Gemeenteblad van Rotterdam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2018, 162280 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2018, 162280 | Beleidsregels |
Eerste wijziging Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Rotterdam 2018
De directeur Welzijn, Zorg & Jeugdhulp van de directie Publieke Gezondheid, Welzijn en Zorg binnen het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling,
gelezen het voorstel van hoofd Beleid & Opdrachtgeverschap en hoofd afdeling Jeugd van 15 mei 2018, nummer 18INT00030;
dat het noodzakelijk is om de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Rotterdam 2018 aan te vullen voor de ondersteuning in het kader van de Jeugdwet;
Namens het college van burgemeester en wethouders,
de heer dr. O. de Zwart, MPH
directeur Welzijn, Zorg & Jeugdhulp
Directie Publieke Gezondheid, Welzijn en Zorg
Cluster Maatschappelijke Ontwikkeling
Bijlage 1 Eerste wijziging van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Rotterdam 2018
In de Inleiding, onderdeel Leeswijzer, wordt “gereserveerd” bij hoofdstuk 4 gewijzigd in: Jeugdhulparrangementen en Onderwijszorgarrangementen
Paragraaf 1.6 wordt gewijzigd als volgt:
Na de inleidende cursief gedrukte eerste alinea wordt de volgende tekst ingevoegd:
De Jeugdwet kent het begrip “gebruikelijke hulp” niet. In het kader van “eigen kracht” wordt in dit verband verstaan het vermogen om in redelijkheid binnen de eigen mogelijkheden van de jeugdige, de ouders of het omringende sociale netwerk, een oplossing voor de hulpvraag te vinden, zoals bedoeld in artikel 2.3 lid 2 sub a onder 2o van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Rotterdam 2018.
De weging hiertoe wordt uitgevoerd door de wijkteammedewerkers Jeugd, die namens het college gemandateerd zijn om de behoefte aan Jeugdhulp vast te stellen. In het onderzoek van de wijkteammedewerker naar beperkingen, stoornissen en daardoor participatieproblemen van de jeugdige zal altijd de fysieke en sociale omgeving van de vrager worden meegenomen in de afweging.
In geval er voor de jeugdige mantelzorg vrijwillig beschikbaar is kan dat deel van de hulpbehoefte buiten het besluit tot inzet Jeugdhulp blijven, omdat daar geen professionele hulp vanuit de Jeugdwet voor ingezet hoeft te worden.
Na bepaling dat er sprake is van gebruikelijke zorg is het toekennen van jeugdhulp uitgesloten.
Welke hulp/zorg de mantelzorger op zich neemt en in welke de omvang, wordt meegenomen in het afwegingskader van gebruikelijke zorg.
Hulp die valt onder inzet van ouders en of verzorgers zal worden gezien als gebruikelijke zorg indien dit overeenkomt met de mate van zelfredzaamheid en mogelijkheden tot zelfverzorging die bij de leeftijd van de jeugdige past en inzet van ouders vraagt. In dat geval zal geen mantelzorg kan worden toegekend.
Zorg voor kinderen vanaf 5 jaar beschouwt het college niet als gebruikelijke hulp als is vastgesteld dat het gaat om een kind met ernstige meervoudig complexe handicaps (MCG), ook wel genoemd ernstige meervoudige beperkingen (EMB). MCG/EMB-kinderen hebben een ernstige verstandelijke beperking met een blijvend zeer laag ontwikkelingsperspectief en een motorische beperking. Meestal is ook sprake van zintuiglijke problemen (waaronder prikkelverwerkingsstoornissen) en/of somatische aandoeningen. Voor andere groepen kinderen bekijkt het college dit per geval.
Paragraaf 1.8 wordt gewijzigd als volgt:
De tekst van paragraaf 1.8 komt te luiden:
Mantelzorg wordt in de Wmo 2015 als volgt gedefinieerd:
Hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie beschermd wonen of opvang, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.
Hiermee is de mantelzorg onderdeel van de eigen kracht van cliënt.
In tegenstelling tot gebruikelijke hulp is mantelzorg echter niet afdwingbaar. Concreet betekent dit dat de door de mantelzorger verleende ondersteuning wordt opgenomen in het ondersteuningsplan. Wanneer de mantelzorger (al dan niet tijdelijk) wegvalt, dient de cliënt dit te melden. Dit kan vervolgens leiden tot aanvullende ondersteuning.
De mate waarin mantelzorgers bereid en in staat zijn een deel van de indiceerbare ondersteuning te bieden, is bepalend voor de omvang van de (professionele) ondersteuning die iemand feitelijk krijgt. Hierbij speelt de belastbaarheid van mantelzorgers een grote rol. Deze is niet voor iedereen gelijk. Voor de ene persoon zal het bieden van lichte begeleiding per dag het maximum zijn dat hij of zij kan dragen, terwijl voor een ander de grens hoger kan liggen. Deze verschillen worden in belangrijke mate bepaald door de persoonlijke omstandigheden van de mantelzorger (leeftijd, gezinssituatie, eigen gezondheid et cetera). Bij het indicatieproces kan de mantelzorger aangeven welke ondersteuning hij nodig heeft om mantelzorg te kunnen bieden.
De gemeente Rotterdam hecht waarde aan de inzet van mantelzorgers. Dit komt op verschillende manieren tot uitdrukking, bijvoorbeeld in de vorm van een mantelzorgwaardering. Ook door het aanbieden van verschillende faciliteiten probeert de gemeente mantelzorgers zo veel als mogelijk in staat te stellen om mantelzorg te kunnen (blijven) bieden.
Er doen zich situaties voor waarbij een mantelzorger ondersteuning verleent, maar aangeeft hiervoor betaald te willen worden en de cliënt hiervoor een pgb aanvraagt.
De Centrale Raad van Beroep heeft hierover het volgende bepaald: bij een situatie, waarin de mantelzorger heeft aangegeven de verleende hulp sowieso te willen continueren ongeacht de uitkomst van een juridische procedure in verband met de afwijzing van een pgb, is er sprake van mantelzorg. Deze vorm van hulp gaat dan voor op de door het college eventueel te bieden compensatie.
Op het gebied van jeugdhulp is mantelzorg echter een ondersteuningselement, waarvoor aanvullende criteria gelden zoals opgenomen in artikel 3.1.9 van de Combiverordening Rotterdam 2018.
Na de alinea die eindigt met “zo veel als mogelijk in staat te stellen om mantelzorg te kunnen blijven bieden” wordt de volgende tekst ingevoegd:
Welke hulp/zorg de mantelzorger in het kader van ondersteuning aan jeugdigen op zich neemt en in welke omvang, wordt meegenomen in het afwegingskader van gebruikelijke hulp in het kader van jeugdhulp.
Hulp die valt onder inzet van ouders en of verzorgers zal worden gezien als gebruikelijke hulp indien dit overeenkomt met de mate van zelfredzaamheid en mogelijkheden tot zelfverzorging die bij de leeftijd van de jeugdige past en inzet van ouders vraagt. In dat geval is er geen sprake van mantelzorg en kan de hulp ook worden afgedwongen. Toekenning van mantelzorgondersteuning in het kader van jeugdhulp is in dat geval uitgesloten.
Mantelzorgondersteuning (O3) kan toegekend worden aan jeugdigen met een beperking indien deze ook Jeugdhulp genieten. In het onderzoek dat de wijkteammedewerker uitvoert voor een verzoek tot mantelzorgondersteuning, dient de gehele gezinssituatie voor vaststelling van gebruikelijke hulp en ontlasting van de ouders/verzorgers meegenomen worden.
Toekenning van jeugdhulp/mantelzorgondersteuning bij gezondheidsproblematiek van ouders/verzorgers zal in eerste instantie de toekenning van jeugdhulp van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen;
Toekenning van tijdelijke Jeugdhulp/mantelzorgondersteuning aan een ouder die ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen, is tijdelijk mogelijk. Toekenning van tijdelijke Jeugdhulp/mantelzorgondersteuning aan een ouder kan ook in geval de ouder een zeer korte, bekende levensverwachting heeft. Ter ontlasting van de leefeenheid/gezin van de ouder kan afgeweken worden van de normering van gebruikelijke hulp.
Opvang is niet structureel jeugdhulp. Verzorging van de kinderen kan zonodig, gelet op de mate van beperking van een jeugdige, wel worden toegekend om het sociaal en persoonlijk functioneren zo optimaal mogelijk te laten zijn.
Ter voorkoming van crisis, ontwrichting en of dreigende huisuitplaatsing van de jeugdige en alle mogelijkheden reeds maximaal gebruikt of afwezig zijn, of als er slechts kortdurend overbrugging nodig is in noodgevallen, dan kan Jeugdhulp/mantelzorgondersteuning worden toegekend.
Mantelzorgondersteuning kan ook tijdelijk huishoudelijke verzorging omvatten indien daarmee de inzet van jeugdhulp vermindert. Dit is van toepassing indien hiermee de ouder de jeugdige met een beperking meer kan blijven betrekken in bij het normale gezinsleven en vrije tijdsbesteding.
Paragraaf 1.14 komt te luiden als volgt:
1.14 Voorliggende voorziening (J)
Een voorliggende voorziening is onderdeel van het beroep op eigen kracht (zie ook onder 1.5). Als voorliggende voorziening wordt beschouwd de bij wettelijk voorschrift geregelde voorziening waar de cliënt daadwerkelijk een beroep op kan doen en waardoor hij geen of in mindere mate een beroep hoeft te doen op ondersteuning. Voorbeelden hiervan zijn de Wet langdurige zorg en de Zorgverzekeringswet. De Participatiewet geldt niet als voorliggende voorziening op de Wmo 2015 of Jeugdwet.
Opvang van jeugdigen die niet-structureel van aard is, bijvoorbeeld bij ontwrichting of calamiteiten, kan tijdelijk tot inzet van Jeugdhulp leiden.
Het college heeft hiertoe als voorliggende voorziening ook andere instrumenten tot zijn beschikking zoals kinderopvang op Sociaal Medische Indicatie (SMI-opvang en -plusopvang) en opvang voor jeugdigen met een beperking. Deze vormen van opvang zijn geen jeugdhulp.
Paragraaf 2.2.2.2 komt te luiden als volgt:
2.2.2.2 Identificatieplicht Jeugdwet
Het vaststellen van de identiteit is onderdeel van het onderzoek dat naar aanleiding van een melding plaatsvindt. Daarnaast moet iemand die een aanvraag indient zich, als het college daar om vraagt, kunnen identificeren.
Op grond van de Wet op de identificatieplicht is een persoon pas vanaf de leeftijd van 14 jaar verplicht te beschikken over een dergelijk document. Dat betekent dat ten aanzien van een kind dat jonger is dan 14 jaar en dat niet over een geldig identiteitsbewijs beschikt, dit niet kan worden afgedwongen. Volstaan kan worden met de identificatie van de ouder die namens de cliënt de melding of aanvraag doet en een controle van de informatie uit de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP).
Als van een cliënt in redelijkheid niet kan worden gevraagd om een nieuw identiteitsbewijs aan te vragen (bijvoorbeeld in verband met ernstige ziekte) en de identiteit van de cliënt op andere wijze afdoende kan worden vastgesteld, dan kan op deze identificatieplicht een uitzondering worden gemaakt. Dit moet wel toegelicht worden.
Paragraaf 2.2.4 wordt gewijzigd als volgt:
Na de bestaande tekst wordt de tekst ingevoegd die luidt:
Cliënt wordt in de gelegenheid gesteld om aanvullingen of correcties te plaatsen en ondertekent het ondersteuningsverslag voor gezien of akkoord. Het plan wordt vastgesteld uiterlijk binnen zes weken nadat is komen vast te staan welke jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling betrokken wordt.
Na ondertekening van het verslag kan dit niet meer worden gewijzigd.
Indien sprake is van pleegzorg, vindt over het plan tevens overleg met de betrokken pleegouder plaats. Indien het plan betrekking heeft op pleegzorg, behoeft het plan de instemming van de pleegouder, voor zover het betreft de omschrijving daarin van zijn rol in het hulpverleningsproces en van de wijze waarop de begeleiding door de pleegzorgaanbieder plaatsvindt.
Paragraaf 2.2.6 wordt gewijzigd als volgt:
In paragraaf 2.3.5, Inleiding, wordt in de laatste regel “de ouder” gewijzigd in:
degene die aanspraak maakt op jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
In paragraaf 2.3.5.2 wordt aan het einde van de alinea die begint met “Het uitgangspunt is”, de volgende tekst ingevoegd:
In het kader van jeugdhulp is binnen resultaatgebied a (ondersteunen van het sociaal en persoonlijk functioneren, ook wel R1 genoemd) en ondersteuningselement c (mantelzorgondersteuning, ook wel O3 genoemd) een combinatie van ZIN en pgb mogelijk.
In paragraaf 2.3.5.6 wordt aan het einde van de eerste alinea die eindigt met “een professionele pgb hulpverlener inzetten”, de volgende tekst ingevoegd:
Een dergelijke combinatie van informeel en formeel (professioneel) is op het gebied van Jeugdhulp alleen mogelijk bij resultaatgebied a (ondersteunen van sociaal en persoonlijk functioneren, ook wel R1 genoemd) en ondersteuningselement c (mantelzorgondersteuning, ook wel O3 genoemd).
Paragraaf 2.4.2.1 wordt gewijzigd als volgt:
Onderdeel Ad c komt te luiden:
Het college laat in het kader van jeugdhulp het wijkteam de keuze uit een aantal standaard termijnen. De maximale duur van een arrangement is gesteld op 18 maanden. Na deze periode moet er een afweging plaatsvinden of er vervolghulp nodig is en zo ja vanuit welke opdracht.
Er zijn de volgende uitzonderingen op deze maximale duur:
Indien er sprake is van resultaatgebied b (herstel, vermindering, stabilisatie stoornis jeugdige) dan is in principe de maximale duur van het totale arrangement 12 maanden. Hier is voor gekozen omdat behandeling in principe eindig is. Ofwel de stoornis is zodanig behandeld dat de belemmeringen in het functioneren zijn opgeheven ofwel er is sprake van chroniciteit en is er (volgend op behandeling) begeleiding (resultaatgebied a) nodig om het gewenste niveau van functioneren te behouden. Hiervan kan worden afgeweken indien een jeugdige langdurige behandeling in combinatie met verblijf nodig heeft. Dit is vooral van toepassing op jeugdigen met een verstandelijke beperking welke in combinatie met gedragsproblemen langdurige vervangende opvoeding nodig hebben in bijvoorbeeld een setting van drie opvoedmilieus;
Indien er geen perspectief is op verblijf in de thuissituatie kan voor ondersteuningselement a, trede 1 (pleegzorg) de maximale duur worden bepaald op 36 maanden. Voorwaarde hiervoor is dat voorafgaand aan dit arrangement de jeugdige reeds een periode van ten minste 12 maanden in een pleegzorgsituatie woont en het perspectief bestaat om langdurig in deze situatie op te groeien.
In paragraaf 2.4.3.5 wordt na de laatste alinea een tekst ingevoegd die luidt:
Bij Jeugdhulp is het adres van de gezaghouder bepalend (bij co-ouderschap is het adres waar de jeugdige ingeschreven is leidend).
Indien alleen de jeugdige verhuist, blijft alles hetzelfde in verband met woonplaatsbeginsel. Volgens de Jeugdwet heeft de gemeente Rotterdam de plicht om een voorziening door te laten lopen tot einde indicatie, maar de VNG adviseert om dit in overleg met de overnemende gemeente te beperken tot maximaal een jaar.
Paragraaf 2.4.4. wordt gewijzigd als volgt:
Na de opsomming a t/m e komt de tekst te luiden:
Deze bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing op een individuele voorziening jeugdhulp, met dien verstande dat intrekking of herziening van een dergelijke voorziening ook plaatsvindt indien het handelen van een budgethouder of vertegenwoordiger niet het belang dient van de jeugdige voor wie de jeugdhulp bedoeld is.
In al deze gevallen wordt de aanspraak dus (gedeeltelijk) beëindigd. In uitzonderingssituaties kan beëindiging ook op initiatief van de zorgaanbieder plaatsvinden. De reden voor beëindiging mag evenwel niet zijn oorzaak hebben in de beperking waarvoor de ondersteuning wordt verleend, tenzij de zorgaanbieder voor die ondersteuning niet is gecontracteerd.
Bij beëindiging op initiatief van de zorgaanbieder geldt dat hij in beginsel gehouden is om bij beëindiging de opdrachtgever (gemeente) en cliënt alternatieven voor passende ondersteuning voor te stellen, tenzij dat vanwege de omstandigheden van het geval in redelijkheid niet van de zorgaanbieder kan worden verwacht.
Tot beëindiging van de ondersteuning kan alleen worden overgegaan indien de zorgaanbieder gemotiveerd kan aantonen dat hij zich maximaal heeft ingespannen om ondersteuning te leveren en hij conform de zorgbeëindigingsprocedure schriftelijk toestemming heeft verkregen om de ondersteuning te beëindigen.
Hoofdstuk 5 komt te luiden als volgt:
Hoofdstuk 5 Jeugdhulparrangementen en Onderwijszorgarrangementen
Paragraaf 5.1 Algemene bepalingen
Een jeugdhulparrangement geeft de jeugdige en zijn ouder(s) de mogelijkheid om hulp te ontvangen als er problemen zijn in de ontwikkeling en/of het dagelijks functioneren. Het wijkteam onderzoekt op welke functioneringsgebieden hulp nodig is, bepaald welke doelen gesteld kunnen worden, welke tijd daar voor nodig is en stelt vervolgens een jeugdhulp arrangement samen. De uitvoering van het arrangement zal plaatsvinden door een gecontracteerde zorgaanbieder (zorg in natura) of in de vorm van een Persoons Gebonden Budget (PGB).
Voordat een jeugdhulp arrangement kan worden afgegeven worden de volgende functioneringsgebieden nagelopen:
A. De ontwikkelingsbehoeften van het kind
Waar het gaat om de ontwikkelingsbehoeften van het kind worden de volgende functioneringsgebieden onderscheiden:
Psychisch functioneren (emotioneel, internaliserend - externaliserend). De jeugdige is over het algemeen tevreden met zijn leven. Hij kan omgaan met tegenslagen, ervaart niet te veel druk om te presteren en heeft een vriendenkring waarin hij zich thuis voelt (bewerkt, zie Ter Bogt et al., 2003). Jeugdige heeft veerkracht en is weerbaar en beschikt over protectieve eigenschappen die bijdragen aan deze veerkracht en weerbaarheid.
Sociaal functioneren (gedrag, sociaal gedrag, internaliserend - externaliserend). Een jeugdige gedraagt zich leeftijdsadequaat en sociaal wenselijk. De jeugdige heeft een bij zijn leeftijd passend beeld van de sociale werkelijkheid, over zichzelf, andere personen, relaties tussen personen. Begrijpt de regels in het intermenselijke verkeer en gedraagt zich daar naar.
B. Capaciteiten van de ouders (opvoeders) om in ontwikkelbehoeften kind te voorzien
Ten aanzien van de opvoedingscapaciteiten van de ouder(s) gaat het om het bieden van veiligheid, het stimuleren van de sociale en affectieve ontwikkeling van het kind, gedragsregulatie, gezondheid en opleiding. Veiligheid is een basisvereiste voor de ontwikkeling en om gezond op te kunnen groeien. Veiligheid is daarom niet opgenomen als een te onderscheiden Resultaatgebied. Dit omdat het scheppen van een veilige situatie om op te groeien en te ontwikkelen een voorwaarde is bij alle Resultaatgebieden. In het Resultaatgebied ‘opvoeding’ is het aspect veiligheid wel expliciet opgenomen in de doelstelling, omdat dit Resultaatgebied zich richt op het doen ontwikkelen van ouder(s) in hun rol als opvoeder.
C. Invloed van gezins- en omgevingsfactoren op enerzijds de capaciteiten van de ouders en anderzijds ontwikkelbehoeften van het kind.
Waar het gaat om de omstandigheden van het gezin is de samenhang met de WMO en Participatiewet van belang aangezien het hier gaat om problematiek van de volwassen opvoeders en de overgang bij het 18de levensjaar. Het gaat hier om het bieden van adequate huisvesting, de gezondheid en psychisch welbevinden van de ouders, inkomen, schulden voeding, kleding enz.
De drie functioneringsgebieden zijn onderling verbonden en kunnen in samenhang de problematiek versterken of doen verminderen. Zo kunnen bij de ouders risicofactoren of versterkende factoren aanwezig zijn die hun opvoedingscapaciteiten beïnvloeden en bij kinderen kunnen risicofactoren aanwezig zijn die op hun beurt de ontwikkelingsbehoefte beïnvloeden.
Framework for the Assessment of Children in Need and their Families (UK Department of Health, 2000).
5.1.3 Het jeugdhulparrangement
De functioneringsgebieden corresponderen met resultaatgebieden. Afhankelijk van de analyse van de functioneringsgebieden wordt bepaald welke resultaatgebieden van toepassing zijn. Er worden drie resultaatgebieden onderscheiden:
Een jeugdhulparrangement is een verzameling resultaatgebieden. Er kan sprake zijn van één resultaatgebied, maar bij meervoudige problematiek kunnen ook meerdere resultaatgebieden van toepassing zijn. Per resultaatgebied worden doelen gesteld. Deze doelen worden aan de aanbieder meegegeven en er wordt van de aanbieder verwacht dat zij binnen het gestelde termijn van het arrangement samen met de jeugdige en diens ouder(s) werken aan deze doelstellingen.
Als de hulp niet (alleen) in de thuissituatie geboden kan worden kan het nodig zijn om een ondersteuningselement aan het jeugdhulp arrangement toe te voegen. Een ondersteuningselement geeft de aanbieder van hulp de budgettaire mogelijkheid om deze hulp te leveren. Er worden 3 ondersteuningselementen onderscheiden:
Combinaties van resultaatgebieden en eventuele ondersteuningselementen vormen samen het jeugdhulparrangement. De aanbieders verplichten zich om de benodigde hulp integraal te leveren. Per cliënt is één aanbieder aanspreekbaar op de geboden hulp. Een aanbieder kan in de uitvoering gebruik maken van onderaannemers als dat nodig is. De hoofdaannemer draagt altijd de volle verantwoordelijkheid voor de inzet van de hulp. Integrale hulp biedt cliënten helderheid, vermindert inzet van meerdere hulpverleners tegelijk in een gezin en is kostenefficiënt.
5.1.4 Te doorlopen stappen om tot een arrangement te komen
Voor elke cliënt kan een combinatie worden gemaakt van verschillende resultaatgebieden en/of ondersteuningselementen, maar niet alle resultaatgebieden/ondersteuningselementen kunnen voor alle percelen worden besteld. Per resultaatgebied en ondersteuningselement wordt door middel van een intensiteitstrede aangegeven hoeveel jeugdhulp de jeugdige nodig heeft. Om een resultaatgebied te kunnen bepalen worden de volgende stappen te doorlopen:
De beoordeling vindt plaats op de verschillende functioneringsgebieden. Hierbij kan de intensiteit van ondersteuning bij verschillende jeugdigen gelijk zijn, terwijl de problematiek en beoogde resultaat kan verschillen.
De wijkteammedewerker bepaalt in overleg met de jeugdige de resultaatgebieden/ondersteuningselementen en de intensiteit die behaald moet worden. De aanbieder is verantwoordelijk voor het bereiken van dit resultaat (in samenspraak met de jeugdige). In het ondersteuningsplan, dat ook aan de aanbieder wordt gestuurd, wordt een omschrijving van de te behalen subdoelen per resultaatgebied meegegeven.
In tabel 5a worden de resultaatgebieden/ondersteuningselementen benoemt met de mogelijke intensiteitstreden:
|
|
b. Herstel, vermindering, stabilisatie stoornis jeugdige (R2) |
|
|
|
|
|
|
|
|
Tabel 5a: overzicht resultaatgebieden, ondersteuningselementen en treden.
In elk model zal een klein percentage jeugdigen zijn wiens situatie niet past binnen de kaders van het model. Voor dit soort uitzonderingssituaties zal de wijkteammedewerker de mogelijkheid krijgen om na bepaling van de intensiteit per resultaatgebied en/of ondersteuningselement te komen tot een budget waarvan de hoogte op het individu is toegesneden: de vrije intensiteitstrede. Dit kan lager zijn dan de onderste intensiteitstrede of hoger dan de hoogste trede. Een hulpmiddel om te kunnen beoordelen of inzet van een vrije trede noodzakelijk is, is het budget dat staat voor een resultaatgebied en zijn trede.
Paragraaf 5.2 Resultaatgebied a: ondersteunen van het sociaal en persoonlijk functioneren
Het sociaal persoonlijk functioneren is van toepassing als er bij de jeugdige sprake is van een verstandelijke of lichamelijke beperking of (ontwikkelings-) stoornis of een psychiatrische aandoening (veelal stabiel), die de jeugdige (blijvend) beperkt in zijn functioneren. Er kan ook sprake zijn van een ontwikkelingsachterstand als gevolg van externe factoren (gebrekkige opvoeding, traumatische levensgebeurtenissen et cetera) of van delict gedrag. De jeugdige heeft hierdoor beperkingen in het dagelijks functioneren en is minder zelfredzaam dan wat qua leeftijd verwacht kan worden.
Het betreft ondersteuning aan jeugdigen die veelal blijvend of langdurig matige of zware beperkingen hebben op (bijvoorbeeld) de volgende gebieden:
De ondersteuning is gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en/of dient om opname in een instelling of verwaarlozing van de jeugdige te voorkomen.
Het doen verminderen van de gevolgen van de stoornis/beperking op het dagelijks functioneren, staat centraal en niet de beperking of stoornis. Het vergroten en/of stabiliseren van de leeftijdsadequate zelfredzaamheid van de jeugdige is in dit resultaatgebied dus het centrale doel, dat wil zeggen de jeugdige leren omgaan met de eigen beperkingen. De ondersteuning is gericht op behoud, compensatie (acceptatie) of trainen van het functioneren en/of deels overnemen, zodat de mogelijkheden van de jeugdige worden vergroot. Zo nodig maakt een periode van bemoeizorg deel uit van dit resultaatgebied.
De ondersteuning op dit resultaatgebied duurt 3 tot maximaal 18 maanden. Verlenging is mogelijk, maar dan moet de ondersteuningsbehoefte opnieuw worden vastgesteld door het wijkteam.
Let op: Indien er permanent en voortdurend toezicht in de nabijheid nodig is dan wordt het Wlz. Als er behoefte is aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop dan wordt het Zvw.
Hulpvragen in het onderwijs maken geen deel uit van dit resultaatgebied.
Beperkt wil zeggen dat de jeugdige in vergelijking met leeftijdsgenoten lichte problemen heeft met de dagelijkse routine en/of met het uitvoeren van vooral complexere activiteiten. Met enige stimulans en/of toezicht is hij in staat veel zelf te doen. Wat betreft het aangaan en onderhouden van sociale relaties, op school, met het sociale netwerk, is er met praten bij te sturen vanuit het gezin, het sociale netwerk en/of school. De jeugdige kan zelf om hulp vragen en er is geen noodzaak tot het daadwerkelijk overnemen van taken;
Beperkt/midden wil zeggen dat de jeugdige in vergelijking met leeftijdsgenoten lichte problemen heeft met de dagelijkse routine en met het uitvoeren van vooral complexere activiteiten. Met extra stimulans en/of toezicht is hij in staat veel zelf te doen. Wat betreft het aangaan en onderhouden van sociale relaties, op school, met het sociale netwerk, is er met praten bij te sturen vanuit het gezin, het sociale netwerk en/of school. De jeugdige kan zelf om hulp vragen;
Of de jeugdige heeft lichte problemen met concentreren, geheugen en/of denken. De oorzaak kan in verschillende problemen liggen. De concentratie en/of capaciteit tot informatieverwerking laat af en toe te wensen over. Met hulpmiddelen en/of enige aansturing is de zelfredzaamheid van de jeugdige voldoende te ondersteunen;
De ondersteuning is kortdurend intensief (aanleren van vaardigheden) of langdurig laag intensief (compensatie voor wat men zelf niet kan) bij een blijvende of langdurige belemmering in de zelfredzaamheid. Er kan ook sprake zijn van voortzetting van basishulp, langer dan wat vanuit het wijkteam geboden kan worden. Ondersteuning is planbaar en vindt regelmatig plaats.
Midden houdt in dat het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag- en nachtritme) voor de jeugdige niet vanzelfsprekend zijn. Dit levert af en toe zodanige problemen op dat de jeugdige afhankelijk is van hulp;
De jeugdige vertoont gedrag dat bijsturing en soms (gedeeltelijke) overname van taken vereist. Het cliëntsysteem kan slechts gedeeltelijk in de bijsturing van de jeugdige voorzien. Het vertoonde gedrag vereist bijsturing door een professional. Als er geen bijsturing wordt geboden, verslechtert de situatie van de jeugdige;
Midden/intensief houdt in dat het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag- en nachtritme) voor de jeugdige niet vanzelfsprekend zijn en deels overgenomen moet worden. Dit levert zodanige problemen op dat de jeugdige afhankelijk is van hulp. De communicatie gaat niet vanzelf omdat de jeugdige niet goed begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf onvoldoende begrijpelijk kan maken en moet hierbij geholpen worden. Het niet inzetten van ondersteuning kan leiden tot verwaarlozing/opname;
Intensief houdt in dat complexe taken voor de jeugdige moeten worden overgenomen. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. De jeugdige kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen. Voor de dagstructuur en het voeren van de regie is de jeugdige afhankelijk van de hulp van anderen;
In veel gevallen wordt de inzet dagelijks geleverd. Meerdere keren per dag is mogelijk. De jeugdige heeft intensief ondersteuning, zorg (ADL), begeleiding en toezicht gedurende de dag nodig. De ondersteuning dient flexibel ingezet te worden en is op afroep beschikbaar, 24/7 indien nodig.
Noodzakelijke toets: hoort de jeugdige gezien zijn problematiek niet thuis bij de zorg die geboden wordt in het kader van de zorgverzekeringwet of de Wet Langdurige Zorg, welke voorliggend zijn aan de Jeugdwet?
“Zeer intensief” en “meest intensief”:
Paragraaf 5.3 Resultaatgebied b: Herstel, vermindering en/of stabilisatie
Dit resultaatgebied is van toepassing als er bij de jeugdige sprake is van een tijdelijke of blijvende stoornis of beperking, die maken dat de jeugdige beperkingen ervaart in zijn functioneren, waarbij de inschatting is dat een vorm van behandeling de problematiek kan verminderen en de jeugdige daardoor beter kan functioneren. Ook kan er sprake zijn van delict gedrag als gevolg van een stoornis of beperking die behandeling behoeft.
De behandeling is gericht op het doen verminderen en stabiliseren van problematiek als gevolg van een (ontwikkelings-)stoornis en/of gedragsproblemen aan jeugdigen met een normale ontwikkeling, een verstandelijke of lichamelijke beperking. Hieronder valt ook de kindergeneeskunde voor zover dit valt onder de Jeugdwet. Ook kan er gelijktijdig in het kader van de behandeling gewerkt worden aan het leren omgaan met de stoornis of beperking.
Het perspectief van de behandeling is dat er mogelijkheden zijn van (gedeeltelijk) herstel, realiseren van een mate van stabilisatie en/of voorkoming van verergering en het verlagen van recidive risico. Behandeling in dit resultaatgebied wordt in eerste instantie met een maximum van 12 maanden afgegeven. Verlenging is mogelijk, maar dan moet de ondersteuningsbehoefte opnieuw worden vastgesteld.
Trede laag frequente medicatie
De medisch specialist kan medicatiecontrole op cliëntniveau declareren (dit geldt alleen voor ambulante hulp).
Paragraaf 5.4 Resultaatgebied c: Opvoeding, versterken mogelijkheden ouders
Dit resultaatgebied is gericht op de opvoedingsvaardigheden van de ouders/verzorgers. De ondersteuning richt zich op het gedrag en het handelen van de ouders/verzorgers in de opvoeding en niet primair op de jeugdige. Het gaat hierbij om het bieden van veiligheid, het stimuleren van de sociale en affectieve ontwikkeling van de jeugdige, gedragsregulatie, gezondheid en opleiding.
Het resultaat van de ondersteuning is dat ouders/verzorgers (eventueel met steun van mensen uit hun omgeving) de opvoeding van de jeugdige(n) weer zelfstandig aankunnen. De inzet heeft doorgaans een tijdelijk karakter, maar kan ook langdurig (maximaal 18 maanden) worden ingezet (bijvoorbeeld bij ouders met een verstandelijke beperking en/of bij multi-probleem gezinnen).
Paragraaf 5.5 Ondersteuningselement a: Vervangende opvoeding
Jeugdigen die niet langer opgevoed kunnen worden door eigen ouders/verzorgers en daardoor niet thuis kunnen wonen. Er is vervangende opvoeding nodig.
Het laten deelnemen van jeugdigen aan een veilig opvoedkundig klimaat, dat zich kenmerkt door aansluiting op de ontwikkeling van de jeugdige, het stimuleren van groei en verandering bij de jeugdige (en diens ouders) en waar mogelijk het bewerkstelligen van terugkeer van de jeugdige naar diens ouders/verzorgers.
Bij vervangende opvoeding is er een grote variëteit aan zorgbehoefte. Als gevolg daarvan betreft iedere trede in dit ondersteuningselement een andere vorm van vervangende opvoeding.
In de weekprijs van de treden is rekening gehouden met pleegzorgvergoeding, woonkosten en de dagelijkse zorg (groepsleiding). De eventuele ondersteuning voor de biologische ouders is onderdeel van resultaatgebied 3: opvoeding, versterken mogelijkheden ouders.
Groepsgrootte en de intensiteit van de dagelijkse zorg (o.a. groepsleiding) zijn bepalende factoren. Indien een kleinere groepsgrootte en/of intensievere woonzorg nodig is volgt ophoging van het weektarief met een extra trede uit resultaatgebied 1: sociaal persoonlijk functioneren.
De omschrijving is gelijk aan pleegzorg (voltijds). Hier gaat het echter specifiek over een jeugdige die een beperking heeft, waardoor er extra kosten gemaakt moeten worden.
Pleegzorg (deeltijds) = trede 0
De omschrijving is gelijk aan pleegzorg (voltijds), met als verschil dat de jeugdige alleen een aantal dagen in de week in een pleeggezin verblijft. Bij deeltijdpleegzorg wordt uitgegaan van een verblijf van een dag/etmaal (24 uur). Indien voor deeltijdpleegzorg gekozen wordt, dient het weekbedrag handmatig ingevoerd te worden in de arrangementenmodule. Dit kan bij trede 0 van Perceel Pleegzorg. Gebruik onderstaande tabel (3b) om het juiste weekbedrag te bepalen:
Open residentiële zorg behandelsetting
Gesloten residentiële zorg JeugdzorgPlus
Gesloten residentiële zorg behandelsetting, klinische opname
Verblijf ter observatie en onderzoek bij behandeling (vrije trede)
Paragraaf 5.6 Ondersteuningselement b: Dagbehandeling of dagbesteding
Daghulp is voor jeugdigen die om wat voor reden dan ook een achterstand in hun ontwikkeling hebben en (daardoor) niet of nauwelijks in staat zijn onderwijs te volgen. Indien onduidelijk is waar de achterstand in ontwikkeling precies uit bestaat, biedt daghulp mogelijkheden voor observatie en diagnostisch onderzoek.
Daghulp is niet bestemd voor jeugdigen die volledig onderwijs volgen en/of aanvullende hulp op school nodig hebben (doelgroep voor Passend Onderwijs).
Het ontwikkelen en aanleren van praktische, cognitieve en/of sociaal-emotionele vaardigheden, zodat de jeugdige een zo zelfstandig niveau van functioneren bereikt. Het volgen van (speciaal) onderwijs is daar een onderdeel van.
Daghulp wordt over het algemeen geleverd op een locatie van de aanbieder, per dagdeel en in groepsvorm. Bij daghulp is er een grote variëteit aan zorgbehoefte: groepsgrootte en de intensiteit van de dagdagelijkse zorg (o.a. groepsleiding) zijn hierin bepalende factoren.
Indien een kleinere groepsgrootte en/of intensievere dagdagelijkse zorg nodig is volgt ophoging van het weektarief met een extra trede uit resultaatgebied 1. Intensieve één op één hulp is in uitzondering mogelijk met de vrije trede.
Het aantal dagdelen dat de jeugdige gebruik maakt van daghulp is afhankelijk van de draagkracht van de betreffende jeugdige op dat moment. Zij bedraagt echter nooit meer dan negen dagdelen per week (het aantal dagdelen dat een jeugdige onderwijs behoort te volgen).
Er is sprake van een multidisciplinaire inzet: gedragsdeskundige, therapeuten en (groeps-)begeleiders.
De intensiteitstrede van dit ondersteuningselement hangt af van de frequentie die nodig, de groepsgrootte die passend is en intensiteit van de daghulp (bijvoorbeeld persoonlijke verzorging op locatie).
In combinatie met resultaatgebied 1 is dit ondersteuningselement gericht op:
In combinatie met resultaatgebied 2, is naast wat bij de combinatie met resultaatgebied 1 is genoemd, dit ondersteuningselement gericht op het bieden van een behandeling in een daarbij passende behandelomgeving.
Bepaal eerst wat nodig is conform de resultaatgebieden en bepaal vervolgens wat daarbij nodig is vanuit daghulp.
Er is sprake van één of meerdere ernstige beperkingen in het functioneren van de jeugdige. De beperking is langdurig of blijvend van aard. De jeugdige verliest snel het overzicht en verdraagt prikkels vanuit de omgeving slecht. Mogelijk is er sprake van vastlopen in de ontwikkeling en/of decompensatie;
Paragraaf 5.7 Ondersteuningselement c: Mantelzorgondersteuning
Het zorgen voor de jeugdige met een chronische stoornis of beperking vraagt veel van ouders/verzorgers en het gezin (broertjes/zusjes). Om de ouders/verzorgers te ontlasten en daarmee ook ruimte te bieden aan mogelijke andere jeugdigen in het gezin is het ondersteuningselement mantelzorgondersteuning beschikbaar. Dit ondersteuningselement is afhankelijk van de zorgbehoefte van de jeugdige, aanvullend op de mogelijkheden van ouders/verzorgers en netwerk (draagkracht).
Bij mantelzorgondersteuning is maatwerk de norm. Het kan gaan om: incidenteel een paar uur per week een dagactiviteit (geen reguliere dagopvang), gespecialiseerde oppas, een weekend logeren, etc. De focus ligt op het ontlasten van de ouders/verzorgers en het zo prettig mogelijk opvangen van de jeugdigen. Voor de ouders rust en voor de jeugdigen een veilige en prettige situatie waarin de nodige ondersteuning (verzorging) aanwezig is. Het aanleren en uitbouwen van vaardigheden in het dagelijks functioneren, zou hier deel van uit kunnen maken, maar het hoeft niet. Primaire doel is rust.
Ondersteuningselement mantelzorgondersteuning wordt besteld in combinatie met resultaatgebied 1 of 2, waarbij het resultaatgebied 1 of 2 geboden moet worden op een ander moment in de week. Mantelzorgondersteuning is namelijk een aanvulling op het arrangement en kan daarom niet als losstaand element besteld worden. Het is dus niet mogelijk om een arrangement samen te stellen voor alleen ontlasting in het weekend en/of tijdens schoolvakanties, als er op een ander moment in de week geen verdere ondersteuning geboden wordt aan de jeugdige/het gezin.
Indien er op een ander moment in de week ondersteuning geboden wordt vanuit resultaatgebied 1 of 2, dan kan het ondersteuningselement 3 ter aanvulling worden besteld. De mantelzorgondersteuning is een all-inclusieve aanbod en bevat het hele pakket van hotelmatige kosten en de dagdagelijkse zorg.
In 5.6.1 zijn de verschillende treden te zien. Naast de keuze voor de trede, moet een keuze gemaakt worden hoe vaak de trede per jaar wordt ingezet. Met behulp van de arrangementenmodule wordt een weekbedrag berekend. Dit budget wordt aan het arrangement toegevoegd. Het is mogelijk om te sparen, zodat de jeugdige bijvoorbeeld een week kan gaan logeren. Het is niet noodzakelijk om ‘voldoende gespaard’ te hebben om langere tijd op te nemen. Aan de hand van de bestelling wordt gekeken wat er mogelijk is.
Overname van de zorg gedurende 1 dagdeel per week.
Overname van de zorg gedurende 2 dagdelen per week.
Overname van de zorg gedurende een volledig etmaal per week (logeren of deeltijdpleegzorg).
Overname van de zorg gedurende twee volledige etmalen per week (logeren of deeltijdpleegzorg).
Paragaaf 5.8 Vervoer naar locatie jeugdhulp
Het college verstrekt in beginsel een vervoersvoorziening voor het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden, indien deze voorziening noodzakelijk is in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid. Deze voorziening dient altijd te worden gecombineerd met arrangementen binnen de volgende opdrachten:
ambulante jeugdhulp voor jeugd met een beperking of stoornis, inclusief steun, hulp of behandeling overdag (lokale inkoop)
Voorwaarde hierbij is dat het ondersteuningselement “dagbehandeling of dagbesteding” (ook wel als O2 aangeduid) wordt ingezet en dit ondersteuningselement onderdeel is van het arrangement.
opname - bed en behandeling (regionale inkoop)
Hierbij kan daghulp als onderdeel van afschaling van de opname worden ingezet. Voorwaarde hierbij is dat daghulp wordt ingezet en het ondersteuningselement “dagbehandeling of dagbesteding” (O2) wordt ingezet en dit ondersteuningselement onderdeel is van het arrangement. Vervoer wordt in de regel níet ingezet bij vervoer van of naar opname of individuele diagnostiek en behandeling tijdens het arrangement.
Gelet op het voorgaande, zet het college vervoer uitsluitend in als het ondersteuningselement “dagbehandeling of dagbesteding” (O2) onderdeel is van de aangeboden arrangementen. Alleen in hoge uitzonderingsgevallen kan vervoer ook aan andere ondersteuningselementen (O1 of O3) of resultaatgebieden (R1, R2, R3) worden gekoppeld.
Het college maakt de afweging tot het inzetten van vervoer op basis van het uitgangspunt dat jeugdige en ouder(s) in het kader van ‘eigen kracht’ en ouderbetrokkenheid, zelf de regie hebben op het vervoer. Als ouder(s) niet in staat is/zijn de jeugdige te vervoeren via het openbaar vervoer of de eigen auto, wordt een betrokkene uit het eigen netwerk ingezet voor vervoer.
Om tot de vaststelling te komen of het vervoer daadwerkelijk nodig is, hanteert het college altijd de volgende criteria bij het maken van zijn afweging:
Zijn er mogelijkheden, in overleg met de jeugdhulpaanbieder, om vervoer op een andere wijze te organiseren dan via Trevvel?
Er dienen zoveel mogelijk maatwerkafspraken met de jeugdhulpaanbieder gemaakt worden. Bijvoorbeeld door de jeugdige iets eerder of iets later brengen als daardoor de ouder(s) of betrokkenen vanuit het eigen netwerk in staat is/zijn om zelf met de jeugdige te reizen. Of door gebruik te maken van de eigen busjes waarover sommige zorgaanbieders beschikken, dan wel het vervoer te combineren met andere ouder(s) van jeugdigen die bij dezelfde dagbehandeling/ besteding zitten.
Zodra het college op basis van de bovenstaande afwegingen concludeert dat vervoer door Trevvel nodig is, wordt dit vervoer in principe door de gemeente gefinancierd. In dit geval dient echter nog steeds zoveel mogelijk gebruik te worden gemaakt van vervoer door de ouder(s) en/of betrokkenen uit het eigen netwerk, bijvoorbeeld door enkele keren in de week of eens per twee weken zelf het vervoer te verzorgen.
Paragraaf 5.9 Onderwijszorgarrangementen (OZA’s)
Vanaf 2015 is de gemeente Rotterdam verantwoordelijk voor de inkoop van jeugdhulp. De gemeente ziet een veilige en krachtige opgroei- en leeromgeving als voorwaarde voor een goede ontwikkeling van de jeugdige. Jeugdhulp is beschikbaar voor een jeugdige die in zijn ontwikkeling bedreigd wordt, of waarbij de ontwikkeling stagneert.
De gemeente Rotterdam vindt dat:
Om aan deze principes vorm te geven zijn er het gedachtengoed van de onderwijszorgarrangementen (OZA’s) ontwikkeld in samenspraak met gemeente, onderwijs en jeugdhulpaanbieders.
Bij de OZA’s gaat het om de inzet van jeugdhulp, welke in samenspraak met onderwijsinstellingen, samenwerkingsverbanden en de gemeente Rotterdam op een school of in een onderwijssituatie geboden wordt. Hiermee wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan:
De inzet van jeugdhulp door middel van OZA’s wordt geboden aan jeugdigen in het primair onderwijs, speciaal onderwijs, het voortgezet (speciaal) onderwijs, OPDC en het middelbaar beroepsonderwijs – niveau 1 (mbo-1). De jeugdigen zijn in leeftijd tussen de 3 en 26 jaar. Het doel van een onderwijszorgarrangement (OZA) is dan ook dat leerlingen zich zo veel mogelijk ononderbroken kunnen ontwikkelen en daardoor hun ontwikkelingsperspectief kunnen realiseren.
Betrokken partijen zijn jeugdigen en hun ouders en onderwijsinstellingen die problemen ervaren bij het opgroeien en leren op school. De samenwerkingsverbanden zijn hierbij verantwoordelijk voor het bieden van extra ondersteuning in het onderwijs en de gemeente Rotterdam is verantwoordelijk voor het organiseren van de jeugdhulp. Indien nodig wordt de leerplichtambtenaar betrokken als toezichthouder van de leerplichtwet.
Het college wil dat de aanbieders van de OZA’s samen met het onderwijs, jeugdigen begeleiden in het traject naar een volwaardige en naar vermogen participerende burger en daarmee een hogere kwaliteit van leven. Daarnaast wordt groot belang geacht aan het voorkomen van (voortijdige) schooluitval en bij het behalen van een goede uitgangspositie van jong volwassenen richting de arbeidsmarkt en/of het vervolgonderwijs, omdat hierdoor de instroom naar de Participatiewet en/of Wmo-ondersteuning wordt verminderd of zelfs voorkomen.
Bij de onderwijszorgarrangementen zijn zowel de Jeugdwet als de Wet passend onderwijs van toepassing.
Dit gemeenteblad 2018, nummer 96, is uitgegeven op 17 juli 2018 en ligt op dins-, woens- en donderdagen van 09.00 tot 13.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Wachtruimte Timmerhuis, Halvemaanpassage 1 (trap op, melden bij Informatiebalie)
(Zie ook: Externe link: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2018-162280.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.