Verordening tot wijziging van de Verordening op het lokaal bestuur gemeente Amsterdam

De gemeenteraad van Amsterdam

 

Gezien de voordracht van burgemeester en wethouders van 22 mei 2018 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 598 en 599);

Gelet op artikel 3, lid 2 en artikel 26, lid 2, van de Verordening op het lokaal bestuur,

 

Besluit:

 

  • I.

    vast te stellen de volgende

 

Verordening tot wijziging van de Verordening op het lokaal bestuur

Artikel 1:  

Artikel 3 van de Verordening op het lokaal bestuur wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

 

  • 1.

    Op een lid van het dagelijks bestuur zijn de artikelen 36a, 36b, 41b en 41c, eerste lid, van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing waarbij voor ‘wethouder’ wordt gelezen: ‘voorzitter of lid van het dagelijks bestuur’ en waarbij in het tweede lid van artikel 36a, 41b en 41c, eerste lid, voor ‘raad’ wordt gelezen: ‘college’.

  • 2.

    De gemeenteraad stelt voor de leden van het dagelijks bestuur een gedragscode vast.

Artikel 2:  

Artikel 26 van de Verordening op het lokaal bestuur wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

 

  • 1.

    Op een lid van de stadsdeelcommissie zijn de artikelen 11, 12, 13 en 15, eerste en tweede lid van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing waarbij voor ‘raad’ en 'wethouder' wordt gelezen ‘stadsdeelcommissie’ en 'wethouder, lid van de raad of lid van het dagelijks bestuur'.

  • 2.

    De gemeenteraad stelt voor de leden van de stadsdeelcommissies een gedragscode vast.

 

  • II.

    kennis te nemen van de volgende wijzigingen in de toelichting op de Verordening op het lokaal bestuur

     

    • A.

      De toelichting bij artikel 3 wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

  • In de Gemeentewet is voor leden van de gemeenteraad en het college een lijst met onverenigbare betrekkingen opgenomen. Zij kunnen bijvoorbeeld geen minister, lid van de Raad van State, gedeputeerde of lid van de rekenkamer zijn (artikel 13 en artikel 36a en 36b van de Gemeentewet). Verder is bepaald dat zij hun nevenfuncties openbaar moeten maken en is een aantal verboden handelingen opgenomen (artikel 12, artikel 15, eerste en tweede lid en artikel 41b van de Gemeentewet). In dit artikel wordt een aantal van deze artikelen voor het dagelijks bestuur van overeenkomstige toepassing verklaard.

    Verder geldt, net als voor collegeleden, voor de leden van het dagelijks bestuur dat zij ingezetene van de gemeente Amsterdam moeten zijn. De leden van het dagelijks bestuur hoeven niet per se in het stadsdeel te wonen waar zij in het dagelijks bestuur zitting nemen. Dat er affiniteit met het stadsdeel is kan ook op andere wijze blijken, bijvoorbeeld als zij een onderneming hebben in het stadsdeel. Voor de onverenigbare betrekkingen is nog van belang dat, in aanvulling op hetgeen in de verordening is bepaald, in de Gemeentewet staat dat in een door het college ingesteld dagelijks bestuur geen leden van de gemeenteraad zitting kunnen hebben (artikel 83, tweede lid, van de Gemeente-wet). Dat is hier ook van toepassing. Tot slot is bepaald dat de gemeenteraad voor de leden van het dagelijks bestuur een gedragscode vaststelt.

     

    • B.

      De toelichting bij artikel 26 wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

  • In de Gemeentewet is voor leden van de gemeenteraad een lijst met onverenigbare betrekkingen opgenomen. Zij kunnen bijvoorbeeld geen minister, lid van de Raad van State, gedeputeerde of lid van de rekenkamer zijn (artikel 13 van de Gemeentewet). Verder is bepaald dat zij hun nevenfuncties openbaar moeten maken en is een aantal verboden handelingen opgenomen (artikel 12 en 15, eerste en tweede lid van de Gemeentewet). Deze bepalingen worden in dit artikel op de leden van de stadsdeelcommissie van overeenkomstige toepassing verklaard. Verder wordt toegevoegd dat artikel 11 van de Gemeentewet van toepassing is. Zo wordt voorkomen dat een lid waarvan het lidmaatschap sinds de verkiezingen vervallen is verklaard, op grond van de Kieswet wordt benoemd ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats.

     

    Daarbij is van belang dat het lidmaatschap van de stadsdeelcommissie op grond van artikel 13 van de Gemeentewet onverenigbaar is met de functie van ambtenaar van de gemeente Amsterdam. Dit omdat het vanuit het oogpunt van dualisme niet wenselijk is dat een ambtenaar die ondergeschikt is aan het college zitting heeft in een commissie die door de raad is ingesteld. Dat deze functies onverenigbaar zijn betekent echter niet dat ambtenaren van de gemeente Amsterdam al bij hun kandidaatstelling ontslag moeten nemen. Het moment van installatie is voor artikel 13 van de Gemeentewet beslissend. Ambtenaren kunnen zich dus eerst kandidaat stellen en aan de verkiezingen deelnemen en pas als zij gekozen zijn en ook daadwerkelijk zitting in de stadsdeelcommissie willen nemen, dienen zij ontslag te nemen.

     

    In het tweede lid is vervolgens bepaald dat de gemeenteraad de gedragscode voor de leden van de stadsdeelcommissies vaststelt. Dit zodat voor alle stadsdeelcommissies dezelfde voorschriften gelden.

 

  • III.

    te bepalen dat dit besluit in werking treedt op de dag na de publicatie daarvan in het Gemeenteblad.

Aldus besloten door de gemeenteraad voornoemdin zijn vergadering op 18 juli 2018.

De voorzitter

Femke Halsema

De raadsgriffier

Marijke Pe

Naar boven