Algemene plaatselijke verordening gemeente Someren 2018

De raad van de gemeente Someren;

 

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 7 augustus 2018;

 

overwegende dat:

er sinds de laatste wijziging van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Someren 2016 zich een aantal ontwikkelingen hebben voorgedaan waardoor aanpassing van de Algemene plaatselijke verordening vereist is;

 

gelet op:

artikel 147, lid 1 Gemeentewet;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de Algemene plaatselijke verordening gemeente Someren 2018

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, of een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, aanhef en onder a, of artikel 4:11.

 

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend buiten een door het college vastgestelde termijn waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien het van mening is dat de aard van de gevraagde vergunning of ontheffing zodanig is dat voor een verantwoorde beoordeling van de aanvraag onvoldoende tijd aanwezig is.

  • 2.

    Voor bepaalde door het bevoegde orgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

 

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

 

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

 

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • 1.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • 2.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • 3.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • 4.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

  • 5.

    indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.

 

Artikel 1:7 Termijnen

  • 1.

    De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

 

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor buiten de door het college vastgestelde termijn voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

 

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

 

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Degene die op een openbare plaats:

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

  • 3.

    is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 4.

    Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 5.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 6.

    Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 7.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Afdeling 2. Betoging

 

Artikel 2:2 Optochten

(Vervallen)

 

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

    • a.

      De kennisgeving bevat:

    • b.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • c.

      het doel van de betoging;

    • d.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • e.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • f.

      voor van toepassing, de wijze van samenstelling; en

    • g.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 2.

    Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 3.

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 4.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze in het eerste lid gestelde termijn.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

 

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

 

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

 

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan de werking van het verbod beperken tot in de kennisgeving bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg

 

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

(Vervallen)

 

Artikel 2:8 Dienstverlening

(Vervallen)

 

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

(Vervallen)

 

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

 

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden de openbare plaats of een gedeelte daarvan anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan als:

    • a.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;

    • b.

      het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet tenminste een vrije doorgang van 1,50 meter wordt gelaten op voetpaden en van 3,50 meter op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.

  • 3.

    Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen, aankondigingen/aankondigingsborden, spandoeken en overige objecten op of aan de openbare plaats.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 5.

    In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18; en

    • c.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

  • 7.

    Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.

  • 8.

    Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend:

    • d.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

    • e.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, het provinciaal wegenreglement Noord-Brabant, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Verordening ondergrondse infrastructuur gemeente Someren 2014.

  • 5.

    Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Artikel 2:11a Geveltuinen

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder de volgende begripsbepalingen het volgende verstaan:

    • a.

      Geveltuin: een door de bewoner of bewoners van een woning onderhouden strook openbare ruimte die met planten is begroeid en rechtstreeks is gelegen tegen een deel dan wel de volledige breedte van de voor- of zijgevel van die woning.

    • b.

      Openbare ruimte: gronden waaraan in het geldende bestemmingsplan de bestemmingen ‘Verkeer- Verblijfsgebied’ of ‘Groen’ zijn toegekend of een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder c;

    • c.

      Openbare weg: de weg als bedoeld in artikel 4 van de Wegenwet.

    • d.

      Huisaansluitingen: aansluitingen ten behoeve van gas, water en elektriciteitsvoorzieningen alsook aansluitingen ten behoeve van telefoon, kabel en internet.

    • e.

      Opsluiting: trottoirbanden, opsluitbanden of rollagen die voorkomen dat de verhardingsmaterialen verschuiven of verzakken;

    • f.

      Klic: Kabels en Leidingen Informatie Centrum.

  • 2.

    Geveltuinen zijn niet toegestaan in de Postelstraat en aan het Wilhelminaplein.

  • 3.

    De aanleg van een geveltuin is uitsluitend toegestaan op plaatsen waar de minimale breedte van het trottoir van 1,5 meter gegarandeerd kan blijven. Deze breedte is exclusief opsluiting. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van bomen, lichtmasten en ander straatmeubilair.

  • 4.

    Het is toegestaan om openbare ruimte te gebruiken voor het aanleggen van een geveltuin indien aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan en deze in acht worden genomen:

    • a.

      Dit is toegestaan op grond van het bestemmingsplan;

    • b.

      De eigenaar van de huurwoning of de woning moet akkoord zijn met de aanleg van de geveltuin. Er dient een schriftelijke akkoordverklaring overgelegd te kunnen worden.

    • c.

      De maximale afmeting van een geveltuin, gemeten loodrecht vanaf de woninggevel is 45 centimeter. Elementverhardingen met een lengte of breedte van meer dan 45 cm mogen niet verwijderd worden.

    • d.

      De geveltuin mag niet breder zijn dan de lengte van de gevel van de woning waartegen deze wordt aangelegd.

    • e.

      Voor de aanleg van een geveltuintje dient er een klic-melding gedaan te worden om te controleren of er kabels en leidingen in de grond bevinden.

    • f.

      De grondbewerking of gronduitwisseling dient handmatig uitgevoerd te worden. Dit ter voorkoming van schade aan kabels en leidingen.

    • g.

      In verband met mogelijke aanwezigheid van kabels en leidingen bedraagt de maximale diepte van grondbewerking maximaal 40 cm. Op plaatsen waar de diepte van kabels en leidingen minder dan 40 centimeter is, is de bovenzijde van de kabel bepalend voor de maximale diepte van de grondbewerking.

    • h.

      De ten behoeve van de geveltuin, in afwijking van het bestemmingsplan in gebruik genomen strook grond:

      • I.

        blijft eigendom van de gemeente en blijft behoren tot het openbaar gebied;

      • II.

        op eigendom van een ander dan de gemeente, blijft behoren tot het openbaar gebied.

    • i.

      Hekwerken, afrasteringen en (reclame)borden zijn (bij de aanleg van) geveltuinen niet toegestaan.

    • j.

      Verkeersborden, openbare verlichting, straatnaamborden, huisnummeraanduidingen en verwijzingen naar brandkranen en dergelijke tegen de gevel, moeten zichtbaar blijven.

    • k.

      In de geveltuin is uitsluitend beplanting toegestaan waarvan het risico op mogelijke schade aan kabels, leidingen, bestrating en gebouwen wordt voorkomen. Het planten van bomen en boomvormers is niet toegestaan.

    • l.

      De inrichting van geveltuin mag niet buiten het grondvlak van de geveltuin steken, zodat hinder, overlast en schade voorkomen worden. Hieronder wordt onder andere verstaan: het niet volledig kunnen gebruiken van het naastgelegen openbaar gebied en schade aan kleding en/of voorwerpen bij het passeren van de geveltuin.

    • m.

      De geveltuin moet steeds in een behoorlijke staat van onderhoud verkeren. De bewoner is verantwoordelijk voor het onderhoud van de geveltuin en komt volledig voor zijn/haar rekening.

    • n.

      In de geveltuin is het toepassen van chemische gewasbeschermings- en ongediertebestrijdingsmiddelen, evenals op het aangrenzende openbaar gebied, niet toegestaan

    • o.

      Bij verwaarlozing of verwijtbare schade heeft de gemeente het recht de geveltuin op kosten van de eigenaar/bewoner te verwijderen. Bij vaststelling van overtreding van de hierboven genoemde voorwaarden, krijgt de overtreder één week de tijd om de geveltuin aan te passen aan deze voorwaarden.

    • p.

      Bij verhuizing dient het geveltuintje verwijderd te worden of overgedragen te worden aan de volgende bewoners onder verwijzing naar voornoemde bepalingen. Er dient een melding gedaan te worden bij de gemeente van de verhuizing.

  • 5.

    Het college kan besluiten dat een geveltuin verwijderd dient te worden indien deze ruimte bij het openbaar gebied betrokken wordt.

  • 6.

    Bij beëindiging van het gebruik moet het trottoir in de oorspronkelijke staat van onderhoud worden opgeleverd. Dit dient te gebeuren in afstemming met de gemeente. Er kan geen aanspraak gemaakt worden op enigerlei schadevergoeding.

  • 7.

    De gemeente heeft het recht de geveltuin op kosten van de (voormalige) eigenaar of bewoner te verwijderen indien blijkt dat de geveltuin niet conform de opgestelde afspraken in teruggebracht naar de oorspronkelijke staat.

 

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden een uitweg te maken naar de weg, van de weg gebruik te maken of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg indien:

    • a.

      degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie of

    • b.

      het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 2.

    Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg indien:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 3.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde en veiligheid nadere regels stellen ten aanzien van het maken en veranderen van een uitweg.

  • 4.

    De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen acht weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het provinciaal wegenreglement Noord-Brabant.

 

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

 

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

(Vervallen)

 

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

  • 1.

    Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze:

    • a.

      te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en

    • b.

      terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.

  • 2.

    Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.

  • 3.

    Het in het eerste lid onder b bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

 

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

 

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

 

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

(Vervallen)

 

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1.

    Het is verboden te roken in bossen, op heide- of veengronden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende een door het college aangewezen periode.

  • 2.

    Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan:

    • a.

      te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

    • b.

      voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3.

    De verboden in het tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    De verboden zijn voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

 

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

(Vervallen)

 

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

 

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het college maakt tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid hun besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

 

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de provinciale vaarwegenverordening.

 

Afdeling 7. Evenementen

 

Artikel 2:24 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een besloten feest dat qua aard en omvang gelijk is aan een evenement, met invloed op de openbare orde, (verkeers)veiligheid of met mogelijke overlast.

 

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd.

  • 3.

    Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien voldaan wordt aan alle van de volgende voorwaarden:

    • a.

      het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 150 personen;

    • b.

      het evenement tussen 09:00 en 24:00 uur plaats vindt;

    • c.

      geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 09:00 uur of na 23:30 uur;

    • d.

      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • e.

      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 25 m2 per object; en

    • f.

      er een organisator is.

  • 4.

    Als bij een evenement als bedoeld in het derde lid gebruik wordt gemaakt van het openbaar gebied, dient de organisator minimaal twee weken voorafgaand aan het evenement daarvan schriftelijk een melding te doen aan het college via het door het college hiertoe vastgestelde meldingsformulier.

  • 5.

    De burgemeester kan binnen vijf werkdagen na ontvangst van de melding besluiten een klein evenement te verbieden, indien er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 6.

    De organisator dient altijd de wettelijk geldende regels in acht te nemen.

  • 7.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 8.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

 

Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      openbare inrichting:

      • I.

        een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;

      • II.

        elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt of bereid;

    • b.

      terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 2.

    Onder openbare inrichting wordt mede verstaan een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.

 

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester kan dit verbod beperken tot bepaalde gebieden en of categorieën van bedrijven.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 5.

    Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal gelegen zijn, de aard van de openbare inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

  • 6.

    Het eerste lid geldt niet voor een openbare inrichting in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteit van de openbare inrichting een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit. In afwijking van artikel 2:29 gelden voor zowel de winkel als de openbare inrichting in dat geval dezelfde sluitingstijden van de Winkeltijdenwet.

  • 7.

    Een vergunning voor het exploiteren van een openbare inrichting, waarin alcoholhoudende dranken worden verkocht, vervalt indien de leidinggevende van de openbare inrichting niet in het bezit is van een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet.

  • 8.

    De aanvraag om vergunning vindt plaats aan de hand van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 9.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning bedoeld in het eerste lid en op de vrijstelling bedoeld in het vijfde lid.

 

Artikel 2:28a Beslistermijn

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2 beslist de burgemeester binnen twaalf weken na de datum waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 2.

    De burgemeester kan zijn beslissing voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

 

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1.

    Het is de houder van een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1, lid 1 van de Drank- en Horecawet, verboden het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 05.00 uur en

    • b.

      op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 05.00 uur.

  • 2.

    Het is de houder van een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1, lid 1 van de Drank- en Horecawet, verboden het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      op maandag tot en met vrijdag tussen 02.00 uur en 05.00 uur en

    • b.

      op zaterdag en zondag tussen 03.00 uur en 05.00 uur.

  • 3.

    Overeenkomstig het gestelde in artikel 1:4 kan de burgemeester door middel van een vergunningvoorschrift voor een afzonderlijk horecabedrijf of voor een daartoe behorend terras een ander sluitingsuur of andere sluitingsuren vaststellen.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in lid 1 en 2 stelt het college gedifferentieerde sluitingstijden vast voor categorieën horecabedrijven:

    • a.

      waaraan op grond van artikel 4 Drank- en Horecawet beperkende voorwaarden zijn opgelegd en

    • b.

      welke uitsluitend of mede dienst doen voor sportactiviteiten of

    • c.

      gelegen zijn op een terrein dat dienst doet of bestemd is voor sportactiviteiten.

  • 5.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

  • 6.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de in lid 1, 2 en 4 van dit artikel vervatte verboden.

  • 7.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

 

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:29 of 2:30, eerste lid;

  • c.

    op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras.

 

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

 

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Het is verboden in een openbare inrichting de orde te verstoren.

 

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

 

Afdeling 8A. Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet

 

Artikel 2:34a Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    alcoholhoudende drank,

  • -

    horecabedrijf,

  • -

    horecalocaliteit,

  • -

    inrichting,

  • -

    paracommerciële rechtspersoon,

  • -

    sterke drank,

  • -

    slijtersbedrijf en

  • -

    zwak-alcoholhoudende drank,

dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

 

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sportieve aard verstrekken uitsluitend alcoholhoudende drank onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      voor alle kantines van voetbalverenigingen geldt dat het is toegestaan om alcoholhoudende drank te verstrekken voor het gebruik ter plaatse tijdens het sportgebeuren, waaronder wordt verstaan wedstrijden, oefenwedstrijden, collectieve trainingen alsmede clubavonden:

      • I.

        op maandag tot en met woensdag tussen 10.00 uur en 23.00 uur;

      • II.

        op donderdag tussen 10.00 uur en 01.00 uur van de daaropvolgende dag;

      • III.

        op vrijdag tussen 10.00 uur en 23.00 uur;

      • IV.

        op zaterdag en zondag tussen 10.00 uur en 20.00 uur.

    • b.

      voor alle kantines van tennisverenigingen geldt dat het is toegestaan om alcoholhoudende drank te verstrekken voor het gebruik ter plaatse tijdens het sportgebeuren, waaronder wordt verstaan wedstrijden, oefenwedstrijden, collectieve trainingen alsmede clubavonden:

      • I.

        op maandag tot en met woensdag tussen 10.00 uur en 24.00 uur;

      • II.

        tijdens de competitie, vanaf de tweede week van april gedurende zeven weken, geldt op donderdag en vrijdag een sluitingstijd van 01.00 uur van de daaropvolgende dag.

    • c.

      voor alle kantines van handboog- en schietverenigingen geldt dat het is toegestaan om alcoholhoudende drank te verstrekken voor het gebruik ter plaatse tijdens het sportgebeuren, waaronder wordt verstaan wedstrijden, oefenwedstrijden, collectieve trainingen alsmede clubavonden.

  • 2.

    Overige paracommerciële rechtspersonen kunnen alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf één uur voor de aanvang en tot uiterlijk één uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon.

  • 3.

    Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn wanneer dit leidt tot oneerlijke mededinging.

 

Artikel 2:34c Verbod ‘happy hours’

Het is verboden in een horecalokaliteit of op een terras bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die daar gewoonlijk wordt gevraagd.

 

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

 

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep en bedrijf en/of voor het bieden van woongelegenheid, de mogelijkheid tot (nacht)verblijf wordt geboden en waarbij geen inschrijving in het Basisregistratie Personen heeft plaatsgevonden.

 

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

 

Artikel 2:37 Nachtregister

De exploitant/feitelijk leidinggevende van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat is ingericht volgens het door de burgemeester vastgestelde model. De burgemeester kan bij bepaalde vormen van nachtverblijf nadere regels stellen.

 

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de exploitant/feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

 

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

 

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1.

    In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

    • b.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

 

Artikel 2:40a Voorschriften aan vergunning

Aan een door de burgemeester op grond van artikel 30b van de Wet te verlenen vergunning worden, naast het in artikel 30d, lid 1, van de Wet bedoelde voorschrift, in ieder geval de navolgende voorschriften verbonden:

  • a.

    op of aan de speelautomaat dient een waarschuwing aanwezig te zijn over de risico’s van overmatig gokken;

  • b.

    de exploitant dient er op toe te zien dat personen beneden de leeftijd van 18 jaar niet spelen op een kansspelautomaat. De leeftijdsgrens dient op een bord boven de automaat te worden aangegeven.

 

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

 

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

 

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

 

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

 

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

 

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

  • 1.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

(Vervallen)

 

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

 

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op de weg of een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:27onder b; en

    • b.

      de plaats, niet zijnde een openbare inrichting als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

 

Artikel 2:48a Glazen en drinkgerei

  • 1.

    De houder van een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:27 is verplicht zodanige maatregelen te nemen dat de bezoekers van zijn inrichting geen glas, flessen of bekers buiten de inrichting brengen.

  • 2.

    De burgemeester kan, in het belang van de openbare orde, openbare veiligheid of in het geval van bijzondere omstandigheden, voor een of meerdere openbare inrichtingen en openbare plaatsen tijdelijk het gebruik van drinkgerei en flessen, bedoeld voor gebruik ter plaatse, anders dan van kunststof materiaal verbieden.

 

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden zich zonder redelijk doel:

    • a.

      in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

 

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

 

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek; of

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

 

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op uren en plaatsen die door het college of de burgemeester zijn aangewezen, zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

 

Artikel 2:53 Bespieden van personen

(Vervallen)

 

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

(Gereserveerd)

 

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

(Gereserveerd)

 

Artikel 2:56 Alarminstallaties

(Vervallen)

 

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • b.

      binnen de bebouwde kom op de weg indien de hond niet is aangelijnd;

    • c.

      buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats indien de hond niet is aangelijnd; of

    • d.

      op de weg indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3.

    Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is; of

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

 

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1.

    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond binnen de bebouwde kom onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 4.

    Ter uitvoering van het in het eerste lid gestelde dient de eigenaar of houder van een hond een opruimmiddel bij zich te hebben.

 

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

 

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven; of

    • d.

      te voeren.

  • 2.

    Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 2:61 Wilde dieren

(Gereserveerd)

 

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens (vee) die zich bevinden in een aan een weg liggend weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

 

Artikel 2:63 Duiven

(Gereserveerd)

 

Artikel 2:64 Bijen

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement Noord-Brabant.

  • 5.

    Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

 

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

 

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

 

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3.

    Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

  • b.

    de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

  • c.

    aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomen;

  • d.

    indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a bedoelde functionaris;

  • e.

    zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

  • f.

    wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen;

  • g.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

(Vervallen)

 

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op openbare inrichtingen) onder artikel 2:32.

 

Afdeling 13. Vuurwerk

 

Artikel 2:71 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit).

 

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

  • 2.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

 

Afdeling 14. Drugsoverlast

 

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden, post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op een openbare plaats in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

 

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

 

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden, cameratoezicht op openbare plaatsen en gebiedsontzegging

 

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:11, 2:16, 2:47, 2:47a, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73 of 5:34 van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.

 

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.

 

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

 

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verrichten een bevel geven zich gedurende ten hoogste 48 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 2.

    Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste 12 weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 3.

    Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen 12 maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

  • 4.

    De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt.

  • 5.

    De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een eerder gegeven bevel.

 

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

  • 3.

    De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

 

Hoofdstuk 3. Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen

Afdeling 1. Algemene bepalingen

 

Artikel 3:1 Afbakening

De artikelen 1:2, 1:3 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

 

Artikel 3:2 Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf, seksinrichting of escortbedrijf;

  • b.

    bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

  • c.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • d.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • e.

    klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

  • f.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • g.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • h.

    seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

  • i.

    seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

  • j.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • k.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • de exploitant;

    • de beheerder;

    • de prostituee;

    • het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6:2;

    • andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

 

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheid in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

 

Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

 

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

    • d.

      het aantal werkzame prostituee(é)s;

    • e.

      of de exploitant in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag een vergunning voor een seksbedrijf is geweigerd of een aan de exploitant verleende vergunning voor een seksinrichting is ingetrokken;

    • f.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • g.

      het adres van een onder het seksbedrijf vallende seksinrichting;

    • h.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • i.

      een geldig identiteitsbewijs van de exploitant als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht;

    • j.

      indien van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant;

    • k.

      een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen, verstrekt door de Belastingdienst;

    • l.

      de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting door middel van een situatietekening waarop ten minste twee straten staan aangegeven met een schaal van tenminste 1:1000;

    • m.

      de plattegrond(en) van de inrichting door middel van een tekening met een schaal van ten minste 1:100;

    • n.

      bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • o.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting;

    • p.

      verklaring omtrent gedrag van de exploitant en beheerder.

  • 3.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

  • 4.

    In de vergunning worden in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      voor welke activiteit de vergunning is verleend;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • f.

      indien van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

    • g.

      de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

    • h.

      indien van toepassing, de geldigheidsduur van de vergunning;

    • i.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf en

    • j.

      het nummer van de vergunning.

  • 5.

    Het college kan delen van de gemeente aanwijzen waarbinnen voor het vestigen van een seksinrichting geen vergunning wordt verleend. Daarbij kan worden bepaald dat de aanwijzing slechts geldt voor seksinrichtingen van seksbedrijven van een nader aangewezen aard.

  • 6.

    Een vergunning kan voor één seksinrichting worden verleend.

  • 7.

    De vergunning wordt voor bepaalde tijd en op naam van de exploitant verleend en is niet overdraagbaar.

  • 8.

    De vergunning kan ten hoogste tweemaal worden verlengd.

  • 9.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag en

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

    • c.

      niet meegeteld bij de berekening van de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan.

  • 5.

    De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

 

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:a. op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 en 05.00 uur;b. op zaterdag en zondag tussen 02.00 en 05.00 uur.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan van het verbod onder lid 1 genoemd ontheffing verlenen waarbij voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden gelden.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7 eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voorzover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

 

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingstijden vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijk of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

 

Artikel 3:8 Straatprostitutie

  • 1.

    Het is verboden door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken of ontuchtige handelingen te verrichten:

    • a.

      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren of toezichthouders het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3.

    Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen, kan door politieambtenaren of toezichthouders aan personen die zich bevinden op de wegen en tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4.

    De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    Een politieambtenaar of toezichthouder kan een persoon die zich op een krachtens het eerste lid aangewezen weg bevindt, in het belang van de openbare orde, de woon- en leefomgeving, het voorkomen of beperken van overlast, de veiligheid, de zedelijkheid of de gezondheid van prostituees of klanten bevelen zich onmiddellijk in een door hem aangegeven richting te verwijderen.

  • 6.

    De burgemeester beperkt het in het vijfde lid genoemde verboden indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 7.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

 

Artikel 3:9 Nul-optie raamprostitutiebedrijven en maximering aantal seksinrichtingen

  • 1.

    Voor het uitoefenen van een raamprostitutiebedrijf wordt geen vergunning verleend.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan een maximum stellen aan het totaal aantal seksinrichtingen van seksbedrijven, niet zijnde raamprostitutiebedrijven, waarvoor vergunning kan worden verleend.

 

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

 

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

 

Afdeling 3. Beslissingstermijn; weigeringsgronden

 

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

 

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • c.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

    • d.

      de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd op zal leveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd, een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:4 lid 5.

    • e.

      er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

    • f.

      een maximum als bedoeld in artikel 3:9 al is bereikt;

    • g.

      voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:16, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

    • h.

      als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3:4 gestelde eis met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen;

    • i.

      als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

    • j.

      als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

    • k.

      als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3:20, eerste en tweede lid;

    • l.

      als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:21 gestelde verplichtingen zal naleven;

    • m.

      als het escortbedrijf wordt gevestigd in een woonruimte waarvoor geen vergunning als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 is verleend.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • f.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

 

Afdeling 4. Beëindiging exploitatie, wijziging beheer en intrekkingsgronden

 

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

 

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1 onder b, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

 

Artikel 3:16 Intrekkingsgronden

  • 1.

    De vergunning wordt ingetrokken als:

    • a.

      de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

    • b.

      de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

    • c.

      is gehandeld in strijd met de artikelen 3:19, 3:21 en 3:21, eerste lid, derde lid en vierde lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1°;

    • d.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

    • e.

      zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, onder a tot en met m;

    • f.

      de vergunninghouder dat verzoekt;

    • g.

      de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met een geldend bestemmingsplan, een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:4.

  • 2.

    De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

    • a.

      is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

    • b.

      in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

    • c.

      een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

    • d.

      is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

    • e.

      is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

    • f.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;

    • g.

      de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

    • h.

      er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;

    • i.

      gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

 

Afdeling 5. Eisen aan exploitant en beheerder

 

Artikel 3:17 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

 

Artikel 3:18 Eisen met betrekking tot vergunning

De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend, en tevens dat aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat hij over een vergunning voor die seksinrichting beschikt.

 

Artikel 3:19 Melding gewijzigde omstandigheden

De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:4, tweede lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan het bevoegde bestuursorgaan. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.

 

Artikel 3:20 Bedrijfsplan

  • 1.

    Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

    • a.

      op het gebied van hygiëne;

    • b.

      ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;

    • c.

      ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

    • d.

      ter voorkoming van strafbare feiten.

  • 2.

    De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onder sub a en b, waarborgen dat:

    • a.

      de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

    • b.

      inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

    • c.

      in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

    • d.

      in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

    • e.

      de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

    • f.

      de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

    • g.

      de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

    • h.

      de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

    • i.

      de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

    • j.

      aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

    • k.

      de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

    • l.

      de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

    • m.

      de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

    • n.

      de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;

    • o.

      de overlast voor de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.

  • 3.

    Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

  • 4.

    De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.

  • 5.

    De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

  • 6.

    In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol te gebruiken.

 

Artikel 3:21 Verdere verplichtingen exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

  • 1.

    De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

  • 2.

    Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

  • 3.

    Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

    • a.

      nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

    • b.

      in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

  • 4.

    De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

    • a.

      de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen;

    • b.

      er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval;

      • I.

        de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees;

      • II.

        de verhuuradministratie;

      • III.

        met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3:20, tweede lid, onder k;

      • IV.

        de werkroosters van de beheerders;

    • c.

      de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;

    • d.

      medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;

    • e.

      onverwijld elk signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting bij de politie wordt vermeld;

    • f.

      onverwijld het gedurende ten minste één maand geen gebruik maken van de vergunning aan het bevoegde bestuursorgaan wordt gemeld onder opgave van de reden daarvan en de verwachte termijn waarvoor dit geldt;

    • g.

      gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.

 

Afdeling 6. Overige bepalingen

 

Artikel 3:22 Verbodsbepalingen klanten

  • 1.

    Het is een klant verboden seksuele handelingen te verrichten met een prostituee van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij werkzaam is voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

  • 2.

    Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.

  • 3.

    Het in het tweede lid genoemde verbod geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.

 

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

 

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.
  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt. Indien één of meer instrumenten versterkt worden, geldt de totale geluidsproductie als versterkte muziek.

  • i.

    Equivalente geluidsniveau LAeq: geluidsniveau te meten midden in de publieksruimte waar de hoogste geluidsniveaus te verwachten zijn op een hoogte van 0,5 meter boven de hoofden van het publiek, zodra het eerste publiek aanwezig is. Het geluidsniveau wordt gedurende de muziekactiviteit bij voorkeur gemeten over meetperioden van 15 minuten, met een minimum van vijf minuten. Het geluidsniveau wordt gedurende de muziekactiviteit gemeten met geschikte apparatuur van ten minste klasse 2 (productindeling volgens internationale normen).

 

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 lid 1 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen: Someren-Dorp, Someren-Eind, Someren-Heide en Lierop.

  • 4.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 5.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de festiviteit, bedraagt niet meer dan 50 dB(A) en 65 dB(C), gemeten in gevoelige ruimten van geluidsgevoelige gebouwen, gebaseerd op het begrip ontoelaatbare hinder, zoals aangegeven in de nota Evenementen met een luidruchtig karakter Limburg 1996.

  • 6.

    Bij de geluidswaarde als bedoeld in het vijfde lid worden de bedrijfsduurcorrectie en muziekcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 7.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek -hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening te worden beëindigd conform nader vastgestelde regels.

  • 8.

    Het college kan bij aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

 

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 5 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het college kan gemotiveerd afwijken van het in het eerste lid gestelde aantal incidentele festiviteiten.

  • 3.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 4.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 5.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het in het derde lid bedoelde formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 6.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 7.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de festiviteit, bedraagt niet meer dan 50 dB(A) en 65 dB(C), gemeten in gevoelige ruimten van geluidsgevoelige gebouwen, gebaseerd op het begrip ontoelaatbare hinder, zoals aangegeven in de nota Evenementen met een luidruchtig karakter Limburg 1996.

  • 8.

    Bij de geluidswaarde als bedoeld in het zevende worden de bedrijfsduurcorrectie en muziekcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 9.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - op maandag tot en met vrijdag uiterlijk om 01.00 uur beëindigd en op zaterdag en zondag uiterlijk om 02.00.

  • 10.

    De geluidsnorm als bedoeld in het zevende lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting.

  • 11.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

 

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

 

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1.

    Het is verboden binnen een inrichting onversterkte muziek ten gehore te brengen indien niet wordt voldaan aan de geluidsnormen als genoemd in de artikelen 2:17, 2:19 en 2:20 van het Besluit.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet tijdens het beoefenen van eigen muziek door muziekgezelschappen tijdens de dag en avondperiode (tussen 07.00 en 23.00 uur)

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

  • 4.

    Aan een ontheffing als bedoeld in het derde lid kunnen voorschriften verbonden worden om overmatige geluidshinder te voorkomen.

  • 5.

    Een ontheffing wordt geweigerd wanneer naar het oordeel van het college de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting op ontoelaatbare wijze zal worden beïnvloed.

 

Artikel 4:5a Traditioneel schieten

(Vervallen)

 

Artikel 4:6 Overige geluidhinder en lichthinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten of lichtapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant.

  • 4.

    Het verbod geldt niet voor het doen van aankondigingen middels een geluidswagen op maandag tot en met zaterdag tussen 9.00 uur en 20.00 uur.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 4:6a Mosquito

(Vervallen)

 

Artikel 4:6b Geluidhinder bij evenementen en festiviteiten

Ter voorkoming van gehoorschade bij bezoekers, deelnemers en medewerkers van (kleine) evenementen en festiviteiten, is het verboden om de volgende geluidsnormen te overschrijden tijdens de evenementen/festiviteiten:

  • a.

    voor muziekactiviteiten gericht op kinderen en jongeren tot en met 13 jaar mag een gemiddeld geluidsniveau niet meer bedragen dan 91 dB(A), gemeten over minimaal vijf minuten;

  • b.

    voor muziekactiviteiten gericht op kinderen en jongeren van 14 en 15 jaar mag een gemiddeld geluidsniveau niet meer bedragen dan 96 dB(A), gemeten over minimaal vijf minuten;

  • c.

    voor muziekactiviteiten gericht op personen van 16 jaar en ouder mag een gemiddeld geluidsniveau niet meer bedragen dan 102 dB(A), gemeten over minimaal vijf minuten.

 

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

 

Artikel 4:7 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

 

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde inrichting of plaatsen.

 

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

 

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

 

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

    • b.

      hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

    • c.

      dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

    • d.

      bebouwde kom Boswet: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;

    • e.

      bomenlijst: lijst zoals bedoeld in artikel 4:10a waarop de beschermwaardige bomen en gebieden staan vermeld binnen de bebouwde kom.

  • 21.

    In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

 

Artikel 4:10a Afstand bomen tot erfgrens

  • 1.

    De afstand tot de erfgrens, als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek, wordt vastgesteld op:

    • a.

      nihil voor bomen, heesters en heggen op openbaar terrein;

    • b.

      2,0 meter voor bomen en nihil voor heesters en heggen in privaat eigendom.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in lid 1 onder b wordt de afstand tot de erfgrens voor leibomen in privaat eigendom vastgesteld op 0,5 meter onder de voorwaarde dat de bomen vanaf eigen perceel gesnoeid moeten kunnen worden en er geen sprake mag zijn van overhangende taken over de perceelgrens.

 

Artikel 4:10b Gemeentelijke lijst van beschermwaardige bomen en gebieden

  • 1.

    Het college stelt een gemeentelijke lijst vast van beschermwaardige bomen en gebieden en kan daarin ambtshalve of op verzoek van belanghebbenden wijzigingen aanbrengen.

  • 2.

    Houtopstanden, die na plaatsing op de gemeentelijke lijst worden geveld, worden door het college van deze lijst afgevoerd.

  • 3.

    Op het moment van inwerkingtreding van het bepaalde in lid 1 blijft de reeds bij eerder besluit vastgestelde bomenlijst van kracht als ware deze vastgesteld door het college.

 

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

    • b.

      vruchtbomen en windschermen om boomgaarden met uitzondering van hoogstam;

    • c.

      fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed;

    • e.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

    • f.

      houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten de bebouwde kom Boswet, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

      • I.

        ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;

      • II.

        ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen;

    • g.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4:11d;

    • h.

      houtopstand, gelegen binnen de bebouwde kom, voor zover er geen sprake is van een vermelding op de bomenlijst;

    • i.

      houtopstand, gelegen buiten de bebouwde kom, met een dwarsdoorsnede van de stam van maximaal 20 centimeter op 0,10 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Artikel 4:11a Aanvraag vergunning

  • 1.

    De vergunning moet worden aangevraagd door of namens, dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2.

    Wanneer door de Dienst Regelingen van het bevoegde Ministerie aan het college een afschrift is toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het bevoegd gezag dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

 

Artikel 4:11b Weigeringsgronden

De vergunning kan worden geweigerd op grond van:

  • a.

    de landschappelijke waarde van de houtopstand;

  • b.

    de natuurwaarde van de houtopstand;

  • c.

    de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

  • d.

    de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

  • e.

    de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

  • f.

    de door het college vastgestelde lijst van beschermwaardige bomen.

 

Artikel 4:11c Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2.

    Wordt een voorschrift als bedoeld in het vorige lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan tevens behoren het voorschrift dat van de vergunning feitelijk geen gebruik gemaakt mag worden, totdat de vergunning onherroepelijk is.

 

Artikel 4:11d Instandhouding-/ herplantplicht

  • 1.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de eigenaar, diens rechtsopvolger en/of zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste tot en met het derde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

 

Artikel 4:11e Schadevergoeding

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4:11b of artikel 4:11c, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het bevoegd gezag hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

 

Artikel 4:11f Bestrijding boomziekten en plagen

  • 1.

    Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden, die, naar het oordeel van het bevoegd gezag, gevaar opleveren voor verspreiding van een boomziekte of – plaag, is de rechthebbende, indien hij/zij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht, binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn, te voldoen aan de eisen van het bevoegd gezag.

  • 2.

    Bij het niet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde eisen kunnen de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en rekening van de rechthebbende, door of namens het bevoegd gezag worden uitgevoerd.

 

Artikel 4:11g Gevaarzetting

Indien er sprake is van gevaarzetting of een vergelijkbaar spoedeisend belang van openbare orde of veiligheid, kan het college toestemming geven tot direct vellen.

 

Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege

(Vervallen)

 

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

 

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

(Gereserveerd)

 

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor onverlichte:

    • a.

      opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

    • b.

      opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

    • c.

      opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:

      • I.

        een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

      • II.

        het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;

    • d.

      opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • e.

      opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits:

    • a.

      van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het bevoegd gezag;

    • b.

      het bevoegd gezag niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;

    • c.

      deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

  • 4.

    Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede en derde lid de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

  • 5.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 6.

    Uitzonderingen op het in het eerste lid gestelde verbod:

 

Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame

(Gereserveerd)

 

Artikel 4:16a Aanschrijving

Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in artikel 4:15, dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame, de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, is het college bevoegd de rechthebbende onderscheidenlijk de hoofdgebruiker van de onroerende zaak aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter opheffing van dit gevaar of deze hinder. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.

 

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

 

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van maximaal twee kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein mits het terrein niet is gelegen in bos- en natuurgebied.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap; of

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 4:18, vierde lid, onder a en b.

 

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

 

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

 

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van […] meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

 

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

 

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg binnen de bebouwde kom of op een plaats, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter binnen de bebouwde kom of te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt voor de bebouwde kom niet voor:

    • op de door de gemeente aangelegde parkeerterreinen voor genoemde grote voertuigen;

    • rijdende winkels;

    • wagens van kermisexploitanten;

    • sleepwagens e.d. welke ten behoeve van het wegverkeer terstond uit moeten kunnen rukken;

    • brandweer- en politievoertuigen;

    • autobussen in lijndienst;

    • voertuigen welke worden gebezigd bij de uitvoering van openbare werken en bij bouwwerkzaamheden voorzover zij in de onmiddellijke nabijheid van het werk worden geparkeerd;

    • campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

 

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stank verspreidende stoffen

(Vervallen)

 

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die nodig zijn en worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

    • c.

      op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren op de weg te laten staan.

 

 

Afdeling 2 Collecteren  

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, tenzij voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      minimaal twee weken voorafgaande aan de inzameling is een schriftelijke melding aan het college gedaan via het door het college vastgesteld meldingsformulier;

    • b.

      het aantal te houden collectes in één week bedraagt niet meer dan twee, waarbij de collectes die voorkomen op het collecterooster van het Centraal Bureau Fondsenwerving voorrang hebben en voor de overige collectes de datum van binnenkomst van de melding bepalend is;

    • c.

      de collectanten zijn 14 jaar of ouder en hebben een geldig legitimatiebewijs en bewijs van de collecterende instantie bij zich;

    • d.

      de collectebussen zijn verzegeld of met een sleutelslot of plombe afgesloten en op de collectebussen staat duidelijk de naam en/of het doel van de collecterende instelling vermeld;

    • e.

      binnen acht dagen na de collecte wordt de opbrengst via de collectestaat aan het college doorgegeven.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die wordt gehouden:

    • a.

      in besloten kring of;

    • b.

      door een instelling met een CBF-keurmerk.

  • 4.

    Het college kan de inzameling verbieden indien niet aan de in lid 1 genoemde voorwaarden wordt voldaan danwel wanneer er voldoende aanwijzingen zijn dat de inzameling niet geheel of gedeeltelijk voor een ideëel doel is bestemd.

 

 

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

 

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten:

    • a.

      op door het college in het belang van de openbare orde aangewezen openbare plaatsen; of

    • b.

      op zon- en feestdagen en maandag tot en met zaterdag tussen 20.00 uur en 9.00 uur.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het tweede lid.

  • 3.

    Op de ontheffing bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 5.

    Het verbod bedoeld in artikel 5:15, eerste lid, is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.

 

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

(Vervallen)

 

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

 

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

 

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

 

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

(Gereserveerd)

 

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2.

    Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

 

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

 

Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

(Vervallen)

 

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

(Vervallen)

 

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

(Vervallen)

 

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

(Vervallen)

 

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

(Vervallen)

 

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

(Vervallen)

 

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

(Vervallen)

 

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

(Vervallen)

 

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:31a Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

 

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of en een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

 

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, of met een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op bestuurders van motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

 

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      het aanleggen, stoken of hebben van een vuur op terreinen buiten de bebouwde kom en:

      • het op te stoken materiaal uitsluitend bestaat uit snoeihout;

      • het vuur onder toezicht staat van een meerderjarig persoon;

      • het stoken plaatsvindt op een afstand van meer dan 30 meter van een gebouw en/of van een opstapeling van oogstproducten en op een afstand van meer dan 100 meter van een bos, heide- of duinterrein en veengrond en het stoken overigens geen gevaar, overlast of hinder oplevert voor de omgeving;

      • de maximale hoeveelheid op te stoken snoeihout maximaal 10m³ bedraagt;

      • het stoken plaatsvindt tussen 1 oktober en 15 maart, maar niet op zon- en feestdagen;

    • b.

      het aanleggen, stoken of hebben van een kampvuur op locaties met een vast aangewezen kampvuurplaats en:

      • de kampvuurplaats als zodanig door het college is aangewezen en voldoet aan de daarbij gestelde eisen;

      • er vooraf melding is gemaakt van het voornemen tot aanleggen, stoken of hebben van een kampvuur op een door het college aan te geven wijze;

      • de door of namens het college met betrekking tot het gebruik van de kampvuurplaats opgelegde voorwaarden en/of voorschriften in acht worden genomen.

    • c.

      het aanleggen, stoken of hebben van een kampvuur op locaties zonder een vast aangewezen kampvuurplaats en:

      • er vooraf melding is gemaakt van het voornemen tot aanleggen, stoken of hebben van een kampvuur op een door het college aan te geven wijze;

      • het aanleggen, stoken en hebben van het vuur geschied onder voortdurend toezicht van een meerderjarig persoon;

      • het op te stoken materiaal bestaat uit schoon en onbehandeld hout;

      • er niet meer dan 1 m3 tegelijk wordt verbrand;

      • het vuur op voldoende afstand wordt gehouden van bos, weide, landbouwgewassen, gebouwen, wegen, etcetera en minimaal 30 meter afstand van opstapelingen van oogstproducten;

      • er geen sprake is van felle wind (meer dan windkracht 5) of zeer grote droogte;

      • er bij het vuur voldoende blusmiddelen aanwezig zijn, waaronder zandschoppen;

      • het vuur na afloop wordt gedoofd met zand, waarna de toezichthoudende persoon controleert of het vuur niet oplaait.

  • 3.

    De in het tweede lid onder a en b genoemde vrijstellingen gelden niet als sprake is van een door berichtgeving via radio en/of TV kenbaar gemaakte waarschuwingsfase van verhoogde concentratie luchtverontreiniging of als er sprake is van een periode van grote droogte waardoor er een verhoogd risico op bosbranden bestaat.

  • 4.

    Het college kan van dit verbod genoemd onder lid 1 ontheffing verlenen ontheffing verlenen, met uitzondering van het stoken van snoeihout tussen 16 maart en 30 september.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna en ter voorkoming van hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu door rook, roet, stof, walm of stank.

  • 6.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

  • 7.

    Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Afdeling 9 Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

 

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      wegen, fiets- rijwiel- en voetpaden;

    • c.

      kinderspeelplaatsen en schoolterreinen;

    • d.

      begraafplaatsen met uitzondering van de aangewezen strooivelden;

  • 2.

    Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de begraafplaatsen.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

 

Afdeling 10 Straatnaamborden, huisnummers e.d.

Artikel 5:38 Gedoogplicht aanduidingen

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, huisnummers en wijkaanduidingen, worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het college geeft tevoren schriftelijk kennis aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid van hun voornemen over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, huisnummers en wijkaanduidingen.

 

Artikel 5:39 Verwijdering e.d. aanduidingen

  • 1.

    Het is verboden enige aanduiding als bedoeld in artikel 5:41, eerste lid, te verwijderen, wijzigen, beschadigen, verplaatsen of onleesbaar te maken.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor de rechthebbende op een bouwwerk die met inachtneming van het door het college vastgestelde huisnummer de aanduiding hiervan in afwijkende vorm wenst aan te brengen. Het college kan zake nadere regels stellen.

 

Hoofdstuk 6. Sanctie-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2.

    Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, vijfde lid, 2:11, tweede lid, 2:12, eerste lid, en 4:11, eerste lid.

  • 4.

    In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

 

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde, behoudens hoofdstuk 3, zijn belast:

    • a.

      de politieambtenaren van de Nationale politie, Eenheid Oost-Brabant en

    • b.

      de buitengewone opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 142 Wetboek van Strafvordering in dienst van of werkzaam in de gemeente Someren.

  • 2.

    Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen belasten met dit toezicht.

  • 3.

    Onverminderd het eerste en tweede lid zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.

 

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

 

Artikel 6:4 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4 die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

 

Artikel 6:5 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening gemeente Someren 2018.

  • 2.

    De Algemene plaatselijke verordening Someren 2016 wordt ingetrokken als de Algemene plaatselijke verordening gemeente Someren 2018 in werking treedt.

  • 3.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

 

Aldus besloten in de vergadering van de raad van de gemeente Someren,

de raadsgriffier,

J. Laurens Janse-Oostdijk

de voorzitter,

D. Blok

Naar boven