Gemeenteblad van Kaag en Braassem
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Kaag en Braassem | Gemeenteblad 2018, 169701 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Kaag en Braassem | Gemeenteblad 2018, 169701 | Beleidsregels |
Beleidsregel Wet aanpak woonoverlast
Op 1 juli 2017 is de “Wet aanpak woonoverlast” in werking getreden. Met deze wet is de Gemeentewet gewijzigd door artikel 151d toe te voegen. Hiermee krijgt de gemeenteraad de bevoegdheid om bij verordening te bepalen dat de burgemeester een specifieke gedragsaanwijzing kan geven aan een veroorzaker van herhaaldelijke en ernstige hinder vanuit een woning. Inmiddels heeft de gemeenteraad gebruik gemaakt van deze bevoegdheid door artikel 2:78 in te voegen in de APV en kan de burgemeester een last onder dwangsom of bestuursdwang opleggen aan degene die herhaaldelijk ernstige hinder veroorzaakt. In artikel 2:78 lid 2 APV is bepaald dat de burgemeester beleidsregels vaststelt over het gebruik van deze bevoegdheid. Artikel 151d Gemeentewet moet gezien worden als nuancering van de bevoegdheid van de burgemeester tot het sluiten van een woning.
De bevoegdheid die de burgemeester heeft gekregen met de invoering van artikel 2:78 APV is een bevoegdheid waarbij sprake is van beleidsvrijheid. Dat betekent dat de vraag óf gebruik gemaakt wordt van deze bevoegdheid wordt overgelaten aan het oordeel van de burgemeester. Vereist is wel dat sprake is van “ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden”. Verder moet deze veroorzaakt worden door “degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven” en tot slot moet de hinder veroorzaakt worden door “gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf”. Met name het begrip “ernstige hinder” in artikel 151d van de Gemeentewet is een onbepaald en subjectief begrip. Deze beleidsregel is bedoeld om deze vrije bevoegdheid van de burgemeester nader in te vullen zodat burgers hun gedrag daarop kunnen afstemmen. Ook is het met het oog op het gelijkheidsbeginsel van belang dat enigszins richting wordt gegeven aan het begrip ernstige hinder zodat willekeur wordt voorkomen.
De burgemeester benadrukt dat de bevoegdheid om een gedragsaanwijzing op te leggen slechts gebruikt zal worden in zeer extreme gevallen, waarbij sprake is van ernstige en herhaaldelijke hinder. Artikel 2:78 APV moet gezien worden als een “ultimum remedium”. Een burenruzie wordt uitdrukkelijk uitgesloten van het toepassingsbereik van artikel 2:78 APV. Hiervoor staat de mogelijkheid open een procedure aanhangig te maken bij de burgerlijke rechter. Daarnaast zal de burgemeester terughoudend zijn met de toepassing van haar bevoegdheid in het geval de ernstige en herhaaldelijke hinder wordt veroorzaakt vanuit een huurwoning. In dat geval heeft de verhuurder (vaak zal dit een woningcorporatie zijn) de mogelijkheid met gebruikmaking van het huurrecht op te treden tegen de overlastgever. Indien een verhuurder alles heeft gedaan wat binnen zijn macht ligt om de overlast te beëindigen, maar hier nog steeds sprake van is, dan kan de verhuurder de burgemeester verzoeken om hulp in de vorm van toepassing van artikel 2:78 APV.
Artikel 151d lid 2 Gemeentewet bepaalt dat de burgemeester de bevoegdheid slechts uitoefent indien de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan. Ook in het licht van de vereisten voor het maken van een inbreuk op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM en het recht op ongestoord genot van het eigendom, zoals neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, is het belangrijk dat met deze beleidsregel invulling wordt gegeven aan deze “andere geschikte wijze” waarop de burgemeester, voordat wordt overgegaan tot toepassing van de last, de hinder zal pogen aan te pakken. Hiervoor zal een stappenplan worden opgenomen in deze beleidsregel. Het doel van het doorlopen van dit stappenplan is dat wordt voldaan aan het subsidiariteitsbeginsel als uiteindelijk wordt overgegaan tot het opleggen van een gedragsaanwijzing.
In hoofdstuk 2 zal eerst het juridisch kader worden weergegeven. Vervolgens zullen in hoofdstuk 3 de begrippen uit het juridisch kader worden verduidelijkt en waar nodig nader worden ingevuld. In hoofdstuk 4 zal een stappenplan worden opgenomen waarin wordt weergegeven hoe gehandeld zal worden voordat wordt overgegaan tot het opleggen van een last onder dwangsom of last onder bestuursdwang.
De raad kan bij verordening bepalen dat degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, er zorg voor draagt dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
De in artikel 125 eerste lid, bedoelde bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het in het eerste lid bedoelde voorschrift wordt uitgeoefend door de burgemeester. De burgemeester oefent de bevoegdheid uit met inachtneming van hetgeen daaromtrent door de raad in de verordening is bepaald en slechts indien de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan.
Onverminderd de laatste volzin van het tweede lid kan de last, bedoeld in de eerste volzin van dat lid, een verbod inhouden om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen. De artikelen 2, tweede lid, en vierde lid, aanhef en onder a en b, 5, 6, 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, 9 en 13 van de Wet tijdelijk huisverbod zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de burgemeester bij ernstige vrees voor verdere overtreding de looptijd van het verbod kan verlengen tot ten hoogste vier weken.
De gemeenteraad heeft bij besluit van 11 september 2017 besloten om toepassing te geven aan de in artikel 151d, eerste lid, van de Gemeentewet bedoelde bevoegdheid. Het nieuw ingevoegde artikel 2.78 van de Algemene plaatselijke verordening Kaag en Braassem 2012 luidt als volgt:
Artikel 2:78: Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.
Voorts is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, nu sprake is van een last onder dwangsom dan wel een last onder bestuursdwang. Tevens is de Wet tijdelijk huisverbod gedeeltelijk van toepassing indien de gedragsaanwijzing bestaat uit een tijdelijk verbod om de woning te betreden (zoals bedoeld in artikel 151d lid 3 Gemeentewet).
Hieronder zullen enkele begrippen uit het juridisch kader worden verduidelijkt. Enerzijds zal daarvoor worden aangesloten bij de wetsgeschiedenis, anderzijds zal gebruik worden gemaakt van de beoordelings- en beleidsvrijheid die de burgemeester toekomt bij de invulling van deze begrippen.
3.1 Ernstige en herhaaldelijke hinder
In de memorie van toelichting wordt voor het begrip ernstige hinder een vergelijking gemaakt met het begrip hinder uit artikel 37 boek 5 van het Burgerlijk Wetboek. Onder het begrip ernstige en herhaaldelijke hinder zoals genoemd in artikel 2:78 APV moet in ieder geval verstaan worden: gedragingen zoals het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen of het onthouden van licht of lucht. Hierbij mag het niet gaan om een enkel incident en moeten de gedragingen in die mate plaatsvinden dat buurtbewoners hier veel hinder van ondervinden. Of een gedraging als ernstig te kwalificeren valt hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Ernstige hinder kan eveneens aan te merken zijn als onrechtmatig zoals bedoeld in artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek, maar dat hoeft niet. Bovendien is niet elke onrechtmatige (buren)hinder zoals bedoeld in artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek aan te merken als ernstig en herhaaldelijk zoals bedoeld in artikel 151d van de Gemeentewet. Bovendien gebruikt de burgemeester haar bevoegdheid niet als het gaan om slechts één incident.
De burgemeester benadrukt dat het bij ernstige en herhaaldelijke hinder moet gaan om zeer extreme gevallen. Daarbij wordt rekening gehouden met het feit dat Nederland een dichtbevolkt land is en burgers daardoor enige mate van hinder van elkaar zullen moeten dulden.
In artikel 2:78 lid 3 APV heeft de gemeenteraad aangegeven welke gedragingen in ieder geval als hinder gekwalificeerd kunnen worden, mits deze gedragingen plaatsvinden in een mate die gekwalificeerd kan worden als ernstig en daarnaast herhaaldelijk plaatsvinden.
De burgemeester neemt in aanmerking dat gebruikmaking van deze bevoegdheid gewenst kan zijn, maar dat dit wel een zware inbreuk van de overheid in het privédomein van burgers betreft. Daarom zal overlast om als ernstig gekwalificeerd te worden in de praktijk tevens terugkerend van aard moeten zijn.
De burgemeester heeft de bevoegdheid gekregen om een last onder bestuursdwang op te leggen. Daarmee heeft de burgemeester op grond van artikel 5:32 van de Awb tevens de bevoegdheid een last onder dwangsom op te leggen. In artikel 2:78 APV heeft de gemeenteraad expliciet aangegeven dat het opleggen van een last onder dwangsom tot de mogelijkheden behoort. In beginsel zal de burgemeester eerst kiezen voor het opleggen van een last onder dwangsom. Mocht dit geen effect hebben, dan zal overwogen worden middels een last onder bestuursdwang een einde te maken aan de ernstige en herhaaldelijke hinder. De burgemeester kan in gevallen van spoed direct overgaan tot het opleggen van een last onder bestuursdwang.
De aanwijzing moet worden gezien als een gedragsaanwijzing. In de gedragsaanwijzing staat omschreven welke hinderlijke gedragingen moeten stoppen.
Als de burgemeester overgaat tot het opleggen van een last onder dwangsom of last onder bestuursdwang, staat in de last omschreven welke handelingen de overlastgever moet doen of juist moet nalaten om de hinderlijke gedragingen te stoppen.
De burgemeester stemt de hoogte van de dwangsom af op de mate van hinder. Bij ernstige en herhaaldelijke hinder die een grote maatschappelijke impact tot gevolg heeft kan de hoogte van een dwangsom oplopen tot maximaal € 1.000 per geconstateerde overtreding. Bij ernstige en herhaaldelijke hinder waarvan de maatschappelijke impact gering is kan de dwangsom lager, maar minimaal op € 200 per geconstateerde overtreding worden gesteld.
Als het opleggen van een last onder dwangsom niet effectief is gebleken of de vereiste spoed zich daartegen verzet, kan de burgemeester ervoor kiezen een last onder bestuursdwang op te leggen. Hoe de bestuursdwang er in de praktijk uitziet zal afhangen van de last die is opgelegd. De kosten van de bestuursdwang zullen altijd verhaald worden op de overtreder.
3.4 Woning of bij die woning behorend erf
Met woning of bij die woning behorend erf wordt bedoeld de woning, de rest van het betrokken perceel (zoals een tuin) en de gezamenlijke ruimte binnen een wooneenheid zoals het portiek, de parterretrap, de gezamenlijke buitenruimte, enzovoorts.
3.5 Gedragingen in of vanuit die woning of dat erf
Met gedragingen in of vanuit die woning of dat erf worden bedoeld gedragingen die in of rondom de woning of het erf worden gepleegd. Het gaat om de woning die of het erf dat de overlastgever gebruikt. De gedragingen die worden gepleegd in de nabije omgeving van de woning, bijvoorbeeld in de tuin van de buren, vallen in beginsel onder de bepaling. Zo kan een blaffende hond op de straat voor de woning of een intimiderende gedraging voor de deur van de woning van de buurman vallen onder het bestanddeel gedragingen in of vanuit die woning of dat erf, zolang er een duidelijke connectie is tussen de gedraging en de woning of het erf. Ook gedragingen in de onmiddellijke nabijheid van die woning of het erf, zoals bijvoorbeeld op het trottoir en op straat ter hoogte van of vlakbij de woning vallen onder de reikwijdte van dit begrip.
De gedragingen kunnen worden gepleegd door de gebruiker/bewoner van de woning of door een bezoeker. Als de gedragingen door de bezoeker worden gepleegd, moet de gebruiker/bewoner (tot wie het besluit is gericht) in staat zijn de gedragingen te stoppen. De gebruiker kan bijvoorbeeld bepaalde personen die ernstige en herhaaldelijke hinder veroorzaken vragen de woning vóór dan wel ná een bepaald tijdstip te verlaten of hen niet meer toelaten in de woning. Nalaten van een bepaald handelen kan onder omstandigheden ook als een gedraging worden gezien.
Met dit stappenplan wordt invulling gegeven aan het vereiste verwoord in artikel 151d lid 2 Gemeentewet. Hierin is bepaald dat de burgemeester de last met een gedragsaanwijzing pas kan opleggen als is gebleken dat de overlast niet op een andere geschikte wijze met succes kan worden tegengegaan. De burgemeester beschikt bij de beoordeling of de ernstige en herhaaldelijke hinder niet op een andere geschikte wijze is tegen te gaan over beleidsvrijheid. Met het doorlopen van het stappenplan wordt naar het oordeel van de burgemeester ook voldaan aan het subsidiariteitsbeginsel, zoals vereist is voor het maken van een inbreuk op de grondrechten genoemd in artikel 8 van het EVRM en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
Stap 1: Melding of signalering woonoverlast
Vaak zal het gebeuren dat een buurtbewoner zich bij de gemeente meldt met een klacht over woonoverlast. Daarnaast is het mogelijk dat de gemeente zelf signaleert dat vanuit een bepaalde woning ernstige en herhaaldelijke hinder wordt veroorzaakt. Ook is het mogelijk dat een andere samenwerkingspartner, bijvoorbeeld de politie of een woningcorporatie zich tot de gemeente wendt.
Als een bewoner direct een verzoek om handhaving doet, zonder dat eerder een klacht over de ernstige en herhaaldelijke hinder is ingediend, zal contact worden gezocht met verzoeker met het voorstel om het verzoek te behandelen als klacht. Gezien het belang van de gemeente dat een gedegen onderzoek wordt uitgevoerd naar een andere geschikte wijze om de ernstige en herhaaldelijke hinder aan te pakken om een rechtmatig besluit te kunnen nemen, is het onmogelijk om binnen 8 weken een handhavingsbesluit te nemen op een aanvraag. Gaat de verzoeker niet akkoord met de omzetting van het verzoek in een klacht, dan zal de burgemeester het verzoek in beginsel afwijzen omdat zij niet de mogelijkheid heeft gehad om te onderzoeken of er een andere geschikte wijze is om de ernstige en herhaaldelijke hinder tegen te gaan. Dit is essentieel voor de rechtmatigheid van het besluit. Als er een overtreding is geldt een beginselplicht tot handhaving. Dit betekent echter niet dat de burgemeester bij ieder verzoek van een belanghebbende op grond van artikel 2:78 APV een last moet opleggen. Bij deze afweging heeft de burgemeester beoordelingsruimte.
Het is van groot belang dat vanaf het begin een dossier wordt opgebouwd waarin alle stukken betreffende een bepaalde overlastveroorzakende bewoner worden verzameld. De gemeente hanteert één systeem van registeren waar alle informatie wordt gebundeld. De registratie van een melding vormt het begin van een dossier, later worden daar constateringsrapportages, processen-verbaal, gespreksverslagen, correspondentie en overige stukken aan toegevoegd. Een deugdelijk dossier is essentieel voor het rechtmatig toepassen van een last onder dwangsom of bestuursdwang op grond van artikel 2:78 APV, met name omdat deze sanctie een vergaande inbreuk maakt op de grondrechten van de overtreder.
Stap 3: Vaststellen woonoverlast
Op het moment dat er een klacht binnenkomt over ernstige en herhaaldelijke hinder zal een toezichthouder of buitengewoon opsporingsambtenaar van de gemeente de situatie ter plaatse gaan bekijken. Over de bevindingen zal een rapportage worden opgesteld. Daarnaast zal het dossier dat wordt aangemaakt op het moment dat er een melding binnenkomt worden toegewezen aan een zaakbehandelaar. Deze zaakbehandelaar zal de correspondentie verzorgen, de gesprekken voeren met de verschillende belanghebbenden, de zaak coördineren en uiteindelijk de burgemeester adviseren al dan niet handhavend op te treden op grond van artikel 2:78 APV. Het zal echter ook vaak voorkomen dat de geconstateerde hinder niet kan worden gekwalificeerd als “ernstig en herhaaldelijk”. Bij stap 3 is het van belang om de precieze aard van de klacht vast te stellen en op een laagdrempelige manier te proberen de eventuele hinder te beëindigen.
Is geconstateerd dat er sprake is van herhaaldelijke en ernstige hinder, dan wordt eerst geprobeerd om door middel van een gesprek en/of mediation een einde te maken aan de ernstige en herhaaldelijke hinder. Vaak is het voldoende als er een goed gesprek plaatsvindt tussen degene die de ernstige en herhaaldelijke hinderoverlast veroorzaakt en de buurtbewoners die klagen. Wie bij dit gesprek aanwezig is hangt af van de situatie. In ieder geval zal degene die namens de gemeente de zaak behandelt aanwezig zijn en zal een verslag gemaakt worden van het gesprek. In andere gevallen zal een mediator moeten worden aangewezen of kan het beter zijn als de wijkagent aanwezig is bij het gesprek. Een mediator kan bijvoorbeeld nodig zijn als er sprake is van een burenruzie die langere tijd speelt of hoog is opgelopen. Als er sprake is van intimidatie kan het beter zijn dat de wijkagent het gesprek voert, of daar in ieder geval bij aanwezig is. De zaakbehandelaar zal per geval een inschatting maken welke personen het beste aanwezig kunnen zijn bij het gesprek.
Als één van de partijen niet bereid is tot overleg, dan kan stap 4 worden overgeslagen en kan direct over worden gegaan tot het opleggen van een waarschuwing.
Als het mediationtraject niets heeft opgeleverd en de ernstige en herhaaldelijke hinder blijft voortbestaan, dan zal de burgemeester een officieel op schrift gestelde waarschuwing geven. In deze waarschuwing zal gewezen worden op de zorgplicht verwoord in artikel 2:78 APV en de mogelijkheid om bij ernstige en herhaaldelijke hinder een last onder dwangsom op te leggen. In de waarschuwing zal duidelijk worden gemaakt om welke hinder het gaat en wat gedaan moet worden om het veroorzaken van deze hinder te staken. In de waarschuwingsbrief zal altijd een duidelijke termijn staan waarbinnen de ernstige en herhaaldelijke hinder gevende handeling(en) moet(en) zijn gestopt. Het verdient de voorkeur het gesprek nogmaals aan te gaan en de officiële brief met een toelichting te overhandigen aan de bewoner. De klager zal schriftelijk op de hoogte worden gesteld van de overhandigde of verstuurde brief.
Stap 6: Controle of de ernstige en herhaaldelijke hinder is beëindigd
Na de termijn gegeven in de waarschuwingsbrief zal gecontroleerd worden of de ernstige en herhaaldelijke hinder is geëindigd. Is dit het geval, dan eindigt hier het handhavingstraject. Wordt geconstateerd dat de ernstige en herhaaldelijke hinder nog steeds voortduurt, dan wordt een proces-verbaal of rapport opgemaakt en wordt overgegaan naar de volgende stap.
Stap 7: Voornemen besluit tot handhaving
Nadat is geconstateerd dat de ernstige en herhaaldelijke hinder niet is beëindigd en/of beëindigd gehouden is na de waarschuwingsbrief, zal de burgemeester aan de overtreder het voornemen bekendmaken dat een gedragsaanwijzing gegeven zal worden en dat deze gehandhaafd zal worden door middel van een last onder dwangsom. Op grond van artikel 4:8 Awb zal de burgemeester de bewoner in de gelegenheid stellen zijn zienswijze te geven. De termijn voor het geven van de zienswijze is twee weken. De bewoner zal worden uitgenodigd voor een zienswijzegesprek op het gemeentehuis. In de brief zal de overlastgever tevens nog een laatste kans worden geboden om de ernstige en herhaaldelijke hinder te beëindigen. Hiervoor zal ook een termijn van twee weken worden gegeven. De klager zal schriftelijk op de hoogte worden gesteld van het voornemen handhavend op te treden.
Stap 8: Controle of de ernstige en herhaaldelijke hinder is beëindigd
Omdat bij stap 7 nog een laatste kans wordt gegeven om de ernstige en herhaaldelijke hinder te beëindigen, zal na het verlopen van deze termijn nogmaals gecontroleerd worden of dit het geval is. Wordt geconstateerd dat de ernstige en herhaaldelijke hinder nog steeds voortduurt, dan wordt een proces-verbaal of rapport opgemaakt en wordt overgegaan naar de volgende stap. Als de gemeente vaststelt dat de ernstige en herhaaldelijke hinder is beëindigd, zullen de overtreder en de klager hiervan schriftelijk op de hoogte worden gesteld. In deze brief zal tevens worden aangegeven dat de burgemeester direct een last onder dwangsom zal opleggen als dezelfde ernstige en herhaaldelijke hinder zich opnieuw voordoet. Het is namelijk niet wenselijk om het gehele stappenplan opnieuw te doorlopen als de overlastgever de hinder slechts voor een korte periode staakt. De periode waarbinnen de burgemeester direct een last onder dwangsom oplegt als dezelfde ernstige en herhaaldelijke hinder zich opnieuw voordoet, wordt gesteld op 6 maanden. Na deze 6 maanden zal de burgemeester in ieder geval opnieuw een voornemen bekendmaken om handhavend op te treden als de ernstige en herhaaldelijke hinder zich weer voordoet. Kortom: als de ernstige en herhaaldelijke hinder 6 maanden is gestaakt en deze vindt opnieuw plaats, dan wordt stap 7 opnieuw doorlopen. Veroorzaakt de overtreder binnen 6 maanden opnieuw hinder dan zal direct overgegaan worden tot het opleggen van een sanctie.
Stap 9: Opleggen van de sanctie
Als ook het kenbaar maken van het voornemen om handhavend op te treden geen effect heeft gehad, nadat reeds een waarschuwing is gegeven, de overlastgever op informele manier is benaderd door de gemeente en daarna gepoogd is om via een gesprek (mediation) een einde te maken aan de ernstige en herhaaldelijke hinder, dan zal de burgemeester overgaan tot het opleggen van een gedragsaanwijzing in de vorm van een last onder dwangsom.
Na de zienswijze zal de burgemeester besluiten of de last onder dwangsom wordt opgelegd en in welke vorm dat dient te gebeuren. Het is ook mogelijk dat de zienswijze ertoe leidt dat bijvoorbeeld de specifieke gedragsaanwijzing wordt aangepast.
Als wordt besloten om de sanctie op te leggen zal in het besluit duidelijk omschreven worden wat van de overtreder wordt verwacht om het veroorzaken van de hinder te staken. Ook de begunstigingstermijn wordt genoemd in het besluit. Deze zal afhangen van de aard van de last die is opgelegd en van de individuele omstandigheden van het geval.
Bij het opleggen van de sanctie en het bepalen van de last houdt de burgemeester in het bijzonder rekening met het evenredigheidsbeginsel zoals genoemd in artikel 3:4 lid 2 Awb. De nadelige gevolgen van de sanctie mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot het doel dat het besluit dient, het tegengaan van de ernstige en herhaaldelijke hinder. Een inbreuk op de grondrechten genoemd in artikel 8 van het EVRM en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM vereist dat wordt voldaan aan het proportionaliteitsbeginsel.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2018-169701.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.