Besluit nadere regels Maatschappelijke Ondersteuning Veenendaal

Gemeente Veenendaal

Inleiding

Vanaf 2015 is de Wet Maatschappelijke Ondersteuning ingrijpend veranderd. De Wmo 2015 gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van mensen om hun vragen en beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid thuis en maatschappelijke participatie op te lossen en verantwoordelijkheid van gemeenten om aanvullende ondersteuning te bieden waar nodig.

In de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning geeft de gemeente Veenendaal zijn juridische kaders voor invulling van de Wmo in Veenendaal aan. Deze verordening is door de gemeenteraad vastgesteld vanuit zijn kaderstellende bevoegdheid.

In onderhavig Besluit nadere regels Maatschappelijke Ondersteuning zijn de rechten en plichten van de betrokkenen bij de uitvoering van deze wet verder ingevuld. Onderdelen van de wet die in de verordening afdoende zijn beschreven komen niet terug in de regels. Zowel de rechten en plichten van de gemeente in de uitvoering van de Wmo staan omschreven als de rechten en plichten van inwoners en andere betrokkenen.

In dit document worden eerst de nadere regels Maatschappelijke Ondersteuning beschreven. In een bijlage bij dit besluit volgt een toelichting, om de betrokkenen mee te nemen in het denkkader van het college.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1- Begripsbepalingen
  • 1.

    aanbieder: natuurlijk persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren.

 

  • 2.

    aanvraag: verzoek om een maatwerkvoorziening van een belanghebbende aan het college waarop een besluit wordt gevraagd, nadat het onderzoek conform artikel 2.3.2 van de wet is afgerond binnen 6 weken, dan wel nadat door het college verzuimd is dit onderzoek binnen 6 weken af te ronden.

 

  • 3.

    accommodatie voor beschermd wonen: een door de instelling bestemde ruimte voor het bieden van de noodzakelijke ondersteuning en bijbehorend toezicht, waaronder de ruimte die is bedoeld voor wonen. Onder noodzakelijk verblijf wordt de beschermende woonomgeving verstaan met (in overwegende mate) 24-uurs toezicht en beschikbaarheid van ondersteuning/begeleiding en zonodig hotelmatige diensten die door de instelling in de accommodatie wordt geboden.

 

  • 4.

    algemeen gebruikelijke voorziening:voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten.

 

  • 5.

    algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang.

 

  • 6.

    belanghebbende (artikel 1:2, eerste lid, Awb): degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

 

  • 7.

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet.

 

  • 8.

    budgetplan: een overzicht van de door de cliënt voorgenomen besteding van het te verlenen persoonsgebonden budget waaruit blijkt dat de ondersteuning veilig, cliëntgericht en doeltreffend is.

 

  • 9.

    budgetperiode: betalingsperiode van het persoonsgebonden budget (is gelijk aan de periode die het CAK hanteert voor inning van eigen bijdragen).

 

  • 10.

    CAK: het Centraal Administratie Kantoor, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet langdurige zorg en artikel 1.1.1 van de Wmo.

 

  • 11.

    cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet.

 

  • 12.

    college: college van burgemeester en wethouders van Veenendaal of een door het college gemandateerde;

 

  • 13.

    gebruikelijke hulp: hulp of inzet die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.

 

  • 14.

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo.

 

  • 15.

    hulpmiddel: roerende zaak die bedoeld is om beperkingen in de zelfredzaamheid of de participatie te verminderen of weg te nemen.

 

  • 16.

    individuele ondersteuning: omvat activiteiten voor en met cliënten met beperkingen ten gevolge van een somatische, psychogeriatrische en/of psychiatrische aandoening en/of een verstandelijke en/of lichamelijke beperking en is gericht op het bevorderen, het behoud of het compenseren van zelfredzaamheid van de cliënt.

 

  • 17.

    Ingezetene van Veenendaal: onder ingezetene van Veenendaal wordt voor de uitvoering van de Verordening en de nadere regels ook de ex-gedetineerde verstaan van wie duidelijk is dat hij zijn woonplaats in Veenendaal heeft, althans voor zover niet blijkt dat hij door zijn wil en daden zijn woonstede in Veenendaal heeft willen opgeven (BW 1: 10 en 1:11 )

 

  • 18.

    Instelling: Volgens de Wet toelating zorginstellingen, een ziekenhuis of kleinschalig woonintiatief als bedoeld in de Regeling langdurige zorg of een organisatie die maatschappelijke ondersteuning, waaronder beschermd wonen, biedt in een door het college goedgekeurde accommodatie;

 

  • 19.

    maatschappelijke ondersteuning:

  • a)

    bevorderen van de sociale samenhang, mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;  

  • b)

    zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psycho-sociale problemen;

  • c)

    bieden van beschermd wonen en opvang.

 

  • 20.

    maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

  • a)

    ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;

  • b)

    ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen;

  • c)

    ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

 

  • 21.

    mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. Ook minder intensieve hulp, de hulp aan huisgenoten en de hulp aan instellingsbewoners zijn meegenomen. Mantelzorg is hulp die verder gaat dan de zogenoemde ‘gebruikelijke hulp’.

 

  • 22.

    melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo.

 

  • 23.

    niet-professionele ondersteuner/ niet-professional: een niet-professionele ondersteuner is iemand die:

  • -

    aan een ouder of familielid zorg levert, ook als diegene hiervoor gediplomeerd, BIG-geregistreerd is, of ingeschreven is bij de Kamer van Koophandel, of;

  • -

    niet beschikt over een zogenaamde BIG-registratie, of over een inschrijving bij de Kamer van Koophandel.

 

  • 24.

    ondersteuningsplan: een door de aanbieder van individuele- en groepsondersteuning, in overleg met de cliënt, opgesteld document waarin is aangegeven welke activiteiten worden uitgevoerd en welke doelen worden beoogd.

 

  • 25.

    opvang (als bedoeld in de definitie van de Wmo): onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid, als gevolg van huiselijk geweld en die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

 

  • 26.

    participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer.

 

  • 27.

    persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid onderdeel a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen.

 

  • 28.

    persoonsgebonden budget (pgb): bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken.

 

  • 29.

    persoonsgegevens, verwerking van persoonsgegevens, bestand, verantwoordelijke en bewerker: hetgeen daaronder wordt verstaan staat vermeld in artikel 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens.

 

  • 30.

    Respijtzorg – vervangende mantelzorg: Respijtzorg biedt mantelzorgers de mogelijkheid hun zorgtaken tijdelijk aan een ander over te dragen om overbelasting bij mantelzorgers te voorkomen of te verminderen en hij of zij even tijd voor zichzelf heeft. Daardoor kunnen zij de zorg beter volhouden.  

 

  • 31.

    verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning Veenendaal.

 

  • 32.

    voorliggende voorziening: een voorziening anders dan ingevolge de wet, niet op grond van een wettelijke bepaling waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden.

 

  • 33.

    voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening.

 

  • 34.

    wet: Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015

 

  • 35.

    wlz: Wet langdurige zorg, deze wet vervangt per 2015 de Algemene Wet Bijzondere ziektekosten (AWBZ).

 

  • 36.

    woningaanpassing: bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte.

 

  • 37.

    zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

 

  • 38.

    zvw: Zorgverzekeringswet.

Hoofdstuk 2. Algemene voorziening schoonmaakondersteuning

Per 1 januari 2015 bieden we eenvoudige ondersteuning op huishoudelijk gebied in de vorm van een algemene voorziening schoonmaakondersteuning.. Voor meer complexe ondersteuning bij het voeren van een huishouden is een maatwerkvoorziening individuele ondersteuning beschikbaar.

 

Artikel 2- Procedure algemene voorziening schoonmaakondersteuning

  • 1.

    Cliënten kunnen zich melden bij een zorgaanbieder die gecontracteerd is voor schoonmaakondersteuning als algemene voorziening.

  • 2.

    De zorgaanbieder toetst of de cliënt beperkt is in het voeren van een huishouden.

     

Hoofdstuk 3. Woonvoorzieningen

Artikel 3- Woonvoorziening als maatwerkvoorziening

Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen.

 

Artikel 4- Vormen van een woonvoorziening

De volgende woonvoorzieningen zijn mogelijk:

  • 1.

    Niet-bouwkundige woonvoorzieningen, zoals douchehulpmiddelen, tilliften en trapliften.

  • 2.

    Bouwkundige woningaanpassingen, zoals een verbouwing of aanbouw. Bij verbouwing of aanbouw gelden de volgende elementen:

    • a)

      De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening. Indien de voorziening door de bewoner(s) zelf wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor vergoeding in aanmerking.

    • b)

      De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw (RWU 1991).

    • c)

      Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10 procent van de aanneemsom (inclusief BTW) voor zover het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing wordt ingeschakeld.

    • d)

      De leges voor de bouwvergunning, voor zover de bouwvergunning betrekking heeft op het treffen van de voorziening.

    • e)

      De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting.

    • f)

      De door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn.

    • g)

      De kosten in verband met noodzakelijk en technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing.

    • h)

      De kosten van (her)aansluiting op de openbare nutsvoorziening.

    • i)

      Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de plaats waar toegang is tot de aangebrachte voorziening;

    • j)

      dit alles is op basis van individueel maatwerk, uitgaande van de individuele situatie.

  • 3.

    Bezoekbaar / logeerbaar maken van een woning.

    Een woonvoorziening kan getroffen worden voor de meerkosten van het bezoekbaar/logeerbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling.

    • a)

      Het bedrag dat verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken van een woning voor een cliënt die in een instelling verblijft en die de indicatie voor langdurig verblijf heeft verzilverd betreft maximaal € 2.900,-.

    • b)

      Het bedrag dat verstrekt wordt bij het logeerbaar maken van een woning voor een cliënt die in een instelling verblijft en die de indicatie voor langdurig verblijf heeft verzilverd betreft maximaal € 5.676,8

  • 4.

    Verhuizen: indien het college vaststelt dat een cliënt in verband met zijn beperkingen het beste kan verhuizen naar een geschikte woning, omdat de bestaande woning niet of moeilijk aangepast kan worden of de kosten hiervoor te hoog zijn, kan een verhuisvergoeding van maximaal € 2.850,- verstrekt worden.

     

Artikel 5- Terugbetaling bouwkundige woningaanpassing bij verkoop

  • 1.

    Wanneer een woning binnen 10 jaar na gereedmelding van de woningaanpassing wordt verkocht, dient de meerwaarde van de woning als gevolg van de aangebrachte woonvoorziening te worden terugbetaald volgens onderstaand afschrijvingsschema.

    Terug te betalen bij verkoop binnen:

    • a)

      Jaar 1 en 2: 100% van de meerwaarde;

    • b)

      Jaar 3 en 4: 80% van de meerwaarde;

    • c)

      Jaar 5 en 6: 60% van de meerwaarde;

    • d)

      Jaar 7 en 8: 40% van de meerwaarde;

    • e)

      Jaar 9 en 10: 20% van de meerwaarde.

  • 2.

    De meerwaarde wordt bepaald op grond van een taxatie door een onafhankelijke taxateur. De taxatiekosten worden vergoed in het kader van de wet.

     

Hoofdstuk 4. Vervoer

Artikel 6- V ervoersvoorziening als maatwerkvoorziening

De volgende vervoersvoorzieningen kunnen worden verstrekt als maatwerkvoorziening:

  • 1.

    Kortingspas voor het Collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV):

    • 1.

      standaard worden 2.500 kilometers per jaar toegekend;

    • 2.

      op basis van het onderzoek kan binnen de voorziening CVV meer maatwerk geboden worden, mits de geldende contracten met de aanbieder van CVV hiervoor ruimte bieden.

  • 2.

    Indien uit onderzoek blijkt dat een persoon ondersteuning nodig heeft voor lokaal vervoer in het kader van zelfredzaamheid en participatie, dan kan een voorziening worden toegekend zoals een scootmobiel, een aangepaste fiets of een handbike.

  • 3.

    Vervoer naar en van een groepsgerichte ondersteuning wordt, indien nodig, geregeld door de gecontracteerde aanbieder van groepsgerichte ondersteuning, zoals omschreven in artikel 12 van dit besluit nadere regels.

     

Hoofdstuk 5. Rolstoelvoorzieningen

Artikel 7- R olstoelvoorziening als maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een persoon met een beperking kan voor een rolstoel in aanmerking komen wanneer:

    • a)

      aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken;

    • b)

      hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de zorgverzekeringswet of andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden;

    • c)

      indien een algemene voorziening niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

       

Artikel 8- Sportvoorzieningen

Indien uit onderzoek blijkt dat een persoon ondersteuning nodig heeft voor sporten in het kader van zelfredzaamheid en participatie kan een sportvoorziening worden toegekend.

 

Hoofdstuk 6. Begeleiding

Artikel 9- Vormen van begeleiding

Een voorziening voor begeleiding kan verstrekt worden in de vorm van:

  • 1.

    individuele ondersteuning (categorieën licht, midden en zwaar), of;

  • 2.

    groepsgerichte ondersteuning (vormen dagbesteding en dagopvang, beiden in categorieën licht, midden en zwaar).

     

Artikel 10- Individuele ondersteuning

  • 1.

    De inzet van individuele ondersteuning moet leiden tot één of meer resultaten op de volgende ondersteuningsgebieden:

    • a)

      Huishouden

    • b)

      Zelfzorg

    • c)

      Relatiemanagement

    • d)

      Post/administratie/financiën

    • e)

      Uitgebreide ondersteuningsvraaganalyse.

  • 2.

    Individuele ondersteuning, categorie licht

    • a)

      Het college stelt de indicatie vast op basis van de richtlijn van het CIZ "Indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden, Versie 1.0".

    • b)

      Lichte ondersteuning betreft het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het uitvoeren van regie en/of het ondersteunen bij praktische vaardigheden en handelingen. Er worden taken overgenomen die de cliënt zelf niet meer kan verrichten en die ook niet (meer) kunnen worden aangeleerd. Er is geen intensief toezicht nodig op het functioneren van de cliënt, bijvoorbeeld om het gedrag te kunnen bijsturen of

    • c)

      Eenvoudige huishoudelijke taken worden overgenomen en de regie van het huishouden wordt geheel of gedeeltelijk overgenomen.

  • 3.

    Individuele ondersteuning, categorie midden

    • a)

      Bij ondersteuning in de categorie ‘midden’ gaat het om meer complexe ziektebeelden (er zijn zodanige stoornissen en beperkingen dat kennis van het ziektebeeld en deskundigheid in de omgang hiermee noodzakelijk is) en/of meer complexe activiteiten (er is bijvoorbeeld toezicht en sturing nodig op het psychisch of lichamelijk functioneren van de cliënt of de cliënt is leerbaar en er kan geoefend worden met het aanbrengen van structuur en/of uitvoeren van handelingen/vaardigheden).

    • b)

      Van de ondersteuner wordt methodisch handelen verwacht. Hij/zij kan doelgericht werken aan het behalen van een resultaat conform het ondersteuningsplan. Het te behalen doel kan zijn: (gedeeltelijk) herstel, behoud of vertraging in mogelijke achteruitgang van de zelfredzaamheid.

  • 4.

    Individuele ondersteuning, categorie zwaar

    • 1.

      Zware ondersteuning wordt ingezet in de meest complexe situaties. Te denken valt hierbij aan de aanwezigheid van ernstige gedragsstoornissen, risicovolle instabiele ziektebeelden, multiprobleemsituaties.

    • 2.

      Van de ondersteuner wordt methodisch handelen verwacht, aangepast aan de complexiteit van de ondersteuningsvraag. Hij/zij kan doelgericht werken aan het behalen van een resultaat conform het ondersteuningsplan. Het te behalen doel kan zijn: (gedeeltelijk) herstel, behoud of vertraging in mogelijke achteruitgang van de zelfredzaamheid.

       

Artikel 11- Groepsgerichte Ondersteuning

  • 1.

    Groepsgerichte ondersteuning kent twee vormen, dagbesteding en dagopvang.

    • a)

      Dagbesteding is een vorm van groepsgerichte ondersteuning gericht op het structureren van de dag, op praktische ondersteuning en op het oefenen van vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen. De dagbesteding houdt in een structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel en methodische aanpak, waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem/haar zingeving verleent. Waar het gaat om dagbesteding als(toewerken naar) een passende vorm van maatschappelijke participatie, waar mogelijk naar (betaalde) arbeid of een re-integratietraject, is deze ondersteuning vooral bedoeld voor jongeren vanaf 18 jaar en volwassenen tot 67 jaar, waarbij sprake is van een (definitieve) arbeidsbeperking.

    • b

      Dagopvang is een vorm van groepsgerichte ondersteuning gericht op contacten en een betekenisvolle invulling van de dag, waar maatschappelijke participatie buiten de dagopvang niet mogelijk of gewenst is. En het bieden van activiteiten met als doel het aanbrengen van structuur, sociale participatie, zoveel mogelijk handhaven van de zelfredzaamheid en cognitieve capaciteiten en vaardigheden, het voorkomen van sociaal isolement en het ontlasten van mantelzorgers.

  • 2.

    Groepsgerichte ondersteuning, categorie licht

    Lichte groepsgerichte ondersteuning betreft het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het uitvoeren van regie en/of het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen.

    • a)

      Er worden taken overgenomen die de cliënt zelf niet meer kan en die ook niet (meer) kunnen worden aangeleerd.

    • b)

      Er is geen intensief toezicht nodig op het functioneren van de cliënt, bijvoorbeeld om gedrag te kunnen bijsturen of bijvoorbeeld complicaties bij een ziekte te voorkomen.

    • c)

      Het ziektebeeld van de cliënt is ook niet dermate complex dat een hoge graad van deskundigheid nodig is voor de omgang met de cliënt.

  • 3.

    Groepsgerichte ondersteuning, categorie midden

    • a)

      Bij groepsgerichte ondersteuning in de categorie ‘midden’ gaat het om meer complexe ziektebeelden (er zijn zodanige stoornissen en beperkingen dat kennis van het ziektebeeld en deskundigheid in de omgang hiermee noodzakelijk is) en/of meer complexe activiteiten (er is bijvoorbeeld toezicht en sturing nodig op het psychisch of lichamelijk functioneren van de cliënt of de cliënt is leerbaar en er kan geoefend worden met het aanbrengen van structuur en/of uitvoeren van handelingen/vaardigheden).

    • b)

      Van de ondersteuner wordt methodisch handelen verwacht. Hij/zij kan doelgericht werken aan het behalen van een resultaat conform het ondersteuningsplan. Het te behalen resultaat kan zijn (gedeeltelijk) herstel, behoud of vertraging in mogelijke achteruitgang van de zelfredzaamheid.

  • 4.

    Groepsgerichte ondersteuning, categorie zwaar

    • a)

      Zware groepsgerichte ondersteuning wordt ingezet in de meest complexe situaties. Te denken valt hierbij aan de aanwezigheid van ernstige gedragsstoornissen, risicovolle instabiele ziektebeelden, multiprobleemsituaties.

    • b)

      Van de ondersteuner wordt methodisch handelen verwacht, aangepast aan de complexiteit van de ondersteuningsvraag. Hij/zij kan doelgericht werken aan het behalen van een resultaat conform het ondersteuningsplan. Het te behalen doel kan zijn: (gedeeltelijk)herstel, behoud of vertraging in mogelijke achteruitgang van de zelfredzaamheid.

       

Artikel 12- Vervoer naar en van groepsgerichte ondersteuning

  • 1.

    Indien een cliënt die gebruik maakt van groepsgerichte ondersteuning niet in staat is zichzelf te vervoeren kan een voorziening vervoer naar en van groepsgerichte ondersteuning worden toegekend.

  • 2.

    Zorgaanbieders die gecontracteerd zijn voor groepsgerichte ondersteuning dragen zorg voor het vervoer naar en van de groepsgerichte ondersteuning. De randvoorwaarden hiervoor zijn geregeld in de contracten met de zorgaanbieders van groepsgerichte ondersteuning.

     

Hoofdstuk 7. Respijtzorg - vervangende mantelzorg

Artikel 13- Respijtzorg – Kortdurend Verblijf

  • 1.

    Respijtzorg oftewel vervangende mantelzorg is een tijdelijke onderteuning van de mantelzorger of van de cliënt.

  • 2.

    Respijtzorg is vooral preventief bedoeld ter ontlasting of ter voorkoming van overbelasting van de mantelzorger.

  • 3.

    Respijtzorg (vervangende mantelzorg):

    • 1.

      is gericht op de mantelzorger op client;

    • 2.

      kan thuis of buitenshuis plaatsvinden

    • 3.

      kan verleend worden door professionals of door vrijwilligers.

  • 4.

    Vormen van dagbesteding zijn: dagopvang; logeeropvang of aanwezigheidszorg.

     

Hoofdstuk 8 Persoonsgebonden budget

Artikel 14- Kwaliteitseisen gesteld aan hulpmiddelen en aanpassingen ingekocht met een persoonsgebonden budget

De kwaliteitseisen gesteld aan met pgb ingekochte hulpmiddelen en aanpassingen, geleverd door een professionele organisatie, zijn gelijk aan de kwaliteitseisen die worden gesteld aan de gecontracteerde in natura leveranciers.

 

Artikel 15- Voorwaarden gesteld aan diensten ingekocht met een persoonsgebonden budget

  • 1.

    Wanneer een zorgaanbieder aan de volgende voorwaarden voldoet, wordt hij beschouwd als professional:

    • a)

      opleidingseisen, gelijk aan de eisen die worden gesteld aan de medewerkers van de gecontracteerde in natura zorgaanbieders;

    • b)

      kennis van en ervaring met het bieden van de ondersteuning die een client nodig heeft;

    • c)

      gebruik van een ondersteuningsplan of plan van aanpak;

    • d)

      een verklaring omtrent gedrag (art. 28 Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens);

    • e)

      toepassing van de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling).

  • 2.

    Indien een cliënt een pgb wenst in te zetten voor diensten van niet- professionele ondersteuners (bijvoorbeeld personen uit het sociaal netwerk) stelt het college hieraan de volgende voorwaarden:

    • a)

      De ondersteuning van de niet-professional overstijgt de algemeen gebruikelijke zorg en inzet voor elkaar.

    • b)

      De zorg aan de ontvanger van het pgb valt de niet-professionele ondersteuner niet te zwaar.

    • c)

      Er is geen druk op de ontvanger uitgeoefend bij de besluitvorming om de ondersteuning uit te laten voeren door de niet-professionele ondersteuner.

    • d)

      De ondersteuning door de niet-professional leidt naar het oordeel van het college aantoonbaar tot het geïndiceerde resultaat.

       

Artikel 16- Algemene verplichtingen persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget wordt uitsluitend gebruikt voor betaling van het geïndiceerde hulpmiddel, de geïndiceerde aanpassing van een hulpmiddel, de geïndiceerde woningaanpassing danwel de geïndiceerde dienst en de daarmee samenhangende kosten.

  • 2.

    Het hulpmiddel, aanpassing van een hulpmiddel, dan wel woningaanpassing, of de dienst die de cliënt inkoopt met het persoonsgebonden budget dient adequaat, veilig, cliëntgericht en kwalitatief verantwoord te zijn.

  • 3.

    De cliënt levert vóór verstrekking van het persoonsgebonden budget, maar na bepaling van de noodzaak voor een hulpmiddel dan wel aanpassing dan wel dienst, een budgetplan aan waarin omschreven staat:

    • a)

      de reden waarom een hulpmiddel, aanpassing of dienst in natura niet geschikt geacht wordt;

    • b)

      het soort hulpmiddel, de aanpassing of dienst die ingekocht gaat worden;

    • c)

      wie de ondersteuning gaat uitvoeren en/of waar het hulpmiddel dan wel aanpassing gekocht wordt;

    • d)

      welk resultaat met het hulpmiddel, de aanpassing of de dienst moet worden behaald en op welke wijze;

    • e)

      hoe de veiligheid, cliëntgerichtheid en doeltreffendheid van het hulpmiddel, de aanpassing of de dienst is gewaarborgd;

    • f)

      het tarief dat betaald moet worden aan de leverancier.

  • 4.

    Een persoonsgebonden budget dient door de cliënt binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

  • 5.

    De budgethouder is verplicht om gebruik te maken van de op zijn situatie van toepassing zijnde model Zorgovereenkomst van de Sociale Verzekeringsbank.

    • a)

      de Zorgovereenkomst SVB moet aan de gemeente worden aangeboden om deze zorginhoudelijk te laten toetsen

    • b)

      cliënt dient het college te informeren over de gewijzigde omstandigheden die aanleiding zijn voor een wijzigingsverzoek van de Zorgovereenkomst aan de SVB, zodat dit getoetst kan worden

    • c)

      het college toetst of het toegestaan kan worden dat de vertegenwoordiger van de budgethouder dezelfde (rechts)persoon mag zijn als de PGB-zorgverlener

    • d)

      in de Zorgovereenkomst SVB mag bij ”vergoeding” niet gekozen worden voor een vast maandbedrag.

    • e)

      de PGB-houder is gehouden de documenten aan te leveren die de gemeente in staat stelt om te beoordelen of de PGB-dienstverlener voldoet aan de (kwaliteits)criteria van de gemeente om aan de hand hiervan het PGB-tarief te kunnen vaststellen.

  • 6.

    Ondersteuningsplan PGB

    • 1.

      Aan de PGB-houder/PGB-vertegenwoordiger wordt bij de toekenning van de voorziening met PGB-bekostigingsvorm de verplichting opgelegd om binnnen zes weken na datum beschikking aan het college een door de zorgverlener ondertekend ondersteuningsplan te overleggen;

    • 2.

      Het ondersteuningsplan dient aan te sluiten op de indicatie afgegeven door het college en het budgetplan PGB.

    • 3.

      Het ondersteuningsplan dient inzicht te geven in de wijze waarop er gewerkt wordt aan de gestelde doelen uit de afgegeven indicatie door het college en hoe wordt voldaan aan de daarbij noodzakelijke kwaliteitscriteria.

    • 4.

      Voldoet de PGB-houder/PGB-vertegenwoordiger niet aan de in lid 6 onder a genoemde voorwaarde binnen de gestelde termijn trekt het college het besluit voor de indicatie met PGB-bekostigingsvorm in en biedt de cliënt de noodzakelijk geachte ondersteuning alsnog in de vorm van zorg in natura.

       

Artikel 17- Verantwoording persoonsgebonden budget

  • 1.

    De budgethouder levert een Zorgovereenkomst aan voor elke gewenste inhuur van een dienst, danwel een bewijsstuk en kwaliteitsbewijs voor de aanschaf van een hulpmiddel of woningaanpassing. Het college toetst deze stukken op inhoud.

  • 2.

    De sociale verzekeringsbank toetst in het kader van het wettelijk verplichte trekkingsrecht de door de budgethouder ingediende stukken op wettelijke en arbeidsrechtelijke aspecten en draagt zorg voor betaling van declaraties indien deze voldoen aan de genoemde toetsen.

     

Artikel 18- P eriode persoonsgebonden budget hulpmiddel, aanpassing van een hulpmiddel dan wel woningaanpassing

  • 1.

    De budgetperiode van het pgb voor een hulpmiddel, aanpassing van een hulpmiddel dan wel woningaanpassing komt overeen met de economische afschrijvingstermijn voor dit hulpmiddel/deze woningaanpassing.

  • 2.

    Na afloop van de budgetperiode beoordeelt het college of het hulpmiddel dan wel de aanpassing vervangen dan wel opgeknapt wordt.

     

Artikel 19- PGB beschermd wonen

  • 1.

    De leveringsvorm pgb voor beschermd wonen is in beginsel alleen mogelijk indien sprake is van een kleinschalige woonvorm (de accommodatie) die bestaat uit minimaal 3 en maximaal 26 bewoners en waarbij aan de volgende cumulatieve eisen wordt voldaan:

    • a)

      De bewoners staan bij de gemeente ingeschreven op één adres, op aaneengesloten adressen of adressen die dichtbij elkaar liggen (binnen een straal van 100 meter) waar het beschermd wonen wordt geboden.

    • b)

      De bewoners hebben in de accommodatie een gemeenschappelijke ruimte voor gezamenlijke activiteiten.

  • 2.

    Verblijf bij ouders of wettelijke vertegenwoordigers valt niet onder een kleinschalige woonvorm.

     

Hoofdstuk 9. Eigen bijdragen

Artikel 20- Voor welke voorziening geldt een eigen bijdrage?

Voor elke maatwerkvoorziening in de Wmo geldt een eigen bijdrage: arrangementen van begeleiding en hulp bij het huishouden, beschermd wonen, woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen met uitzondering van:

  • -

    rolstoelen

  • -

    overige hulpmiddelen voor jeugdigen tot 18 jaar, niet zijnde woningaanpassingen.

  • -

    sportvoorzieningen

  • -

    bezoekbaar/logeerbaar maken van een woning

  • -

    tijdelijke huisvesting

  • -

    huurderving

  • -

    het verwijderen van een woonvoorziening

  • -

    Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV)

     

Artikel 21- Berekening eigen bijdrage

  • 1.

    De eigen bedragen per vier weken, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de eigen bijdragen zijn gelijk aan die genoemd in artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt het percentage genoemd in artikel 3.8 eerste lid van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 verlaagd naar 5%.

  • 3.

    De eigen bijdrage, zoals opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, bedraagt bij de lage inkomens maximaal € 17,50 en bij gehuwden onder de AOW leeftijd € 0,-. In Veenendaal geldt voor alle lage inkomens een bijdrage van € 0,- per periode van vier weken, waarbij de volgende inkomensgrenzen gelden:

    • -

      Ongehuwd persoon, die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt:

    • -

      Ongehuwd persoon, die de pensioengerechtigde leeftijd wel heeft bereikt: € 17.033,-

    • -

      Gehuwde personen, van wie een of beiden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt: € 35.000,-

    • -

      Gehuwde personen, die beiden de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt:

  • 4.

    Voor beschermd wonen geldt de bijdrage zoals benoemd in paragraaf 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

     

Hoofdstuk 10. Mantelzorgwaardering

Artikel 22- Mantelzorgwaardering

Het college belegt de ondersteuning van mantelzorgers en de daarmee samenhangende waardering integraal bij een aanbieder als algemene voorziening. De jaarlijkse waardering van mantelzorgers krijgt invulling conform de wettelijke vereisten.

Met de aanbieder wordt afgestemd hoe de waardering wordt vormgegeven. Deze afspraken worden vervat in jaarlijkse prestatieafspraken. De criteria waaronder een mantelzorger in aanmerking komt voor de waardering wordt in die jaarafspraken beschreven.

 

Hoofdstuk 11. Inkomensondersteunende maatregelen

Artikel 23- Compensatie meerkosten chronisch zieken en gehandicapten

De regeling compensatie meerkosten chronisch zieken en gehandicapten wordt heringevoerd en de bijdrage wordt vastgesteld op € 200,00 per persoon per kalenderjaar.

 

Hoofdstuk 12. Intrekking beschikking en terugvordering

Artikel 24. Terugvordering van de geldwaarde op de aanbieder

Het college maakt gebruik van de in de Zorgovereenkomst SVB opgenomen derdenbeding, wanneer sprake is van toerekenbaar tekortschieten van de pgb-zorgaanbieder, ook als de budgethouder niets te verwijten valt.

 

Artikel 25. Schenking, vergoeding en verrekening bij niet gebruik van een voorziening door cliënt 

Indien een cliënt met een pgb een voorziening in eigendom heeft, en hij de voorziening niet meer gebruikt, treedt het college in overleg over de verrekening van de restwaarde.

 

Artikel 26. Terugvordering persoonsgebonden budget bij tweedehands voorziening

  • 1.

    Indien een cliënt een pgb ontvangt en met de middelen uit dit budget een tweedehands voorziening wil aanschaffen, dient hij dit bij zijn aanvraag kenbaar te maken.

  • 2.

    Indien de cliënt een pgb ontvangt voor een nieuwe voorziening en met de middelen uit dit budget een tweedehands voorziening heeft aangeschaft zonder dit aan de gemeente kenbaar te hebben gemaakt, vordert de gemeente het verschil terug tussen het ontvangen pgb en de feitelijke kosten van de tweedehands voorziening.

 

Hoofdstuk 13. Bestrijding Misbruik of oneigenlijk gebruik 

Artikel 27. Het college doet periodiek onderzoek

  • 1.

    naar het rechtmatig besteden van geld en het rechtmatig gebruik van voorzieningen;

  • 2.

    naar de doelmatigheid van de verstrekte voorzieningen.

 

Hoofdstuk 14. Overige bepalingen

Artikel 28- Afbakening met de Wet Langdurige Zorg

Indien een cliënt recht heeft op een voorziening vanuit de wet langdurige zorg (Wlz) kunnen, indien nodig, aanvullende ondersteuningsvormen vanuit de Wmo worden geboden.

 

Artikel 29- Afbakening met de zorgverzekeringswet

Indien een cliënt recht heeft op een voorziening vanuit de zorgverzekeringswet (zvw),wordt dat gezien als voorliggend op de Wmo. Indien nodig kunnen aanvullende, andere, ondersteuningsvormen vanuit de Wmo worden geboden.

 

Artikel 30- Uitzonderingsclausule

Het college kan besluiten in voorkomende gevallen af te wijken van het bepaalde in de nadere regels, indien het college dat noodzakelijk acht en indien dit ten gunste gebeurt van de cliënt.

 

Artikel 31- Overgangsrecht

Indien een cliënt op het moment van inwerkingtreding van deze nieuwe nadere regels een pgb beschikking heeft die al in werking is getreden, dan gelden de nieuwe regels op het moment dat er sprake is van een herindicatie.

 

Artikel 32- Inwerkingtreding

Dit Besluit treedt in werking op het moment van publicatie, direct na vaststelling door het college, na vaststelling van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Veenendaal en werkt terug tot 1 januari 2018.

 

Artikel 33- Intrekking

Per 1 januari 2018 wordt het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2015 ingetrokken.

 

Artikel 34- Citeertitel

Dit Besluit wordt aangehaald als Besluit nadere regels Maatschappelijke Ondersteuning Veenendaal.

 

Artikelsgewijze toelichting bij Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning Veenendaal

Toelichting bij Hoofdstuk 2. Algemene voorziening schoonmaakondersteuning  

De algemene voorziening schoonmaakondersteuning is in principe bedoeld voor cliënten die niet zelfstandig hun huis kunnen schoonhouden (inclusief de was) maar wel voldoende regievermogen hebben (zelf of bijvoorbeeld door een partner of mantelzorger). Regie over het huishouden wordt daarbij gezien als de mogelijkheid om de hulp aan te sturen. Als een cliënt die mogelijkheid niet heeft (bijvoorbeeld als gevolg van een psychiatrische aandoening of verstandelijke beperking) en ook niemand heeft die die regiefunctie kan overnemen, dan wordt de algemene voorziening schoonmaakondersteuning niet gezien als een geschikte voorziening. Deze cliënten kunnen mogelijk een beroep doen op individuele ondersteuning zoals omschreven in hoofdstuk begeleiding.

Voor cliënten die om verschillende redenen geen gebruik kunnen maken van de algemene voorziening schoonmaakondersteuning (bijvoorbeeld vanwege financiële redenen), bestaat de mogelijkheid om zich te melden voor een individuele maatwerkvoorziening. Er bestaat onder voorwaarden recht op een financiële tegemoetkoming via de declaratieregeling schoonmaakondersteuning. Deze vergoeding kan men aanvragen bij het Bureau minimaregelingen.  

Artikel 2- Procedure algemene voorziening schoonmaakondersteuning

Als een cliënt gebruik wenst te maken van de algemene voorziening schoonmaakondersteuning, dan kan hij zich wenden tot één van de gecontracteerde zorgaanbieders. Als een cliënt zich meldt bij het Wmo-loket en als het regieprobleem zoals hierboven benoemd niet aanwezig is, zal hij of zij in eerste instantie verwezen worden naar de gecontracteerde zorgaanbieders. Als er wel regieproblemen zijn of andere problemen waardoor men verwacht geen gebruik van de algemene voorziening te kunnen maken, zal een gesprek met een van de Wmo-consulenten ingepland worden om te bezien of er een noodzaak bestaat voor individuele ondersteuning.

De gecontracteerde zorgaanbieder gaat met de cliënt die zich meldt in gesprek en beoordeelt of er sprake is van beperkingen bij het doen van het huishouden, met andere woorden die toetst of de cliënt behoort tot de Wmo-doelgroep. Daarbij kijkt de zorgaanbieder naar de hele gezinssituatie.

 

Toelichting bij Hoofdstuk 3. Woonvoorzieningen  

Artikel 3- Woonvoorziening als maatwerkvoorziening

Het hoofdverblijf is de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de betrokkene zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de basisregistratie personen (BRP) staat ingeschreven. Als de cliënt een briefadres heeft betreft het hoofdverblijf het feitelijke adres. Uitgangspunt is de inschrijving in de basisregistratie personen.

 

Een persoon met een beperking kan voor een woonvoorziening in aanmerking komen als een algemene/voorliggende voorziening geen oplossing kan bieden, verhuizing naar een aangepaste of makkelijker aan te passen woning niet te realiseren of niet de goedkoopst compenserende oplossing is. De belanghebbende dient afhankelijk te zijn van de voorziening voor het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen.

 

Voor het wel of niet verstrekken van een maatwerkvoorziening wordt rekening gehouden met de voorzienbaarheid. Er wordt bijvoorbeeld geen maatwerkvoorziening gegeven als de noodzaak om te verhuizen te voorzien was door de cliënt.

 

Voorzienbaarheid is een moeilijk begrip waar zorgvuldig mee omgegaan moet worden. Van belang is wanneer en wat de cliënt had kunnen weten. Als een cliënt een aantal jaar geleden een bad heeft laten plaatsen en in de jaren daarna gezondheidsklachten heeft ontwikkeld, kan gesteld worden dat de problemen niet te voorzien waren. Echter is het wel mogelijk dat op het moment dat de gezondheidsklachten ontstonden, er van een cliënt verwacht kan worden dat hij had kunnen voorzien dat er problemen met de woning zouden ontstaan. In dat geval kan van een cliënt verwacht worden dat hij nagedacht zou hebben over bijvoorbeeld verhuizen.

 

 Artikel 4- Vormen van een woonvoorziening

Lid 1 en 2. (Niet) bouwkundige woonvoorzieningen

Of de aanvrager in aanmerking komt voor een losse (roerende) of vaste (onroerende) woonvoorziening, hangt mede af van de bouwkundige situatie, van de belemmeringen bij het wonen en prognoses omtrent de te verwachten gebruiksduur, hetgeen uit het integraal advies moet blijken. Ook factoren als urgentie en de medische prognose worden meegewogen bij het te nemen besluit. Dergelijke voorzieningen worden in principe in bruikleen verstrekt, tenzij dit in een specifiek geval niet mogelijk blijkt. In dat geval wordt de voorziening in eigendom verstrekt.

 

Lid 3. Bezoekbaar/logeerbaar maken van een woning

Het bezoekbaar/logeerbaar maken van een woning wordt alleen dan overwogen als er sprake is van een noodzaak vanuit de behoefte om belangrijke sociale contacten, zoals die met directe familie, te kunnen onderhouden. Met andere woorden, zonder het bezoekbaar/logeerbaar maken van een woning wordt de cliënt ernstig beperkt in zijn sociale contacten. Een voorbeeld van een situatie wanneer dit van toepassing kan zijn betreft het kunnen bezoeken van ouders vanuit een Wlz-instelling. Bezoekbaar/logeerbaar maken betekent dat een toilet en een woonkamer bereikt en gebruikt kunnen worden en beperkt zich uitsluitend daartoe. Het is niet mogelijk om voor cliënt meerdere woningen bezoekbaar/logeerbaar te maken via deze regeling. 

 

Lid 4. Verhuizen

De cliënt kan in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding als op (medisch) advies verhuisd wordt naar een aangepaste of een makkelijker aan te passen woning. De gemeente van waaruit de belanghebbende verhuist, verstrekt het pgb voor de verhuiskosten. Voor verhuizingen naar Wlz-instellingen of andere zorginstellingen wordt geen vergoeding verstrekt, evenmin voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning.

 

Voor verhuizing is het noodzakelijk dat op het moment van de beslissing een aangepaste of gemakkelijk aan te passen woning binnen de gemeente beschikbaar is of dat binnen een redelijke termijn een dergelijke woning beschikbaar zal komen. Van de persoon met een beperking wordt verwacht dat hij/zij actief op zoek gaat naar een andere woning en de ondernomen activiteiten schriftelijk bijhoudt, zo mogelijk in de vorm van kopieën van de correspondentie.

 

Vergelijking aanpassingskosten huidige woning versus nieuwe woonruimte.

Het college maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:

- de kosten van het verhuizen;

- de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning;

- kosten van het eventueel vrijmaken van de woning;

- een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving.

 

Toelichting bij Hoofdstuk 4. Vervoer  

Artikel 6- Vervoersvoorziening als maatwerkvoorziening 

Een vraagafhankelijke vervoersvoorziening is een maatwerkvoorziening ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen (ongeveer 25 km in een straal rondom de woning). Middels regionale aanbesteding wordt het vraagafhankelijk vervoer ingekocht dat dient te voorzien in de noodzakelijke vervoersbehoefte. Om gebruik te kunnen maken van het vraagafhankelijk vervoer ontvangen deze cliënten een kortingspas Collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV). Een uitzondering is als er sprake is van een (dreigend) sociaal isolement. In dat geval moet de gemeente ook overwegen of er een noodzaak bestaat voor een maatwerkvoorziening voor vervoer buiten de regio, of de gemeente moet zorgdragen voor aansluiting op het bovenregionaal vervoer. Hierbij valt de te denken aan het vervoer met de trein waarbij er begeleiding vanuit de NS geboden wordt. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om gebruik te maken van Valys (buitenregionaal aangepast vervoer).

 

Uitgangspunt is dat een persoon met beperkingen in staat gesteld wordt deel te nemen aan het maatschappelijke verkeer. Daarbij wordt uitgegaan van het 'normale leven van alledag'. Bij de beoordeling van het verzoek zijn de volgende factoren van belang:

  • -

    de wijze waarop de inwoner zich gedurende de periode van ziekte of gebrek heeft ge­red voordat het verzoek is ingediend;

  • -

    in hoeverre de inwoner behoefte heeft aan sociale contacten;

  • -

    het uitgangspunt dat een inwoner met beperkingen vergelijkbare vervoersmogelijkheden heeft als een inwoner zonder beperkingen;

  • -

    de vervoersbehoefte van de inwoner binnen en buiten de regio.

 

Bij het bestaan van vervoersondersteuningsvragen zal altijd eerst gekeken worden of algemene voorzieningen daarvoor een snelle en eenvoudige oplossing kunnen bieden. Bij algemene voorzieningen kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een vrijwilliger die met iemand op pad gaat of de 55plus bus. Als een algemene voorziening niet geschikt of beschikbaar is, wordt gekeken of collectief vraagafhankelijk vervoer of een andere maatwerkvoorziening de ondersteuningsvraag kan oplossen. Ook combinaties van vervoersvoorzieningen zijn mogelijk.

Bij het bepalen van de noodzaak voor het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer wordt meegenomen welke specifieke eisen/behoeftes de cliënt heeft ten aanzien van het collectief vraagafhankelijk vervoer. Te denken valt aan het meenemen van een sociale dan wel medische begeleider, beenruimte, het meenemen van voorzieningen of bijvoorbeeld een hulphond. Wanneer er sprake is van een combinatie van de maatwerkvoorzieningen CVV en scootmobiel, worden de toegekende kilometers CVV gehalveerd (1.250 kilometers per jaar).

De cliënt maakt van het toegekend collectief vraagafhankelijke vervoer middels een kortingspas gebruik. Daarmee is de cliënt voor een rit een tarief verschuldigd dat is gebaseerd op maximaal de prijs die in het reguliere ov (openbaar vervoer) wordt gehanteerd. De belanghebbende betaalt de aanschafkosten van de kortingspas, die maximaal gelijk is aan de kosten van de OV-chipkaart.

Lid 2. Overige vervoersvoorzieningen

Om voor een maatwerkvoorziening voor de korte afstand in aanmerking te komen moeten allereerst de beperkingen en de vervoersbehoefte en de vervoersnoodzaak in kaart worden gebracht. Daarna wordt beoordeeld of algemeen gebruikelijke voorzieningen, zoals een brommer of fiets met hulpmotor de beperkingen in het vervoer kunnen oplossen. Zo ja, dan zijn deze voorzieningen voorliggend op de Wmo. Zo nee, dan is er mogelijk sprake van de noodzaak voor een maatwerkvoorziening. Mogelijke oplossingsrichtingen in het kader van de Wmo zijn een scootmobiel of een driewielfiets.

Artikel 6.1- Criteria Collectief vraagafhankelijk vervoer

De noodzakelijke medische begeleider reist kosteloos met cliënt mee. Een bestemminsbegeleider, reist op de kortingspas van cliënt waarmee die samen reist en betaalt daarmee hetzelfde bedrag als cliënt. Een persoon, niet zijnde de medische begeleider dan wel de bestemmingsbegeleider, die samen met cliënt reist, betaalt het volledige tarief dat geldt voor het collectief vraagafhankelijke vervoer.

 

Toelichting bij Hoofdstuk 5. Rolstoelvoorzieningen  

Artikel 7- Rolstoelvoorziening als maatwerkvoorziening

Een rolstoel is een voorziening om het bestaande verplaatsingsprobleem in en om de woning te verminderen of op te heffen. Verplaatsen is vervoer over kleine afstanden, van enkele tientallen tot maximaal enkele honderden meters.

Als een cliënt verzoekt om een rolstoel voor incidenteel gebruik, wordt beoordeeld of er sprake is van noodzaak tot gebruik in het kader van activiteiten van alledag. Er hoeft voor een rolstoel voor incidenteel gebruik geen sprake te zijn van dagelijkse noodzaak tot zittend verplaatsen.

Artikel 8- Sportvoorzieningen

Sportvoorziening is een bovenwettelijke voorziening.

Het betreft een pgb voor de kosten van aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel dan wel een specifieke individuele voorziening voor aangepast sporten. Hierbij geldt dat de voorziening aangepast moet zijn op de belanghebbende. Het kan derhalve geen voorziening betreffen voor gezamenlijk gebruik of een voorziening die ook een niet-gehandicapte zou hebben aangeschaft voor sportbeoefening.

 

In de gesprekken die consulenten voeren over een sportvoorziening moet nagegaan worden in hoeverre bij een gehandicaptensportvereniging de mogelijkheid geschapen kan worden een sportrolstoel te lenen. Dit kan nuttig zijn om uit te proberen of een bepaalde sport wel bij iemand past. Zo wordt voorkomen dat een aangeschafte sportrolstoel uiteindelijk niet of nauwelijks gebruikt wordt. Een lidmaatschap bij een sportvereniging is voldoende om voor een sportvoorziening in aanmerking te komen.

 

Er zijn bij veel cliënten meerdere mogelijkheden om te kunnen participeren. Samen met de cliënt wordt afgewogen welke participatiemogelijkheden er zijn, het beste aansluit bij de belevingswereld van de cliënt en kan daaruit de beste en goedkoopste worden gekozen.

 

Toelichting bij Hoofdstuk 6. Begeleiding  

Artikel 9- Vormen van begeleiding 

Professionele vormen van begeleiding (hierna ondersteuning genoemd) kunnen individueel of in groepsverband worden verstrekt. Cliënten kunnen ook gebruik maken van niet-professionele ondersteuning. Voor een goede afweging in welke situaties ondersteuning van een cliënt door een niet-professional kan worden beschouwd als voorliggend of wanneer ondersteuning in de vorm van een algemene voorziening of maatwerkvoorziening[1] nodig is, wordt de belastbaarheid van de mantelzorger beoordeeld. Bij (dreigende) overbelasting is inzet van een ondersteunende voorziening gewenst.

[1]Indien er voor de problematiek van cliënt aanspraak bestaat op een voorziening op grond van een andere wet is er geen aanspraak op de Wmo mogelijk. Wmo is immers een vangnetregeling. Het uitgangspunt is dan namelijk dat de cliënt op eigen kracht het probleem op kan lossen, namelijk door zijn aanspraak op grond van de andere regeling tot gelding te brengen.

 

Artikel 10- Individuele ondersteuning

Lid 1. Individuele ondersteuning

De individuele ondersteuning kan plaatsvinden in de vorm van de volgende activiteiten:

  • -

    het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het uitvoeren van regie;

  • -

    het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen;

  • -

    het bieden van toezicht;

  • -

    oefenen met het aanbrengen van structuur, c.q. het uitvoeren van regie;

  • -

    oefenen met het uitvoeren van handelingen en in de praktijk brengen van vaardigheden. 

    De 5% persoonlijke verzorging die uit de AWBZ is overgekomen naar gemeenten, noemen wij geen ‘persoonlijke verzorging’ maar laten wij vallen onder de ‘individuele ondersteuning’ en is vervat in de te behalen doelen binnen het ondersteuningsgebied zelfzorg.

    Ondersteuningsgebieden

    Doel

    Huishouden

    • -

      De cliënt woont in een schoon huis

    • -

      De cliënt beschikt over voedsel en goederen die voorzien in de primaire levensbehoeften

    • -

      De cliënt beschikt over schone en draagbare kleding

    • -

      De cliënt biedt de dagelijkse gebruikelijke zorg aan kinderen

    • -

      De cliënt kan zelf (een deel van) de huishoudelijke werkzaamheden verrichten

    • -

      Het huishouden van de cliënt is gestructureerd

    • -

      De cliënt kan zelf structuur aanbrengen en regie voeren op (delen van) het gebied van huishouden

    • -

      Overig (bestemd voor resultaten in bijzondere incidentele situaties)

    Zelfzorg

    Met betrekking tot fysiek functioneren:

    • -

      Persoonlijke hygiëne van de cliënt is op orde

    • -

      De cliënt draagt schone en passende kleding

    • -

      De cliënt neemt op tijd zijn medicatie in

    • -

      De cliënt heeft een gezond voedingspatroon

    • -

      De cliënt maakt op tijd gebruik van de gezondheidszorg

    • -

      De cliënt gaat op een verantwoorde manier om met alcohol en drugs

    • -

      De cliënt kan zich zelf (gedeeltelijk) verzorgen

    • -

      Overig (bestemd voor resultaten in bijzondere incidentele situaties)

      Met betrekking tot psychisch functioneren:

    • -

      De cliënt kan zo goed mogelijk omgaan met zijn beperkingen

    • -

      De cliënt heeft voldoende zelfvertrouwen (empowerment; stimuleren van eigen mogelijkheden)

    • -

      De cliënt kan zo goed mogelijk omgaan met zijn emoties

    • -

      De cliënt kan invulling geven aan zijn dagelijkse leven conform eigen levensbeschouwing

    • -

      Overige (bestemd voor resultaten in bijzondere incidentele situaties)

    Relatiemanagement

    • -

      De cliënt heeft een sociaal netwerk met daarbinnen contacten met familie en/of vrienden en/of buren en/of vrijwilligers

    • -

      De communicatie tussen de cliënt en sociaal netwerk is regelmatig en adequaat

    • -

      Het sociaal netwerk weet hoe ze met de cliënt moet omgaan.

    • -

      De cliënt kan zelf (gedeeltelijk) zijn contacten onderhouden en zijn sociale netwerk in stand houden

    • -

      De cliënt heeft de noodzakelijke routinematige contacten die bij het leven horen (buiten het sociale netwerk)

    • -

      De cliënt kan zelf (gedeeltelijk) omgaan met noodzakelijke routinematige contacten buiten het sociale netwerk

    • -

      De cliënt neemt deel aan school, werk of een andere zinvolle dagbesteding

    • -

      De cliënt kan zelfstandig (gedeeltelijk) deelnemen aan school, werk of andere zinvolle dagbesteding

    • -

      De cliënt kan een intieme relatie onderhouden

    • -

      De cliënt kan op een verantwoorde manier omgaan met seksuele gevoelens en/of contacten

    • -

      De cliënt heeft een gevoel van veiligheid met betrekking tot de contacten die hij in zijn dagelijkse leven ervaart

    • -

      Overig (bestemd voor resultaten in bijzondere incidentele situaties

    Post/administratie/financiën

    • -

      De cliënt verkeert in een zodanige financiële situatie dat deze gezond is te noemen of acceptabel (= in een traject van schuldhulpverlening)

    • -

      De cliënt kan omgaan met geld (kan bij cliënten die een financieel zaakwaarnemer hebben neerkomen op beheer van huishoudgeld of zakgeld)

    • -

      De cliënt kan zijn post lezen en, zo nodig, beantwoorden

    • -

      De cliënt heeft zijn administratie op orde

    • -

      De cliënt kan aan zijn financiële verplichtingen voldoen

    • -

      De cliënt kan gebruik maken van de financiële regelingen die voor hem gelden

    • -

      De cliënt kan zelf (gedeeltelijk) zijn post, administratie en financiën beheren

    • -

      Overig (bestemd voor resultaten in bijzondere incidentele situaties

    Uitgebreide ondersteunings-vraaganalyse

    • -

      Vertrouwensrelatie met de cliënt is tot stand gebracht

    • -

      Ondersteuningsvraag is helder uitgewerkt

    • -

      Het aanwezig sociale netwerk (incl. potentiële ondersteuningsmogelijkheden) is in kaart gebracht

    • -

      Te behalen resultaten zijn geformuleerd

Lid 2. Lichte ondersteuning 

Lichte ondersteuning betreft het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het uitvoeren van regie en/of het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen.

Lichte ondersteuning is mogelijk voor verschillende ondersteuningsgebieden waaronder ondersteuning bij de ondersteuningsgebieden huishouden, zelfzorg, post/administratie/financiën en bij het onderhouden van sociale contacten. Bij de vaststelling van de indicatie maakt het college gebruik van de richtlijn van het CIZ "Indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden, Versie 1.0", als in de bijlage van de toelichting opgenomen. Aanvullend op dit protocol bij artikel 2.4 zal bij de indicatie van de mate van de bijdrage van kinderen tussen 5 en 12 jaar in het gezinshuishouden, als in alle situaties, passend moeten zijn bij de ontwikkeling van het kind in relatie tot het gezin.

De volgende kenmerken zijn van toepassing:

  • -

    alleen activiteiten

  • -

    niet gericht op aanleren van vaardigheden, het gaat om

  • -

    sterke signaleringsfunctie en melding van bijzonderheden in de zorgbehoefte, belasting van de mantelzorger en knelpunten op gebied van zorgverlening;

  • -

    de cliënt functioneert al aantal jaren (minimaal 2) stabiel en de verwachting is dat dit voortzet. Of als de cliënt niet stabiel functioneert, wordt de problematiek door het bieden van een combinatie van lichte ondersteuning met middenzware of zware ondersteuning voldoende ondervangen;

  • -

    er geen sprake is van moeilijk verstaanbaar gedrag of sterke beïnvloedbaarheid waardoor gedragsverandering kan ontstaan. Of er is wel sprake van moeilijk verstaanbaar gedrag of sterke beïnvloedbaarheid maar deze wordt door een combinatie van lichte en middenzware dan wel zware ondersteuning ondervangen;

  • -

    de cliënt staat open voor aansturing, weinig weerstand. Of weerstand kan voldoende weerlegd worden door een combinatie van lichte en middenzware dan wel zware ondersteuning;

  • -

    geen specifieke deskundigheid ziektebeeld vereist, omgang met handicap of ziektebeeld stelt geen specifieke eisen. Of de specifieke eisen die de beperking of het ziektebeeld stellen kunnen voldoende worden ondervangen door een combinatie van lichte en middenzware dan wel zware ondersteuning;

  • -

    de ondersteuning is planbaar. De cliënt kan wachten op afspraak, er is geen acute zorg nodig.

  • -

    gericht op overnemen regie huishouden: te denken valt aan: wanneer moet er wat gebeuren, lichte aansturing in huishoudelijke taken, bestellen van boodschappen en organiseren van maaltijdvoorziening, verzorgen van materialen, aanbrengen van structuur in het huishouden en behouden van overzicht, planning in de week, aansturen in initiatief, bewaken van hygiëne;

  • -

    gericht op ondersteunen zelfzorg: te denken valt aan: aansturen in persoonlijke hygiëne; aangeven kleding in de was, wassen/douchen maar de cliënt voert het zelfstandig uit, aansturen in gezond voedingspatroon, week-menu opzetten;

  • -

    gericht op relatiemanagement: te denken valt aan: hulp bij maken van afspraken met bestaande sociale contacten, eenvoudige hulp bij onderhouden sociale contacten zoals een kaartje sturen, verjaardag plannen, hulp bij vragen naar bestaande ondersteuning zoals regelen vervoer;

  • -

    gericht op post/administratie/financiën: te denken valt aan: hulp bij post lezen, begrijpen en beantwoorden, opruimen, ordenen, sorteren;

  • -

    begeleider kan eventueel terug vallen op een eindverantwoordelijke.

 

Lid 3. Middenzware ondersteuning 

Bij middenzware ondersteuning wordt van de ondersteuner methodisch handelen verwacht: hij/zij kan doelgericht werken aan het behalen van een doel conform ondersteuningsplan. Het te behalen doel kan zijn (gedeeltelijk) herstel, behoud of vertraging in mogelijke achteruitgang van de zelfredzaamheid.

  • -

    Alle activiteiten, a), b), c), d), e), zijn mogelijk:

    • a)

      het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het uitvoeren van regie;

    • b)

      het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen;

    • c)

      het bieden van toezicht;

    • d)

      oefenen met het aanbrengen van structuur, c.q. het uitvoeren van regie;

    • e)

      oefenen met het uitvoeren van handelingen en in de praktijk brengen van vaardigheden.

  • -

    Signaleringsfunctie moet geboden kunnen worden op ziektebeelden, handicap en gedrag en conform (medisch, gedragsmatig) adequaat handelen.

  • -

    Specifieke deskundigheid is noodzakelijk in zowel ziektebeeld/handicap, signalering en omgang met gedrag.

  • -

    Er kan sprake zijn van gedragsstoornissen en instabiele ziektebeelden, maar deze zijn volgens zorgplan verantwoord te begeleiden. Er worden geen escalaties in gedrag en/of ziektebeeld verwacht die een onverantwoord risico naar de cliënt en/of zijn omgeving vormen.

  • -

    De afgelopen twee jaar is er geen sprake geweest van acute opname of ernstig medisch ingrijpen, ernstige overlast in de buurt, in aanraking met justitie en/of destructief gedrag.

  • -

    Begeleider kan eventueel terugvallen op een eindverantwoordelijke.

 

Lid 4. Zware ondersteuning 

Zware ondersteuning wordt ingezet in de meest complexe situaties. Te denken valt hierbij aan:

  • -

    de aanwezigheid van ernstige gedragsstoornissen, risicovolle instabiele ziektebeelden, multi-probleemsituaties;

  • -

    er de laatste twee jaar sprake is geweest van acute opname of ernstig medisch ingrijpen, ernstige overlast in de buurt, in aanraking met justitie en/of destructief/agressief risicovol gedrag;

  • -

    ondanks dat bovenstaande de afgelopen twee jaar niet noodzakelijk is geweest het risico hierop in ernstige mate, aantoonbaar aanwezig is. Dat wil zeggen dat de signalen inzichtelijk zijn.

  • -

    De hulpverlening is complex omdat er sprake is van meerdere probleemgebieden binnen 1 systeem welke een multi-disciplinaire aanpak vergt met een regisseur en afstemming van zorg.

 

Combineren

In de praktijk blijkt dat veel ondersteuningsvragen zich het beste laten vertalen naar combinaties van lichte, middenzware en zware ondersteuning. Zo kan het voorkomen dat een cliënt in relatiemanagement grote gedragsproblemen laat zien waar middenzware of zware ondersteuning voor nodig is terwijl bij het huishouden, de administratie en de zelfzorg lichte ondersteuning toegepast kan worden. Door slimme combinaties kan een aanbod op maat geregeld worden bijvoorbeeld een cliënt die elke week ondersteuning nodig heeft, maar voldoende heeft aan elke week lichte ondersteuning en éénmaal per maand zware ondersteuning.

Artikel 11- Groepsgerichte Ondersteuning

De indeling van groepsgerichte ondersteuning wordt aangegeven in het onderstaande schema:

Dagbesteding

Dagopvang

Licht

Licht

Midden

Midden

Zwaar

Zwaar

 

De verdeling tussen licht, midden en zwaar is vrijwel identiek met de verdeling bij ondersteuning individueel. Er ontstaan op deze wijze 6 vormen van groepsondersteuning. De dagbestedingsvormen zijn gericht op activeren en kunnen een belangrijke schakel zijn richting (betaalde) arbeid. De mate van zwaarte wordt bij deze groepsondersteuningsvorm bepaald door de mogelijkheden van de cliënt om te leren, dan wel door de mate van complexiteit van de aandoening en beperkingen en eventueel bijbehorende gedragsproblemen.

De dagopvangsvormen zijn meer gericht op onderhoud van activiteiten en het bieden van een zinvolle daginvulling. De mate van zwaarte wordt in deze ondersteuningsvorm bepaald door de complexiteit van de aandoening en beperkingen en eventueel bijbehorende gedragsproblemen.

De consulent bepaalt in overleg met de cliënt en betrokkenen welke vorm van groepsondersteuning het beste past.

 

Combineren

Groepsondersteuningen zijn onderling niet te combineren. Wel kan op den duur de keuze veranderen van de ene vorm van groepsondersteuning naar de andere. Het combineren van individuele ondersteuning en groepsondersteuning is wel mogelijk. Anders dan bij de AWBZ wordt groepsondersteuning niet als voorliggend gezien op individuele ondersteuning. Wel zal door de Wmo- consulent bekeken worden of nodige individuele ondersteuning binnen de groepsondersteuning gegeven kan worden.

Artikel 12- Vervoer naar en van groepsgerichte ondersteuning

  • -

    Afhankelijk van de beperking van de cliënt zal vervoer naar en van de groepsgerichte ondersteuning georganiseerd moeten worden. Inschrijvers op zowel onderdeel 1 (dagbesteding) als 2 (dagopvang) dragen zelf zorg voor dit vervoer, in eigen beheer, dan wel georganiseerd door derden.

  • -

    Voor dit vervoer hanteren we een tarief voor mensen die rolstoelafhankelijk zijn en een tarief voor mensen die niet-rolstoelafhankelijk zijn, conform de contracten met aanbieders.

  • -

    Het vervoer zal aangepast moeten zijn aan de beperking van de cliënt.

  • -

    Als de vraag van de cliënt dat noodzakelijk maakt, wordt cliënt thuis opgehaald en tot in het activiteitencentrum gebracht. En in het activiteitencentrum opgehaald en tot in huis gebracht.

  • -

    Het vervoer wordt zo georganiseerd dat overstappen niet noodzakelijk is, dan wel tot een minimum beperkt blijft, en de wachttijd voor een cliënt beperkt blijft tot maximaal 10 minuten na het afgesproken tijdstip.

  • -

    Tijdens het vervoer kan adequaat worden gereageerd op voorkomende omstandigheden.

  • -

    De vervoerder handelt conform de Code Veilig Vervoer Rolstoelinzittenden.

  • -

    Daarnaast zijn eisen aan het vervoer opgenomen in het Handboek Professioneel aanbesteden Regiotaxi en Wmo-vervoer (https://www.pianoo.nl/sites/default/files/documents/documents/handboekprofessioneelaanbestedenregiotaxienwmovervoer2013.pdf).

 

Toelichting bij hoofdstuk 7. Respijtzorg (vervangende mantelzorg)  

Artikel 13- Respijtzorg  (vervangende mantelzorg)

Respijtzorg is een vorm van Mantelzorgondersteuning. Dit is een verzamelterm voor alle voorzieningen en diensten die de draagkracht van mantelzorgers vergroten en/of de draaglast verminderen. In situaties waarin de huisgenoot, partner, ouder, externe mantelzorger die de dagelijkse zorg biedt, daartoe niet in staat is wegens (dreigende) overbelasting bestaat er een mogelijkheid om respijtzorg in te zetten.

De Wmo-consulent gaat met de cliënt en/of mantelzorger die de zorg verleent in gesprek en bekijkt de mogelijkheden om de overbelasting op te heffen bijvoorbeeld door een betere verdeling van de zorg in het eigen netwerk of door inzet van voorliggende voorzieningen. Als dit onvoldoende oplossing biedt, kan een indicatie voor respijtzorg worden gesteld, waarin de zorgtaken periodiek worden overgenomen. De mantelzorger heeft dan tijd om op adem te komen.

 

Respijtzorg is vooral preventief bedoeld: een indicatie voor respijtzorg heeft tot doel om overbelasting bij mantelzorgers te voorkomen of te verminderen, zodat zij de zorg bij de cliënt thuis vol kunnen houden en (veel duurdere) opname in een intramurale instelling wordt voorkomen of op zijn minst uitgesteld.

NB: Het gaat hier niet om acute opname in crisissituaties, maar om structurele verlichting in situaties van aanhoudende mantelzorg.

  • Het kan gaan om opvang buitenshuis, zoals dagopvang, verblijf in een logeerhuis, zorgboerderij, respijthuis of in een time-outvoorziening.

  • Ook kan er iemand bij cliënt thuis komen, als deze liever in de vertrouwde omgeving blijft.

  • De zorg kan overgenomen worden door een familielid, vriend of kennis, vrijwilliger of beroepskracht.

  • Het kan incidenteel zijn, bijvoorbeeld tijdens een vakantie, of structureel, bijvoorbeeld een dagdeel per week of een weekend per maand.

  • Het kan ook gaan om een gezamenlijke vakantie van de mantelzorger en de zorgvrager waarbij de zorg wordt overgenomen door een professional.

 

Dit dient met name als respijtzorg en als preventie voor opname. Daarnaast zou het een meerwaarde kunnen hebben voor de cliënt die wordt opgevangen, bijvoorbeeld door het contact met lotgenoten, het oefenen met uit huis zijn of zelfstandigheidstraining.

 

Respijtzorg is soms gratis, bijvoorbeeld omdat het vrijwilligerswerk is. Als er wel kosten aan verbonden zijn, kan de mantelzorger die mogelijk vergoed krijgen:

  • Als de zorgvrager zorg vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) krijgt via een persoonsgebonden budget (pgb), kan vanuit datzelfde budget ook respijtzorg ingekocht worden voor maximaal 156 etmalen per jaar (gemiddeld 2 etmalen per week). Wlz is voorliggend aan de zorgverzekering en de Wmo[2] . Het zorgkantoor moet voor de aangevraagde pgb-logeeropvang de zorgbeschrijving en het zorgcontract goedkeuren (dan is er geen sprake van Wmo).

  • door de zorgverzekeraar[3]. Sommige zorgverzekeraars vergoeden vervangende zorg of een mantelzorgarrangement geheel of gedeeltelijk vanuit de aanvullende verzekering. Lees meer over deze vergoedingen en bekijk het overzicht van vergoedingen per zorgverzekeraar. Hulp zoals verpleging en verzorging valt onder de Zorgverzekeringswet (Zvw), dan is de daaraan gekoppelde mantelzorg en eventuele respijtzorg een kwestie voor de Zorgverzekeringswet. De niet-medische ondersteuning, zoals huishoudelijke hulp, begeleiding of dagbesteding en de in verband daarmee aanwezige mantelzorg is weer een zaak voor Wmo 2015, althans als die mantelzorger moet worden ontlast en niet vanuit Wlz dat wordt bekostigd.

    Echter zijn er verzekeraars die de Wmo als voorliggend aangeven. Dat is de omgekeerde wereld. Wmo is een vangnetwet en geen voorliggende voorziening aan een verzekering.

    Lees meer over deze vergoedingen en bekijk het overzicht van vergoedingen per zorgverzekeraar.

  • vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Dit is mogelijk als de zorgvrager zelf ondersteuning krijgt vanuit de Wmo. In dat geval kan de mantelzorger respijtzorg aanvragen bij de gemeente.

  • vanuit de jeugdwet. Kinderen met een beperking, stoornis of aandoening kunnen in aanmerking komen voor logeeropvang in een instelling. Men kan hiervoor een aanvraag doen bij de gemeente.

  • vanuit het persoonsgebonden budget (pgb) vanuit een van deze vier wetten.

[2]artikel 2.3.5 lid 5 Wmo 2015: de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, wordt afgestemd op andere wetten. De Wet langdurige zorg (Wlz) is met artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015 voorliggend aan Wmo.

[3]Voor respijtzorg bestaat een aanvullende zorgverzekering, deze is echter niet verlicht.

 

Toelichting bij Hoofdstuk 8. Persoonsgebonden budget   

Artikel 15- Voorwaarden gesteld aan diensten ingekocht met een persoonsgebonden budget

Bij de beoordeling of er sprake is van boven gebruikelijke zorg, als in lid 2, maakt het college gebruik van het ‘Protocol gebruikelijke zorg’ van het CIZ (CIZ Indicatiewijzer versie 7.1), dat onder de Awbz werd gehanteerd. Het gaat hier om "de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden." De aanwezigheid van gebruikelijke hulp en de omvang daarvan, moet op basis van objectieve criteria worden gemotiveerd en geconcretiseerd (Rechtbank Gelderland 9-2-2017, nr. AWB 16/564).

De Indicatiewijzer kan als hulpmiddel dienen om te beoordelen of er sprake is van gebruikelijke hulp, maar het is aan het college om deugdelijk te motiveren dat daarvan in het individuele geval sprake is. Een enkele verwijzing naar de CIZ Indicatiewijzer volstaat niet. Zo zal het college in geval van begeleiding van activiteiten binnens- en buitenshuis bijvoorbeeld een overzicht geven van de afzonderlijke activiteiten, hoeveel tijd daarmee per activiteit is gemoeid en welke activiteit volgens het college gebruikelijke hulp betreft (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 26-09-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:6072).

De omstandigheid dat een huisgenoot van wie gebruikelijke hulp kan worden verwacht de huishoudelijke taken niet wil uitvoeren en de cliënt daarom een derde moet inschakelen komt voor zijn rekening en risico (CRvB 18-05-2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7382).

 Artikel 18- Periode persoonsgebonden budget

Als er een noodzaak is een persoonsgebonden budget te beëindigen, dient verhoudingsgewijs terugbetaald te worden. Er is een aantal situaties denkbaar:

  • De cliënt komt te overlijden. Als er sprake is van een pgb voor individuele ondersteuning wordt deze uitbetaald t/m de dag van overlijden. Het teveel aan verstrekte pgb wordt dan teruggevorderd. Als er een partner achterblijft wordt het pgb nog 1 maand ongewijzigd voortgezet. Na 1 maand wordt de situatie opnieuw beoordeeld en wordt gekeken of op naam van de partner een nieuwe indicatie afgegeven kan worden. Als er sprake is van een pgb voor een hulpmiddel of een aanpassing dan wordt beoordeeld of deze voorziening kan worden hergebruikt en ingenomen.

  • De cliënt verhuist naar een Wlz-instelling of naar een andere gemeente. Als er sprake is van een pgb voor individuele ondersteuning wordt deze uitbetaald tot de dag van verhuizing. Het teveel aan verstrekte pgb wordt dan teruggevorderd. Als er sprake is van een pgb voor een hulpmiddel of een aanpassing, wordt beoordeeld of deze voorziening kan worden ingenomen en hergebruikt. 

 

Artikel 19- PGB beschermd wonen

Bij beschermd wonen gaat het om het bieden van onderdak en begeleiding aan personen met een psychische aandoening (tot 2015 ZZP GGZ categorie C). Het gaat om personen bij wie op participatie gerichte ondersteuning vanuit een beschermde woonomgeving centraal staat.

 

Onder beschermd wonen wordt in de wet verstaan:

  • Wonen in een accommodatie van een instelling, met het daarbij behorende toezicht en begeleiding;

    • gericht op het bevorderen en herstel van zelfredzaamheid en participatie;

    • gericht op het bevorderen van het psychisch en psychosociaal functioneren;

    • gericht op stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld;

    • gericht op het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast;

    • gericht op het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen.

  • Bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Voor het bieden van beschermd wonen kan aanleiding bestaan als iemand er vanwege psychische problematiek niet in slaagt om zelfstandig thuis te wonen, maar moet wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorend toezicht en begeleiding. Een kleinschalige woonvorm is een vorm van een accommodatie van een instelling.

 

Toelichting bij Hoofdstuk 9. Eigen bijdragen  

Artikel 20- Voor welke voorziening geldt een eigen bijdrage?

Voor een algemene voorziening kunnen aanbieders aan cliënten een vergoeding vragen. Dit is een specifieke vergoeding die los staat van de eigen bijdrage systematiek.

 Artikel 21- Berekening eigen bijdrage

In het landelijk vastgestelde Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 worden in hoofdstuk 3 regels gegeven voor de omvang en duur van de eigen bijdrage. In Veenendaal is gekozen om op 3 punten af te wijken van dit uitvoeringsbesluit:

  • 1)

    aanpassing van het marginaal tarief naar 5%;

  • 2)

    de voorziening collectief vraagafhankelijk vervoer niet mee te nemen bij de eigen bijdrage berekening (de ritprijs in de bus behouden we wel);

  • 3)

    aanpassing van de maximale bijdrage per 4 weken voor lage inkomens naar € 0,-

Het CAK voert de eigen bijdrage systematiek uit. Op de website van het CAK zijn de precieze bedragen van de eigen bijdrage beschreven. Deze zijn afhankelijk van iemands inkomen en vermogen, de soort ondersteuning en de bedragen kunnen geïndexeerd worden. De Wmo-consulenten wijst de cliënt in het gesprek op het systeem van een eigen bijdrage, zodat dit voor de cliënt geen verrassing is.

 

Toelichting bij hoofdstuk 12 Intrekking beschikking en terugvordering  

Artikel 24. Terugvordering van de geldwaarde op de aanbieder

Als vermeld in de zorgovereenkomst persoonsgebonden budget, ook als de budgethouder niets te verwijten valt, wanneer aan de volgende voorwaarden voldaan is:

  • a)

    het college moet het pgb hebben ingetrokken en

  • b)

    de intrekking moet het gevolg zijn van het toerekenbaar handelen van de aanbieder.

Hiermee kan het college van de zorgaanbieder, ook als budgethouder niets te verwijten valt, de ten onrechte betaalde pgb-gelden direct bij de aanbieder terugvorderen. Dat besluit tot terugvordering levert een executoriale titel op.

Artikel 25. Schenking, vergoeding en verrekening bij niet gebruik van een voorziening door cliënt 

Er kunnen verschillende redenen zijn waardoor de cliënt de voorziening niet meer nodig heeft of deze overbodig wordt. De voorziening kan dan om redenen van duurzaamheid, voorkomen dat voorzieningen die het milieu kunnen belasten niet juist worden afgevoerd, of vanwege het bestaan van een restwaarde door de gemeente in overleg met de cliënt of dienst vertegenwoordiger opgehaald worden.

Mocht cliënt of diens vertegenwoordiger de voorziening hebben verkocht dan kan de restwaarde van de desbetreffende voorziening teruggevraagd worden of worden verrekend met een eventueel nieuw toe te kennen pgb.

 

Toelichting bij hoofdstuk 13 Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik  

Artikel 27. Het college doet periodiek onderzoek

In dit hoofdstuk is aangegeven op welke wijze het ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen alsmede het misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet wordt bestreden. Het college verzamelt informatie over de vraag of een handeling of een zaak voldoet aan de gestelde eisen (in beleid, wetgeving, verordening, overeenkomst etc.) en vormt zich een oordeel daarover (in het licht van de geldende eisen) en waar nodig intervenieert het college naar aanleiding daarvan.

Belangrijk is om de cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening nadrukkelijk te wijzen op zijn rechten en plichten en te wijzen op de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik.

Het college controleert de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en bij het vermoeden van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Het college kan bij de controle onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.

 

Het behoort tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van maatwerkvoorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Om die reden is het college actief met fraudepreventie. Dat komt tot uiting in het gehele proces van de dienstverlening: melding, aanvraag, beschikking, nazorg, controle, herziening, intrekking, terugvordering en beëindiging.

Fraudepreventie en handhaving staat verbonden met de geleverde voorziening/ondersteuning. Met goede voorlichting en informatievoorziening tracht het college aan te zetten tot het gewenste (nalevings)gedrag. De informatie richt zich op:

  • a)

    de rechten en plichten die verbonden zijn aan de Wmo en de te ontvangen maatwerkvoorziening;

  • b)

    over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik;

  • c)

    wat de cliënt mag verwachten van het college bij de uitvoering van een optimale dienstverlening.

Het college registreert signalen rond onrechtmatigheid, beoordeelt het en stuurt de melder een ontvangstbevestiging en stemt af met toezichthouder Wmo.

 

Basis voor fraudepreventie is een goede op maat gesneden dienstverlening. Het periodiek afstemmen met cliënt of de geboden dienstverlening (zorg en ondersteuning) past bij de behoefte van de cliënt is het nodig dat er nazorg en controle geboden wordt. Bij de uitvoering van controle doet het college onderzoek naar de rechtmatigheid van de aanspraak op de maatwerkvoorzieningen in natura of Pgb. Tevens beoordeelt het college of die ondersteuning het doel dient waarvoor de cliënt er aanspraak op maakt. Het college maakt actief gebruik van het SVB-portal, checkt bij cliënt of er samenloop is met begeleiding en ondersteuning via de P-wet/WW/WAO-WIA en andere samenloopsignalen die uit die controle voortkomen.

 

Middels nazorg controleert het college de genomen besluiten in relatie tot de geleverde voorziening/ondersteuning, gerelateerd aan de situatie waarin cliënt en/of de zorgaanbieder op het moment van de nazorgcontrole zich bevindt, teneinde de kwaliteit en de rechtmatigheid van de geleverde zorg en daarmee het bereikte effect op de zelfredzaamheid, ook op de langere termijn, te kunnen garanderen. Het college doet ook onderzoek naar de reden van de beëindiging van de aanspraak op een maatwerkvoorziening en neemt op basis daarvan besluit met betrekking tot de rechtmatigheid en doelmatigheid van de maatwerkvoorziening en de wederzijds tussen het college, de zorgaanbieder en de cliënt resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan.

 

Het college heeft op 13 februari 2018 het ‘Regionaal kader handhaving op kwaliteit bij professionele Wmo-dienstverlening voor transparante en eenduidige handhaving’ vastgesteld. Deze kaders zijn er om de naleving van de wet, de regels in de verordening, de afspraken in contracten te bevorderen en daar waar nodig af te kunnen dwingen om zo de belangen van de Wmo-cliënten te beschermen. Het biedt tevens kaders voor de samenwerking tussen de GGDrU als (kwaliteits)toezichthouder en de deelnemende gemeente als handhaver, op het terrein van kwaliteitstoezicht en kwaliteitshandhaving.

Blijkt er uit feiten dat er voldoende legitimatie is voor een onderzoek naar de naleving van de wet en regelgeving, start het college een handhavingsonderzoek naar de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening of pgb indien er een vermoeden bestaat van misbruik dan wel oneigenlijk gebruik van de wet.

 

Toelichting bij Hoofdstuk 14. Overige bepalingen   

Artikel 32- Inwerkingtreding

De verordening Maatschappelijke Ondersteuning Veenendaal met het Besluit nadere regels treden met terugwerkende kracht per 1 januari 2018 in werking, na vaststelling door het college en op het moment van publicatie.

 

Naar boven