Gemeenteblad van Loon op Zand
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Loon op Zand | Gemeenteblad 2018, 186166 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Loon op Zand | Gemeenteblad 2018, 186166 | Verordeningen |
Erfgoedverordening 2015 gemeente Loon op Zand
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Deze verordening verstaat onder:
onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;
Commissie Ruimtelijke Kwaliteit:
de door het college ingestelde commissie of aangewezen instantie, met als taak de werkzaamheden, die beschreven zijn in de “Verordening Commissie Ruimtelijke Kwaliteit”;
beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht:
groepen van onroerende zaken, die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke- of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke- of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich een of meer monumenten dan wel beeldbepalende zaken bevinden, die geregistreerd zijn op de rijks- of gemeentelijke monumentenlijst.
HOOFDSTUK 2 BESCHERMDE GEMEENTELIJKE MONUMENTEN
Paragraaf 1 De aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument en de registratie op de gemeentelijke monumentenlijst
Paragraaf 2 Vergunningen tot wijziging of afbraak van beschermde gemeentelijke monumenten
De aanvraag voor een vergunning bedoeld in artikel 9, tweede lid wordt niet verleend wanneer één of meer van de volgende criteria in het geding zijn:
Artikel 11 Advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en beslissing op de aanvraag
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit brengt binnen vier weken na de adviesaanvraag schriftelijk advies uit aan burgemeester en wethouders. Indien een bouwhistorisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht, hetgeen bij de ontvankelijkheid dient te worden bepaald, kan de termijn met ten hoogste vier weken worden verlengd.
Burgemeester en wethouders geven met betrekking tot een beschermd kerkelijk monu¬ment geen beschikking ingevolge de bepalingen van artikel 9, tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een beschikking betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.
HOOFDSTUK 3 BESCHERMDE RIJKSMONUMENTEN
Paragraaf 3 Vergunningen tot wijziging van beschermde rijksmonumenten.
Artikel 14 Vergunning voor beschermd rijksmonument
Burgemeester en wethouders zenden een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument met de naar voren gebrachte zienswijzen, zoals bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 en het advies van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen vier weken na de datum van verzending van het verzoek om advies aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Indien een bouwhistorisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht kan de termijn met ten hoogste vier weken worden verlengd.
HOOFDSTUK 4 BESCHERMDE STADS OF DORPSGEZICHTEN
Paragraaf 4 De aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht en de registratie op de gemeentelijke monumentenlijst
Voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit nemen, leggen zij het concept-aanwijzingsbesluit vier weken ter visie en vragen zij, met de ingebrachte zienswijzen, advies aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. In spoedeisende gevallen kan het vragen van advies achterwege blijven.
De artikelen 7 en 8 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat aan artikel 8, derde lid, nog wordt toegevoegd artikel 35 van de Monumentenwet 1988.
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:
voorschriften door burgemeester en wethouders verbonden aan een vergunning tot wijziging, afbraak, verwijdering of vervreemding van een gemeentelijk monument schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of geheel te zijnen laste behoort te blijven kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
HOOFDSTUK 6 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN
Hij, die handelt in strijd met artikel 9 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.
Artikel 23 Opsporingsbevoegdheid
De opsporing van de in artikel 9 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Loon op Zand van 2 april 2015.
De raad voornoemd,
voorzitter,
griffier,
Toelichting op de Erfgoedverordening 2015
Bij het opstellen van deze verordening zijn de “Aanwijzingen voor de regelgeving” van het Ministerie van Justitie en van de VNG publicatie “Gemeente en regelgeving” in aanmerking genomen.
De bepalingen van de Monumentenwet 1988, de Wabo en de daarin gekozen systematiek vormen een belangrijke basis voor de bepalingen van de verordening.
Vier hoofdpunten zijn in de verordening geregeld:
De gemeenteraad, als hoogste bestuursorgaan van de gemeente, is belast met de vaststelling, de controle van de voorbereiding en de evaluatie van beleid, geënt op de Gemeentewet. De uitvoerende taken berusten, inhakend op de eerder genoemde Gemeentewet, Monumentenwet 1988, Woningwet, Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht en Algemene wet bestuursrecht bij het dagelijks bestuur, het college van burgemeester en wethouders.
Bij de omschrijving van het begrip “monument” is aansluiting gezocht bij de omschrijving in de Monumentenwet 1988. Cultuurhistorische waarde is volgens de Memorie van Toelichting op de Monumentenwet de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Het begrip cultuurhistorische waarde is dermate ruim dat het ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige waarde.
Onder een zaak kan ook worden verstaan een (gedeelte van een) gevelwand of ensemble van gebouwen, mits deze zaak van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde.
De onder 2 bedoelde terreinen kunnen bijvoorbeeld parken, tuinen, een perceel met één of meer bomen zijn of een (aandachts) gebied waar kan worden verwacht, dat zich zaken in de bodem bevinden, die vanuit archeologisch oogpunt van belang zijn.
Het is niet vereist dat op het terrein ook een bouwkundig monument voorkomt teneinde over een monument te kunnen spreken. Een “zaak” is immers een veel ruimer begrip.
De vijftigjaargrens die voor rijksmonumenten geldt, is niet voor gemeentelijke monumenten overgenomen. Daardoor biedt de verordening ook de mogelijkheid om monumenten die (nog) niet op de rijkslijst kunnen komen omdat ze te jong zijn, reeds op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.
Sub b en e spreken van onroerende monumenten. Roerende monumenten worden derhalve niet beschermd.
Reden hiervoor is dat het effectueren van de bescherming een probleem vormt. Roerende monumenten kunnen meestal eenvoudig worden verplaatst en daardoor ongemerkt over de gemeentegrens en daarmee buiten de werking van de verordening worden gebracht. Roerende zaken zijn bijvoorbeeld schepen, voertuigen, schilderijen, kerkschatten en gebruiksvoorwerpen. Zaken die naar hun aard onroerend zijn, zoals een kerkorgel, kunnen wel de beschermde status krijgen, op basis van de redengevende omschrijving.
Dit betreft de lijst waarop de gemeente de overeenkomstig de verordening aangewezen monumenten registreert.
Het is nodig om een begripsomschrijving van een “beschermd rijksmonument” in de gemeentelijke erfgoedverordening op te nemen.
Deze verordening is namelijk een voorwaarde voor het verkrijgen door burgemeester en wethouders van de bevoegdheid om omgevingsvergunningen voor de wijziging en sloop van beschermde rijksmonumenten te verlenen. Op de vergunningverlening voor beschermde rijksmonumenten zijn met name de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988 van toepassing.
Ingeval van aanwijzing van een kerkelijk monument tot beschermd gemeentelijk monument is overleg tussen eigenaar en gemeente nodig (zie artikel 3, lid 4). Is er sprake van een vergunning voor een gemeentelijk kerkelijk monument, dan is overeenstemming tussen eigenaar en vergunningverlener nodig (zie artikel 12). Overleg en overeenstemming betreffen de wezenlijke belangen van de uitoefening van de eredienst in het kerkelijke monument. Voor bijvoorbeeld een pastorie, een catechesatieruimte of verblijven van kloosterlingen geldt deze verbijzondering voor kerkelijke monumenten dan ook niet. Zij vallen onder de voorschriften die voor de andere beschermde gemeentelijke monumenten gelden. Indien een kerkelijk monument de wezenlijke belangen van de uitoefening van de eredienst verliest, wordt het geacht automatisch te zijn aangewezen als beschermd gemeentelijk monument en geregistreerd te zijn op de gemeentelijke monu¬mentenlijst en gelden de bepalingen zoals bedoeld onder artikel 1, lid b voor een beschermd gemeentelijk monument.
De taken van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit strekken zich onder meer uit over de Erfgoedverordening en de Monumentenwet 1988. Door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit in deze begripsomschrijving bevoegd te verklaren over de toepassing van de Monumentenwet 1988 te adviseren aan burgemeester en wethouders, is voldaan aan het vereiste, als bedoeld in artikel 15, lid 1, van de Monumentenwet 1988.
Beoogd is het bouwhistorisch onderzoek een nadrukkelijke rol te laten spelen bij de bepaling van het gemeentelijk monumentenbeleid, zowel bij een aanwijzing als bij een wijziging. Indien een eigenaar bouwhistorisch onderzoek laat uitvoeren voorafgaand aan een restauratieplan, kunnen deze kosten bij de bepaling van de subsidiabele kosten worden betrokken.
Beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezichten dienen groepen van onroerende zaken te betreffen, die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich een of meer monumenten dan wel beeldbepalende zaken bevinden, die geregistreerd zijn op de rijks- of gemeentelijke monumentenlijst dan wel de gemeentelijke lijst beeldbepalende zaken.
Met het beschermen van stads- of dorpsgezichten wordt beoogd die structuren in stand te houden die in hun samenhang ondersteund door een of meerder monumenten van algemeen belang zijn.
Het betreft hier niet zozeer de publiekrechtelijke, planologische bestemming, maar de gebruiksmogelijkheid die de eigenaar/gebruiker daaraan toekent. Een en ander mede gelet op de constructie en ligging van het pand. Dit artikel is van belang als een motiveringsplicht bij de aanwijzing van monumenten en bij de vergunningverlening.
In vergelijking tot de VNG modelverordening 1988 zijn de aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument en het plaatsen op de monumentenlijst uit elkaar getrokken. De aanwijzing heeft rechtsgevolg, het daarna registreren op de gemeentelijke monumentenlijst is nu slechts een administratieve handeling. Het is inzichtelijker om de aanwijzing en de plaatsing op de lijst uit elkaar te trekken.
Het besluit tot aanwijzing is een discretionaire bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet uitdrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren komen (de redengeving). De aanwijzing geeft geen recht op schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers over het algemeen niets aan het gebruik van het monument.
Burgemeester en wethouders moeten het advies inwinnen van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. De verordening bindt het advies niet aan bepaalde voorschriften over vorm en inhoud. De verordening die de taak en werkwijze van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit regelt is daarvoor de aangewezen plaats. De verordening bevat geen voorschriften voor de bescherming van het monument gedurende de tijd dat de aanwijzingsprocedure loopt, zoals de Monumentenwet 1988 dat doet. De spoedprocedure kan in situaties die ernstige gevolgen voor het aan te wijzen monument hebben, bewerkstelligen dat binnen korte tijd de verbodsbepalingen van de verordening van toepassing zijn. Er moeten dan ge¬gronde redenen aanwezig zijn om de spoedprocedure te kunnen gebruiken.
Het bouwhistorisch onderzoek van een zaak geeft meer inzicht in de historische geschiedenis van een zaak (gebouw). In de Monumentenwet 1988 is geen bepaling over bouwhistorisch onderzoek opgenomen. Het laten verrichten van bouwhistorisch onderzoek behoort daarmee tot de beleidsvrijheid van de gemeente. Er is een tweetal momenten te onderscheiden wanneer een gemeente bouwhistorisch onderzoek kan vragen.
Ten eerste bij een (aanvraag tot) aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument. De informatie over de bouwhistorische waarde van een zaak (gebouw) kan van invloed zijn op de beslissing van burgemeester en wethouders om het zaak (gebouw) al dan niet als beschermd gemeentelijk monument aan te wijzen en op de wijze waarop de zaak (gebouw) in de registers wordt ingeschreven.
Ten tweede bij aanvragen voor vergunning tot wijziging van een beschermd gemeentelijk monument. De bouwhistorische waarde die door een verbouwing of andere wijziging aangetast wordt, is van invloed op de beslissing van burgemeester en wethouders.
Dit lid is nodig ondanks het bepaalde in de Awb dat belanghebbenden zienswijzen naar voren kunnen brengen (artikel 4:8). Overleg is immers meer dan het naar voren kunnen brengen van zienswijzen.
Monumenten die op een rijkslijst of een provinciale lijst staan, komen niet voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking. In Noord-Brabant bestaat geen provinciale monumentenlijst resp. monumentenverordening.
In dit artikel worden de termijnen genoemd waarbinnen de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit moet adviseren (lid 1) en burgemeester en wethouders een beslissing moeten nemen (lid 2).
Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6).
De mededeling van burgemeester en wethouders is voor de eigenaar en de anderszins zakelijk gerechtigden van essentieel belang. Het is dan ook zaak dat de mededeling door de geadresseerde wordt ontvangen. In de regel zal de mededeling bij aangetekend schrijven uitgaan. In latere instantie kan hij zich er dan niet op beroepen van niets te weten. Dit artikel regelt niet dat de aanwijzing wordt bekendgemaakt aan de eigenaar en de aanvrager, omdat de Awb zulks bepaalt (afdeling 3.6). Is artikel 4:8 toegepast (het horen van geadresseerde en van derde belanghebbenden) en is van de daar geboden mogelijkheid gebruik gemaakt, dan dienen de betrokkenen op grond van het bepaalde in artikel 3:43 Awb een mededeling te ontvangen.
Door aanwijzing als gemeentelijk monument is het gehele pand, inclusief het interieur, onder de werking van de verordening geplaatst. Andere zaken die zich op het (kadastraal) perceel van het beschermde monument bevinden, zoals bijgebouwen, tuininrichting en bomen moeten expliciet worden aangegeven, willen zij onder de werking van de verordening vallen. Voor elke wijziging van het beschermde monument is dus een vergunning nodig. Voor de duidelijkheid, bijvoorbeeld in verband met kadastrale vernummering, kan ook een plattegrond worden aangehecht.
Via dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke beschermde monumenten te wijzigen (lid 1). Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure (advies van Commissie Ruimtelijke Kwaliteit of eigenaar van een kerkelijk monument) als voor de aanwijzing (lid 2), tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is (lid 3). Wijzigingen van de aanwijzing worden doorgevoerd op de gemeentelijke monumentenlijst (lid 4).
Via dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke beschermde monumenten in te trekken (lid 1). Ook hiervoor geldt dat het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit nodig is, tenzij het gaat om spoedeisende gevallen (lid 2). Monumenten op de gemeentelijke monumentenlijst waarvan de aanwijzing is ingetrokken (omdat ze zijn gesloopt of anderszins volledig teloor gegaan), worden door burgemeester en wethouders van de monumentenlijst gehaald.
Lid 3 regelt dat monumenten die na aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument worden geregistreerd als beschermd rijksmonument, vanaf dat tijdstip geacht worden niet meer te zijn aangewezen.
Voor de situatie waarin een provinciale monumentenlijst bestaat, en dat is Noord-Brabant (nog) niet het geval, is een vergelijkbare regeling opgenomen. Het kan zinvol zijn om voor een gebouw, waarvoor een aanvraag tot intrekking van de aanwijzing loopt een (uitvoerige) documentatie te eisen. Enerzijds kan deze voor een goede afweging van de aanvraag dienen, anderzijds wordt het gebouw voorafgaand aan de sloop voor de lokale geschiedenis gedocumenteerd.
De opbouw en inhoud van dit artikel vertoont gelijkenis met artikel 11 van de Monumentenwet 1988. De verordening legt de vergunningverlening ten aanzien van rijksmonumenten op basis van de Monumentenwet 1988 in handen van burgemeester en wethouders.
De Monumentenwet 1988 regelt de vergunningverlening voor de wijziging van rijksmonumenten door burgemeester en wethouders in de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988 juncto artikel 14 van de Erfgoedverordening. In dit artikel gaat het derhalve alleen over beschermde gemeentelijke monumenten.
Het artikel dat de vergunningaanvraag voor gemeentelijke monumenten betreft, is zeer kort gehouden omdat het indienen van een vergunningaanvraag is geregeld in Hoofdstuk 5 van de Regeling omgevingsrecht. het verlangen van gegevens en ontbrekende gegevens is geregeld in de Awb (artikel 4:2 respectievelijk 4:5 en 4:15).
Als burgemeester en wethouders de aanvraag in behandeling nemen, moet door hen op grond van de verordening advies gevraagd worden aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Nadat dit advies aan burgemeester en wethouders is uitgebracht moeten zij ermee rekening houden dat artikel 4:7 of artikel 4:8 Awb van toepassing kan zijn. Over het voornemen de beschikking af te geven, dan wel geheel of gedeeltelijk af te wijzen moeten de aanvrager en de belanghebbenden worden gehoord.
Deze kunnen naar keuze hun zienswijzen schriftelijk of mondeling naar voren brengen op grond van artikel 4:9 Awb. De zienswijzen worden direct met de adviesvraag aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit gezonden.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert burgemeester en wethouders binnen vier weken na de adviesaanvraag (lid 2). Op grond van artikel 3.9 lid 1 en 2 Wabo, beslissen burgemeester en wethouders binnen acht weken (lid 4). De redactie van lid 4 heeft tot gevolg dat, wanneer de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit niet tijdig adviseert, burgemeester en wethouders de volgende keuze kunnen maken: zonder advies een beslissing nemen of besluiten om het (te laat uitgebrachte advies) toch in hun overwegingen betrekken.
De totale termijn kan met maximaal zes weken worden verlengd Uitstel kan noodzakelijk zijn indien een bouwhistorisch onderzoek nog moet worden verricht als de aanvraag al is ingediend.
Als burgemeester en wethouders niet tijdig beslissen, wordt de vergunning geacht te zijn verleend (lid 6).
Nadere voorwaarden aan een vergunning zouden betrekking kunnen hebben op eisen ten aanzien van de uitvoering van gevelherstel, dan wel nadere eisen ten aanzien van details van kozijn en/of raamhout, inpassing van dubbelglas e.d.
Zijn er geen wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het geding, dan is overeenstemming niet vereist. Zie de toelichting op artikel 1, sub e.
De intrekking van een omgevingsvergunning voor het slopen etc. van een beschermd monument (art. 2.1 lid 1 onderdeel f Wabo) is mogelijk als de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zodanig zijn gewijzigd dat het belang van de monumentenzorg zwaarder moet wegen. Deze intrekkingsgrond sluit aan bij het criterium dat het bevoegd gezag moet hanteren bij het beslissen over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor die activiteit (art. 2.15 Wabo). Deze intrekkingsgrond is ontleend aan het tot inwerkingtreding van de Wabo geldende art. 21 lid 1 onderdeel c Monumentenwet 1988. Die intrekkingsgrond had in de Monumentenwet 1988 uitsluitend betrekking op vergunningen voor beschermde monumenten. Voor de handhaving van het omgevingsrecht is vooral van belang dat de vergunning kan worden ingetrokken als in strijd daarmee wordt gehandeld, als de vergunningvoorschriften niet worden nageleefd en als voor de vergunninghouder als zodanig geldende algemene regels niet worden nageleefd.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover gedurende drie jaar, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;
Gelet op de taak van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, ligt het voor de hand dat een afschrift van de intrekking aan die commissie wordt gezonden. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin het aanbeveling verdient om de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit om advies te vragen. De commissie kan ook ongevraagd adviseren. De inkennisstelling van de vergunninghouder en het met redenen omkleed moeten zijn van het besluit zijn weggelaten, omdat artikel 3:41 Awb dit regelt.
Dit artikel vloeit voort uit artikel 15, lid 1, van de Monumentenwet 1988. De procedure voor de afgifte door burgemeester en wethouders van de vergunning voor beschermde rijksmonumenten staat in de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988.
De Monumentenwet 1988 schrijft voor dat de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit bij de aanvragen om vergunning voor beschermde rijksmonumenten wordt ingeschakeld. Om te voorkomen dat dit wettelijke vereiste door het ontbreken van het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit tot moeilijkheden leidt bij de afgifte van de vergunning, is in lid 3 bepaald dat de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit geacht wordt te hebben geadviseerd na het verstrijken van de in lid 2 gestelde adviestermijn.
Op grond van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders beschermde stads- of dorpsgezichten aanwijzen. Een aanwijzingsbesluit dient ter visie te worden gelegd om de eigenaren en andere belanghebbenden in de gelegenheid te stellen hun zienswijzen kenbaar te maken. Deze zienswijzen met het concept-aanwijzingsbesluit dienen om advies aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit te worden gezonden die binnen een voorgeschreven termijn adviseert. Het ligt in het voornemen een ontwerp-aanwijzingsbesluit ook openbaar te bespreken met eigenaren en belanghebbenden in het betreffende gebied.
Dit artikel regelt de termijn waarbinnen de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit dient te adviseren en het college over een aanwijzing dient te besluiten.
Door de aanwijzing valt het gehele gebied onder de werking van de verordening voor wat betreft het opstellen van een beschermend bestemmingsplan en het verbod tot sloop van panden. De zaken die van cruciaal belang zijn in het gebied en beslist niet mogen worden gesloopt en niet beschermd zijn middels de monumentenwet 1988 dan wel de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening, dienen beschreven te zijn.
Voor elke wijziging van het beschermde gebied (sloop van panden) is dus een vergunning nodig.
Vanwege het feit, dat een aanwijzing van een gebied slechts strekt tot een verbod is het gewenst aan te geven wat de ontwikkelingsmogelijkheden in het gebied zijn. Het geëigende middel daartoe is de opstelling van een beheersverordening, die uitgaat van de bescherming van de beschreven cultuurhistorische waarden.
Dit artikel is het verbodsmiddel om te voorkomen, dat zonder nadrukkelijke afweging van alle belangen ten aanzien van een sloopverzoek ten opzichte van de belangen in het kader van het beschermde gebied een weigering omgevingsvergunning slopen te kunnen afgeven.
Deze artikelen komen te vervallen.
De Monumentenwet, noch de Wabo kent de categorie “beeldbepalende zaken” waarvoor verbodbepalingen zouden gelden conform artikel 11 Monumenten dan wel artikel 2.1 lid 1 onder f Wabo.
Om aansluiting te vinden bij de landelijk geldende verbodsbepalingen is de reikwijdte van deze verordening beperkt tot monumenten. Overigens zijn sinds de inwerkingtreding van de Monumentenverordening 1998, geen beeldbepalende zaken in de gemeente aangewezen waardoor gevoeglijk mag worden aangenomen dat de noodzaak van het aanhouden van een aparte categorie beeldbepalende zaken – naast monumenten – niet bestaat.
De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uitgemaakt dat een monumentenverordening zonder een schadevergoedingsregeling rechtsgeldig is (BR 86,604). Dit artikel is dus niet verplicht. Alternatief voor een schadevergoedingsregeling is de civielrechtelijke jurisprudentie over schadevergoeding bij rechtmatige overheidsdaad, Boek 6, artikel 126 BW).
In deze verordening is gekozen voor een schadevergoedingsbepaling, waarin de gevallen zijn opgenomen op grond waarvan het bevoegd gezag mogelijk een schadevergoeding aan een belanghebbende dient toe te kennen.
Het aanwijzen, wijzigen of intrekken van de aanwijzing als gemeentelijk monument is uit het schadevergoedingsartikel weggelaten. Dit heeft als reden dat eventuele schade pas optreedt als voor bepaalde activiteiten geen of niet de gewenste vergunning is verleend.
Artikel 154, lid 1, van de Gemeentewet laat aan de gemeentelijke wetgever de keuzemogelijkheid om op overtreding van verordeningen een geldboete te stellen van de tweede of de eerste categorie. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. De op te leggen boete voor strafbare feiten in de tweede categorie is maximaal € 4.050,-. Het is de gemeente niet toegestaan om een hogere geldboete op te nemen dan in genoemde categorieën.
In de Monumentenwet 1988 is handelen in strijd met artikel 11 (het verbod om een beschermd monument zonder vergunning te wijzigen of af te breken) gekoppeld aan een geldboete van de vijfde categorie (€ 81.000,-).
Op gemeentelijk niveau is, gelet op de ernst van dit vergrijp, de hoogte van de strafmaat voor beschermde rijksmonumenten en de wens om enige preventieve werking te bereiken, de keuze voor de geldboete van de tweede categorie voor de hand liggend.
De artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering wijzen de ambtenaren aan die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast. Artikel 141 noemt de ambtenaren met een algemene opsporingsbevoegdheid, zoals politieagenten.
Uit de bewoordingen van artikel 142 blijkt dat de gemeentelijke wetgever bevoegd is om in zijn verordeningen buitengewone opsporingsambtenaren aan te wijzen. Op basis van deze bepaling kunnen burgemeester en wethouders medewerkers van de afdeling Vergunning, Toezicht en Veiligheid aanwijzen als buitengewoon opsporingsambtenaar.
Het binnentreden van besloten ruimten en plaatsen is afdoende geregeld in de Algemene wet bestuursrecht.
De datum van inwerkingtreding en het vervallen van de oude verordening van Loon op Zand is allereerst geregeld voor gemeentelijke monumenten (de leden 1 en 2) en daarna voor beschermde rijksmonumenten (de leden 3 en 4). Het eerste lid is gebaseerd op artikel 139 van de Gemeentewet. Hierin wordt de bekendmaking van verordeningen geregeld.
De titel van de nieuwe verordening is “erfgoedverordening”. Deze term is landelijk gangbaar en in de plaats gekomen van de term “monumentenverordening”.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2018-186166.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.