Raad van de gemeente Nijmegen;

gelet op:

artikel 147 Gemeentewet,

het Wetboek van Strafrecht,

de Wet Geluidhinder,

de Wet Milieubeheer,

de Wet Openbare Manifestaties,

de Wet op de Kansspelen;

 

Besluit: vast te stellen de:

 

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING VOOR DE GEMEENTE NIJMEGEN

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Openbare plaats:

een voor publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b; zie ook art.1 Wet openbare manifestaties;

  • b.

    Weg:

    • 1.

      alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

    • 2.

      de –al dan niet met enige beperking- voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

    • 3.

      de voor publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

    • 4.

      andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen portieken, gangen, passages en galerijen, de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

  • c.

    Openbaar water:

wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • d.

    Bebouwde kom:

de bebouwde kom of kommen waarvan de gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld;

  • e.

    Rechthebbende:

degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • f.

    Bouwwerk:

bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening; elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming, hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

  • g.

    Gebouw:

gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • h.

    Handelsreclame:

iedere openbare aanprijzing van goederen en diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • i.

    Bevoegd gezag:

bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet Algemene bepalingen Omgevingsrecht;

  • j.

    Vierdaagsefeesten en de Vierdaagse(marsen):

Vierdaagsefeesten: jaarlijkse feesten die georganiseerd worden door de Stichting Vierdaagsefeesten en die starten op de zaterdag voorafgaande aan de derde week van juli en eindigen in de nacht van vrijdag/zaterdag in de derde week van juli.

  • k.

    Vierdaagse(marsen):

jaarlijkse wandeltocht die georganiseerd wordt door StichtingDE4DAAGSE en die plaatsvindt van dinsdag tot en met vrijdag in de derde week van juli.

Artikel 1.2 Indienen aanvraag

Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd met ten hoogste negen weken

Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in de artikelen 2.1.5.2, artikel 2.1.5.3, artikel 2.4.15, 4.4.2 of 4.6.2

Artikel 1.3 Vervallen Artikel 1.4 Beslistermijn

Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor de beslissing op aanvragen voor vergunningen als bedoeld in artikel 3.2.1

In afwijking van het tweede lid is artikel 3:9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.5.2, 2.1.5.3, 2.4.15, 4.4.2 en 4.6.2.

Artikel 1.5 (Vervallen)

Dit artikel is vervallen

Artikel 1.6 (Vervallen)

Dit artikel is vervallen

Artikel 1.7 (Vervallen)

Dit artikel is vervallen

Artikel 1.8 (Vervallen)

Dit artikel is vervallen

Artikel 1.9 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.10 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Elke vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachten deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1.11 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • 2.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • 3.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • 4.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • 5.

    indien de houder dit verzoekt.

  • 6.

    Een besluit tot intrekking of wijziging van een vergunning of ontheffing is met redenen omkleed;

  • 7.

    dit besluit wordt niet genomen dan nadat de houder van de vergunning of ontheffing in de gelegenheid is gesteld binnen een door het bevoegde orgaan te stellen termijn zijn oordeel kenbaar te maken omtrent het voornemen tot het nemen van dit besluit.

Artikel 1.12 (Vervallen)

Dit artikel is vervallen

Artikel 1.13 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1.14 (Vervallen)

Dit artikel is vervallen

Artikel 1.15 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu

Artikel 1.16 Positieve fictieve beschikking

  • 1.

    Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing voor de volgende artikelen in deze verordening:

Artikel 2.1.4.1: Ontheffing van het verbod optreden als straatartiest; Artikel 1.17 Positieve fictieve beschikking

  • 1.

    Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:

    • Artikel 2.2.2.: Evenementenvergunning;

    • Artikel 2.2.7: Voetbalvergunning;

    • Artikel 2.3.1.6: Exploitatievergunning openbare inrichtingen;

    • Artikel 2.3.1.5: Terrasvergunning;

    • Artikel 2.3.3.2: Exploitatievergunning speelgelegenheden;

    • Artikel 3.2.1: Exploitatievergunning seksinrichtingen en escortbedrijven;

    • Artikel 3.2.6 (bijlage 2A): registratie tippelzone;

    • Artikel 5.8.2: Ontheffing van het verbod tot recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen.

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg zich tezamen met anderen te begeven naar of al dan niet tezamen met anderen deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden, dan wel te vechten.

  • 2.

    Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, wanneer deze door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Paragraaf 2 Samenkomsten, betogingen en optochten

Artikel 2.1.2.1 Kennisgeving samenkomst, vergadering of betoging

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging, een vergadering of een betoging te houden, geeft hiervan voor de openbare aankondiging daarvan en tenminste 48 uur voor de aanvang, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    Degene die het voornemen heeft om op een openbare plaats op een vooraf bepaalbaar tijdstip een regelmatig terugkerende samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging te houden, geeft hiervan voor de openbare aankondiging daarvan en ten minste 48 uur voordat deze voor de eerste keer gehouden zal worden na de inwerkingtreding van dit artikel, eenmalig schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 3.

    Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties.

  • 4.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste en in het tweede lid genoemde termijn van 48 uur verkorten en/of een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.

  • 5.

    Het bepaalde in artikel 6.1, eerste lid, is niet van toepassing op overtreding van dit artikel.

  • 6.

    Bij de kennisgeving wordt opgave gedaan van:

    • a.

      naam en adres van degene, die de samenkomst, vergadering of betoging houdt;

    • b.

      het doel van de samenkomst, vergadering of betoging;

    • c.

      de datum waarop de samenkomst, vergadering of betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene, die de samenkomst, de vergadering of betoging houdt, zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 7.

    Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs, waarin in ieder geval het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

Artikel 2.1.2.2 (Vervallen)

Dit artikel is vervallen

Artikel 2.1.2.3 (Vervallen)

Dit artikel is vervallen

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.1.3.1 (Vervallen)

Dit artikel is vervallen

Paragraaf 4 Vertoningen en dergelijke op de weg

Artikel 2.1.4.1 Straatartiest

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatmuzikant, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op of aan de weg op te treden.

  • 2.

    Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt niet indien wordt voldaan aan door de burgemeester te stellen nadere regels ten aanzien van de plaatsen, uren waarbinnen, duur en wijze van optreden.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 2.1.4.2 (Vervallen)

Dit artikel is vervallen

Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college voorwerpen of stoffen in, op, aan of boven de weg aan te brengen, te hebben of achter te laten.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      bouwobjecten, voor zover deze niet zodanig zijn opgesteld dat zij hinder voor het verkeer kunnen opleveren mits wordt voldaan aan de door het college te stellen nadere regels met betrekking tot het plaatsen van deze voorwerpen of stoffen;

    • b.

      objecten op de weg bij evenementen als bedoeld in artikel 2.2.2. lid 4, mits deze objecten gezamenlijk een maximale oppervlakte van 50 m2 hebben. Deze uitzondering geldt niet voor podia, tribunes en/of tenten waar meer dan 50 personen aanwezig kunnen zijn.

    • c.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan. Degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten draagt er zorg voor dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

    • d.

      voertuigen;

    • e.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • f.

      terrassen als bedoeld in artikel 2.3.1.5;

    • g.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3 en uitstallingen als bedoeld hierna onder h;

    • h.

      uitstallingen, mits gelegen in door het college aangewezen gebieden en indien voldaan is aan de door het college gestelde regels ten aanzien van uitstallingen;

    • i.

      spandoeken mits aangebracht op de door het college aangewezen locaties en voldaan is aan de door het college vastgestelde regels omtrent spandoeken;

    • j.

      informatiekramen voor zover er niet commerciële informatie wordt verschaft aan het publiek mits wordt voldaan aan de door het college gestelde regels omtrent informatiekramen;

    • k.

      voorwerpen of stoffen van beperkte omvang die tijdelijk boven de weg aangebracht worden als seizoensdecoratie;

    • l.

      voorwerpen of stoffen die een commercieel en/of informatief doel dienen indien voldaan is aan de door het college gestelde nadere regels.

    • m.

      het aanbrengen van green of reversed graffiti tijdens een evenement of ten behoeve van een maatschappelijk niet-commercieel doel, mits de uiting een niet-commercieel karakter heeft (bv als bewegwijzering) en binnen twee werkdagen na afloop van de activiteit verwijderd is.

  • 3.

    Het is verboden op, aan, over of boven de weg een voorwerp of stof waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien:

    • a.

      deze door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengt aan de weg,

    • b.

      gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik van de weg, of

    • c.

      een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

    • d.

      Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 5.

    Het is verboden objecten te plaatsen die louter bedoeld zijn om reclame te maken en bestaan uit sandwichborden en driehoeksborden.

  • 6.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Rijkswegenreglement, artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of de Gelderse wegenverordening van toepassing is.

Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding van een weg op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel l van de Wegenverkeerswet daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap ter uitvoering van zijn of haar publiekrechtelijke taak.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur, de Gelderse wegenverordening, de Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuur van toepassing is.

Artikel 2.1.5.3 Maken en veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag.

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van de groenvoorziening in de gemeente.

  • 4.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Waterschapskeur of de Gelderse wegenverordening van toepassing is.

Paragraaf 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2.1.6.1 (Vervallen)

Dit artikel is vervallen

Artikel 2.1.6.2 (Vervallen)

Dit artikel is vervallen

Artikel 2.1.6.3 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp

  • 1.

    De rechthebbende op een boom, heg, struik of andere beplanting, die aan personen en aan het wegverkeer het vrije uitzicht kan belemmeren of op andere wijze hinder of gevaar kan opleveren, is verplicht deze beplanting te snoeien, te knotten, op te binden, te verwijderen of op te ruimen na aanschrijving door burgemeester en wethouders, binnen een door hen te stellen termijn en overeenkomstig hun aanwijzingen.

  • 2.

    Het is verboden langs de weg een voorwerp aan te brengen, te plaatsen of te hebben dat aan personen en aan het wegverkeer het uitzicht belemmert.

Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken en dergelijke

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.1.6.5 Kelderingangen, koekoeken en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden aan of in wegen openingen of ingangen van kelders, regenbakken of putten te hebben, tenzij de openingen of ingangen gedekt zijn met luiken van geribd scheepsplaat van een gewicht van tenminste 50 kg per vierkante meter, welke zuiver vlak en vastliggen op een hardstenen rand of ijzeren ramen en gelijk van hoogte zijn met het omliggende wegdek.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover artikel 427 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 5, eerste lid onder h van het Rijkswegenreglement, de Gelderse wegenverordening of artikel 385 Nijmeegse Bouwverordening van toepassing is.

Artikel 2.1.6.6 (Dit artikel is aangepast en vernummerd tot artikel 4.3.7) Artikel 2.1.6.7 Rookverbod

  • 1.

    Het is verboden te roken in bossen of op heidegronden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door burgemeester en wethouders aangewezen periode. Deze aanwijzing wordt openbaar bekend gemaakt overeenkomstig artikel 3:42 Algemene Wet Bestuursrecht.

  • 2.

    Het is verboden in bossen of op heidegronden of binnen een afstand van honderd meter daarvan brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3.

    Het in het eerste en in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover artikel 429, aanhef en onder 3e van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte erven.

Artikel 2.1.6.7a Verbod vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in door de burgemeester aangewezen gebieden en gedurende de door de burgemeester aangewezen tijden in de open lucht vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Een aanwijzingsbesluit als bedoeld in het eerste lid kan enkel voorschriften bevatten ter bescherming van:

    • a.

      de flora en fauna;

    • b.

      de openbare orde;

    • c.

      de openbare veiligheid.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Artikel 2.1.6.8 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben lager dan twee meter boven de hoogte van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 meter uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet daaronder verstaat.

Artikel 2.1.6.8a Gevaarlijke voorwerpen

  • 1.

    Het is verboden op door burgemeester en wethouders aangewezen wegen en daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en terreinen, messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen gebruikt kunnen worden, openlijk bij zich te dragen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor wapens behorende tot de categorieën I, II, III en IV Wet wapens en munitie en voor zover door het bij zich dragen van deze voorwerpen de openbare orde of veiligheid niet in gevaar komt of kan komen.

Artikel 2.1.6.9 (Vervallen)

Dit artikel is vervallen

Artikel 2.1.6.10 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van burgemeester en wethouders, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders geven tevoren schriftelijk kennis aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid van hun voornemen over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.6.11 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als gebouwen of bouwwerken hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2.1.6.12 Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het

Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 2.1.6.13 (Vervallen)

Dit artikel is vervallen

Afdeling 2 Toezicht op evenementen

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting

van vermaak, met uitzondering van:

  • a.

    bioscoop-, theater- en schouwburgvoorstellingen;

  • b.

    markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

  • c.

    kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

  • d.

    het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen, indien dit onderdeel uitmaakt van de reguliere bedrijfsvoering van de inrichting, gedurende minimaal 40 weken per jaar plaatsvindt en wordt voldaan aan de door het college te stellen nadere regels;

  • e.

    betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

  • f.

    voetbalwedstrijden als bedoeld in artikel 2.2.6 tot en met 2.2.11 van deze verordening;

  • g.

    activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.2.1, 2.1.4.1 en 2.3.3.1 van deze verordening.

    • 2.

      Onder evenement wordt mede verstaan:

      • a.

        een herdenkingsplechtigheid;

      • b.

        een braderie;

      • c.

        een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.1 van deze verordening;

      • d.

        een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg, behoudens straatmuziek;

      • e.

        een straatfeest of buurtbarbecue.

    • 3.

      In deze afdeling wordt onder organisator verstaan een natuurlijke persoon of in geval van een rechtspersoon, de bestuurder van deze rechtspersoon dan wel diens gevolmachtigde, die een evenement als bedoeld in het eerste lid houdt of doet houden.

Artikel 2.2.2 Evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Een aanvraag om een vergunning voor een evenement als bedoeld in het eerste lid moet worden ingediend niet eerder dan 16 weken en uiterlijk 8 weken vóór de datum van het evenement. De burgemeester kan voor bijzondere en/of periodiek terugkerende evenementen van de hiervoor vermelde termijn afwijken.

  • 3.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu;

    • e.

      de verkeersveiligheid;

    • f.

      het woon- en leefklimaat.

  • 4.

    Geen vergunning is vereist voor een klein evenement dat voldoet aan de door het college te stellen nadere regels.

  • 5.

    De burgemeester kan besluiten een klein evenement te verbieden, indien er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid, de verkeersveiligheid, het woon- en leefklimaat of het milieu in gevaar komt.

  • 6.

    Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 7.

    Vergunningen voor vergunningplichtige evenementen die gelijktijdig plaatsvinden met de Vierdaagsefeesten worden, gelet op de belangen genoemd in het derde lid, geweigerd met uitzondering van de vergunningen voor de Vierdaagsefeesten en de Vierdaagsemarsen en voor evenementen die een historische relatie hebben met de Vierdaagsefeesten en/of –marsen en niet conflicteren met de belangen van de Vierdaagsefeesten en -marsen.

Artikel 2.2.2 a Aanvraag vergunning of ontheffing Vierdaagsemarsen

  • 1.

    Een aanvraag om een vergunning of ontheffing in het kader van de Vierdaagsemarsen

wordt ingediend uiterlijk op 1 maart van het jaar waarin de Vierdaagsemarsen plaatsvinden waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2.

    Het bevoegd orgaan kan, in geval van een bijzondere omstandigheid, afwijken van de in lid 1 bedoelde termijn.

Artikel 2.2.2 b Aanvraag vergunning of ontheffing Vierdaagsefeesten

  • 1.

    Een aanvraag om een vergunning of ontheffing in het kader van de Vierdaagsefeesten wordt ingediend uiterlijk op 1 februari van het jaar waarin de Vierdaagsefeesten plaatsvinden waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2.

    Het bevoegd orgaan kan, in geval van een bijzondere omstandigheid, afwijken van de in lid 1 bedoelde termijn.

Artikel 2.2.3 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Artikel 2.2.3a Verbod samplen, flyeren, collecteren en venten tijdens evenementen

  • 1.

    Het is verboden tijdens door de burgemeester aangewezen evenementen op de daarbij aangewezen tijden en plaatsen:

    • a.

      gedrukte of geschreven stukken alsmede samples, monsters en anderen goederen die vallen onder het begrip commerciële handelsreclame onder het publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken;

    • b.

      een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen , waartoe ook word gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of gedeeltelijk voor een ideëel of liefdadig doel is bestemd;

    • c.

      het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis, met uitzondering van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

  • 2.

    Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing indien de genoemde activiteit plaatsvindt door, namens of met toestemming van de organisator van het evenement.

Artikel 2.2.4 Beëindiging evenement

  • 1.

    De burgemeester kan, indien het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen, de zedelijkheid of gezondheid, dan wel het woon- en leefklimaat dit vordert, het bevel geven een evenement te beëindigen.

  • 2.

    Degene die een evenement organiseert dan wel bij een evenement feitelijk de leiding heeft, is verplicht:

    • a.

      dat evenement onverwijld te beëindigen indien de burgemeester hiertoe een bevel geeft;

    • b.

      ervoor te zorgen dat, nadat het onder a bedoeld bevel door de burgemeester is gegeven, geen publiek meer tot het evenement toegelaten wordt;

    • c.

      ervoor te zorgen dat ambtenaren van politie te allen tijde toegang hebben tot het evenement.

  • 3.

    Indien een evenement gepaard gaat of dreigt te gaan met een ernstige verstoring van de openbare orde is degene die dat evenement organiseert of bij dat evenement feitelijk de leiding heeft, verplicht op bevel van een ambtenaar van politie het evenement onverwijld te beëindigen en geen publiek meer tot het evenement toe te laten.

  • 4.

    Het is verboden aanwezig te zijn bij een evenement ten aanzien waarvan een bevel, als bedoeld in het eerste lid, of in het derde lid gegeven is.

Artikel 2.2.5 Verwijderplicht

Indien een evenement is verboden of een bevel tot beëindiging als bedoeld in artikel 2.2.4 is gegeven, is een ieder die zich op de plaats of in de directe nabijheid van het evenement bevindt, op eerste vordering van een ambtenaar van politie verplicht zich terstond te verwijderen in de door die ambtenaar bevolen richting.

Artikel 2.2.6 Betaald voetbalwedstrijden

  • 1.

    Voor de toepassing van de artikelen 2.2.6 tot en met 2.2.11 wordt onder organisator verstaan:

    • a.

      de betaalvoetbalorganisatie NEC, indien het betreft een voetbalwedstrijd waarbij het eerste elftal van de betaalvoetbalorganisatie NEC als thuis spelende ploeg betrokken is, uitgezonderd wedstrijden buiten enig competitieverband tegen een amateurvoetbalorganisatie;

    • b.

      de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond, indien het betreft een voetbalwedstrijd tussen voetbalorganisaties afkomstig van buiten de gemeente Nijmegen, waarbij ten minste één betaalvoetbalorganisatie is betrokken;

    • c.

      degene die buiten de gevallen, genoemd onder a. en b. een voetbalwedstrijd organiseert, waarbij ten minste één betaalvoetbalorganisatie is betrokken.

  • 2.

    Voor de toepassing van de artikelen 2.2.6 tot en met 2.2.11 wordt onder voetbalwedstrijd verstaan een voetbalwedstrijd georganiseerd door een organisator als bedoeld in het vorige lid.

Artikel 2.2.7 Voetbalvergunning

  • 1.

    Het is de organisator verboden zonder vergunning van de burgemeester een voetbalwedstrijd te houden of te doen houden. Een vergunning kan meerdere wedstrijden betreffen.

  • 2.

    Een aanvraag om een vergunning moet worden ingediend uiterlijk vier weken voor de datum van de voetbalwedstrijd. De burgemeester kan van de hiervoor vermelde termijn afwijken en de uiterlijke datum van de aanvraag afzonderlijk bepalen.

  • 3.

    De burgemeester kan de vergunning weigeren dan wel aan de vergunning voorschriften verbinden in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu;

    • e.

      de verkeersveiligheid.

Artikel 2.2.8 Verbod voetbalwedstrijd

  • 1.

    De burgemeester kan het doen spelen van een wedstrijd verbieden:

    • a.

      uit vrees voor het ontstaan van een ernstige verstoring van de openbare orde;

    • b.

      indien de krachtens artikel 2.2.7, derde lid, opgelegde voorschriften niet worden nageleefd;

    • c.

      indien geen of niet tijdig een vergunning is aangevraagd.

  • 2.

    Het is verboden een voetbalwedstrijd te doen spelen, wanneer een verbod, als bedoeld in het vorige lid is uitgevaardigd.

Artikel 2.2.9 Orde in verband met voetbalwedstrijden

  • 1.

    Vanaf 4 uur voor het vastgestelde begin van een voetbalwedstrijd tot 4 uur na afloop van een voetbalwedstrijd is het niet toegestaan voorwerpen mee te voeren waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze zijn bedoeld om de openbare orde te verstoren.

  • 2.

    Het is verboden in een voetbalstadion de orde te verstoren.

Artikel 2.2.10 Verwijderingsplicht voetbalsupporters

Personen, die zich door kleding, uitrusting of gedragingen manifesteren als voetbalsupporters, en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de voetbalwedstrijd dan wel tegen wie het vermoeden bestaat dat zij voornemens zijn de orde te verstoren, zijn verplicht zich op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie met inachtneming van diens aanwijzingen, naar een in het bevel aangegeven plaats, dan wel buiten de gemeentegrenzen te begeven.

Artikel 2.2.11 Stadionomgeving verbod

  • 1.

    De burgemeester is bevoegd om in het belang van de openbare orde aan een persoon schriftelijk het bevel te geven zich niet te bevinden in de omgeving van het Goffertstadion vanaf 4 uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip van een voetbalwedstrijd in het stadion tot 4 uur na afloop van de voetbalwedstrijd.

  • 2.

    Het bevel bedoeld in het eerste lid geldt voor een bepaalde periode welke niet langer is dan 24 maanden.

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Paragraaf 1 Toezicht op inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze paragraaf en de daaruit volgende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte:

      • 1.

        waarin enig horecabedrijf, tot de uitoefening waarvan behoort het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, wordt uitgeoefend;

      • 2.

        waar bedrijfsmatig of anders dan om niet, al dan niet door middel van een automaat, etenswaren of alcoholvrije dranken of rookwaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;

      • 3.

        waar bedrijfsmatig of anders dan om niet, etenswaren worden bereid om te worden afgehaald;

    • b.

      exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een inrichting exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

    • c.

      beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent of uitoefenen in een inrichting;

  • 2.

    In deze paragraaf wordt onder bezoekers niet verstaan:

    • a.

      de gezinsleden van de exploitant en beheerder, alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • b.

      de personen die voorkomen in het register, bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;

    • c.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2.3.1.2 Sluitingsuur

  • 1.

    Het is verboden een inrichting, welke uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij een sport- of jeugdorganisatie of instelling, dan wel in gebruik is als buurt- of wijkhuis, deze inrichting van 02.00 tot 05.00 uur voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

  • 2.

    De burgemeester is bevoegd in zeer bijzondere gevallen van tijdelijke aard ontheffing te verlenen van dit verbod.

  • 3.

    De burgemeester kan bepalen dat een inrichting, al dan niet tijdelijk, tussen 00.00 uur en 06.00 uur voor publiek gesloten dient te zijn in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid, gezondheid of van het woon- en leefmilieu.

  • 4.

    Het is bezoekers verboden gedurende de tijd dat een voor publiek toegankelijke ruimte gesloten dient te zijn, zich daarin te bevinden.

  • 5.

    Het bepaalde in het eerste en het tweede lid geldt niet voor zover op de Wet milieubeheer gebaseerde vergunningsvoorschriften van toepassing zijn.

Artikel 2.3.1.2a Venstertijd

  • 1.

    Het is een inrichting als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet, onverminderd de bevoegdheid om voor reeds aanwezige bezoekers geopend te blijven, verboden tussen 04.00 uur en 08.00 uur bezoekers toe te laten.

  • 2.

    Het verbod als genoemd in het eerste lid is niet van toepassing in de nacht van 31 december op 1 januari.

Artikel 2.3.1.3 Toegang ambtenaren van politie

De exploitant en beheerder van een inrichting zijn verplicht er voor te zorgen dat ambtenaren van politie vanaf de openbare weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot die inrichting:

  • a.

    gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is; dan wel

  • b.

    gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn en er daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

Artikel 2.3.1.4 Ordeverstoring

  • 1.

    Het is verboden in een inrichting de orde te verstoren.

  • 2.

    Het is verboden in een inrichting deel te nemen aan enig spel waarbij met of om geld - voor geld inwisselbare voorwerpen daaronder begrepen - wordt gespeeld, dan wel daartoe gelegenheid te geven.

  • 3.

    Het tweede lid geldt niet voor zover de Wet op de Kansspelen van toepassing is.

Artikel 2.3.1.5 Terrasvergunningen

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in 2.1.5.1 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op een terras, voor zover deze zich op de weg bevindt, over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras. Deze vergunningaanvraag kan uitsluitend betrekking hebben op een terras, te gebruiken door een horecabedrijf, kiosk of maatschappelijke of recreatieve instelling.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1.10, is een vergunning zoals genoemd in het eerste lid gebonden aan het pand waarin een horecabedrijf, kiosk of maatschappelijke en recreatieve instelling wordt uitgeoefend.

  • 3.

    De vergunning tot het hebben van een terras bevat in elk geval voorschriften met betrekking tot de terrasafmetingen en het uiterlijk aanzien van het terras.

  • 4.

    Indien deze vergunning geen voorschriften omtrent de sluitingstijden bevat, is het verboden het terras te hebben tussen 01.00 en 09.00 uur.

  • 5.

    De burgemeester kan de vergunning zoals bedoeld in het eerste lid weigeren:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • b.

      indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • c.

      ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de nabije omgeving van het terras;

  • 6.

    Op grond van artikel 1.11 kan, in geval van door het terras/de terrassen veroorzaakte overlast,

  • 7.

    de vergunning worden gewijzigd in die zin dat de sluitingstijd wordt teruggebracht naar 23.00 uur.

Artikel 2.3.1.6 Vergunningsplicht alcoholvrije inrichtingen

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van de vergunning van de burgemeester een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid onder a, sub 2 of sub 3 van deze verordening te exploiteren (exploitatievergunning).

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid geldt niet voor door de burgemeester aangewezen soorten inrichtingen.

  • 3.

    Voor het verkrijgen van een vergunning moet een aanvraag bij de burgemeester worden ingediend aan de hand van een door de burgemeester vast te stellen formulier.

  • 4.

    Bij de aanvraag, bedoeld in het vorige lid, wordt tenminste:

    • a.

      opgaaf gedaan van de personalia en het adres van de exploitant en de beheerder;

    • b.

      opgaaf gedaan van het adres en de aard en exploitatiewijze van de inrichting;

    • c.

      overgelegd een niet meer dan drie maanden tevoren ten behoeve van de exploitant - indien een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso(o)n(en)- en beheerder afgegeven verklaring omtrent het gedrag;

    • d.

      overgelegd een nauwkeurige beschrijving van de inrichting, waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan en een plattegrond van de inrichting.

  • 5.

    Per inrichting wordt niet meer dan één aanvraag gelijktijdig in behandeling genomen.

  • 6.

    De vergunning wordt uitsluitend verleend aan en op naam gezet van de exploitant en beheerder van de inrichting. De vergunning is niet overdraagbaar. In geval van beëindiging of overdracht van de inrichting aan een rechtsopvolger is de exploitant verplicht, hiervan direct schriftelijk mededeling te doen aan de burgemeester.

  • 7.

    De burgemeester kan een maximum stellen aan het aantal te verlenen vergunningen per categorie van inrichtingen, te onderscheiden naar aard en exploitatiewijze.

Artikel 2.3.1.7 Aanwezigheid van exploitant en beheerder

Het is verboden de inrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 2.3.1.6, zesde lid op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de inrichting aanwezig is.

Artikel 2.3.1.8 Weigeringsgronden exploitatievergunning

  • 1.

    De burgemeester weigert de vergunning, bedoeld in artikel 2.3.1.6, indien:

    • a.

      de vestiging of de exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een in procedure zijnd plan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • b.

      de inrichting niet voldoet aan de door de burgemeester vastgestelde inrichtingseisen;

    • c.

      de inrichting gelegen is buiten een door de burgemeester aangewezen gebied;

    • d.

      een op de aanvraag vermelde exploitant - indien een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso(o)n(en)- of beheerder jonger is dan 21 jaar;

    • e.

      het maximum zoals bedoeld in artikel 2.3.1.6 lid 7 is bereikt.

  • 2.

    De burgemeester kan de vergunning, bedoeld in artikel 2.3.1.6, geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar diens oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting.

  • 3.

    Bij de toepassing van de in het tweede lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met:

    • a.

      het karakter van de straat en de wijk, waarin de inrichting is gelegen of zal zijn gelegen;

    • b.

      de aard van de inrichting;

    • c.

      de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de inrichting;

    • d.

      de concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied;

    • e.

      de wijze van bedrijfsvoering van de exploitant of beheerder van de inrichting in deze of andere inrichtingen;

    • f.

      de wijze van exploitatie van de inrichting in het verleden, voor zover de exploitant en beheerder onveranderd is gebleven.

  • 4.

    De vergunning kan worden geweigerd indien de exploitant of de beheerder in de periode van 3 jaar voorafgaand aan het indienen van de aanvraag een inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van verstoring van de openbare orde gesloten is geweest.

Artikel 2.3.1.9 Intrekkingsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.11 kan de burgemeester de vergunning intrekken:

  • a.

    indien aannemelijk is, dat de exploitant of beheerder van de inrichting betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

  • b.

    indien de exploitant of beheerder van de inrichting toestaat dan wel gedoogt dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

  • c.

    indien zich in of vanuit de inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

  • d.

    indien de exploitant of beheerder van de inrichting zich schuldig maakt aan feiten, die bij een aanvraag van een verklaring omtrent het gedrag zouden leiden tot een weigering daarvan.

Artikel 2.3.1.10 Vervallen vergunning

  • 1.

    De vergunning vervalt, indien:

    • a.

      gedurende een jaar anders dan wegens overmacht geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;

    • b.

      er sprake is van een gewijzigde exploitatie, waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd;

    • c.

      de exploitant of beheerder deze hoedanigheid heeft verloren;

    • d.

      een vergunning, strekkende ter vervanging van de eerstbedoelde vergunning is verleend.

  • 2.

    Indien binnen veertien dagen nadat de exploitant of beheerder deze hoedanigheid heeft verloren een ontvankelijke aanvraag voor de exploitatie van dezelfde inrichting wordt ingediend, blijft het bepaalde in het eerste lid, onder c buiten toepassing, tot het moment dat op die aanvraag is beslist.

Artikel 2.3.1.11 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Artikel 2.3.1.6, eerste lid, is gedurende 52 weken na inwerkingtreding van de wijziging daarvan niet van toepassing op die inrichtingen, die voorheen op grond van de meldingsplicht voor alcoholvrije inrichtingen een melding hebben gedaan en over een ontvangst van kennisgeving beschikken, voor zover er geen wijzigingen optreden of zijn opgetreden in de gemelde gegevens.

  • 2.

    Artikel 2.3.1.6, eerste lid, is tevens gedurende 52 weken na inwerkingtreding van de wijziging daarvan niet van toepassing op de ten tijde van de inwerkingtreding bestaande inrichtingen, waar bedrijfsmatig of anders dan om niet, etenswaren worden bereid om te worden afgehaald.

  • 3.

    Artikel 2.3.1.6, eerste lid, is tevens niet van toepassing op de in het eerste en tweede lid genoemde inrichtingen na afloop van de in de vorige leden genoemde termijn, indien de exploitant binnen die genoemde termijn een aanvraag om vergunning heeft ingediend, totdat op die aanvraag door de burgemeester is beslist.

  • 4.

    Artikel 2.3.1.6, eerste lid, is gedurende vier weken na inwerkingtreding van de wijziging daarvan niet van toepassing op die inrichtingen, die tot het moment van inwerkingtreding van de wijziging van artikel 2.3.1.1 op grond van het vervallen artikel 2.3.1.1 eerste lid onder b niet beschouwd werden als een inrichting, maar wel beschikken over een zogenaamd meldingsdocument van de burgemeester of daarover beschikt hebben en voor dezelfde inrichting een nieuwe aanvraag hebben gedaan.

  • 5.

    Artikel 2.3.1.6, eerste lid, is tevens niet van toepassing op de in het vorige lid genoemde inrichtingen na afloop van de in het vorige lid genoemde termijn, indien de exploitant binnen genoemde termijn een aanvraag om vergunning heeft ingediend, totdat op die aanvraag door de burgemeester is beslist.

  • 6.

    Op vergunningaanvragen voor de in het vierde lid bedoelde inrichtingen zijn de artikelen 2.3.1.6, zevende lid, 2.3.1.8, eerste lid onder c, tweede lid en derde lid niet van toepassing, voor zover er geen wijziging ten aanzien van de exploitant en inrichting is opgetreden. Artikel 2.3.1.8, vierde lid is niet van toepassing voor zover het sluitingen voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 2.3.1.6 betreft.

  • 7.

    Voor zover de voorgaande leden niet voorzien in een regeling, beschikt de burgemeester.

Paragraaf 1a Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de

Drank- en Horecawet

Artikel 2.3.1a.1 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    alcoholhoudende drank,

    • horecabedrijf,

    • horeca lokaliteit,

    • inrichting,

    • para commerciële rechtspersoon,

    • sterke drank,

    • slijtersbedrijf en

    • zwak-alcoholhoudende drank,

    • dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet;

  • b.

    bijeenkomst van persoonlijke aard: een bijeenkomst, waarbij alcoholhoudende drank wordt genuttigd, die geen direct verband houdt met de statutaire activiteiten van de paracommerciële instelling. Voorbeelden van bijeenkomsten van persoonlijke aard zijn bruiloften, recepties bij jubilea, verjaardagsfeesten, barbecues, bedrijfsfeesten, koffietafels, condoleancebijeenkomsten en dergelijke.

Artikel 2.3.1a.2 Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Een paracommerciële rechtspersoon kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken dagelijksvan 12.00 uur tot 00.00 uur, met de volgende uitzonderingen:

    • a.

      een paracommerciele rechtspersoon die zich voornamelijk richt op het organiseren en/ofhet ondersteunen van activiteiten van sportieve aard kan alcoholhoudende drank verstrekken van 12.00 uur tot 01.00 uur;

    • b.

      een paracommerciele rechtspersoon die zich voornamelijk richt op het organiseren en/of het ondersteunen van sociale interactie tussen studenten kan van 12.00 uur tot 08.00 uur alcoholhoudende drank verstrekken, mits wordt voldaan aan de venstertijden zoals bedoeld in artikel 2.3.1.2a van deze verordening.

  • 2.

    Een paracommerciële rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en tijdens bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

Artikel 2.3.1a.3 Voorwaarden en beperkingen voor horecabedrijven en slijtersbedrijven

De burgemeester kan in het belang van de handhaving van de openbare orde, de veiligheid, de zedelijkheid of de volksgezondheid aan een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet voorschriften verbinden en de vergunning beperken tot het verstrekken van zwakalcoholhoudende drank.

Artikel 2.3.1a.4 Verbod ‘happy hours’

Het is verboden in een horecalokaliteit of op een terras bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die daar gewoonlijk wordt gevraagd.

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    inrichting: elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen tijdelijk de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;

  • b.

    houder: degene die een inrichting exploiteert, dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.3.2.3 (Vervallen)

Dit artikel is vervallen

Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel kampeert, is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn naam, woonplaats, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

Paragraaf 3 Toezicht op speelautomatenhallen

Artikel 2.3.3.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: de Wet op de kansspelen;

  • b.

    kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de Wet;

  • c.

    speelautomatenhal: een inrichting, bestemd om het publiek gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet;

  • d.

    exploitant: de natuurlijke of rechtspersoon die de speelautomatenhal exploiteert;

  • e.

    beheerder: degene die met het dagelijks toezicht en de onmiddellijke leiding in de speelautomatenhal is belast.

Artikel 2.3.3.2 Exploitatie speelautomatenhal

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren.

  • 2.

    De burgemeester kan voor maximaal 3 speelautomatenhallen een vergunning verlenen, te weten: 2 speelautomatenhallen voor het deel van de gemeente dat wordt begrensd door de rivier de Waal en de singels en 1 speelautomatenhal in het grootwinkelcentrum Dukenburg (Zwanenveld).

Artikel 2.3.3.3 Bescheiden vergunningaanvraag

De exploitant dient bij de vergunningaanvraag de volgende gegevens en bescheiden over te leggen:

  • a.

    een nauwkeurige beschrijving van de inrichting waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan, alsmede een plattegrond waarin is aangegeven op welke plaats in de speelautomatenhal en in welk aantal kansspel- en/of behendigheidsautomaten worden opgesteld;

  • b.

    een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel;

  • c.

    een verklaring waaruit blijkt dat hij gerechtigd is over de ruimte te beschikken;

  • d.

    een verklaring omtrent het gedrag:

  • e.

    van de exploitant dan wel, indien de exploitant een rechtspersoon is, van de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso(o)n(en)

  • f.

    van de beheerder;

  • g.

    een verklaring dat hij beschikt over een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 30h, eerste lid van de Wet.

Artikel 2.3.3.4 Persoonlijk karakter vergunning; voorschriften en beperkingen

  • 1.

    De vergunning kan uitsluitend worden gesteld ten name van de exploitant.

  • 2.

    In de vergunning wordt de naam van de beheerder vermeld.

  • 3.

    Aan de vergunning worden voorschriften en beperkingen verbonden. Deze hebben in elk geval betrekking op:

    • a.

      de sluitingstijden van de speelautomatenhal;

    • b.

      het toezicht in de speelautomatenhal;

    • c.

      het aantal speelautomaten dat mag worden opgesteld.

Artikel 2.3.3.5 Weigering vergunning

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 30e, eerste en tweede lid van de Wet, wordt de vergunning geweigerd, indien:

    • a.

      het maximaal aantal af te geven vergunningen voor speelautomatenhallen is verleend;

    • b.

      de speelautomatenhal niet uitsluitend rechtstreeks vanaf de openbare weg voor het publiek toegankelijk is;

    • c.

      de beheerder(s) de leeftijd van 25 jaar nog niet heeft (hebben) bereikt;

    • d.

      de exploitant of de beheerder(s) onder curatele staat (staan) of bewind is ingesteld over één of meer aan hen toebehorende goederen, als bedoeld in Boek 1, titel 19, van het Burgerlijk Wetboek;

    • e.

      door de aanwezigheid van de speelautomatenhal naar het oordeel van de burgemeester de leef- en woonsituatie in de naaste omgeving of het karakter van de winkelstraat/winkelbuurt op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

    • f.

      de exploitatie of vestiging van de speelautomatenhal strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan, dan wel een stadsvernieuwingsplan c.q. leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing.

  • 2.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het vorige lid, onder b en onder c. Een ontheffing van het bepaalde onder b geldt voor een periode van ten hoogste zes maanden.

Artikel 2.3.3.6 Beëindiging vergunning

  • 1.

    Indien een overeenkomstig artikel 2.3.3.4, tweede lid, in de vergunning vermelde beheerder de hoedanigheid van beheerder heeft verloren, dient de exploitant onder overlegging van de in artikel 2.3.3.3, onder d, genoemde bescheiden, binnen drie maanden een nieuwe vergunning aan te vragen.

  • 2.

    De vergunning vervalt zodra de beslissing op een aanvraag voor een nieuwe vergunning voor het vestigen dan wel exploiteren van een speelautomatenhal in hetzelfde pand onherroepelijk is geworden dan wel indien geen aanvraag is ingediend binnen drie maanden na het verlies van de hoedanigheid als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.3.3.7 Intrekking vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 30f, eerste en tweede lid van de Wet en artikel 1.11, eerste lid van deze verordening, kan de burgemeester de vergunning intrekken:

  • a.

    indien de omstandigheden of inzichten op grond waarvan de vergunning is afgegeven zodanig zijn gewijzigd dat een situatie is ontstaan als bedoeld in artikel 2.3.3.5, onder e;

  • b.

    indien de exploitatie van een speelautomatenhal voor een periode van langer dan zes maanden wordt onderbroken.

Artikel 2.3.3.8 Voortzetting exploitatie na overlijden exploitant

  • 1.

    Indien een exploitant komt te overlijden dient, indien voortzetting van de exploitatie wordt beoogd, binnen drie maanden een nieuwe vergunning te worden aangevraagd.

  • 2.

    In alle andere gevallen van wisseling van exploitant dient binnen één maand na overname van de speelautomatenhal een nieuwe vergunning te worden aangevraagd.

  • 3.

    Zolang op een tijdig ingediende aanvraag niet is beslist, is voortzetting van de exploitatie toegestaan, met inachtneming van de voorschriften en beperkingen, verbonden aan de van rechtswege vervallen vergunning.

Paragraaf 4 Toezicht op kansspelautomaten in andere inrichtingen dan speelautomatenhallen

Artikel 2.3.4.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      Kansspelautomaat: een speelautomaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

    • c.

      Hoogdrempelige inrichtingen: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • d.

      Laagdrempelige inrichtingen: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 2.

    In de hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal 2 kansspelautomaten toegestaan.

  • 3.

    In de laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Artikel 2.3.4.2 (Vervallen)

Dit artikel is vervallen

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.4.1 Verblijfsontzeggingen

De burgemeester is bevoegd om in het belang van de openbare orde of zedelijkheid aan een persoon het bevel te geven zich anders dan in een openbaar middel van vervoer niet te bevinden op of aan door de burgemeester aangewezen wegen en plaatsen gedurende de uren daarbij genoemd. Dit bevel geldt gedurende de in de bekendmaking genoemde periode van ten hoogste twaalf weken.

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerend goed dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerend goed dat vanaf de weg zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken of op andere wijze aan te brengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het in het tweede lid, aanhef en sub a gestelde verbod, geldt niet voor het aanplakken op daartoe door de gemeente geplaatste publicatieborden.

  • 5.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage te geven.

Artikel 2.4.3 Vervoer zaken met verboden handeling als kennelijk doel

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen of vermommingsmiddelen te vervoeren, bij zich te hebben of te dragen.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zicht onrechtmatig de toegang toe een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen, of herkenning bij het plegen van voornoemde strafbare feiten te voorkomen.

  • 3.

    Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken.

  • 4.

    Het in het derde lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde voorwerpen niet bestemd zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2.4.3.a Handel in verdovende middelen

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op of aan de openbare weg te bevinden, indien redelijkerwijze kan worden aangenomen, dat dit er kennelijk op gericht is een verdovend middel als bedoeld in artikel 2 of 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende stof, te koop aan te bieden of de verkoop, aflevering of verstrekking daarvan te bevorderen.

Artikel 2.4.3b Gebruik harddrugs op straat

Het is verboden op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingshandelingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2.4.3c Samenscholing

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg, aan een verzameling van meer dan vier personen deel te nemen, indien deze verzameling verband houdt met het openlijk gebruik van of de handel in middelen als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet, of indien deze verzameling verband houdt met de handel in middelen als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet.

  • 2.

    Een ieder die zich bevindt in een verzameling van personen als in het eerste lid bedoeld, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van de politie zijn weg te vervolgen of zich in de aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2.4.4 Sluiting van voor publiek toegankelijke ruimten

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid, gezondheid of van het woon- en leefmilieu, de sluiting van een voor het publiek toegankelijke ruimte bevelen. Hij brengt het besluit terstond ter kennis van de houder van de ruimte die het betreft.

  • 2.

    Het is de houder van een voor publiek toegankelijke ruimte verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven gedurende de tijd dat de ruimte krachtens een op grond van het eerste lid door de burgemeester genomen besluit voor publiek gesloten dient te zijn.

  • 3.

    Het is bezoekers verboden gedurende de tijd dat een voor publiek toegankelijke ruimte krachtens een op grond van het eerste lid door de burgemeester genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin te bevinden.

  • 4.

    Voor de toepassing van dit artikel worden onder bezoekers verstaan allen die zich in de voor het publiek toegankelijke ruimte bevinden of daarin toegelaten worden met uitzondering van:

    • a.

      de houder van de ruimte alsmede diens huisgenoten die door de gemeente Nijmegen zijn ingeschreven als bewoners van de bij de ruimte behorende woning;

    • b.

      logeergasten;

    • c.

      hen wier tegenwoordigheid wegens dringende omstandigheden wordt vereist.

Artikel 2.4.5 Verbod betreden van voor het publiek gesloten ruimten

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4.

    De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2.4.6 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemt straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis, of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.4.6a Verbod slapen op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden de weg op een voor anderen hinderlijke wijze als slaapplaats te gebruiken, al dan niet in een voertuig, woonwagen, tent of vergelijkbaar ander onderkomen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen wegen aanwijzen waar dit verbod niet van toepassing is.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen en daaraan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid en gezondheid voorschriften verbinden, onder andere ter voorkoming en beperking van hinder en overlast, ontsiering van het stadsbeeld, verontreiniging, besmettelijke ziekten en brandgevaar.

  • 4.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet op de Openluchtrecreatie van toepassing is.

Artikel 2.4.6b Overlast skateboarden

  • 1.

    Onder skateboarden wordt in dit artikel verstaan: het zich voortbewegen op skateboarden en vergelijkbare voorwerpen.

  • 2.

    Het is verboden te skateboarden op door burgemeester en wethouders aangewezen wegen.

  • 3.

    De in het vorige lid bedoelde plaatsen kunnen worden aangewezen in het belang van:

    • a.

      het doelmatig beheer en onderhoud van de weg, waaronder mede begrepen de bescherming van verkeersdeelnemers en de verdeling van de gebruiksmogelijkheden van de weg;

    • b.

      de voorkoming of opheffing van hinder of overlast;

    • c.

      de voorkoming van schade aan de weg en straatmeubilair.

Artikel 2.4.7 Hinderlijk drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden op de weg alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat deel uitmaakt van of behoort bij een inrichting, als bedoeld in artikel 2.3.1.1 lid 1, onder a, sub 1;

    • b.

      het gedeelte van de weg, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2.4.7a Gevaarlijk drinkgerei en verpakkingen

  • 1.

    Het is verboden op de weg, die deel uitmaakt van een door de burgemeester aangewezen gebied, drinkgerei van glas of geopende glazen verpakkingen, kennelijk bestemd voor het bewaren van dranken, bij zich te hebben of met zich mee te voeren.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras waarvoor een vergunning geldt als bedoeld in artikel 2.3.1.5;

    • b.

      de plaats waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

  • 3.

    Het is de exploitant van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1 en degene die het winkelbedrijf of slijtersbedrijf uitoefent, welke inrichting, winkel of slijterij is gelegen aan een door de burgemeester aangewezen weg of weggedeelte, verboden dranken in door de burgemeester aangewezen verpakkingen, en/of drinkgerei van glas of blik te verstrekken gedurende een door de burgemeester aangewezen periode. De burgemeester wijst de wegen of weggedeeltes, verpakkingen en drinkgerei en de periode aan in het belang van de openbare orde en/of veiligheid indien en voor zover de genoemde belangen dit dringend noodzakelijk maken en dat ook in een aantoonbaar verband staat tot deze aanwijzing.

Artikel 2.4.8 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort, onder een luifel, afdak, overkapping of onderdoorgang op te houden;

    • b.

      in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.

Artikel 2.4.9 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.4.10 Neerzetten van fietsen en bromfietsen

Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan:

  • 1.

    indien dit schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik ervan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

  • 2.

    tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:

    • a.

      dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek, of

    • b.

      daardoor die doorgang gehinderd of die ingang versperd wordt.

Artikel 2.4.11 Overlast van fiets of bromfiets bij publiek trekkende activiteiten

Het is verboden op door de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt.

Artikel 2.4.11-a Verbod plaatsen buiten stallingsruimten

  • 1.

    Het is verboden om in door het college aangewezen gebieden buiten de daarvoor aangewezen stallingsruimten fietsen en bromfietsen te plaatsen.

  • 2.

    Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2.4.11-b Verbod onbeheerd achterlaten in zone

Het is verboden om een (brom-)fiets, al of niet voor onmiddellijk gebruik geschikt, langer dan 4 weken onbeheerd in een fietsenstalling in een door Burgemeester en Wethouders aangewezen zone achter te laten.

Artikel 2.4.12 Bespieden van personen

  • 1.

    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2.

    Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2.4.13 (Vervallen)

Dit artikel is vervallen

Artikel 2.4.14 (Vervallen)

Dit artikel is vervallen

Artikel 2.4.15 (Vervallen)

Dit artikel is vervallen

Artikel 2.4.16 Loslopende honden, verboden plaatsen

  • 1.

    Het is de eigenaar, houder of verzorger van een hond of degene, die een hond onder zijn toezicht heeft, verboden deze te laten verblijven of lopen:

    • a.

      op de weg zonder dat de hond aangelijnd en voldoende in zijn macht is;

    • b.

      op de weg zonder dat de hond voorzien is van een aan de halsband bevestigde, van gemeentewege verstrekte, hondenpenning;

    • c.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

    • d.

      op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen en als zodanig aangeduide plaats.

  • 2.

    Burgemeester en Wethouders kunnen plaatsen aanwijzen waar het verbod sub a niet van toepassing is.

Artikel 2.4.17 Verontreiniging door honden

  • 1.

    Het is de eigenaar, houder of verzorger van een hond of degene die een hond onder zijn toezicht heeft, verboden deze zich van zijn uitwerpselen te laten ontdoen in tuinen van derden en op de weg met uitzondering van de als zodanig door het college van burgemeester en wethouders aangewezen en ingerichte hondenuitlaatplaatsen.

  • 2.

    De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde verbod wordt opgeheven indien het gaat om openbare wegen en perken en de eigenaar, houder of verzorger van een hond dan wel degene die een hond onder zijn toezicht heeft, er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 3.

    Degene die zich met een hond op of aan de openbare weg bevindt is verplicht een doeltreffend hulpmiddel bij zich te hebben dat geschikt is voor het verwijderen van hondenpoep. Dat geldt zowel aan het begin van de “uitlaatronde“ als aan het einde.

Artikel 2.4.18 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Het is de eigenaar, houder of verzorger van een hond of hem, die een hond onder zijn toezicht heeft verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op de weg of enig andere -al dan niet met enige beperking- voor publiek toegankelijke plaats of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd en voldoende in iemands macht, nadat burgemeester en wethouders de eigenaar of de houder schriftelijk hebben medegedeeld, dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een kortaanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat burgemeester en wethouders de eigenaar of de houder schriftelijk hebben medegedeeld, dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een kortaanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden.

  • 2.

    In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing voor zover de Regeling agressieve dieren van toepassing is.

Artikel 2.4.19 Bescherming tegen gevaarlijke honden op eigen erven

Het is de eigenaar, houder of verzorger van een hond en hem, die een hond onder zijn toezicht heeft, verboden deze hond op zijn erf zonder muilkorf te laten loslopen, indien burgemeester en wethouders hebben medegedeeld, dat zij het dier gevaarlijk achten, dan wel indien de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk, tenzij:

  • a.

    op een vanaf de weg zichtbare plaats een -ter beoordeling van burgemeester en wethouders- duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

  • b.

    de gelegenheid bestaat een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder dat men het erf behoeft te betreden;

  • c.

    het erf voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond zonder menselijke tussenkomst niet buiten het erf kan komen.

Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden om in het door het college aangewezen plaatsen buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid, de daarbij aangeduide dieren :

    • a.

      aanwezig te hebben, of

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hem gestelde regels, of

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven

  • 2.

    Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide

  • 3.

    dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door

  • 4.

    het college is aangegeven.

  • 5.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2.4.21 (Vervallen)

Dit artikel is vervallen

Artikel 2.4.22 Loslopend vee en kleinvee

De rechthebbende op vee of kleinvee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee en kleinvee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2.4.23 (Vervallen)

Dit artikel is vervallen

Artikel 2.4.24 (Vervallen)

Dit artikel is vervallen

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • b.

    verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar;

  • c.

    horecabedrijf: een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid sub a;

  • d.

    houder: de exploitant of beheerder als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid sub b en c.

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goeden die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3.

    Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beschikken) van toepassing.

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.

      van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

    • 3.

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2.5.4 (Vervallen)

Dit artikel is vervallen

Artikel 2.5.5 Handel in horecabedrijven

Het is de houder van een horecabedrijf verboden toe te laten dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Afdeling 6 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2.6.1 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats, indien deze personen het bepaalde in artikel 2.1.1.1, 2.1.2.1, 2.1.5.1, 2.1.5.2, 2.1.6.4, 2.1.6.8, 2.1.6.8a, 2.2.9, 2.2.10, 2.2.11, 2.4.6, 2.4.7, 2.4.8, 2.4.9 en 4.3.8 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Nijmegen groepsgewijze niet naleven.

Afdeling 7 Spreiding van vuurwerk verkooppunten

Artikel 2.7.1 Vuurwerk verkooppunten

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, voor zover de locatie van de bedrijfsuitoefening niet voldoet aan het in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast, door het college gestelde afstandscriterium.

  • 2.

    Voor vuurwerk verkooppunten die in 2004 en 2005 rechtsgeldig in werking waren en voor ondernemers die in 2005 een ontvankelijke aanvraag of een melding op grond van de Wet milieubeheer indienden, geldt het verbod van lid 1 niet.

Afdeling 8 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.8.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1.

    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2.

    De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere voor een ieder toegankelijke plaatsen:

    • a.

      parkeerterreinen;

    • b.

      overige plaatsen die vanwege het doelgebonden verblijf niet onder de definitie van openbare plaats uit artikel 1 van de Wet openbare manifestaties (Wom) vallen;

  • 3.

    Na afloop van de in het eerste lid bepaalde duur worden cameraprojecten geëvalueerd. De burgemeester betrekt de gemeenteraad bij evaluatie van cameraprojecten.

Afdeling 9 Aanpak woonoverlast

Artikel 2.9.1 Aanpak woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht, kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen.

  • 3.

    De last kan in ieder geval worden opgelegd bij:

    • a.

      ernstige en herhaaldelijke geluid- of geurhinder;

    • b.

      ernstige en herhaaldelijke hinder van dieren;

    • c.

      ernstige en herhaaldelijke hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in de woning of op het erf aanwezig zijn;

    • d.

      ernstige en herhaaldelijke intimidatie van derden vanuit de woning of het erf.

Hoofdstuk 3. Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Artikel 3.1.1 Afbakening

De artikelen 1.2, 1.4, 1.10, 1.11, 1.13 en 1.15 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 3.1.2 Begripsbepaling

  • 1.

    In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;

    • bedrijfsplan: als bedoeld in artikel 3.3.4 van deze APV;

    • beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

    • bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

    • bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van de exploitant, de beheerder, de prostituee, het personeel dat in de inrichting werkzaam is, toezichthouders als bedoeld in artikel 6.1a, andere personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is;

    • escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

    • exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

    • prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

    • prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

    • prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

    • raamprostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een prostituee die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijke plaats;

    • seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling. Onder een seksbedrijf worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een escortbedrijf of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

    • seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

    • sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht;

    • straatprostitutie: het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken;

    • vergunning: als bedoeld in artikel 3.2.6 van deze APV;

    • werkruimte: als zelfstandig aan te merken onderdeel van seksinrichting waarin de seksuele handelingen met een ander tegen betaling worden verricht.

Artikel 3.1.3 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de inrichting en bedrijfsvoering van seksbedrijven.

Afdeling 2. Vergunning seksbedrijf

Artikel 3.2.1 Vergunning

  • 1.

    Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan draagt zorg voor een onpartijdige en transparante verlening van beschikbare vergunningen.

  • 3.

    Op een aanvraag om een vergunning wordt binnen twaalf weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

  • 4.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

  • 5.

    Indien sprake is van een seksinrichting, dan wordt de vergunning voor één seksinrichting verleend.

  • 6.

    De vergunning voor een seksbedrijf wordt verleend voor de duur van vijf jaar tenzij in de vergunning anders staat vermeld. De vergunning wordt op naam van de exploitant gesteld en is niet overdraagbaar.

Artikel 3.2.2 Concentratie seksbedrijven

  • 1.

    Het college kan delen van de gemeente aanwijzen waarbinnen voor het vestigen van een seksbedrijf in de gemeente geen vergunning wordt verleend. Daarbij kan worden bepaald dat de aanwijzing slechts geldt voor seksbedrijven van een nader aangewezen aard.

  • 2.

    Vergunningen voor het exploiteren van raamprostitutiebedrijven worden enkel verleend voor zover deze zijn gevestigd in de percelen Nieuwe Markt 24 tot en met 40 (even nummers).

Artikel 3.2.3 Maximum aantal vergunningen en werkruimtes

Het bevoegde bestuursorgaan kan een maximum stellen aan het totaal aantal seksbedrijven waarvoor een vergunning kan worden verleend en aan het totaal aantal werkruimtes in een raamprostitutiebedrijf waarvoor vergunning kan worden verleend.

Artikel 3.2.4 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door het bevoegd bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • c.

      of in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag de exploitant een vergunning voor een seksbedrijf is geweigerd of een aan de exploitant verleende vergunning voor een seksbedrijf is ingetrokken;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het adres van een onder het seksbedrijf vallende seksinrichting;

    • f.

      het telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • g.

      een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van de exploitant;

    • h.

      indien van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant;

    • i.

      een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen, verstrekt door de Belastingdienst;

    • j.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimtes bestemd voor de uitoefening van het seksbedrijf.

    • k.

      indien van toepassing, de plaatselijke en kadastrale ligging van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een situatietekening met een noordpijl en schaalaanduiding;

    • l.

      indien van toepassing, de plattegrond van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een tekening met een schaalaanduiding waarop duidelijk is weergegeven het gebruik en de afmetingen van de aanwezige ruimten alsmede de brandpreventieve voorzieningen;

    • m.

      indien het een prostitutiebedrijf betreft, een bedrijfsplan als bedoeld in artikel 3.3.4 van deze APV.

  • 3.

    Als er een beheerder is aangesteld, is het tweede lid, onder a, b, c, g en h van overeenkomstige toepassing op de beheerder.

  • 4.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

Artikel 3.2.5 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning wordt geweigerd als:

    • a.

      de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

    • b.

      de exploitant of de beheerder is ontzet uit het ouderlijk gezag of de voogdij;

    • c.

      de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

    • e.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • f.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

    • g.

      er een maximum als bedoeld in artikel 3.2.3 is vastgesteld en dit maximum al bereikt is;

    • h.

      de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd op zal leveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd, een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.2.2;

    • i.

      er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 of de Wet arbeid vreemdelingen;

    • j.

      de vergunning is aangevraagd voor een raamprostitutiebedrijf dat niet is gevestigd in de percelen Nieuwe Markt 24 tot en met 40 (even nummers);

    • k.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

    • l.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van €500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • I.

        1°. bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van de APV Nijmegen;

      • II.

        2°. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

      • III.

        3°. artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen;

      • IV.

        4°. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • V.

        5°. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of

      • VI.

        6°. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

    • m.

      de aanvrager niet voldoet aan de ex 3.1.3 gestelde nadere regels.

  • 2.

    Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder k, wordt gelijkgesteld:

    • a.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

    • b.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt.

  • 3.

    De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder k en l, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 4.

    Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder k en l, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

  • 5.

    Een vergunning kan worden geweigerd:

    • a.

      voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3.2.7, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g, is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

    • b.

      als niet is voldaan aan de bij of krachtens artikel 3.2.4 gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag;

    • c.

      als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

    • d.

      als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

    • e.

      als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3.3.4, eerste en tweede lid;

    • f.

      als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3.3.5 gestelde verplichtingen zal naleven;

    • g.

      als het escortbedrijf wordt gevestigd in een woonruimte waarvoor geen vergunning als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder a van de Huisvestingswet 2014 is verleend.

Artikel 3.2.6 Eisen met betrekking tot vergunning

  • 1.

    De vergunning vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam van de exploitant;

    • b.

      indien van toepassing, de naam van de beheerder;

    • c.

      voor welke activiteit de vergunning is verleend;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • f.

      indien van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

    • g.

      de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

    • h.

      indien van toepassing, de geldigheidsduur van de vergunning;

    • i.

      het nummer van de vergunning.

  • 2.

    De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend.

Artikel 3.2.7 Intrekkingsgronden

  • 1.

    De vergunning wordt ingetrokken als:

    • a.

      de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

    • b.

      de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

    • c.

      is gehandeld in strijd met de artikelen 3.2.8, 3.3.2, aanhef en onder a, 3.3.3, 3.3.4 en 3.3.5, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1°;

    • d.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

    • e.

      zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3.2.5, eerste lid, onder a tot en met f en onder i tot en met l;

    • f.

      de vergunninghouder dat verzoekt;

    • g.

      de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met een geldend bestemmingsplan, een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.2.2.

  • 2.

    De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

    • a.

      is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

    • b.

      in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

    • c.

      een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

    • d.

      is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

    • e.

      is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

    • f.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;

    • g.

      de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

    • h.

      er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;

    • i.

      gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

Artikel 3.2.8 Melding gewijzigde omstandigheden

  • 1.

    De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3.2.6, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, binnen een week schriftelijk aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan wijzigt de verleende vergunning als het een wijziging op grond van artikel 3.2.6, eerste lid, onder b of onder e betreft en het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.

Afdeling 3. Uitoefenen seksbedrijf

Paragraaf 3.1 Regels voor alle seksbedrijven

Artikel 3.3.1 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang

  • 1.

    Het is de exploitant en de beheerder verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers en/of prostituees toe te laten of te laten verblijven tussen 04.00 uur en 08.00 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 2.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting gesloten dient te zijn voor bezoekers.

  • 3.

    Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

Artikel 3.3.2 Adverteren

Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

  • a.

    geen vermelding op te nemen van het telefoonnummer, bedoeld in artikel 3.2.6, eerste lid, onder e, van het nummer, bedoeld in artikel 3.2.6 eerste lid, onder i, en van de bedrijfsnaam;

  • b.

    vermelding op te nemen van een ander telefoonnummer dan bedoeld onder a, en

  • c.

    als het een prostitutiebedrijf betreft, onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat prostituees die voor of bij het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

Paragraaf 3.2 Regels voor alle prostitutiebedrijven en prostituees

Artikel 3.3.3 Leeftijd en verblijfstitel prostituees

  • 1.

    Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

    • a.

      nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

    • b.

      in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

  • 2.

    Het is een prostituee verboden werkzaam te zijn voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

Artikel 3.3.4 Bedrijfsplan

  • 1.

    Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

    • a.

      op het gebied van hygiëne;

    • b.

      ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;

    • c.

      ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

    • d.

      ter voorkoming van strafbare feiten.

  • 2.

    De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

    • a.

      de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

    • b.

      inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

    • c.

      in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

    • d.

      in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

    • e.

      de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

    • f.

      de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

    • g.

      de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

    • h.

      de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

    • i.

      de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

    • j.

      aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

    • k.

      de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

    • l.

      de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

    • m.

      de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

    • n.

      de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;

    • o.

      de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.

  • 3.

    Als de exploitant het bedrijfsplan wil wijzigen, doet hij hiervan vooraf schriftelijk melding aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt.

  • 4.

    De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

  • 5.

    In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

Artikel 3.3.5 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

  • 1.

    De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

  • 2.

    De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

    • a.

      de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen;

    • b.

      er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval:

      • 1.

        de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees;

      • 2.

        de verhuuradministratie;

      • 3.

        met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3.3.4, tweede lid, onder k;

      • 4.

        de werkroosters van de beheerders;

    • c.

      c.de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;

    • d.

      medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;

    • e.

      onverwijld bij de politie wordt gemeld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting;

    • f.

      onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;

    • g.

      gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.

Paragraaf 3.3 Raam- en Straatprostitutie

Artikel 3.3.6 Raamprostitutie

  • 1.

    Het is een prostituee verboden:

    • a.

      zich vanuit een gebouw of vanuit de toegang naar een gebouw aan klanten die zich op of aan de weg bevinden beschikbaar te stellen; en

    • b.

      passanten hinderlijk te bejegenen of zich aan passanten op te dringen dan wel zich ongekleed of vrijwel ongekleed achter het raam van een seksinrichting of in de toegang tot een seksinrichting op te houden.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op een prostituee die werkzaam is in onder een raamprostitutiebedrijf vallende seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.

Artikel 3.3.7 Straatprostitutie

  • 1.

    Het is verboden zich op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op of aan door het college van burgemeester en wethouders aangewezen wegen en gebieden, indien de bij dat besluit vastgestelde voorschriften in acht worden genomen; deze voorschriften betreffen in ieder geval de tijden waarop het verbod in het eerste lid vermeld niet van toepassing is, de leeftijd van de prostituee en de locatie waar het afwerken dient te geschieden.

  • 3.

    Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden op de in lid 2 bedoelde wegen en gebieden dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor deze gebieden zijn bestemd.

Artikel 3.3.8 Handhaving straatprostitutie

  • 1.

    Met het oog op de naleving van het verbod, bedoeld in artikel 3.3.7, eerste lid, kan door een politieambtenaar of toezichthouder het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 2.

    Een politieambtenaar of toezichthouder kan een persoon die zich op, aan of in een krachtens artikel 3.3.7, tweede lid, aangewezen weg of gebied bevindt, in het belang van de openbare orde, de woon- en leefomgeving, het voorkomen of beperken van overlast, de veiligheid, de zedelijkheid of de gezondheid van prostituees of klanten bevelen zich onmiddellijk in een door hem aangegeven richting te verwijderen.

AFDELING 4. Overige bepalingen

Artikel 3.4.1 Verbodsbepalingen klanten

  • 1.

    Het is een klant verboden gebruik te maken van de diensten van een prostituee waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die werkzaam is voor, bij of na bemiddeling door een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

  • 2.

    Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.

  • 3.

    Het in het tweede lid genoemde verbod geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend en op of aan de op grond van artikel 3.3.7, tweede lid, aangewezen wegen en gebieden.

Artikel 3.4.2 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen als de burgemeester aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Artikel 3.4.3 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college van burgemeester en wethouders in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

AFDELING 5. Overgangsbepaling

Artikel 3.5.1 Overgangsbepaling

  • 1.

    In aanvulling op artikel 3.2.5 van de APV Nijmegen kan een vergunning eveneens worden geweigerd als in de periode van vijf jaren voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, een vergunning van de aanvrager voor de uitoefening van een bedrijf dat op grond van artikel 3.1.2 van de APV Nijmegen wordt aangemerkt als seksbedrijf door het gemeentebestuur is ingetrokken.

  • 2.

    Een voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening verleende vergunning voor de uitoefening van een bedrijf dat op grond van artikel 3.1.2 van de APV Nijmegen wordt aangemerkt als seksbedrijf en welke op het tijdstip van inwerkingtreding niet is ingetrokken of vervallen, wordt gelijkgesteld met een vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1 van de APV Nijmegen met een geldigheidsduur van 26 weken, gerekend vanaf het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening. Als binnen deze periode een aanvraag als bedoeld in artikel 3.2.1 van de APV Nijmegen is gedaan, blijft deze vergunning van kracht totdat op de aanvraag is beslist.

  • 3.

    De artikelen 3.2.1, eerste lid, en 3.3.2 van de APV Nijmegen zijn gedurende 26 weken na inwerkingtreding van deze verordening niet van toepassing op de uitoefening van een seksbedrijf dat voor het tijdstip van inwerkingtreding van rechtmatig zonder vergunning werd uitgeoefend en sindsdien onafgebroken is voortgezet. Als binnen deze periode een aanvraag als bedoeld in artikel 3.2.1 van de APV Nijmegen is gedaan, dan zijn deze artikelen niet van toepassing tot het moment dat op de aanvraag is beslist.

  • 4.

    Artikel 3.3.3, aanhef en onder a, is niet van toepassing ten aanzien van personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening aantoonbaar werkzaam zijn als prostituee voor of bij een prostitutiebedrijf:

    • a.

      aan welk voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een vergunning voor de uitoefening van dat bedrijf verleend was die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet is ingetrokken of vervallen, of

    • b.

      dat voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening rechtmatig zonder vergunning werd uitgeoefend en sindsdien onafgebroken is voortgezet.

  • 5.

    Artikel 3.2.5, eerste lid, aanhef en onder g, is niet van toepassing ten aanzien van een aanvraag om een vergunning voor een seksbedrijf dat onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening:

    • a.

      beschikte over een geldige vergunning voor de uitoefening van dat bedrijf, of

    • b.

      rechtmatig zonder vergunning werd uitgeoefend en sindsdien onafgebroken is voortgezet.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 4.1.1 Verbod geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden om met toestellen of geluidsapparaten dan wel op andere wijze handelingen te verrichten, waardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt, of toe te laten dat deze handelingen worden verricht.

  • 2.

    Burgemeester en Wethouders kunnen van het bepaalde in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het in het eerste lid van het artikel omschreven verbod geldt niet indien wordt voldaan aan de door het college te stellen nadere regels met betrekking tot het vrijstellen van bepaalde soorten geluidhinder.

  • 4.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet Milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet of het Reglement Verkeerstekens en Verkeersregels van toepassing is.

Paragraaf 2 Festiviteitenregeling voor inrichtingen

Artikel 4.1.2 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    Inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    Houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    Collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    Incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    Geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet Geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    Stadscentrum: Het gebied van de stad Nijmegen, dat wordt afgebakend door de spoorbrug, Waal, Generaal James Gavinweg, Keizer Trajanusplein, St. Canisiussingel, Oranjesingel, Keizer Karelplein, Van Schaek Mathonsingel, Stationsplein en de Spoorlijn Arnhem-Nijmegen;

Artikel 4.1.3 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    Algemene voorwaarden

    • a.

      De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

    • b.

      De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, tweede lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

    • c.

      In een aanwijzing als bedoeld onder a) en b), kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in bepaalde gebieden en/of voor bepaalde inrichtingen.

    • d.

      Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

    • e.

      Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit aanwijzen.

  • 2.

    Voorwaarden voor collectieve festiviteiten

    • a.

      Het equivalente geluidsniveau (Leq) veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 65 dB(A) / 78 dB(C), gemeten op 1 meter buiten de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter boven plaatselijk maaiveld.

    • b.

      Toeslagen voor de aard van het geluid en de bedrijfsduurcorrectieterm blijven achterwege.

    • c.

      Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit - uiterlijk om 01.00 uur te worden beëindigd.

    • d.

      Tijdens de collectieve festiviteit blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 3.

    Aanvullende voorwaarden voor de Vierdaagsefeesten

    • a.

      Het equivalente geluidsniveau (Leq) veroorzaakt door de inrichting tijdens de Vierdaagsefeesten, bedraagt niet meer dan 80 dB(A) / 93 dB(C), gemeten op 5 meter van een geheel of gedeeltelijk geopende gevel van een inrichting.

    • b.

      Toeslagen voor de aard van het geluid en de bedrijfsduurcorrectieterm blijven achterwege.

    • c.

      De luidspreker(s) moeten binnen het gebouw zijn opgesteld.

    • d.

      De luidspreker(s) binnen 3 meter van een geheel of gedeeltelijk geopende gevel mogen niet l

Artikel 4.1.4 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Algemeen

    • a.

      Het is een inrichting toegestaan maximaal twee incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

    • b.

      Het is de inrichting toegestaan om tijdens maximaal twee incidentele festiviteiten per kalenderjaar en tijdens de Vierdaagsefeesten de verlichting tot 24.00 uur aan te houden en behoeve van sportactiviteiten, waarbij artikel 3.148 lid 2 van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

    • c.

      Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

    • d.

      De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

    • e.

      De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op een schriftelijk verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 2.

    Specifiek aangewezen gebieden

    • a.

      Het is een inrichting die niet gelegen is in het stadscentrum, toegestaan om één van de twee incidentele festiviteiten binnen de inrichting maar buiten een gebouw van de inrichting te laten plaatsvinden.

    • b.

      Voor deze incidentele festiviteiten gelden de voorschriften uit de Beleidsregels geluid bij evenementen in de openlucht.

    • c.

      Het is het Openluchttheater, gelegen aan de Steinweglaan 2 te Nijmegen, toegestaan maximaal 16 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden, waarbij de geluidnormen uit het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.Bij maximaal 8 van de 16 festiviteiten geldt maximaal 10 uur verruiming van de voorschriften.Bij maximaal 8 van de 16 festiviteiten geldt maximaal 5 uur verruiming van de voorschriften.Bij maximaal 2 van de 16 festiviteiten is een dance-event toegestaan.

    • d.

      Het is de Atletiekbaan, gelegen aan de Heemraadstraat 3 te Nijmegen toegestaan maximaal zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidnormen uit het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

    • e.

      Het is de Vasim, gelegen aan de Winselingseweg 41 te Nijmegen, toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden, waarbij de geluidnormen uit het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

    • f.

      Bij maximaal 2 van de 12 festiviteiten is een dance-event toegestaan.

    • g.

      Het is een inrichting, gelegen aan een locatie zoals benoemd in de Beleidsregels geluid bij evenementen in de openlucht, toegestaan om een incidentele festiviteit te houden op de dagen en tijden dat op die locatie openbare evenementen plaatsvinden als bedoeld in Hoofdstuk 2 Afdeling 2 van deze Algemene Plaatselijke Verordening.

    • h.

      Een incidentele festiviteit buiten een gebouw en binnen de inrichting die aan een locatie of binnen de invloedssfeer van een locatie zoals benoemd in de Beleidsregels geluid bij evenementen in de openlucht ligt, kan worden gehouden indien de maximaal toegestane gebruiksfrequentie, zoals bedoeld in de Beleidsregels geluid bij evenementen in de openlucht niet wordt overschreden.

  • 3.

    Aanvullende voorwaarden voor incidentele festiviteiten binnen een gebouw van een

inrichting

  • a.

    Het equivalente geluidsniveau (Leq) veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 65 dB(A) / 78 dB(C), gemeten op 1 meter buiten de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • b.

    Het ten gehore brengen van muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit wordt uiterlijk om 01.00 uur beëindigd.

  • c.

    Toeslagen voor de aard van het geluid en de bedrijfsduurcorrectieterm blijven achterwege.

  • d.

    Tijdens incidentele festiviteiten blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4.1.5 Verboden incidentele festiviteiten

  • a.

    Een incidentele festiviteit mag niet worden gehouden tijdens een door het college voor bepaalde locaties vastgesteld evenementenvrij weekend, zoals vermeld in de Beleidsregels geluid bij evenementen in de openlucht.

  • b.

    Een incidentele festiviteit mag niet worden gehouden door een inrichting aan welke inrichting door het college een last onder dwangsom is opgelegd of een andere bestuursrechtelijke maatregel is getroffen wegens geluidsoverlast.

Afdeling 2 Afvalstoffen

Paragraaf 1 Algemene Bepalingen

Artikel 4.2.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: Wet Milieubeheer (Stb. 1992, 551 zoals sindsdien gewijzigd);

  • b.

    autowrakken: hetgeen daaronder wordt verstaan in de wet;

  • c.

    inzameldienst: de dienst bedoeld in artikel 4.2.1.2;

  • d.

    wegen: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, de zijkanten;

  • e.

    motorrijtuigen: alle rij- of voertuigen, bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het rij- of voertuig zelf aanwezig dan wel door elektrische tractie met stroomtoevoer van elders;

  • f.

    doelmatige verwijdering: zodanige verwijdering van afvalstoffen dat in ieder geval:

    • 1.

      de continuïteit van de verwijdering wordt gewaarborgd;

    • 2.

      de afvalstoffen (met inachtneming van artikel 10.1, Wm) op effectieve en efficiënte wijze wordt verwijderd;

    • 3.

      de capaciteit aan afvalverwijderingsinrichtingen is afgestemd op het aanbod te verwijderen afvalstoffen;

    • 4.

      een onevenwichtige spreiding van afvalverwijderingsinrichtingen wordt voorkomen;

    • 5.

      een effectief toezicht op de verwijdering mogelijk is en

    • 6.

      gewaarborgd is dat een inrichting voor het op of in de bodem brengen van afvalstoffen, nadat zij buiten gebruik is gesteld, geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt;

  • g.

    afvalstoffen:

alle stoffen, preparaten of andere producten, waarvan de houder zich - met het oog op de verwijdering daarvan - ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;

  • h.

    huishoudelijke afvalstoffen:

afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens, afvalwater en autowrakken daaronder niet begrepen, behoudens voor zover het afgegeven of ingezamelde bestanddelen van die afvalstoffen betreft, die zijn aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen;

  • i.

    grof huisafval:

huishoudelijke afvalstoffen die te groot en/of te zwaar zijn om op dezelfde wijze als andere huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst te worden aangeboden;

  • j.

    restafval:

huishoudelijke afvalstoffen met uitzondering van klein chemisch afval, groente-, fruit- en tuinafval, glas, oud papier en karton, textiel en grof huisafval.

Artikel 4.2.1.2 Inzameldienst

Als inzameldienst, belast met het ter uitvoering van de wet en deze afdeling inzamelen van afvalstoffen wordt aangewezen DAR NV.

DAR NV wordt hiertoe concessie verleend.

Paragraaf 2 Het zich ontdoen van huishoudelijke afvalstoffen

Artikel 4.2.2.1 Uitsluiting grof huisafval

Het bepaalde in deze paragraaf is niet van toepassing op grof huisafval, behoudens voor zover bij artikel 4.2.3.4 bepaalt.

Artikel 4.2.2.1a Overdragen of aanbieden restafval aan de inzameldienst

  • 1.

    Restafval wordt eenmaal per week door de inzameldienst ingezameld.

  • 2.

    Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen over te dragen of ter inzameling aan te bieden aan een ander dan de inzameldienst.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover burgemeester en wethouders krachtens paragraaf 4 van deze afdeling aan anderen dan de inzameldienst vergunning hebben verleend.

  • 4.

    In afwijking van het in het eerste lid bepaalde wordt restafval door de inzameldienst bij laagbouw eenmaal per twee weken ingezameld.

  • 5.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet in het gebied voormalig sportpark Grootstal.

Artikel 4.2.2.2 De dagen en tijden voor het overdragen of het aanbieden

  • 1.

    Burgemeester en wethouders stellen dagen en tijden vast voor het overdragen of het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst.

  • 2.

    Het is verboden de in het eerste lid bedoelde afvalstoffen op andere dan de krachtens dat lid vastgestelde dagen en tijden over te dragen of ter inzameling aan te bieden aan de inzameldienst.

Artikel 4.2.2.3 De wijze en de plaats van het overdragen of het aanbieden

  • 1.

    Het is verboden restafval anders aan de inzameldienst over te dragen, ter inzameling aan te bieden of achter te laten in van gemeentewege geplaatste wijkcontainers dan in groene of rode huisvuilzakken van het type dat vastgesteld is door Burgemeester en wethouders en waarvoor gemeentelijke belastingen zijn afgedragen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet wanneer het restafval achtergelaten wordt in een ondergrondse restafvalcontainer die enkel toegankelijk is middels een van gemeentewege verstrekte adresgebonden afvalpas via welke een jaarlijkse aanslag afvalstoffenheffing achteraf wordt opgelegd.

Artikel 4.2.2.4 Verpakking van huishoudelijk afval

  • 1.

    De vuilniszakken moeten goed gesloten zijn.

  • 2.

    Bij het overdragen of ter inzameling aanbieden moet de inhoud van de vuilniszakken die niet zwaarder mag zijn dan 12 kg, zonder uitsteeksels in de zakken zijn gepakt, zodanig dat zulks geen aanleiding kan geven tot verwondingen of het scheuren van de zakken.

Artikel 4.2.2.5 Ordelijke overdracht of aanbieding van huishoudelijk afval

Het overdragen of het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen in vuilniszakken moet ordelijk geschieden door plaatsing daarvan, na 06.00 uur op een krachtens artikel 4.2.2.2, eerste lid, vastgestelde inzameldag, op het voetpad, zo dicht mogelijk bij de rijweg, of, bij het ontbreken van een voetpad, aan de kant van de rijweg.

Artikel 4.2.2.6 Aangewezen plaats

In het belang van een doelmatige inzameling van huishoudelijke afvalstoffen kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat de vuilniszakken overgedragen of ter inzameling aangeboden moeten worden op een door hen te bepalen plaats nabij de percelen.

Artikel 4.2.2.7 Het overdragen of aanbieden in containers

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat huishoudelijke afvalstoffen in een gedeelte van de gemeente in van gemeentewege op of nabij de percelen geplaatste containers moeten worden overgedragen of ter inzameling aangeboden.

  • 2.

    Deze overdracht moet geschieden in gesloten verpakking en op een zodanige wijze dat geen afvalstoffen buiten de containers achterblijven.

  • 3.

    De containers moeten na het deponeren van de afvalstoffen goed gesloten en, indien gesitueerd op voor het publiek toegankelijke plaatsen, tussen 18.00 en 06.00 uur afgesloten te zijn.

Artikel 4.2.2.7a Het overdragen of aanbieden in wijkcontainers

  • 1.

    1. In het navolgende gedeelte van de gemeente dient restafval in van gemeentewege geplaatste wijkcontainers te worden overgedragen of ter inzameling te worden aangeboden: voormalig sportpark Grootstal.

  • 2.

    Deze overdracht moet geschieden in de gesloten huisvuilzakken en op zodanige wijze dat geen afvalstoffen buiten de containers achterblijven.

  • 3.

    De containers moeten na het deponeren van de afvalstoffen goed gesloten worden.

Artikel 4.2.2.8 Verwijdering container

De gebruiker van een container moet er voor zorgen dat de container zo spoedig mogelijk, na lediging door de inzameldienst, doch uiterlijk op het eind van een krachtens artikel 4.2.2.2, eerste lid, vastgestelde inzamel dag, van de weg is verwijderd.

Artikel 4.2.2.9 Het in bijzondere gevallen overdragen of ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen omtrent het in bijzondere gevallen op afroep overdragen of ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst

Artikel 4.2.2.10 Aangewezen plaats achterlaten huishoudelijke afvalstoffen

Indien krachtens artikel 10.11, vijfde lid, van de wet een plaats binnen de gemeente is aangewezen, waar in voldoende mate gelegenheid geboden wordt huishoudelijke afvalstoffen achter te laten, stellen burgemeester en wethouders de dagen, tijden en wijzen vast waarop deze afvalstoffen daar kunnen worden achtergelaten.

Artikel 4.2.2.11 Incidenteel achterlaten huishoudelijke afvalstoffen

Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen omtrent het incidenteel achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 4.2.2.12 Verbod achterlaten huishoudelijke afvalstoffen

Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen, tijden, wijzen en plaatsen achter te laten dan bij of krachtens de artikelen 4.2.2.4 tot en met 4.2.2.11 is bepaald.

Artikel 4.2.2.12a Achterlaten in daartoe bestemde bakken

  • 1.

    Het is verboden andere huishoudelijke afvalstoffen dan van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen papier, plastic bekertjes en blikjes, niet zijnde vloeistoffen, achter te laten in daartoe van gemeentewege geplaatste of voorgeschreven bakken.

  • 2.

    Het is verboden glas op andere plaatsen achter te laten dan in daartoe van gemeentewege geplaatste glasbakken.

  • 3.

    Het is verboden papier op andere plaatsen achter te laten dan in daartoe van gemeentewege geplaatste papierbakken.

  • 4.

    Het is verboden textiel op andere plaatsen achter te laten dan in daartoe van gemeentewege geplaatste textielbakken.

Artikel 4.2.2.13 Het zich afzonderlijk ontdoen van bijzondere categorieën huishoudelijke afvalstoffen

  • 1.

    Het is, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 4.2.2.1 tot en met 4.2.2.12 verboden de volgende categorieën van huishoudelijke afvalstoffen anders dan afzonderlijk over te dragen of aan te bieden aan de inzameldienst of achter te laten in daartoe in de nabijheid van de percelen geplaatste bakken of op een daartoe ter beschikking gestelde plaats:

    • a.

      Klein Chemisch Afval.

    • b.

      Glas.

    • c.

      Oud papier en karton.

    • d.

      Textiel.

  • 2.

    Door de inzameldienst en/of een vergunninghouder overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.2.4.1 wordt:

    • a.

      klein chemisch afval één maal per week met behulp van de chemokar ingezameld;

    • b.

      glas via de van gemeentewege geplaatste glasbakken ingezameld;

    • c.

      oud papier en karton één maal per maand ingezameld;

    • d.

      textiel vier maal per jaar ingezameld.

Artikel 4.2.2.13a Groente-, fruit- en tuinafval

  • 1.

    Het is, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 4.2.2.1 tot en met 4.2.2.12 verboden groente-, fruit- en tuinafval anders dan afzonderlijk over te dragen of aan te bieden aan de inzameldienst of achter te laten in daartoe in de nabijheid van percelen geplaatste bakken of op een daartoe ter beschikking gestelde plaats.

  • 2.

    Door de inzameldienst wordt eenmaal per week groente, fruit en tuinafval afzonderlijk ingezameld.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid wordt door de inzameldienst bij laagbouw eenmaal per twee weken groente-, fruit- en tuinafval afzonderlijk ingezameld.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid dient in het voormalig sportpark Grootstal het groente-, fruit- en tuinafval achter te worden gelaten in van gemeentewege geplaatste groente-, fruit- en tuinafvalcontainers.

  • 5.

    De overdracht van groente-, fruit- en tuinafval aan het de in het vierde lid bedoelde wijkcontainers moet geschieden op zodanige wijze dat geen afvalstoffen buiten de containers achterblijven.

  • 6.

    De in het vierde lid bedoelde wijkcontainers moeten na het deponeren van het groente-, fruit- en tuinafval goed worden gesloten.

Artikel 4.2.2.14 Nadere regels bijzondere categorieën huishoudelijke afvalstoffen

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen omtrent de dagen, tijden, wijzen en plaatsen waarop het groente-, fruit- en tuinafval en/of de in artikel 4.2.2.13. bedoelde categorieën van huishoudelijke afvalstoffen kunnen worden overgedragen, aangeboden of achtergelaten.

  • 2.

    Het is verboden het groente-, fruit- en tuinafval en/of de in artikel 4.2.2.13. bedoelde categorieën van huishoudelijke afvalstoffen over te dragen, aan te bieden of achter te laten in strijd met het krachtens het eerste lid bepaalde.

Paragraaf 3 Het zich ontdoen van grof huisafval

Artikel 4.2.3.1 Verbod ontdoen grof huisafval

Het is verboden grof huisafval op een andere wijze of plaats aan de inzameldienst over te dragen of ter inzameling aan te bieden dan bij of krachtens deze paragraaf is bepaald.

Artikel 4.2.3.2 Aanbieden en overdragen grof huisafval

Burgemeester en wethouders stellen vast op welke plaats, op welke tijden en op welke wijze, grof huisafval ter inzameling kan worden aangeboden en overgedragen aan de inzameldienst.

Artikel 4.2.3.3 Omvang en inhoud grof huisafval

  • 1.

    Een stuk grof huisafval mag bij het overdragen of het aanbieden niet langer, hoger en breder zijn dan 1,5 meter. Kleinere stukken grof huisafval moeten zoveel mogelijk in één of meer bundels samengedrukt en -gebonden worden overgedragen of aangeboden.

  • 2.

    Stukken of bundels grof huisvuil mogen geen grotere inhoud hebben dan 1 m3 of zwaarder zijn dan 30 kg.

Artikel 4.2.3.4 Schakelbepaling

De artikelen 4.2.2.1a, 4.2.2.10, 4.2.2.12 en 4.2.2.13 zijn op het overdragen, het ter inzameling aanbieden en het achterlaten van grof huisafval van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 4 Het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen en grof huisafval door anderen dan de inzameldienst

Artikel 4.2.4.1 Inzamelvergunning

  • 1.

    Het is aan een ander dan de inzameldienst verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders van derden afkomstige huishoudelijke afvalstoffen en grof huisafval in te zamelen.

  • 2.

    De houder van een vergunning als bedoeld in het eerste lid moet deze tijdens het inzamelen steeds bij zich hebben en op verzoek van degenen bij wie hij inzamelt tonen.

  • 3.

    De vergunning wordt geweigerd indien vaststaat of met redenen is te vrezen dat het verlenen van een vergunning niet in het belang is van een doelmatige verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen of grof huisafval.

Artikel 4.2.4.2 Aanbieden aan degene die inzamelt met vergunning

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen omtrent de dagen, tijden, wijzen en plaatsen waarop huishoudelijke afvalstoffen kunnen worden overgedragen of ter inzameling aangeboden aan degene die op grond van artikel 4.2.4.1 bevoegd is huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen.

  • 2.

    Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen in strijd met het krachtens eerste lid bepaalde over te dragen of ter inzameling aan te bieden aan degene die op grond van artikel 4.2.4.1 bevoegd is huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen.

Paragraaf 5 Het zich ontdoen van andere categorieën van afvalstoffen

Artikel 4.2.5.1 Aanwijzing andere categorieën afvalstoffen

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen van derden afkomstige andere categorieën afvalstoffen dan huishoudelijke afvalstoffen aanwijzen, die aan de inzameldienst kunnen worden overgedragen of ter inzameling aangeboden dan wel kunnen worden achtergelaten.

  • 2.

    Andere motorrijtuigen op meer dan twee wielen dan autowrakken, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeren, kunnen ter verwijdering worden afgegeven op door burgemeester en wethouders tenminste één daartoe aangewezen plaats binnen de gemeente.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen omtrent de dagen, tijden, wijze en plaatsen waarop de in het eerste lid bedoelde afvalstoffen aan de inzameldienst kunnen worden overgedragen, aangeboden of achtergelaten.

  • 4.

    Het is verboden afvalstoffen als bedoeld in het eerste lid over te dragen, aan te bieden of achter te laten in strijd met het krachtens het vorige lid bepaalde.

  • 5.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Destructiewet of de Provinciale Milieuverordening van toepassing is.

Artikel 4.2.5.2 Inzameling andere categorieën afvalstoffen door derden

  • 1.

    Het is aan anderen dan de inzameldienst verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders de krachtens artikel 4.2.5.1, eerste lid aangewezen afvalstoffen in te zamelen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan de in het vorige lid bedoelde vergunning voorschriften verbinden ter bescherming van het milieu.

  • 3.

    De in het eerste lid bedoelde vergunning wordt in ieder geval geweigerd indien vaststaat of met redenen valt te vrezen dat het verlenen van een vergunning niet in het belang is van een doelmatige verwijdering van deze afvalstoffen.

Paragraaf 6 Openbare bekendmaking

Artikel 4.2.6.1 Bekendmaking van besluiten burgemeester en wethouders

De door burgemeester en wethouders ingevolge de artikelen 4.2.2.2, eerste lid, 4.2.2.6, 4.2.2.7, eerste lid, 4.2.2.9, 4.2.2.10, 4.2.2.11, 4.2.2.14, 4.2.3.2, 4.2.4.2 en 4.2.5.1, eerste, tweede en derde lid genomen besluiten worden openbaar bekend gemaakt overeenkomstig artikel 3:42 Algemene Wet Bestuursrecht.

Afdeling 3 Bodem-, weg- en andere milieuverontreiniging

Artikel 4.3.1 Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging

  • 1.

    Het is verboden buiten een daarvoor door het college bestemde plaats en buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer een afvalstof, stof of voorwerp op of in de bodem te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins te plaatsen op een wijze die aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      het overeenkomstig deze verordening ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen;

    • b.

      het thuis composteren van groente-, fruit- en tuinafval;

    • c.

      voor zover de (afval)stoffen tijdelijk op de weg geraken of worden gebracht als onvermijdelijk gevolg van het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen dan wel het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet bodembescherming of het Besluit Bodemkwaliteit voorziet in de beoogde bescherming van het milieu.

Artikel 4.3.1.a Achterlaten van straatafval

  • 1.

    Het is verboden straatafval in de openbare ruimte achter te laten zonder gebruik te maken van de van gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke voorwerpen.

  • 2.

    Het is verboden om andere afvalstoffen dan straatafval achter te laten in daartoe van gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke voorwerpen.

Artikel 4.3.2 Zwerfafval bij vervoeren, laden en lossen of overige werkzaamheden

  • 1.

    Het is verboden afvalstoffen, stoffen of voorwerpen zodanig te laden, te lossen of te vervoeren of andere werkzaamheden te verrichten dat de weg wordt verontreinigd of het milieu nadelig kan worden beïnvloed.

  • 2.

    Indien bij het laden of lossen of vervoeren van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen deze weg wordt verontreinigd of het milieu nadelig wordt beïnvloed, is degene die genoemde werkzaamheden verricht alsmede diens opdrachtgever verplicht deze weg te reinigen of te laten reinigen:

    • a.

      direct na het ontstaan van de verontreiniging, indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of beschadiging van het wegdek oplevert;

    • b.

      direct na beëindiging van de werkzaamheden, indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of beschadiging van het wegdek oplevert;

    • c.

      indien de werkzaamheden langer dan een dag duren, elke dag direct na beëindiging van de werkzaamheden.

Artikel 4.3.3 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren

  • 1.

    De houder of beheerder van een winkel, hal, kraam of een andere inrichting waar eet- en/of drinkwaren worden verkocht welke ter plaatse kunnen worden genuttigd, is verplicht:

    • a.

      een afvalbak, -mand of soortgelijk voorwerp in of nabij de inrichting op een duidelijk zichtbare plaats aanwezig te hebben, waarin het publiek afval kan achterlaten;

    • b.

      zorg te dragen dat die deze afvalbak, -mand of soortgelijke voorwerp van een zodanige constructie is dat het afval daarin deugdelijk geborgen blijft en dat die afvalbak, -mand of dat voorwerp steeds tijdig wordt geledigd;

    • c.

      zorg te dragen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de inrichting, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in dit artikel, in de nabijheid van de inrichting op de weg achtergebleven afval, voor zover kennelijk uit of van die inrichting afkomstig, wordt opgeruimd.

Artikel 4.3.4 Wegwerpen van reclamebiljetten en ander promotiemateriaal

Degene die op de weg reclamebiljetten of dergelijke of ander promotie materiaal onder het publiek verspreidt, is verplicht deze of de verpakking daarvan terstond op te ruimen of te laten opruimen, indien zij in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen.

Artikel 4.3.5 (Vervallen) Artikel 4.3.6 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4.3.7 Verbod doorzoeken van ter inzameling gereed staande afvalstoffen

  • 1.

    Het is verboden afvalstoffen of inzamelmiddelen die ter inzameling gereed staan te doorzoeken en te verspreiden.

  • 2.

    Het is verboden tegen afvalstoffen of inzamelmiddelen die ter inzameling gereed staan, te stoten, te schoppen, deze omver te werpen of deze anderszins te behandelen waardoor er zwerfafval ontstaat.

Afdeling 4 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.4.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: hakhout, een houtwal, bos, bosplantsoen of één of meer bomen;

    • b.

      hakhout: één of meer bomen die na te zijn geveld opnieuw op de stronk uitlopen;

    • c.

      bos en bosplantsoen: houtopstand, bestaande uit hoofdzakelijk bomen soms in combinatie met een onderbegroeiing van struiken en kruiden met een oppervlakte van minimaal 150m2

    • d.

      dode bomen: bomen die medio juni geen of nauwelijks bladeren hebben. dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

    • e.

      dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

    • f.

      bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;

    • g.

      iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

    • h.

      iepenspintkever: het insect in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.), Scolytus multistriatus (Marsh.) en Scolytus pygmaeus (F.); bosplantsoen: aanplant van jong bos, hoofdzakelijk bestaande uit heesters, struiken en jonge bomen met een oppervlakte van minimaal 250m² en een breedte van minimaal 5 m.

  • 2.

    In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4.4.2 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een houtopstand te kappen of te doen vellen.

  • 2.

    Het college stelt een kaart vast waarop gebieden zijn aangewezen.

  • 3.

    Het college stelt een lijst vast waarop bijzondere bomen staan vermeld.

  • 4.

    Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor de gevallen als benoemd in at/m k tenzij er sprake is van een bos en/of bosplantsoen als bedoeld in art 4.4.1. lid 1 onder c. Het kappen of vellen van een bos en/of bosplantsoen is altijd vergunning plichtig:

    • a.

      dode bomen;

    • b.

      bomen die een stamomtrek hebben van minder dan 95 centimeter;

    • c.

      bomen die geen eigendom zijn van de gemeente en niet zijn gelegen binnen de op de kaart aangewezen gebieden, zoals bedoeld in lid 2, mits de stamomtrek van de boom kleiner is dan 160 centimeter;

    • d.

      bomen die eigendom zijn van de gemeente, en niet vallen binnen de op de kaart aangewezen gebieden, zoals bedoeld in lid 2, mits de boom niet staat op de lijst van bijzondere bomen, zoals bedoeld in lid 3;

    • e.

      wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;

    • f.

      fruitbomen die deel uitmaken van een bedrijfsmatige exploitatie en windschermen om boomgaarden;

    • g.

      naaldbomen, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in bijzonder bestemde terreinen;

    • h.

      kweekgoed;

    • i.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

    • j.

      houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

      • ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;

      • ofwel bestaat uit rijbepalingen van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen;

    • k.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving of last van het college.

  • 5.

    Voor het bepalen van de stamomtrek als bedoeld in het tweede lid geldt:

    • a.

      de stamomtrek van de stam 1.30 m. boven het maaiveld;

    • b.

      bij meerstammigheid de diameter van de dikste stam.

Artikel 4.4.3 (Vervallen) Artikel 4.4.3a Weigeringsgronden en nadere regels

  • 1.

    De vergunning kan worden geweigerd op grond van:

    • de natuurwaarde van de houtopstand;

    • de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • de vitaliteit van de houtopstand;

    • de monumentale waarde van de houtopstand.

  • 2.

    Het college is bevoegd nadere regels te stellen betreffende de in het eerste lid genoemde belangen.

Artikel 4.4.4 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan aan de vergunning het voorschrift verbinden, dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant. Daarbij kan tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde herbeplanting moet worden vervangen.

  • 2.

    Indien herplant niet tot de mogelijkheden behoort, kan het bevoegd gezag aan de vergunning het voorschrift verbinden, dat een financiële compensatie moet worden betaald in het belang van de instandhouding van het bomenbestand.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan aan de kapvergunning ook het voorschrift verbinden dat niet eerder wordt gerooid dan nadat de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, waarvoor de kapvergunning wordt aangevraagd, is verleend en er zes weken na bekendmaking van de omgevingsvergunning zijn verstreken en er gedurende die periode geen voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter is aangevraagd ter schorsing van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Indien er gedurende deze periode van zes weken wel een verzoek om voorlopige voorziening is aangevraagd dan mag pas van de kapvergunning worden gebruik gemaakt nadat op het verzoek negatief is beslist dan wel bij toewijzing van het verzoek, de schorsing is beëindigd.

Artikel 4.4.5 Herplant- en instandhoudingplicht

  • 1.

    Wanneer houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond of aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen de grond opnieuw te beplanten. Deze beplanting geschiedt overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen binnen een door het bevoegd gezag te stellen termijn.

  • 2.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herplant en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Indien herplant niet tot de mogelijkheden behoort, kan het bevoegd gezag van de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel van degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, een financiële compensatie eisen, in het belang van de instandhouding van het bomenbestand.

  • 4.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 5.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste, tweede, derde of vierde lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4.4.6 Schadevergoeding

Het college beslist op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 17 juncto artikel 13, vierde lid, van de Boswet.

Artikel 4.4.7 Bestrijding iepziekte

  • 1.

    Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het collegegevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

    • c.

      of de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan, met uitzondering van geheel ontschorst iepenhout en iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm, voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren. Het college kan ontheffing verlenen van dit verbod.

Afdeling 5 Bescherming van flora en fauna

Artikel 4.5.1 Betreden van plantsoenen e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

Artikel 4.5.2 (Vervallen) Artikel 4.5.3 (Vervallen)

 

Afdeling 6 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

 

Artikel 4.6.1 Opslag bromfietsen of motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest of ingekuilde landbouwproducten

  • 1.

    Het is verboden op een van de weg zichtbare plaats aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • c.

      caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afval, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing te verlenen.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Provinciale Milieuverordening van toepassing is.

Artikel 4.6.2 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerend goed alsmede de hoofdgebruiker van dat goed verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag dit goed of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van:

    • a.

      opschriften, aankondigingen en afbeeldingen gericht op het inwendig gedeelte van een onroerend goed, dan wel deel uitmakend van een etalageopstelling;

    • b.

      opschriften en aankondigingen op zuilen, borden, muren of andere constructies, aangewezen door burgemeester en wethouders;

    • c.

      opschriften en aankondigingen betrekking hebbend op:

      • I.

        openbare verkoping, aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben en mits er sprake is van: Eén aanduiding op de gevel (haaks of in het gevelvlak), waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 0,6 meter en/of één bord in het voor- of zijerf op een zelfstandige constructie, waarvan de oppervlakte van het bord niet meer bedraagt dan 1 m2, waarbij de hoogte van de constructie en bord samen niet meer bedraagt dan 2 meter, de breedte van het bord niet meer is dan 1 meter, de dikte van het bord niet meer is dat 0,15 meter en de afstand tot het naburige perceel minimaal 1 meter is.

      • II.

        Het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor dat goed is bestemd, zomede op naamborden, mits deze opschriften en aankondigingen zijn aangebracht op of aan de onroerende zaak.

    • d.

      opschriften betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de namen van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • e.

      opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

    • f.

      opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits wordt voldaan aan het door het college te stellen nadere regels. Zodanige opschriften en aankondigingen worden geacht hun tijdelijke karakter te hebben verloren wanneer deze gedurende meer dan 31 dagen, al dan niet aaneengesloten, per kalenderjaar aanwezig zijn.

    • g.

      de plaatsing van één circusreclame op een particulier perceel, mits deze niet groter is dan 1 meter bij 2 meter en niet eerder dan twee weken voor de aanvang van de eerste circusvoorstelling aanwezig is en uiterlijk één week na de circusvoorstelling verwijderd is.

  • 3.

    Het in het eerste lid gesteld verbod geldt voorts niet voor zover de Woningwet, de Monumentenwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor zover betrekking hebbend op bouwactiviteiten, de gemeentelijke monumentenverordening of artikel 2.1.5.1 van toepassing is.

  • 4.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van het in de nabijheid gelegen onroerend goed.

Artikel 4.6.3 Aanschrijving

Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in artikel 4.6.2, tweede lid dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame, de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, zijn burgemeester en wethouders bevoegd de rechthebbende onderscheidenlijk de hoofdgebruiker van het onroerend goed aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter opheffing van dit gevaar of deze hinder.

Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.

Artikel 4.6.4 (Vervallen) Artikel 4.6.5 (Vervallen)

 

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen:

voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren:

parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens ( RVV 1990);

  • c.

    aanhangwagens:

aanhangwagens als bedoeld in artikel 1 onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens ( RVV 1990)

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 100 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer

Artikel 5.1.5 Parkeren van voertuigen met gevaarlijke stoffen

  • 1.

    Het is verboden om een voertuig dat wordt gebezigd voor het vervoer van meer dan 300 kilogram gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 2 van de Wet gevaarlijke stoffen te parkeren indien zich binnen een straal van 250 meter gebouwen bevinden waarbinnen zich personen plegen op te houden.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of de Wet Milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5.1.6 Caravans en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden een kampeerwagen, een caravan of een ander voor de recreatie bestemd voertuig en aanhangwagens langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen op de weg of op een van af de weg zichtbare plaats te parkeren.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wegenverordening Gelderland 2010 van toepassing is.

Artikel 5.1.7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat kennelijk bedoeld is als voorwerp om handelsreclame te maken op particulier terrein of op de weg te parkeren.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter alsmede aanhangers te parkeren op andere dan door burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit aangewezen wegen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig met stank verspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet Milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5.1.11 Aantasting groenvoorziening door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Afdeling 2 Collecteren, venten en standplaatsen

Artikel 5.2.2 (Vervallen) Artikel 5.2.3 Standplaatsen:

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, informatie te verstrekken vanuit een voertuig dan wel diensten aan te bieden.

  • 2.

    Het is de rechthebbende op een voor publiek toegankelijk en in de openlucht gelegen perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder vergunning van burgemeester en wethouders standplaats wordt of is ingenomen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in art. 7 eerste lid van de Grondwet.

  • 4.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt en voor een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1.

  • 5.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet Milieubeheer, de Woningwet, het Rijkswegenreglement of de Gelderse wegenverordening van toepassing is.

  • 6.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 7.

    Burgemeester en wethouders houden de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag tevens een activiteit betreft die vergunningplichtig is op basis van de Wet Milieubeheer en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het zesde lid, tot de dag waarop de beslissing omtrent de vergunning ingevolge de Wet Milieubeheer is genomen.

Artikel 5.2.4 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen wegen een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van dit verbod verlenen.

Afdeling 3 Slachten van dieren

Artikel 5.3.1 Publiekelijk slachten

Het is verboden op of zichtbaar vanaf voor het publiek toegankelijke plaatsen, dieren te slachten.

Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.4.1 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bronfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien

  • 5.

    door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren

Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, als bedoeld in artikel 1 onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990, of met een fiets of met een paard.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor gebieden die door het college zijn aangewezen. Het college kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden;

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als bedoeld in het eerste lid;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijke gerechtigden en huurders en pachters van percelen die gelegen zijn de terreinen als bedoeld in het eerste lid;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d. bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening ‘Stiltegebieden’ aangewezen stiltegebieden te aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als ‘toestel’.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Afdeling 5 Verstrooiing van as

Artikel 5.5.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de Lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.5.2 Regulering incidentele as verstrooiing

  • 1.

    Incidentele as verstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

    • c.

      kinderspeelterreinen;

    • d.

      ligweiden.

  • 2.

    Het is verboden om as te verstrooien op door het college aangewezen plaatsen anders dan in lid 1, gedurende door het college te bepalen termijnen.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

Artikel 5.5.3 Verbod incidentele as verstrooiing bij hinder of overlast voor derden

Incidentele as verstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

 

Afdeling 6 Straatnaamborden, huisnummers, brandkranen en dergelijke (vervallen)

Artikel 5.6.1 (Vervallen) Artikel 5.6.2 (Vervallen)

 

Afdeling 7 Gevonden voorwerpen

Artikel 5.7.1 (Vervallen) Artikel 5.7.2 Detectorverbod

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen terreinen aanwijzen waarvoor een detectorverbod geldt. Deze aanwijzing wordt openbaar bekend gemaakt overeenkomstig artikel 3:42 Awb.

  • 2.

    Het is verboden zich anders dan met vergunning van burgemeester en wethouders, met een metaaldetector te bevinden op de onder lid 1 bedoelde terreinen.

  • 3.

    Het bepaalde in het tweede lid is niet van toepassing op degene aan wie ingevolge artikel 40 van de Monumentenwet 1988 een opgravingvergunning is verstrekt.

Afdeling 8 Recreatief nachtverblijf buiten een kampeerterrein

Artikel 5.8.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 5.8.2 Recreatief nachtverblijf buiten een kampeerterrein

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod uit het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein;

    • b.

      groepskamperen in besloten kring met maximaal 50 personen;

    • c.

      verenigingskamperen in sportverband of door een organisatie met een sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke doelstelling;

    • d.

      voor de vrijstellingen onder b en c geldt een maximale periode van 10 aaneengesloten dagen en maximale frequentie van 2 keer per jaar per groep of vereniging.

Artikel 5.8.3 Aanwijzing kampeerplaatsen

Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod in artikel 5.8.2, lid 1 niet geldt.

Het college kan daarbij nadere regels stellen met betrekking tot tijdstippen, perioden en soort kampeermiddel voor de plaatsen in lid 1.

Hoofdstuk 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Strafbepalingen

  • 1.

    Behoudens het bepaalde in de volgende leden, wordt overtreding van het bij of krachtens deze verordening en de op grond van artikel 1.9 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

  • 2.

    Overtredingen van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1.9 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met geldboete van de eerste categorie: artikel 2.4.10, artikel 2.4.11, artikel 2.4.11a, artikel 2.4.11b, artikel 2.4.22, artikel 2.5.2 en artikel 4.1.1.

  • 3.

    Overtreding van het bij of krachtens de artikelen 4.2.2.1 tot en met 4.2.4.2 bepaalde en de op grond van artikel 1.9 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen geldt als strafbaar feit op grond van artikel 1a van de Wet economische delicten.

Artikel 6.1a Toezichthouders

  • 1.

    Met inachtneming van de uitzonderingen als bedoeld in het tweede lid van dit artikel zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening en de op grond van artikel 1.9 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen belast de toezichthouders van het bureau Toezicht afdeling Stadstoezicht.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor:

    • artikel 2.1.1.1

    • artikel 2.1.2.3

    • artikel 2.2.3

    • de artikelen 2.2.10 en 2.2.11

    • artikel 2.3.1.4

    • artikel 2.4.12

    • artikel 2.6.1

    • hoofdstuk 3 met uitzondering van artikel 3.2.6

    • de artikelen 4.2.2.1 tot en met 4.2.4.2

  • 3.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening en de op grond van artikel 1.9 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen belast de door burgemeester en wethouders dan wel de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6.2 (Vervallen) Artikel 6.3 Het binnentreden in woningen zonder toestemming van de bewoners

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op een door burgemeester en wethouders nader te bepalen dag na die waarop zij is afgekondigd.

  • 2.

    Op dat tijdstip worden de volgende verordeningen of bepalingen uit verordeningen ingetrokken:

    • a.

      de Nijmeegse Politieverordening, vastgesteld op 27 juni1962, sedertdien gewijzigd;

    • b.

      de Afvalstoffenverordening;

    • c.

      artikelen 30 en 31 Brandbeveiligingsverordening;

    • d.

      verordening houdende toepassing van de artikelen 8 en 22, lid 6 van de Drank- en Horecawet;

    • e.

      de Geluidhinderverordening recreatie-inrichtingen;

    • f.

      de verordening speelautomatenhallen;

    • g.

      de verordening tot wering van overlast als gevolg van het zonder toestemming van rechthebbende in gebruik nemen van gebouwen.

Artikel 6.5 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4 lid 1, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2.

    Vervallen.

  • 3.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 4.

    Vervallen.

  • 5.

    Vervallen.

  • 6.

    Vervallen.

  • 7.

    Vervallen.

Artikel 6.6 Aanhalingstitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad der gemeente Nijmegen d.d. 29 januari 1992.

De Secretaris

Mr. F.J. Derks

De Voorzitter,

mr. E.M. d'Hondt.

Naar boven