Beleidsregel aanpak woonoverlast gemeente Apeldoorn

 

 

De burgemeester van de gemeente Apeldoorn;

Gelet op het bepaalde in artikel 151d Gemeentewet en artikel 2.79 van de APV Apeldoorn;

Besluit vast te stellen:

De Beleidsregel aanpak woonoverlast gemeente Apeldoorn

 

  • 1.

    Inleiding

Per 1 juli 2017 is de “Wet aanpak woonoverlast” in werking getreden (Stb. 2017, 77). Daarbij is een nieuwartikel 151d Gemeentewet ingevoerd dat onder meer omvat de discretionaire bevoegdheid van deburgemeester tot toepassing van bestuursdwang in de vorm van het geven van een gedragsaanwijzing(uitsluitend) ter bestrijding van ernstige woonoverlast voor omwonenden, veroorzaakt door (een) anderebewoner(s) in de nabije omgeving. De bevoegdheid strekt niet tot handhaving van de openbare orde,maar ziet enkel toe op het in bestuursrechtelijke zin interveniëren in gespannen burenverhoudingenvanwege ernstige hinder in of vanuit een woning of in de onmiddellijke nabijheid ervan. Deze beleidsregel voorziet in een nadere invulling van de aanpak woonoverlast in de gemeente Apeldoorn. De wetgever heeft de term ‘ernstige woonoverlast’ niet nader gedefinieerd en vooral beschreven aan dehand van voorbeelden van gedragingen die kwalificeren als (ernstige) woonoverlast. Het betreft daarmeeeen vaag containerbegrip met (in beginsel) een ruim toepassingsbereik. Vanwege het contextgebondenkarakter ervan is het onmogelijk om alle potentiële situaties van ernstige overlast op voorhand limitatief opte sommen. Ook de wijze waarop situaties van ernstige overlast met toepassing van debestuursdwangbevoegdheid van artikel 151d Gemeentewet effectief kunnen worden aangepakt vergtsteeds een maatwerkoplossing die zo goed mogelijk aansluit bij de individuele kenmerken enomstandigheden van de situatie/het geval. In deze beleidsregel staat om die reden in hoofdlijnen beschreven in welke situaties en onder welkevoorwaarden de burgemeester gebruik kan maken van het opleggen van de bestuursrechtelijkeherstelsanctie van de gedragsaanwijzing van artikel 151d Gemeentewet. Ter verduidelijking van de tehanteren bestuurlijke gedragslijn beschrijft de beleidsregel daartoe eerst enige achtergrond bij debevoegdheid van artikel 151d Gemeentewet. Vervolgens wordt het procedurele kader geschetstwaarbinnen de burgemeester een afweging maakt of, en zo ja, op welke wijze de bevoegdheid tot het geven van een gedragsaanwijzing wordt toegepast en een concrete invulling krijgt. Aldus beoogt de beleidsregel bij te dragen aan enerzijds verduidelijking van de zorgplicht van bewoners om geen ernstige hinder voor omwonenden te veroorzaken. Daarnaast kan het vaststellen van deze beleidsregel voorkomen dat een bestuursrechtelijk ingrijpen van de burgemeester op grond van artikel 151d Gemeentewet noodzakelijk is. Van groot belang is dat de bevoegdheid van de burgemeester tot het geven van een gedragsaanwijzing pas aan de orde is, indien de geconstateerde ‘ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden’ niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan (artikel 151d, tweede lid, Gemeentewet).In bijzondere omstandigheden kan – via de inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 Awb - worden afgeweken van de in deze beleidsregel beschreven gedragslijn. Tenslotte is bij de toepassing van deze beleidsregel van belang te onderkennen dat artikel 151d Gemeentewet een nieuwe bevoegdheid creëert; ten tijde van de vaststelling van deze beleidsregel bestaat geen bestendige, vaste bestuurlijke gedragslijn.

 

2. Juridisch kader

Artikel 151d Gemeentewet luidt als volgt:

  • 1.

    De raad kan bij verordening bepalen dat degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met eenadres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, er zorg voor draagt datdoor gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woningof dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    De in artikel 125, eerste lid, bedoelde bevoegdheid tot oplegging van een last onderbestuursdwang wegens overtreding van het in het eerste lid bedoelde voorschrift wordtuitgeoefend door de burgemeester. De burgemeester oefent de bevoegdheid uit metinachtneming van hetgeen daaromtrent door de raad in de verordening is bepaald en slechtsindien de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kanworden tegengegaan.

     

  •  

  • 3.

    Onverminderd de laatste volzin van het tweede lid kan de last, bedoeld in de eerste volzin van datlid, een verbod inhouden om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf. Het verbodgeldt voor een periode van tien dagen. De artikelen 2, tweede lid, en vierde lid, aanhef en onder aen b, 5, 6, 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, 9 en 13 van de Wet tijdelijk huisverbod zijn vanovereenkomstige toepassing, met dien verstande dat de burgemeester bij ernstige vrees voorverdere overtreding de looptijd van het verbod kan verlengen tot ten hoogste vier weken.

     

 Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

2. Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen.

3. De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

a. geluid- of geurhinder;

b. hinder van dieren;

c. hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

d. overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

e. intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

 

3. Doel beleidsregels

De beleidsregels hebben tot doel:

1. Op hoofdlijnen inzichtelijk te maken wat de aard en reikwijdte is van de in artikel 2.79, eerste lid,van de APV opgenomen zorgplicht, zodat inwoners van Apeldoorn hierop hun gedrag kunnenafstemmen (voorzienbaarheid);

2. Te verduidelijken dat gemelde of geconstateerde vormen van (ernstige) woonoverlast eerst opzorgvuldige wijze in kaart worden gebracht (zorgvuldigheid);

3. Transparantie te bieden over acties en maatregelen die een inwoner kan verwachten bijovertreding van zijn zorgplicht met betrekking tot het voorkomen van ernstige woonoverlast,waarbij het onderscheid tussen een huurwoning en een koopwoning van invloed kan zijn op dekeuze voor een bepaalde aanpak, maatregel of gedragsaanwijzing;

4. Inzichtelijk te maken dat ernstige woonoverlast structureel structureel en constructief zal worden bestreden met (in deze beleidsregel niet limitatief opgesomde) op de kenmerken van het individuele geval toegesneden specifieke maatregelen of - voor zover doelmatig, doeltreffend en noodzakelijk geacht – met het geven van een gedragsaanwijzing. Met het opleggen van de gedragsaanwijzing zal zo goed mogelijk aangesloten worden bij de aard en de ernst van de overtreding van de zorgplicht,teneinde te bewerkstellingen dat er door de gekozen maatregel(en) een einde komt aan deernstige woonoverlast (met inachtneming van het proportionaliteit- en subsidiariteitbeginsel).Proportionaliteit wil zeggen dat een opgelegde sanctie of straf proportioneel moet zijn aan, in verhoudingmoet staan tot, de begane overtreding Subsidiariteit betekent dat het lichtste middel wordt ingezet om het handhavingsdoel te bereiken. Eeningrijpender maatregel is alleen toegestaan als met een lichtere niet kan worden volstaan.

 

  •  

 

4.Afbakening en begrippen

Ter verduidelijking van de in artikel 151d Gemeentewet en artikel 2.79 APV gehanteerde methodiek enbegrippen geldt, in navolging van en in lijn met hetgeen daarover is vermeld in de Memorie van Toelichtingop de “Wet aanpak woonoverlast” (wetsvoorstel 34 007) het volgende:

Afbakening ten opzichte van andere bevoegdheden ter bestrijding van overlast vanuit een woning

Op eerste plaats geldt dat het instrument van de gedragsaanwijzing van artikel 2.79 APV pas in beeldkomt, indien andere reguliere bevoegdheden geen soelaas bieden. Het is daarmee vooral de aard van de‘ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden’ zelf die bepaalt welke bestuurlijke bevoegdheid kanworden aangewend: bij drugsoverlast zal bijvoorbeeld een beroep kunnen worden gedaan op artikel 13bOpiumwet, bij bouwkundige gebreken komt de Woningwet in beeld en bij een verstoring van de openbareorde (of dreigende ernstige verstoring) rond de woning als gevolg van gedragingen in de woning kan detoepassing van artikel 174a Gemeentewet worden overwogen. De verhuurders (o.a. woningbouwcorporaties en particuliere verhuurders) zullen eerst hun eigen maatregelen in moeten zetten om de woonoverlast tegen te gaan.

Toelichting op begrippenkader artikel 151d Gemeentewet en 2.79 APV “Andere geschikte wijze” (artikel 151d, tweede lid, Gemeentewet) De burgemeester legt pas een specifieke gedragsaanwijzing op als de ernstige hinder redelijkerwijs nietop een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan. De beginselen van proportionaliteit ensubsidiariteit zullen in elke stap, voor zover mogelijk, worden meegewogen.De burgemeester komt beleidsvrijheid toe in de afweging of er geen andere geschikte wijze is om dehinder tegen te gaan. Dat kunnen ook andere middelen zijn dan de uitoefening vanoverheidsbevoegdheden. Voorbeelden van andere manieren om overlast te bestrijden zijn het geven vaneen waarschuwing, het geven van een gedragsaanwijzing door de woningbouwcorporatie c.q. huurder,het gebruik van mediation, buurtbemiddeling of het door het slachtoffer zelf of door de verhuurder van dewoning van de overlastgever aanspannen van een civiele procedure. Pas als de burgemeester meent dater redelijkerwijs geen andere geschikte wijze is om de ernstige hinder tegen te gaan (blijkend uit deomstandigheid dat eerdere maatregelen of acties geen of onvoldoende soelaas hebben geboden), legt hijeen last op. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat van onderhavig middel slechts gebruik kan worden gemaakt als ‘ultimum remedium’, indien er geen andere passende en minder ingrijpende instrumenten terbeschikking staan of tevergeefs zijn toegepast. Dit sluit aan bij de vereisten van proportionaliteit ensubsidiariteit.

“Woning of een bij die woning behorend erf ” (2.79, eerste lid, APV) Met woning of bij die woning behorend erf wordt bedoeld de woning, de rest van het betrokken perceel(zoals een tuin) en de gezamenlijke ruimte binnen een wooneenheid zoals het portiek, de parterretrap, degezamenlijke buitenruimte, enzovoorts. Gelet op het bepaalde in artikel 151d, eerste lid, van deGemeentewet vallen ook gedragingen in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf, zoalsbijvoorbeeld gedragingen in de tuin van de buren, op het trottoir en of op straat ter hoogte van of vlakbij dewoning onder de reikwijdte van dit begrip (Kamerstukken II 2014/15, 34 007, 7, p. 13 resp. KamerstukkenII 2014/15, 34 007, 10, p.2).

“Gebruiker van de woning”(2.79, eerste lid, APV) Onder degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt wordt verstaan degene die dewoning feitelijk bewoont. De gebruiker hoeft geen huurrechtelijke of eigendomsrechtelijke relatie tot dewoning of het erf te hebben en hoeft niet de rechtmatige gebruiker van de woning te zijn. Ook een illegaleonderhuurder of een kraker van de woning valt onder dit bestanddeel.

“Gedragingen” (2.79, eerste lid, APV) Met ‘gedragingen in of vanuit die woning of dat erf’ worden bedoeld gedragingen die in of rondom dewoning of het erf worden gepleegd. De gedragingen kunnen worden gepleegd door de gebruiker van dewoning zelf of door bezoekers, gasten of vrienden van de gebruiker, maar ook door (bijvoorbeeld) dienshond. Het gaat om de woning die, of het erf dat, de overlastgever gebruikt. De gedragingen die wordengepleegd in de nabije omgeving van de woning, bijvoorbeeld in de tuin van de buren, vallen in beginselonder de bepaling. Zo kan een blaffende hond op de straat voor de woning of een intimiderendegedraging voor de deur van de woning van de buurman vallen onder het bestanddeel ‘gedragingen in ofvanuit die woning of dat erf’, zolang er een duidelijke connectie is tussen de gedraging en de woning ofhet erf. Bij een blaffende hond of een intimiderende gedraging vijf straten verderop is geen sprake meervan gedragingen vanuit de woning of het erf.

“Zorgplicht” (2.79, eerste lid, APV) De gemeenteraad heeft in artikel 2.79, eerste lid, van de APV bepaald dat degene die een woning of eenbij die woning behorend erf gebruikt, er zorg voor dient te dragen dat door gedragingen in of rondom diewoning of dat erf geen ernstige hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

“Omwonenden” (2.79, eerste lid, APV) Het gaat om bewoners die woonachtig zijn in de directe nabijheid van de woning c.a. van waaruit deoverlast plaatsvindt.

“Ernstige hinder” (2.79, eerste lid, APV) Met ernstige hinder wordt gedoeld op ernstige hinder voor de omwonenden. Een vergelijking kan wordengemaakt met artikel 5:37van het Burgerlijk Wetboek, waar onder ‘hinder’ gedragingen wordenverstaan zoals het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen of het onthouden van licht oflucht. Ernstige hinder als bedoeld in artikel 151d van de Gemeentewet kan tevens onrechtmatig zijn in dezin van artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek, maar dat is geen vereiste. En andersom zal niet elkeonrechtmatige burenhinder ook automatisch kunnen worden aangemerkt als ernstige hinder als bedoeldin artikel 151d van de Gemeentewet. Artikel 2.79, vierde lid, van de APV somt (niet-limitatief) enkelebedoelde vormen van ‘ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden’ op. Met de term ‘herhaaldelijk’wordt gedoeld op het vereiste dat de ernstige hinder een terugkerend karakter heeft (hetgeen nietnoodzakelijkerwijze hetzelfde is als “ernstige hinder zonder onderbreking”). De burgemeester geeftderhalve geen toepassing aan de bestuursdwangbevoegdheid op basis van één incident.

“Last onder bestuursdwang of onder dwangsom” (artikel 2.79, tweede lid, APV) De burgemeester is alleen dan bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang of een lastonder dwangsom, indien de ernstige hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan wordentegengegaan. Als de raad de burgemeester de bevoegdheid heeft verleend tot het opleggen van een lastonder bestuursdwang, is de burgemeester ook bevoegd om, in plaats van een last onder bestuursdwang,een last onder dwangsom op te leggen. Dit volgt uit artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht. Delast kan daarbij de vorm aannemen van een “aanwijzing” (gedragsaanwijzing).

“Aanwijzing” c.q. “gedragsaanwijzing”(artikel 2.79 tweede lid, APV) Ter bestrijding van ernstige woonoverlast is de burgemeester bevoegd tot het geven van een specifiekegedragsaanwijzing. De gedragsaanwijzing neemt in juridische zin de vorm aan van een last onderbestuursdwang of een last onder dwangsom. In deze last staat dat de overlastgever bepaaldehandelingen moet doen of juist moet nalaten zodat de overlast ophoudt. Er kan bijvoorbeeld bepaaldworden dat de overlastgever slechts een beperkt aantal bezoekers per dag mag ontvangen, na eenbepaalde tijd helemaal geen bezoekers meer mag ontvangen, zijn hond moet muilkorven of anderszinsmoet voorkomen dat de hond overlast veroorzaakt, het portiek leefbaar moet houden, geen luide muziekmag draaien, enzovoorts. De gedragsaanwijzing kan ook een verplichting (gebod) inhouden ompsychische of sociale hulp te zoeken of een agressiereductietraining te volgen (Kamerstukken II, 34 007,9, p.3).De gedragsaanwijzing is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Titel 5.3 van deAwb (Herstelsancties) is van toepassing. De burgemeester kan een last onder dwangsom opleggen metde verplichting tot de betaling van een geldsom indien de last niet wordt uitgevoerd. Mocht ditonvoldoende effect hebben, dan kan de burgemeester middels een last onder bestuursdwang door feitelijkhandelen de overlast tot een einde brengen, met inachtneming van een begunstigingstermijn.Het geven van een gedragsaanwijzing is pas aan de orde indien de inzet van een minder ingrijpende(lichtere) maatregel redelijkerwijze niet toereikend is. In zoverre geldt de gedragsaanwijzing als een‘ultimum remedium’. De vorm van bestuursdwang is uiteraard afhankelijk van de precieze last die isopgelegd. Bij de last onder dwangsom verbeurt de betrokken bewoner een dwangsom, indien dezebinnen de begunstigingstermijn niet, niet tijdig of niet volledig aan de opgelegde last voldoet. Bij dedaadwerkelijke uitoefening van de bestuursdwang kan men denken aan het verwijderen van bezoekers uitde woning, het aanbrengen van geluidwerende vloerbedekking, het verwijderen van geluidsapparatuur,het in beslag nemen van huisdieren, het verwijderen van vuilnis, enzovoorts. De nadelige gevolgen van de last mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de last te dienen doelen (zie artikel 3:4, tweede lid,van de Awb). De kosten van de bestuursdwang kunnen op grond van artikel 5:25 van de Awb wordenverhaald op de overlastgever.

“Uitvoerbaarheid van de last” Het moet in het vermogen van betrokkene liggen om de hinderlijke gedragingen te staken. Ook moet hetin diens vermogen liggen om aan de eventueel opgelegde last te kunnen voldoen. Dit vloeit voort uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Soms wordt de overlast veroorzaakt door mensen met psychische problemen. Het is mogelijk dat zij, door hun psychische gesteldheid, niet bij machte zijn de overlastgevende gedragingen te staken. Een gedragsmaatregel op grond van deze wet is dan mogelijk niet voldoende of geen passende maatregel ter beëindiging van de overlast.

5. Procedurele aanpak / stappenplan / procesbeschrijvingOp hoofdlijnen volgt hierna een stappenplan dat inzicht biedt in de wijze waarop en de gevallen waarin deburgemeester kan overwegen om gebruik te maken van de in artikel 2.79, tweede lid, neergelegdebestuursdwangbevoegdheid. Ook staat beschreven welke vorm de te geven gedragsaanwijzing kanaannemen.

Stap 1: Melding of signalering Signalen of meldingen van (ernstige) woonoverlast kunnen de gemeente via diverse kanalen bereiken. De woonoverlastmelding wordt aan de eenheid Veiligheid en Recht doorgestuurd en wordt in het dossier vastgelegd.

Stap 2: Vaststellen, verificatie en kwalificatie van de woonoverlast Woonoverlast-meldingen die bij de gemeente Apeldoorn binnenkomen worden door eenheid Veiligheid en Recht geverifieerd, al dan niet door of met behulp van politie, toezichthouder of andere partijen die betrokken zijn bij de aanpak van woonoverlast (leden team Woonoverlast). In geval van huurwoningen is daarbij een rol weggelegd voor de woningcorporatie. Belangrijk is immers om de precieze aard en omvang van de woonoverlast vast te stellen. Naar verwachting zal slechts bij een deel van de meldingen van woonoverlast sprake zijn van “ernstige en herhaaldelijke woonoverlast” als bedoeld in artikel 2.79, eerste lid, APV.

Stap 3: Dossiervorming Om effectief te kunnen ingrijpen in geconstateerde gevallen van ‘ernstige en herhaaldelijke hinder vooromwonenden’ (in de zin van artikel 2.79 APV) zal een dossier moet worden aangelegd dat onder meerklachten, meldingen, concreet omschreven waarnemingen, registraties en (sfeer)rapportages, decontactgegevens van betrokken bewoner(s), omwonenden en (professionele) partijen en instanties,gespreksverslagen, beoordelingen en evaluaties en adviezen van bij de bestrijding van woonoverlastbetrokken partijen kan bevatten. De gemeente Apeldoorn ziet erop toe dat het voor een adequatebestrijding van de ‘ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden’ noodzakelijke overleg metbetrokken personen en instanties plaatsvindt. De gemeente zal relevante informatie in dit verband, metinachtneming van de toepasselijke regels rondom privacy, bundelen in een dossier. Het beschikken overeen deugdelijk dossier en dito dossieropbouw vormt immers een noodzakelijke voorwaarde voor derechtmatige toepassing van de bestuursdwangbevoegdheid van artikel 2.79, tweede lid, van de APV.

Stap 4: Verkenning en inventarisatie mogelijke interventies en maatregelen Met het oog op het de-escaleren, normaliseren en tegengaan van de geconstateerde ernstigewoonoverlast zal vervolgens, rekening houdend met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit, énmet de specifieke kenmerken van de voorliggende casus, worden bekeken welke interventies ofmaatregelen in het concrete geval (kunnen) zijn aangewezen.Daarbij geldt in beginsel een voorkeursvolgorde, waarbij een volgende interventie pas aan de orde isindien de aanpak van de overlastsituatie met toepassing van andere (wettelijke) instrumenten nietmogelijk is of niet effectief is gebleken én een eerdere, minder ingrijpende interventiemaatregel niet tot hetgewenste resultaat heeft geleid (het effectief tegengaan van de ernstige woonoverlast).Op hoofdlijnen geldt daarbij de een opbouw van licht naar zwaar:

  • 1.

    Melding doorsturen aan en (mono)opgelost door stadsdeelmanager / wijkagent / zorgregisseur / veiligheidskamer / zorginstelling etc.;

  • 2.

    Bespreken in team Woonoverlast en bepalen vervolg;

  • 3.

    Casusoverleg ‘woonoverlast’ (Multidisciplinair Overleg (MDO) met regiehouder);

  • 4.

    Casusoverleg ‘woonoverlast’ + (met RIEC) . 

     

    In elke casus kunnen de volgende maatregelen genomen worden (in volgorde van een eenvoudige tot complexere aanpak):

  •  

Maatregel 1: Buurtbemiddeling inschakelen;

Maatregel 2: Mediation inschakelen;

Maatregel 3: Vrijwillige gedragsaanwijzing;

Maatregel 4: Een op schrift gestelde ‘officiële waarschuwing’ van de burgemeester waarbij wordt gewezen op de bevoegdheid tot het geven van een (met een dwangsom versterkte) gedragsaanwijzing of het opleggen van een last onder bestuursdwang indien overtreding van de zorgplicht niet wordt beëindigd en, mocht ook dat geen effect sorteren;

Maatregel 5: Het daadwerkelijk opleggen van een gedragsaanwijzing in de vorm van een bestuursrechtelijke herstelsanctie of het daadwerkelijk toepassen van bestuursdwang.

Toelichting op de maatregelen 3, 4 en 5::

Bij de eerste stappen ter bestrijding van de geconstateerde ‘ernstige en herhaaldelijke hinder vooromwonenden’ – kort gezegd: het informele, althans op vrijwillige basis gelegde, contact met de betrokken bewoner(s) en het geven van een ‘officiële waarschuwing’ – geldt geen bijzondere voorbereidingsprocedure. Bij de toepassing van stap 5, de bestuursrechtelijke herstelsanctie van de gedragsaanwijzing, zal de betrokken bewoner als belanghebbende op grond van artikel 4:8 van de Awb in de gelegenheid worden gesteld zijn zienswijze rondom het opleggen van de gedragsaanwijzing naar voren te brengen. Hierbij zal standaard een begunstigingstermijn worden aangehouden. Rekening houdend met die zienswijze zal de burgemeester besluiten de gedragsaanwijzing al dan niet (of in gewijzigde vorm) op te leggen. Daarbij wordt exact omschreven wat van de betrokken overlastgever wordt verwacht, welke begunstigingstermijn daarvoor geldt en wat de gevolgen zijn bij het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de opgelegde last. De last zal zijn afgestemd op de aard van de overtreding en op de individuele omstandigheden van het geval, waarbij belangrijk is het in het vermogen van de betrokkene moet liggen om tijdig aan de last te kunnen voldoen.Voor zover gekozen wordt voor een gedragsaanwijzing, zal deze in beginsel de juridische vorm van eenlast onder dwangsom aannemen. In voorkomende gevallen kan dit anders zijn, bijvoorbeeld wanneer devereiste spoed zich verzet tegen het opleggen van een last onder dwangsom en direct optreden vanoverheidswege (in de vorm van de toepassing van bestuursdwang) is aangewezen of indien op voorhand duidelijk is dat een last onder dwangsom niet of niet voldoende effectief zal zijn. In die gevallen kan meteen worden gekozen voor een last onder bestuursdwang. Het tijdelijk huisverbod (artikel 151, derde lid, Gemeentewet), waarbij een bewoner tijdelijk de toegang tot de woning wordt ontzegd, geldt als“ultimum remedium”.

Kostenverhaal Uitgangspunt bij de toepassing van bestuursdwang is dat de kosten ervan voor rekening van deovertreder van de zorgplicht (2.79, eerste lid, APV) komen.

Toezicht en handhaving Het toezicht op de naleving van de opgelegde last is belegd bij de politie en de bijzondereopsporingsambtenaren van de gemeente Apeldoorn.

 

Inwerkingtreding

Daags na de inwerkingtreding van de 8e wijziging van de APV zal deze beleidsregel digitaal worden gepubliceerd in het GVOP en een dag later in werking treden.

Aldus besloten door de burgemeester van Apeldoorn op (datum),

de burgemeester

 

Naar boven