Gemeenteblad van Neder-Betuwe
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Neder-Betuwe | Gemeenteblad 2018, 150043 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Neder-Betuwe | Gemeenteblad 2018, 150043 | Beleidsregels |
Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neder-Betuwe houdende bijzondere bijstand Beleidsregels bijzondere bijstand Neder-Betuwe 2018
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Wettelijke grondslag
Beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht: "Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid." Deze beleidsregels zijn gebaseerd op artikel 35 van de Participatiewet.
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
woning: een zelfstandige woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Onder een woning wordt ook een woonwagen of woonschip op een erkende standplaats dan wel ligplaats aangemerkt;
Hoofdstuk 5 Kosten in verband met wonen
Artikel 5.1 Woonkostentoeslag huurders
Indien de belanghebbende, als bedoeld in het tweede lid, zich in voldoende mate heeft ingespannen zonder dat dit heeft geleid tot het verkrijgen van een passende woning of woonruimte, kan de woonkostentoeslag met maximaal 6 maanden worden verlengd in het geval de noodzakelijke kosten (nog steeds) voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
Indien de belanghebbende, als bedoeld in het tweede lid, zich niet of in onvoldoende mate heeft ingespannen om een passende woning of woonruimte te verkrijgen en hem dit te verwijten valt, wijst het college de aanvraag om (verlenging van de) bijzondere bijstand af, tenzij sprake is van zeer bijzondere omstandigheden.
In geval het college zeer bijzondere omstandigheden, als bedoeld in het vorige lid, vaststelt kan de bijzondere bijstand eenmaal met maximaal 6 maanden worden verlengd op grond van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet. De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een lening verstrekt.
Artikel 5.2 Woonkostentoeslag woningeigenaren
Aan de bijzondere bijstand als bedoeld in het vorige verbindt het college de verplichting dat belanghebbende actief een goedkopere woning zoekt en deze accepteert. In de beschikking worden concrete activiteiten over deze verhuisplicht opgenomen die in ieder geval van de belanghebbende worden verlangd.
Het college wijst de aanvraag om (verlenging van de) bijzondere bijstand af indien de belanghebbende, als bedoeld in het vorige lid, zich niet of in onvoldoende mate heeft ingespannen om een goedkopere woning te verkrijgen en hem dit te verwijten valt, tenzij sprake is van zeer bijzondere omstandigheden.
Indien belanghebbende, als bedoeld in het vierde lid, zich in voldoende mate heeft ingespannen zonder dat dit heeft geleid tot het verkrijgen van een andere woning, kan de woonkostentoeslag eenmaal met 12 maanden worden verlengd indien de noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
In geval het college zeer bijzondere omstandigheden, als bedoeld in het vorige lid, vaststelt kan de bijzondere bijstand eenmaal met maximaal 12 maanden worden verlengd op grond van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet. De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een lening verstrekt.
Artikel 5.4 Duurzame gebruiksgoederen
In afwijking van het vorige lid kan het college de bijzondere bijstand om niet verlenen indien de belanghebbende, die is toegelaten tot een wettelijk schuldhulpverleningstraject, voldoet aan de voorwaarden van dat traject en het verstrekken van bijzondere bijstand in de vorm van een lening het slagen van het traject in gevaar brengt.
Artikel 5.7 Jongmeerderjarigen
Hoofdstuk 6 Overige kostensoorten
Onder reiskosten worden in ieder geval kosten verstaan in verband met het bezoek:
aan een gezinslid of naast familielid dat verblijft in een ziekenhuis, mits dat verblijf langdurig van aard is. Daarvan is sprake indien en voor zover het afleggen van de bezoeken langer dan twee weken voortduurt. Alleen kosten die ná twee weken worden gemaakt kunnen voor bijzondere bijstand in aanmerking komen;
Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor reiskosten indien er geen sprake is van een voorliggende voorziening en deze kosten noodzakelijk zijn en voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De reiskosten van minderjarige kinderen van de belanghebbende als bedoeld in het eerste lid kunnen ook voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.
Hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand op basis van groepskenmerken
Artikel 7.1 Kosten voor sociaal-culturele en sportieve activiteiten en maatschappelijke participatie
De hoogte van de van de vergoeding als bedoeld in het vorige lid bedraagt:
een vergoeding voor de kosten voor het behalen van het zwemdiploma A al dan niet middels de Easyswim-methode en de inschrijvingskosten bij zwembad De Leygraaf te Zetten, ’t Gastland te Rhenen of SportPlaza te Tiel. De hoogte van de noodzakelijke kosten voor de Easyswim-methode bij zwembad De Leygraaf te Zetten bedragen maximaal € 550,-.
Artikel 1.1 Wettelijke grondslag
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Bij de definitie van de bijstandsnorm in artikel 5 onder c van de wet gaat om de toepasselijke norm volgens paragraaf 3.2 eventueel verminderd met een door het college vastgestelde verlaging volgens paragraaf 3.3. Die paragraaf gaat over: de kostendelersnorm (art. 22a), de verlaging wegens een bepaalde woonsituatie (art. 27) of het hebben van het predicaat 'schoolverlater' (art. 28).
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Bij een aanvraag om bijzondere bijstand voor een woonkostentoeslag is het van belang of er sprake is van een zelfstandige woning. De wet bepaalt namelijk niet wat onder een woning wordt verstaan. Met een woning wordt een zelfstandige woning bedoeld die is voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld (CRVB:2015:79). Onder het begrip woning valt dus niet het huren van een kamer met bijvoorbeeld het gebruik van toilet en douche (met anderen).
Voor de berekening van de woonkostentoeslag blijven de woonkosten die iemand altijd geacht wordt zelf uit zijn inkomen te moeten betalen buiten beschouwing (toepasselijke basishuur). Dat geldt ook voor eigen huisbezitters.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 1.3 Reikwijdte beleidsregels
Artikel 40, eerste lid, van de wet bepaalt jegens het college van welke gemeente recht op bijstand bestaat (CRVB:2012:BY4179 en CRVB:2013:1031). Dat is de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 1:10 en 1:11 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor het recht op (bijzondere) bijstand is mede bepalend of betrokkene staat ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP) op een woonadres in Neder-Betuwe. Het kan voorkomen dat iemand zich niet kan inschrijven in de BRP. Het college zal in voorkomende gevallen uit moeten gaan van de feitelijke situatie (CRVB:2013:1021 en CRVB:2013:BY8020).
Bij het vaststellen van de noodzaak en/of hoogte van de bijzondere bijstand is het college niet altijd ter zake kundig. In die gevallen heeft het college de bevoegdheid om deskundigenadvies in te winnen.
Het spreekt voor zich dat belanghebbende zijn medewerking moet verlenen aan het onderzoek (art. 17 tweede lid dan wel art. 55 van de wet). Het is niet altijd nodig dat belanghebbende persoonlijk verschijnt bij de adviseur. Soms kan de medische noodzaak voor de kosten worden vastgesteld op basis van dossieronderzoek en het raadplegen van een deskundige in de behandelende sector of de huisarts. Het is wel nodig dat belanghebbende toestemming verleent voor het uitwisselen van (medische) gegevens. Daarnaast zal belanghebbende toestemming moeten verlenen zodat de adviseur in staat is volledig advies aan het college uit te mogen brengen. Dat betekent dat niet snel met succes een beroep kan worden gedaan op het zogeheten verschoningsrecht (vergelijk CRVB:2015:955). Zie voor nadere verplichtingen artikel 1.7 van deze beleidsregels.
In het derde lid is opgenomen wanneer het college in ieder geval om advies vraagt. Er kunnen zich dus ook andere situaties voordoen waarbij het college deskundigenadvies inwint.
In het vierde lid is neergelegd in welke gevallen een advies achterwege kan blijven. Dit lid is ook van toepassing op de kostensoorten genoemd in lid 3. Uit onderdeel a blijkt wanneer een advies feitelijk niets toevoegt en daarmee onnodig belastend is voor de belanghebbende.
Artikel 1.5 Hoogte van de bijzondere bijstand
In de Nibud-prijzengids gids staan gangbare actuele prijzen van artikelen en diensten zoals inventaris, kleding, voeding en (bijzondere) zorg. Omdat het Nibud een onafhankelijk instituut kunnen de richtprijzen als representatieve norm gelden. Dat wil zeggen dat de bedragen zodanig zijn vastgesteld dat het de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten dekt.
Staan de kosten waar bijzondere bijstand voor wordt aangevraagd niet in de Nibud-prijzengids, dan zal het college uitgaan van de feitelijke noodzakelijke kosten die als goedkoopst adequate voorziening kunnen worden aangemerkt. Daarbij kan het college gebruik maken van richtprijzen die gebaseerd zijn op objectieve bronnen zoals: de Wet Inkomstenbelasting 2001, de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, de Regeling zorgverzekering, het reguliere Openbaar Vervoer en de aanvullende (collectieve) zorgverzekering. Daarnaast kan het college gebruik maken van tweede hands richtprijzen. Denk bijvoorbeeld aan gebruiksgoederen.
Artikel 1.6 Vorm van de bijzondere bijstand
Als hoofdregel geldt dat de bijzondere bijstand om niet wordt verleend. Dat volgt uit artikel 48, eerste lid, van de wet. Het tweede lid van dat artikel bepaalt in welke gevallen het college daar van af kan wijken.
Is de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg van een tekortschietend besef in de verantwoordelijkheid van de voorziening in het bestaan, dan is het college bevoegd de bijstand in de vorm van een lening of onder borgtocht te verlenen (art. 48, tweede lid, aanhef en onder b van de wet). Het begrip tekortschietend besef van verantwoordelijkheid is een juridisch begrip waarbij het recht op bijstand ten principale vast staat, maar de noodzaak tot bijstandsverlening is ontstaan door omstandigheden die belanghebbende te verwijten zijn. Bijvoorbeeld het te snel interen op vermogen waardoor eerder een beroep op bijzondere bijstand wordt gedaan of het zich niet houden aan de reserveringsplicht (CRVB:2015:3293). Opgemerkt wordt nog dat artikel 35, eerste lid, van de wet geen ruimte biedt voor de beoordeling of een belanghebbende zich verwijtbaar heeft gedragen en of dit verwijtbaar gedrag ertoe heeft geleid dat hij een beroep op de bijzondere bijstand moet doen (CRVB:2010:BL7308).
Artikel 51 van de wet bepaalt een dwingende volgorde voor de vraag in welke vorm de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt verleend. Uit het tweede lid van dat artikel volgt dat als belanghebbende op enig moment kan aflossen, het college de bijzondere bijstand niet om niet zou mogen verlenen. De wet geeft geen invulling aan wat wordt verstaan onder ‘op enig moment’.
Als hoofdregel geldt dat de toegekende bijzondere bijstand aan belanghebbende wordt betaald, tenzij het college is gemachtigd om de bijzondere bijstand rechtstreeks aan de leverancier te betalen. Is het college echter van oordeel dat belanghebbende niet in staat is tot verantwoorde besteding van de bijstand, dan kan het die bijstand in natura verlenen onder toepassing van artikel 57 van de wet. De bijzondere bijstand wordt, zonder machtiging, rechtstreeks overgemaakt aan de ‘leverancier’.
Artikel 1.7 Nadere verplichtingen
Het college heeft op grond van artikel 55 van de wet een discretionaire bevoegdheid om vanaf de melding nadere verplichtingen op te leggen die zijn verbonden aan de bijstand. Het gaat om verplichtingen die van toepassing zijn in het individuele geval en dus niet van rechtswege verbonden zijn aan de bijstand: het college moet deze verplichtingen opleggen.
In het algemeen geldt dat aan de bijzondere bijstand een bestedingsverplichting is verbonden. Dit betekent dat in het toekenningbesluit wordt opgenomen waar bijzondere bijstand voor wordt verleend en dat de toegekende bijzondere bijstand moet worden besteed aan de betreffende kosten. De belanghebbende moet daarvan desgevraagd (betalings)bewijzen kunnen overleggen.
Verplichtingen op grond van artikel 55 van de wet kunnen ook strekken tot vermindering of beëindiging van bijstand. Zo kan het college een verhuisplicht opleggen als bijzondere bijstand wordt verleend in de vorm van een woonkostentoeslag aan de belanghebbende met (te) hoge woonlasten (CRVB:2013:1957). Zie verder artikel 5.1 en 5.2 van deze beleidsregels. Opgemerkt wordt dat het opleggen van nadere verplichtingen een verregaande inbreuk kan maken op de persoonlijke levenssfeer van iemand. In voorkomende gevallen zal het college zich telkens moeten afvragen of dat wel gerechtvaardigd is. Zo kan aan een alleenstaande ouder de verplichting worden opgelegd om een machtiging als bedoeld in artikel 1:345 Burgerlijk Wetboek (BW) aan de kantonrechter te vragen om te kunnen beschikken over het aan de minderjarige toegevallen vermogen, omdat een dergelijke verplichting strekt tot vermindering of beëindiging van de gezinsbijstand (CRVB:2012:BX7177 en vergelijk CRVB:2005:AT3658).
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 2.1 Algemene voorwaarden
De toelichting bij dit artikel pretendeert niet volledig te zijn. De belangrijkste dan wel over de meest voorkomende geschillen in de jurisprudentie zijn hier kort toegelicht.
In paragraaf 2.2 van de wet staan de algemene voorwaarden voor het recht op (bijzondere) bijstand. Dat betekent dat het college (in principe) geen bijzondere bijstand mag verlenen als een van deze artikelen van toepassing is (art. 11 tot en met 16 van de wet). Dat geldt niet als deze beleidsregels anders bepalen.
Nederlander zijn (art. 11 van de wet)
Voor het recht op (bijzondere) bijstand moet de aanvrager Nederlander zijn of daarmee gelijkgesteld. Er is sprake van gelijkstelling als de vreemdeling beschikt over een verblijfsvergunning (toegelaten verblijf) of als de vreemdeling, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8 sub g of h Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) én voldoet aan de voorwaarden genoemd in het Besluit gelijkstelling vreemdelingen. Gaat het om EU-onderdanen, dan moet het college vaststellen of betrokkene rechtmatig verblijf houdt. Als bijstand wordt verleend, dan zal het college daarvan melding moeten doen aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Dit laatste zal zich bij bijzondere bijstand niet snel voordoen.
Territorialiteit (art. 11 van de wet)
Op grond van het territorialiteitsbeginsel geldt dat er geen recht bestaat op (bijzondere) bijstand voor personen die buiten Nederland verblijven of wonen, tenzij betrokkene gedurende de wettelijk bepaalde toegestane periode buiten Nederland verblijft zonder dat dit consequenties heeft voor het recht op bijstand. Evenmin bestaat recht op (bijzondere) bijstand voor kosten die buiten Nederland worden gemaakt.
Onderhoudsplicht ouders (art. 12 van de wet)
De jongmeerderjarige kan recht hebben op bijzondere bijstand indien de noodzakelijke kosten van het bestaan meer bedragen dan de voor hem geldende norm én voor deze kosten geen beroep kan worden gedaan op zijn ouders, omdat de middelen van de ouder(s) daartoe niet toereikend zijn of de jongmeerderjarige redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken. De kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd zijn vaak verbonden aan zelfstandige huisvesting van de jongmeerderjarige. Zie ook artikel 5.7 van deze beleidsregels.
Uitsluiting van bijstand (art. 13, eerste lid, van de wet)
In het eerste lid van artikel 13 van de wet staan de situaties beschreven wanneer geen recht bestaat op (bijzondere) bijstand. Hieronder staan twee voorbeelden die bij de bijzondere bijstand nog al eens voor komen.
Bestaanskosten die de afbetaling van schulden betreffen, kunnen in het algemeen niet worden aangemerkt als noodzakelijke bestaanskosten in de zin van de wet. De overheid biedt immers via de wet iedere burger de zekerheid van toereikende middelen om in het noodzakelijke te voorzien en neemt daarmee de noodzaak weg tot het maken van schulden louter om in de noodzakelijke bestaanskosten te kunnen voorzien. Schulden ontstaan dus (uitzonderingen daargelaten) niet uit een gebrek aan het noodzakelijke, doch uit de wijze van besteding van de middelen. Daarvoor geldt een uitzondering als er sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49 onder b van de wet. Zie ook artikel 4.1 van deze beleidsregels over het indienen van de aanvraag.
Degene die jonger is dan 18 jaar heeft geen recht op (bijzondere) bijstand omdat die persoon niet als zelfstandig subject van bijstand kan worden aangemerkt. Kinderen behoren namelijk tot het gezin van hun ouders (art. 4 eerste lid onder c van de wet). Zie verder onder ‘zeer dringende redenen’ van deze toelichting.
Geen noodzakelijke kosten (art. 14 van de wet)
De wet beschrijft niet wat (precies) onder noodzakelijke kosten wordt verstaan. Alleen in artikel 14 van de wet staat een limitatief aantal kostensoorten genoemd die in ieder geval niet noodzakelijk zijn.
Voorliggende voorziening (art. 15 van de wet)
Dit artikel bepaalt de bevoegdheid tot bijstandsverlening in relatie tot de voorliggende voorziening. Er bestaat geen recht op (bijzondere) bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die - gezien haar aard en doel - wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Het college moet de vraag beantwoorden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd binnen de reikwijdte van de voorliggende voorziening vallen. De meeste geschillen in de jurisprudentie over de bijzondere bijstand gaan over de afbakening met het domein van de zorg. De Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg worden in principe als voorliggende passende en toereikende voorzieningen aangemerkt (bijv. CRVB:2011:BU8263 en CRVB:2009:BK4230). Zie verder artikel 2.2 van deze beleidsregels.
Zeer dringende redenen (art. 16 van de wet)
Voor personen die zijn uitgesloten van het recht op bijstand kunnen zeer dringende redenen nopen om toch tot bijstandsverlening over te gaan, behoudens de vreemdeling als bedoeld in het tweede lid van artikel 16. De zeer dringende redenen hebben feitelijk niets te maken met de betreffende uitsluitingsgrond zelf, maar op de situatie die daardoor ontstaat en die in de betreffende gevallen mogelijk moet worden voorkomen. In het algemeen zal de aanvrager die omstandigheden moeten stellen en zonodig nader moeten onderbouwen. Het college zal in voorkomende gevallen de vraag moeten beantwoorden of bijstandsverlening volstrekt onvermijdelijk is. Onder zeer dringende redenen vallen situaties van levensbedreigend aard of die blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kunnen hebben. Ernstig letsel kan ook psychisch letsel omvatten. Uit de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt overigens dat er maar zeer zelden met succes een beroep wordt gedaan op toepassing van artikel 16 van de wet (bijv. CRVB:2014:4375 en CRVB:2009:BK6576).
Personen die langer dan de toegestane periode buiten Nederland verblijven hebben geen recht op bijstand (art. 11 van de wet). De aanleiding daarvoor kan bijvoorbeeld van medische aard zijn omdat iemand niet mag reizen. Echter kan dat op zichzelf genomen niet als een zeer dringende reden worden aangemerkt.
Personen die kosten van medische aard hebben, zijn in de meeste gevallen uitgesloten van het recht op bijzondere bijstand (art. 15 van de wet). De reden hiervan is dat de Zorgverzekeringswet, het Besluit en de Regeling zorgverzekering (impliciet) bepalen dat de kosten niet noodzakelijk zijn. Het effect van het niet door de voorliggende voorziening vergoeden van kosten kan zeer dringende redenen tot gevolg hebben. Uit de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt echter ook dat niet snel met succes een beroep op de zeer dringende redenen wordt gedaan (CRVB:2014:4375, CRVB:2009:BK6576 en CRVB:2009:BK6576). Het ligt overigens voor de hand dat het college om medisch advies vraagt voor de beoordeling van de aanvraag (CRVB:2015:678).
Personen jonger dan 18 jaar zijn geen zelfstandig subject van bijstand en hebben geen recht op bijstand (art. 13 eerste lid onder f van de wet). In geval (bijzondere) bijstand wordt aangevraagd voor een minderjarig kind van Nederlandse nationaliteit moet de beantwoording van de vraag of sprake is van zeer dringende redenen worden bezien in het licht van artikel 3 eerste en tweede lid en artikel 27 derde lid van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). Zie bijvoorbeeld CRVB:2014:2780. In voorkomende gevallen geldt dat het college ook rekening houdt met de financiële mogelijkheden van de wettelijk vertegenwoordiger als voogd én dat het doen van een aanvullend beroep op de onderhoudsplichtige ouder(s) kan worden gevergd (CRVB:2016:1098 en CRVB:2016:1249).
Uit artikel 11 van de wet vloeit ook voort dat kosten die buiten Nederland zijn opgekomen of niet aan Nederland zijn gebonden niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen (CRVB:2000:AJ9617 en CRVB:2015:363). Dit betekent dus niet dat de belanghebbende die zijn woonplaats heeft in de gemeente Neder-Betuwe geen bankstel in Duitsland kan aanschaffen. Het betreft in dit voorbeeld kosten die aan Nederland zijn gebonden en in Nederland zijn opgekomen (CRVB:2005:AS7345).
Artikel 2.2 Voorliggende voorziening
In het eerste lid wordt de inhoud en strekking weergegeven van het bepaalde in artikel 5 onderdeel e van de wet. In het algemeen kunnen voorliggende voorzieningen zoals hier bedoeld zowel privaatrechtelijk als ook publiekrechtelijk van aard zijn. Voor de toepassing geldt dat er sprake moet zijn van een aanspraak. Dat wil zeggen er moet daadwerkelijk een beroep gedaan kunnen worden op de betreffende voorziening. De witgoedregeling langdurige minima in artikel 7.4 van deze beleidsregels geldt ook als voorliggende voorziening. Uit de vaste jurisprudentie blijkt dat het afsluiten van een lening bij de gemeentelijke Kredietbank als voorliggende voorziening wordt aangemerkt (CRVB:2010:BN3307). Wel moet belanghebbende er gebruik van kunnen maken. Wijst de kredietbank een verzoek om een lening af vanwege (te hoge) schulden, dan is er geen sprake van een voorliggende voorziening. Het college kan de aanvraag om bijzondere bijstand nog steeds afwijzen, immers de reden dat reserveren niet mogelijk blijkt, komt door de aflossing op schulden. Dat leidt niet tot bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35 van de wet (CRVB:2004:AR7815 en CRVB:2015:2173).
In dit lid worden een aantal voorbeelden genoemd van wetten die in ieder geval als een aan de bijstand voorliggende toereikende en passende voorziening worden aangemerkt. Uit de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep volgt bijvoorbeeld dat de gemeentelijke Kredietbank als voorliggende toereikende en passende voorziening kan worden aangemerkt voor de kosten van vrijwillig budgetbeheer (CRVB:2013:2642 en CRVB:2012:BY3820).
Artikel 2.3 Geen noodzakelijke kosten
De wet beschrijft niet wat (precies) onder noodzakelijke kosten wordt verstaan. Alleen in artikel 14 van de wet staat een limitatief aantal kostensoorten genoemd die in ieder geval niet noodzakelijk zijn. Voor deze kostensoorten volgt dus geen beoordeling op grond van artikel 35 van de wet, er is geen bijzondere bijstand mogelijk. Voorbeelden zijn een boete en geleden of toegebrachte schade. De kosten van een rijbewijs, twee paspoorten en een kentekenbewijs die rechtstreeks voortvloeien uit een diefstal, moeten worden aangemerkt als geleden schade (CRVB:2013:BV8173).
De kosten van bewindvoering die verband houden met het beheer van een persoonsgebonden budget (pgb) zijn feitelijk te vermijden door voor zorg in natura te kiezen. Dit betekent dat het geen noodzakelijke kosten zijn in de zin van artikel 35, eerste lid, van de wet (CRVB:2015:1654). Daarbij wordt ook opgemerkt dat in het kader van het trekkingsrecht voor pgb’s de Sociale verzekeringsbank het feitelijk beheer van dat pgb op zich neemt (Jeugdwet, Wet langdurige zorg en Wmo 2015).
Artikel 2.4 Bijzondere omstandigheden: reservering
In beginsel moeten incidenteel (of periodiek) voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan worden voldaan uit iemands middelen via reservering dan wel via gespreide betaling achteraf. Met een gespreide betaling achteraf wordt het afsluiten van een lening bedoeld bij de gemeentelijke Kredietbank. Volgens vaste jurisprudentie kan dat als voorliggende voorziening worden aangemerkt (CRVB:2010:BN3307). Zie ook artikel 2.2 van deze beleidsregels. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken (art. 31, eerste lid, van de wet). Naast het inkomen en vermogen maken de individuele inkomenstoeslag (voorheen langdurigheidstoeslag) en individuele studietoeslag ook onderdeel uit van het oordeel over de reserveringscapaciteit. Deze toeslagen zijn weliswaar vrij besteedbaar maar de gevolgen van de keuze komen voor rekening van belanghebbende als daardoor niet of onvoldoende is gereserveerd (CRVB:2015:1620 en CRVB:2013:BZ4769). Dit kan dus niet leiden tot bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 35, eerste lid, van de wet. Het hebben van schulden, waaronder ook het beslag op het inkomen, zijn ook geen bijzondere omstandigheden. Schulden ontstaan, uitzonderingen daargelaten, niet uit een gebrek aan het noodzakelijke, maar uit de wijze van besteding van de middelen. Het niet of onvoldoende kunnen reserveren vanwege de aflossing op schulden is zoals gezegd in principe geen bijzondere omstandigheid (CRVB:2013:751 en CRVB:2015:2719).
Het gaat bij incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan om kosten die in principe voorzienbaar zijn (CRVB:2007:BB0547, CRVB:2012:BY0318 en CRVB:2014:1751). Zo is na de aanschaf van een nieuw ID-bewijs op voorhand al bekend wanneer dit weer moet worden verlengd. Ook bij de aanschaf van bijvoorbeeld een wasmachine is bekend dat, rekening houdend met de normale levensduur, dat dit apparaat op enig moment weer moet worden vervangen. Dat wil zeggen dat deze kosten weliswaar noodzakelijk kunnen zijn maar algemeen voor komen en iedereen in principe met deze kosten kan worden geconfronteerd. Het kan echter ook gaan om kosten die niet vaak voorkomen. Bijvoorbeeld notariskosten voor een testament (CRVB:2012:BW6835). Dergelijke kosten hebben te maken met een keuze van betrokkenen en zijn om die reden niet noodzakelijk of kunnen niet als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten worden aangemerkt. Naast notariskosten zijn uiteraard veel meer voorbeelden denkbaar. Dit betekent dat er in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend voor deze kosten.
Een oordeel over de reserveringscapaciteit heeft logischerwijs ook te maken met de vraag of de kosten van de belanghebbende plotseling zijn opgekomen en daarom niet voorzienbaar waren. Ook kan de periode, waarover men geacht wordt te reserveren, te kort zijn geweest gelet op de hoogte van de kosten. Denk bijvoorbeeld aan een lange periode van detentie bij een aanvraag om inrichtingskosten (CRVB:2014:478). Daarnaast kan het voor komen dat belanghebbende in de te beoordelen periode te maken heeft gehad met een cumulatie van eigen noodzakelijke voorzienbare kosten. Het kan zijn dat dit met zich meebrengt dat er geen of onvoldoende reserveringsmogelijkheden zijn (geweest). Dit is wel afhankelijk van de aard en omvang van die kosten. Het ligt in ieder geval op de weg van belanghebbende dat te stellen en desgevraagd aan te tonen met verifieerbare bewijsstukken.
Op basis van de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep zijn in dit lid kostensoorten opgenomen die in ieder geval als incidenteel of periodiek algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan worden aangemerkt (CRVB:2016:886, CRVB:2016:176 en CRVB:2010:BO2750). Er is geen limitatief overzicht bedoeld.
Artikel 2.5 Bijzondere omstandigheden: overig
Er kan niet altijd op voorhand worden gesteld of de kosten waar bijzondere bijstand voor wordt aangevraagd incidenteel of periodiek voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan zijn. Het zijn in ieder geval noodzakelijke kosten die niet als ‘algemeen’ worden aangemerkt en waar dus niet het karakter van vervanging dan wel voorzienbaarheid in besloten zit. Voor dergelijke kosten geldt geen reserveringsplicht.
Op basis van de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep zijn in het tweede lid kostensoorten opgenomen die in ieder geval als incidenteel of periodiek voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan worden aangemerkt (CRVB:2014:3221, CRVB:2012:BW7543 en CRVB:2010:BO4643). Er is dus geen limitatief overzicht bedoeld.
Artikel 2.6 Aflossing bijstand in de vorm van een renteloze geldlening
Dit artikel ligt de voorwaarden voor de bijzondere bijstand toe, wanneer de bijstand wordt toegekend als een renteloze geldlening. Daarbij wordt in principe uitgegaan van een terugbetalingsperiode van 36 maanden, waarbij maandelijks maximaal 5% van de relevante bijstandsnorm wordt betaald. Bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid zoals toegelicht in artikel 6 wordt afgeweken van de maximale periode en is de maandelijkse aflossing 10% van de relevante bijstandsnorm. Daarbij wordt wel rekening gehouden met de beslagvrije voet.
Artikel 3.1 Algemene beleidsuitgangspunten
Spreken voor zich, behoeven geen toelichting.
Op voorhand kan niet worden gesteld welke kosten belanghebbende uit (een inkomen ter hoogte van) de bijstandsnorm moet of kan voldoen. Het college heeft daarbij enige beoordelingsvrijheid (zie bijvoorbeeld CRVB:2009:BJ8150 en CRVB:2010:BN7953). Voor waskosten die belanghebbende verschuldigd is aan de instelling waar hij zijn hoofdverblijf heeft, geldt bijvoorbeeld als uitgangspunt dat per maand € 23,18 (bedrag per 1 juli 2016) betaald kan worden uit de zak- en kleedgeldnorm. Het Landelijk Overleg Cliëntenraden (LOC) berekent de waskosten die een bewoner van instelling verschuldigd kan (lees: mag) zijn.
Dit lid bepaalt dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand afwijst indien de draagkracht meer bedraagt dan de kosten die in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. Dit zal zich in ieder geval voordoen bij eenmalige kosten. Heeft belanghebbende echter meerdere incidentele kosten of periodieke kosten, dan kunnen deze kosten wellicht hoger zijn dan de draagkracht.
Dit lid schrijft voor hoe het college omgaat met de draagkracht in het geval van nieuwe aanvragen die worden ingediend binnen het vastgestelde draagkrachtjaar.
Voor de vaststelling van de draagkracht moet het college uitgaan van het beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken over inkomen (of vermogen). Het college is bijvoorbeeld bevoegd om bij de berekening van de bijzondere bijstand rekening te houden met de fictieve tegemoetkoming op grond van de Wet kinderopvang (CRVB:2013:2131). Dat belanghebbende afziet deze tegemoetkoming aan te vragen brengt niet mee dat deze voor de toepassing van de wet niet als in aanmerking te nemen middel moet worden beschouwd. Is op (een deel van) het inkomen van belanghebbende executoriaal beslag gelegd, dan heeft belanghebbende feitelijk geen bestedingsmogelijkheid van dat deel omdat hij niet beschikkingsbevoegd is en er (in principe) ook geen mogelijkheid is om dat deel aan hem te laten uitbetalen. In voorkomende gevallen mag het college bij de berekening van de draagkracht geen rekening houden met dat (deel van het) inkomen. Immers, belanghebbende kan daar redelijkerwijs niet over beschikken (CRVB:2006:AV8374). Is belanghebbende opgenomen in het schuldsaneringstraject op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp), dan kan het college alleen de draagkracht berekenen over de middelen waarover belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft (CRVB:2005:AS5115).
Voor belanghebbenden die deelnemen het wettelijk traject op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening ligt dat anders. Zij kunnen in principe redelijkerwijs beschikken over hun inkomen boven het Vrij Te Laten Bedrag (VTLB). Zou het college dat als uitgangspunt hanteren, dan zal het schuldhulpverleningstraject worden stopgezet omdat niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden, met alle gevolgen van dien. Daarom stelt het college vast dat ook deze belanghebbenden redelijkerwijs niet kunnen beschikken over hun inkomen en/of vermogen indien en zolang zij voldoen aan de voorwaarden van dat traject.
Er kan aanleiding zijn om de vastgestelde draagkracht aan te passen als er zich wijzigingen voordoen in het inkomen of vermogen die een hogere draagkracht tot gevolg zou kunnen hebben. Ook een wijziging in de gezinsomstandigheden kunnen aanleiding zijn voor een aanpassing, bijvoorbeeld een huwelijk, echtscheiding of overlijden. In die gevallen ligt het zeker voor de hand dat de draagkracht opnieuw wordt vastgesteld omdat belanghebbende niet meer of juist als alleenstaande (ouder) wordt aangemerkt. Het college stelt in voorkomende gevallen de draagkracht voor het resterende deel van de periode opnieuw vast. Wanneer bij de vaststelling van de draagkracht al een inkomenswijziging kan worden voorzien, kan het college de draagkrachtperiode korter vaststellen.
Artikel 3.2 Draagkrachtperiode inkomen en vermogen
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 3.3 Draagkracht en inkomen
Het eerste lid bepaalt welk inkomen (qua hoogte) niet tot draagkracht zal leiden. In het tweede lid is bepaald welk deel van het inkomen in aanmerking wordt genomen voor de draagkracht.
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om voor de genoemde kostensoorten een ander draagkrachtpercentage te gebruiken.
Dit lid bepaalt welke middelen niet buiten beschouwing blijven voor de vaststelling van de hoogte van de bijzondere bijstand.
Dit lid schrijft voor dat het college rekening houdt met de alo-kop die een alleenstaande ouder ontvangt van de Belastingdienst.
Artikel 3.4 Draagkracht en vermogen
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Aanvragen behoren in principe schriftelijk te worden ingediend op het daarvoor bestemde formulier.
Uit artikel 44, eerste lid, van de wet vloeit voort dat in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend (CRVB:2007:BA6875). Het opkomen van de kosten wordt niet bepaald door de facturatiedatum.
Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Deze omstandigheden moeten door belanghebbende worden gesteld en zonodig nader worden onderbouwd. Het spreekt voor zich dat een dergelijk beroep op bijzondere omstandigheden niet snel gehonoreerd behoeft te worden (CRVB:2015:1066). Immers, belanghebbende kan contact opnemen met de gemeente voor het indienen van een aanvraag of iemand anders dat voor hem laten doen. Ook het gebrek aan wetenschap dat bijzondere bijstand aangevraagd kan worden is geen bijzondere omstandigheid (CRVB:2008:BE8779).
De strekking van het tweede lid is dat de belanghebbende zijn aanvraag tijdig moet indienen. De omstandigheid dat vooraf niet bekend is hoe hoog de kosten zullen zijn waar bijzondere bijstand voor wordt aangevraagd, vormt daarvoor geen beletsel. Dit betekent dat geen bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten waarin op het moment van de aanvraag al is voorzien (CRVB:2012:BX6670). Kosten gemaakt vóór de dag van de aanvraag én die in rekening zijn gebracht, worden als schuld beschouwd (CRVB:2010:BO4813). Bijstand voor schulden is niet mogelijk (zie toelichting bij artikel 2.1 van deze beleidsregels).
Zodra de rechtsbijstandsverlener van belanghebbende het besluit van de Raad voor de Rechtsbijstand tot verlening van de aangevraagde toevoeging heeft ontvangen, zal hij op basis van die toevoeging rechtsbijstand kunnen gaan verlenen. Uiterlijk op deze dag wordt de rechtzoekende (belanghebbende) geacht op de hoogte te zijn van de toevoeging en de eigen bijdrage, omdat die mede namens hem door de rechtsbijstandsverlener is aangevraagd (CRVB:2016:2714).
In dit lid is de bevoegdheid van het college neergelegd om af te wijken van de hoofdregel. Daarvoor gelden de cumulatieve voorwaarden. Uit het bepaalde onder a. blijkt dat afwijking niet mogelijk is indien kosten betreft voor de beloning voor curator, bewindvoerder of mentor (zie ook vierde lid). Bewindvoerders zijn sinds 1 januari 2014 bevoegd om, zonder machtiging van de onder de bewind gestelde, een aanvraag in te dienen. Het volgende wordt nog opgemerkt. Wordt voldaan aan de laatste voorwaarde onder d. (noodzakelijkheidsvereiste) dit niet automatisch betekent dat het recht op bijzondere bijstand vaststaat. Daarvoor moeten de noodzakelijke kosten ook voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Bij duurzame gebruiksgoederen kan het bijvoorbeeld zo zijn dat het college de noodzaak van vervanging wil beoordelen middels een huisbezoek. De belanghebbende die zijn te vervangen bankstel al heeft verwijderd, neemt een risico dat de noodzaak van de kosten niet meer kan worden vastgesteld. Dat risico komt dan voor eigen rekening.
Artikel 5.1 Woonkostentoeslag huurders
Als hoofdregel geldt dat de Wet op de huurtoeslag (Wht) als een aan de bijstand voorliggende passende en toereikende voorziening wordt aangemerkt (CRVB:2011:BT1740). Ook in geval de rekenhuur te hoog is geldt de Wht als voorliggende passende en toereikende voorziening (CRVB:2016:77). De Wht kan niet in alle gevallen als passende en toereikende voorliggende voorziening worden aangemerkt omdat de huurtoeslag bijvoorbeeld wordt verleend met ingang van de eerste van de maand (CRVB:2014:1945). De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningssystematiek van de Wht.
Hoewel de Wht als voorliggende passende en toereikende voorziening moet worden aangemerkt, kan daar toch een uitzondering voor gelden. De bijstandsverlening is in voorkomende gevallen wel beperkt tot een maximale periode. Het college kent telkens voor maximaal 6 maanden toe met een maximum van totaal 12 maanden. Belanghebbende kan na afloop van de beschikking een nieuwe (verlengings)aanvraag indienen.
Het college heeft op grond van artikel 55 van de wet een discretionaire bevoegdheid om nadere verplichtingen op te leggen die zijn verbonden aan het recht op bijstand. Deze verplichtingen strekken in dit geval tot vermindering of beëindiging van bijstand. Bij het verlenen van bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag maakt het college in principe gebruik van deze bevoegdheid omdat betrokkenen niet te duur mogen wonen (CRVB:2016:190 en CRVB:2016:77). Omdat deze nadere verplichtingen niet van rechtswege gelden moet het college de verplichting bij besluit opleggen en tevens aangeven welke concrete activiteiten van belanghebbende worden verlangd. Daarbij worden ook de gevolgen aangegeven als de verplichtingen (activiteiten) niet of onvoldoende worden nagekomen en belanghebbende dat te verwijten valt. De activiteiten moeten aantoonbaar en verifieerbaar zijn zodat het college daar uit af kan leiden of is voldaan aan de voorwaarden van de verhuisplicht. Dat is van groot belang indien belanghebbende een verlenging aanvraagt van de woonkostentoeslag. Ook is vereist dat op passende woningen of woonruimten wordt gereageerd. In eerste instantie is daarbij de hoogte van de woonkosten van belang. Die moet vanzelfsprekend lager zijn dan de maximale huurgrens. Verder heeft het criterium ‘passend’ betrekking op de gezinssituatie. Afhankelijk daarvan kan een kleinere of andersoortige woonruimte, dan die belanghebbende wenst, in de ogen van het college toch passend zijn. Reageert een alleenstaande alleen op eengezinswoningen wordt dat niet als passend aangemerkt. Voor gehuwden met kinderen of alleenstaande ouders ligt dat anders. Maar alleen reageren op (hele) grote eengezinswoningen zou ook voor hen door het college als niet passend (kunnen) worden aangemerkt. Of wordt voldaan aan de voorwaarden van de verhuisplicht zal het college moeten beoordelen aan de hand van de vraag of:
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Het college zal bij de aanvraag om verlenging moeten beoordelen of is voldaan aan de voorwaarden van de verhuisplicht. Is dat het geval, dan kan het college de bijzondere bijstand (telkens) met maximaal 6 maanden verlengen (toekennen), totdat de maximale periode van 12 maanden is bereikt. Daarnaast legt het college wederom de verhuisplicht op onder toepassing van artikel 55 van de wet. Heeft belanghebbende zich niet of niet voldoende heeft gehouden aan de zogeheten verhuisplicht, dan is het college is bevoegd de aanvraag om verlenging af te wijzen op grond van artikel 15 van de wet (CRVB:2016:77 en CRVB:2011:BT1740). In de hier genoemde uitspraken hanteert het college, volgens de CRvB, buitenwettelijk begunstigend beleid. Er kunnen zich omstandigheden voordoen die als bijzondere redenen kunnen worden gekwalificeerd.
Hoewel er sprake is van het verwijtbaar niet nakomen van de verhuisplicht, kan er een grond zijn om de aanvraag om verlenging van de woonkostentoeslag niet af te wijzen indien zeer bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven. Het moet in voorkomende gevallen gaan om specifieke feitelijke omstandigheden van de belanghebbende of diens gezin die het college vaststelt. Daarbij zijn twee situaties te onderscheiden. Belanghebbende (of diens) gezin zijn:
Indien de zeer bijzondere omstandigheden worden vastgesteld dan kan het college de bijzondere bijstand eenmaal verlengen met maximaal 6 maanden vanwege tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet. Het college kan dus ook voor een kortere periode toekennen. Op grond van artikel 48, tweede lid, onder b van de wet wordt de bijzondere bijstand als lening verstrekt. Daarnaast legt het college wederom de zogeheten verhuisplicht op onder toepassing van artikel 55 van de wet. Let wel, deelname aan bijvoorbeeld een wettelijk schuldhulpverleningstraject betekent niet dat het college de bijzondere bijstand niet als lening zou mogen verstrekken. Verder worden, naast de reguliere verhuisplicht, extra nadere verplichtingen verbonden aan de bijzondere bijstand, namelijk dat belanghebbende zich in voorkomende gevallen houdt aan de voorwaarden die verbonden (kunnen) zijn aan de hier bedoelde ondersteuning. Dat gebeurt dan ook onder toepassing van artikel 55 van de wet. Bij een volgende aanvraag om woonkostentoeslag (verlenging) zal het college ook moeten beoordelen of aan deze voorwaarde(n) is voldaan. Is dat niet het geval, dan ligt het niet voor de hand dat wederom met succes een beroep kan worden gedaan op bijzondere redenen.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 5.2 Woonkostentoeslag woningeigenaren
Dit lid bepaalt dat het college bij het verlenen van een woonkostentoeslag aan eigen woningbezitters aansluit op de systematiek van de Wht. Uit CRVB:2014:4242 blijkt dat de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college voor de bepaling van de hoogte van de woonkostentoeslag in redelijkheid heeft aan mogen sluiten bij het systeem van de Wht.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Aangenomen wordt, bezien van uit de systematiek van de Wht, de te hoge woonkosten voor woningeigenaren geen uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten aangemerkt zijn. Net als bij huurders kan daar toch een uitzondering voor gelden. De bijstandsverlening is in voorkomende gevallen wel beperkt tot een maximale periode.
Het college heeft op grond van artikel 55 van de wet een discretionaire bevoegdheid om nadere verplichtingen op te leggen die zijn verbonden aan het recht op bijstand. Deze verplichtingen strekken in dit geval tot vermindering of beëindiging van bijstand. Bij het verlenen van bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag maakt het college in principe gebruik van deze bevoegdheid omdat betrokkenen (ook woningeigenaren) niet te duur mogen wonen (CRVB:2013:1957 en CRVB:2014:4242). Omdat deze nadere verplichtingen niet van rechtswege gelden moet het college de verplichting bij besluit opleggen en tevens aangeven welke concrete activiteiten van belanghebbende worden verlangd. Daarbij worden ook de gevolgen aangegeven als de verplichtingen (activiteiten) niet of onvoldoende worden nagekomen als belanghebbende dat te verwijten valt. Het opleggen van deze verplichting bestaat er in ieder geval uit dat belanghebbende activiteiten moet verrichten om zijn woning te verkopen.
Dit lid bepaalt de hoofdregel in het geval dat belanghebbende zich niet of niet voldoende heeft gehouden aan de zogeheten verhuisplicht. Het college is bevoegd de aanvraag om verlenging af te wijzen. Er kunnen zich echter zeer bijzondere omstandigheden voordoen.
Er kunnen zich ook situaties voordoen waarin het college vaststelt dat er geen sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Het college zal bij de aanvraag om verlenging moeten beoordelen of er nog steeds sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Is dat het geval, dan kan het college de bijzondere bijstand eenmaal verlengen met maximaal 12 maanden. Daarnaast legt het college wederom de zogeheten verhuisplicht op onder toepassing van artikel 55 van de wet. De bijzondere bijstand wordt om niet verleend.
Omdat de beoordeling van de bijzondere redenen voor huurders en eigen woningbezitters niet verschilt, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 5.1 zesde lid van deze beleidsregels.
In dit lid zijn diverse vaste lasten opgenomen verbonden aan de eigen woning waarmee de woonkosten worden verminderd.
De voorlopige teruggave inkomstenbelasting wordt op grond van artikel 32, eerste lid, van de wet als inkomen toegerekend aan de periode waarop deze teruggave betrekking heeft. Het college betrekt deze bij de berekening van de bijzondere bijstand en brengt deze in mindering op de totale woonkostentoeslag (CRVB:2014:2384).
In principe heeft iedereen recht op zelfstandige huisvesting. De kosten, die dat met zich meebrengt, zijn algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan die in beginsel bestreden moeten worden uit het eigen inkomen. Dit zijn kosten met een voorzienbaar karakter. Dat wil zeggen dat verhuiskosten uitsluitend in aanmerking kunnen komen voor bijzondere bijstand indien er sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Er moet sprake zijn van een noodzakelijke verhuizing (CRVB:2008:BD3405). Daarvan kan sprake zijn bij een niet te voorziene verhuizing op grond van een medische of sociale noodzaak (CRVB:2016:1506 en CRVB:2016:2813).
De Wht kan niet in alle gevallen als passende en toereikende voorliggende voorziening worden aangemerkt omdat de huurtoeslag bijvoorbeeld wordt verleend met ingang van de eerste van de maand (CRVB:2014:1945). De Wmo 2015 kan voor de wet gelden als een voorliggende toereikende en passende voorziening. Ondervindt de belanghebbende bijvoorbeeld beperkingen in het normale gebruik van de woning (zelfredzaamheid) waardoor de verhuizing noodzakelijk is, dan wordt de Wmo 2015 als voorliggende voorziening aangemerkt. Kan belanghebbende krachtens de CAO of een individuele arbeidsovereenkomst aanspraak maken op een tegemoetkoming in verhuiskosten door de werkgever, dan geldt dat als voorliggende voorziening. Ook kan de Regeling minimumbijdrage verhuis- en inrichtingskosten bij renovatie gelden als voorliggende voorziening. Op grond van deze regeling kan een tegemoetkoming in de verhuiskosten worden verkregen.
Dit lid bepaalt wat onder verhuiskosten wordt verstaan.
Het gaat in dit artikel om kosten die direct verband houden met de verhuizing (zie tweede lid). Het gaat om de kosten van de eerste maand huur en de (volledige) kosten in verband met het aangaan van de huurovereenkomst (administratiekosten of waarborgsom) en de met de verhuizing gemoeide transportkosten. Deze kosten worden aangemerkt als incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Dit betekent dat het voorzienbare kosten zijn waarvoor in principe de reserveringsplicht geldt. Zie artikel 2.4 van deze beleidsregels. Bij de beoordeling van de aanvraag stelt het college daarom eerst de noodzaak van de verhuizing vast.
In het geval belanghebbende verhuist naar een andere woning met lagere woonkosten omdat aan hem de verhuisplicht is opgelegd, staat de noodzaak van de verhuizing in ieder geval vast.
Spreken voor zich, behoeven geen toelichting.
Artikel 5.4 Duurzame gebruiksgoederen
De kosten duurzame gebruiksgoederen zijn aan te merken als incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. In beginsel moeten dergelijke kosten worden voldaan uit iemands middelen via reservering dan wel via gespreide betaling achteraf (zie ook artikel 4.2 van deze beleidsregels).
Slechts in het geval dat de noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden kan het college bijzondere bijstand verlenen.
Op basis van de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep zijn in het tweede lid kostensoorten opgenomen die in ieder geval als duurzame gebruiksgoederen worden aangemerkt worden aangemerkt (bijvoorbeeld CRVB:2014:478 en CRVB:2010:BN6077). Hiermee is geen limitatief overzicht bedoeld.
Het college kan de hoogte van de bijzondere bijstand ook vaststellen op basis van een aanbod op Markplaats of de Kringloop. Wel moet in die gevallen duidelijk zijn dat het betreffende gebruiksgoed in ieder geval beschikbaar is voor een bepaalde prijs. Daarbij wordt opgemerkt dat bijvoorbeeld een box niet direct beschikbaar hoeft te zijn. Het is redelijk om van belanghebbende te verwachten dat even gewacht wordt met de aanschaf van een box. In lid is bepaald wanneer het college in ieder geval tweede hands richtprijzen hanteert. Hiermee is geen limitatief overzicht bedoeld.
De hoogte van de bijzondere bijstand wordt niet altijd vastgesteld op basis van de Nibudprijzengids. Voor de duurzame gebruiksgoederen genoemd in dit lid gelden afwijkende richtprijzen die zijn gebaseerd op het reguliere winkelaanbod zoals Ikea. Zie bijlage bij deze beleidsregels.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Het college hecht er aan goede voorlichting te geven. Omdat de bijzondere bijstand in het algemeen als lening wordt verstrekt is het van belang dat belanghebbenden zich nog beter realiseren dat deze bijstand ook moet worden terugbetaald. Eenvoudig gezegd: hoe lager de bijzondere bijstand hoe sneller deze kan worden terugbetaald. Naast het financiële aspect wordt voorlichting gegeven over de wijze waarop de tweedehands goederen gekocht kunnen worden.
Artikel 51 van de wet bepaalt een dwingende volgorde voor de vraag in welke vorm de bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt verleend. Uit het tweede lid van dat artikel volgt dat als belanghebbende op enig moment kan aflossen, het college de bijzondere bijstand niet om niet zou mogen verlenen. De wet geeft geen invulling aan wat wordt verstaan onder ‘op enig moment’.
Het college zal moeten vaststellen dat het slagen van het schuldsaneringstraject in gevaar komt voordat kan worden overgegaan tot de verlening van bijstand om niet.
Artikel 5.5 Personenalarmering
In het geval van een medische noodzaak komen de kosten voor vergoeding in aanmerking op grond van de Zorgverzekeringswet. Voor personenalarmering in verband met ouderdom, kan bijzondere bijstand worden verstrekt. Thuiszorg of een andere aanbieder kan de alarmeringsapparatuur leveren.
Artikel 5.6 Doorbetaling vaste lasten verblijf instelling
Bij de beoordeling of er recht kan bestaan op bijzondere bijstand is het van belang of er in de woning personen (blijven) wonen in het geval belanghebbende tijdelijk wordt opgenomen in een instelling. Is dat niet het geval, dan zal de noodzaak van de doorbetaling van de vaste lasten worden beoordeeld. Daarbij speelt de tijdelijke aard van de opname een belangrijke rol maar ook de hoogte van het inkomen. Is de norm bijvoorbeeld omgezet naar de zak- en kleedgeldnorm als bedoeld in artikel 23 van de wet zal duidelijk zijn dat van dat inkomen de vaste lasten niet betaald kunnen worden.
Dit lid bepaalt wat onder vaste lasten wordt verstaan.
Dit lid bepaalt de maximale periode van bijstandsverlening. In die gevallen kan niet meer gesproken worden van een tijdelijk karakter. Het ligt dan voor de hand dat belanghebbende permanent in een instelling zal verblijven op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
Hoewel een indicatie op grond van de Wlz (die wordt verzilverd in een instelling) impliceert dat thuis wonen niet mogelijk is, bepaalt het dit lid dat de noodzaak van de kosten wordt aangenomen zolang belanghebbende de lage bijdrage is verschuldigd.
Uit deze leden blijkt al meer dat de aard van verblijf permanent zal zijn. Zodra belanghebbende de hoge bijdrage is verschuldigd is de periode van bijstandsverlening beperkt tot ten hoogste 3 maanden.
Artikel 5.7 Jongmeerderjarigen
Voor jongmeerderjarigen die (bijzondere) bijstand aanvragen geldt dat zij eerst een beroep moeten doen op de ouders die met het ouderlijk gezag belast zijn. Daaronder worden ook stiefouders verstaan. Die zijn namelijk tot 21 jaar onderhoudsplichtig voor hun kinderen.
In dit lid is bepaald wanneer het college er in ieder geval van uit gaat dat de jongmeerderjarige zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouder(s) redelijkerwijs niet te gelde kan (of hoeft) te maken. Er is geen limitatief overzicht beoogd. Zo kan het college zich op het standpunt stellen dat het van belang is dat de jongmeerderjarige langere tijd voor de datum van de aanvraag niet meer op het adres van de ouder(s) woont. Er zal in de praktijk sprake zijn een (onvoorziene) situatie dat de jongmeerderjarige een beroep doet op bijzondere bijstand. Denk bijvoorbeeld aan het verlies van werk of het verbreken van een relatie.
Dit lid bepaalt waar de noodzakelijke kosten in ieder geval betrekking op hebben. Er is geen limitatief overzicht beoogd.
Indien de jongmeerderjarige is aangewezen op zelfstandige huisvesting zal hij rekening moeten houden met de keuze die daarbij gemaakt wordt. De hoogte van de bijzondere bijstand voor deze kosten is gemaximeerd op de grond dat het uitgangspunt is dat de jongmeerderjarige in een gelijke (bijstands)positie wordt gebracht een 21-jarige. Tevens wordt rekening gehouden met de eventuele huurtoeslag of woonkostentoeslag, die wordt in mindering gebracht op de bijzondere bijstand.
Zodra de leeftijd van 21 jaar wordt bereikt bestaat er recht op een hogere bijstandsnorm.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Artikel 6.1 Kosten bewassing en kledingslijtage
De meerkosten van bewassing en slijtage van kleding kunnen in aanmerking komen voor bijzondere bijstand, mits de noodzaak middels een (medisch) advies is vastgesteld. Dergelijke meerkosten kunnen het gevolg zijn van incontinentie, het veelvuldig gebruik van medisch noodzakelijke zalf of het gebruik van een prothese.
In het algemeen zijn stookkosten algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die bestreden moeten worden uit het eigen inkomen. Er kan een noodzaak voor hogere stookkosten zijn indien daar een medische noodzaak voor is. Belanghebbende kan bekend zijn met een aandoening waardoor de eigen lichaamstemperatuur niet pijl kan worden gehouden. In die gevallen zijn de meerkosten van het stoken uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Of er meerkosten als gevolg van een medische noodzaak zijn moet in eerste instantie blijken uit het medisch advies. De adviseur kan de noodzaak aangeven voor een bepaalde omgevingstemperatuur en in welke ruimten dat vereist is. Het hoeft dus niet in alle gevallen te gaan om de hele woning. Het spreekt voor zich dat als de hogere stookkosten betrekking hebben op een slecht geïsoleerde woning, deze kosten niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen (CRVB:2013:1126 en CRVB:2012:BW9868).
Artikel 6.3 Dieetkosten en maaltijdvoorziening
Aan de hand van een deskundigenadvies wordt vastgesteld of de kosten die zijn verbonden aan een dieet noodzakelijk zijn én meerkosten met zich meebrengen. Wordt voldaan aan deze twee voorwaarden, dan worden de (meer)kosten van dat dieet als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten aangemerkt. Ook de kosten van voedingssupplementen kunnen voor bijzondere bijstand in aanmerking, mits uiteraard vast komt te staan dat hiervoor een medische noodzaak bestaat. De aanvrager met een indicatie kan in aanmerking komen voor de vergoeding van de meerkosten voor warme maaltijden conform de Nibud-richtprijzen.
Artikel 6.4 Eigen bijdragen rechtsbijstand en griffierechten
De eigen bijdrage wordt in principe verlaagd als de rechtzoekende alvorens een toevoeging aan te vragen gebruik maakt van de rechtshulp (bijv. Juridisch Loket) en in dat kader een diagnosedocument is opgesteld. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt in principe niet meer dan de lage eigen bijdrage die zou gelden als de belanghebbende gebruikt gemaakt zou hebben van rechtshulp zoals het Juridisch Loket (CRVB:2016:595). De hoogte van het griffierecht is afhankelijk van de hoogte van inkomen en vermogen van de rechtzoekende.
De regering is voornemens de gesubsidieerde rechtsbijstand (verder) te herijken. De plannen zijn om mogelijkheden te creëren tot individueel maatwerk in de Wet op de rechtsbijstand zoals een passende betalingsregeling (TK 2015/16, 31 753, nr. 118). Dit met het streven dat deze regeling gezien haar aard en doel, in het kader van de wet wordt beschouwd als een passende en toereikend voorliggende voorziening. Aanvragen voor de eigen bijdragen worden (dan) afgewezen op grond van art. 15 van de wet.
Artikel 6.5 Eigen bijdragen overig
Lichamelijke, psychische of sociale problemen van ouders kunnen er soms voor zorgen dat ouders de opvoeding en verzorging van hun kind niet meer aankunnen. De ontwikkeling van een kind kan hierdoor bedreigd worden. Kinderopvang geeft kinderen een veilig tweede milieu en draagt bij aan een positieve ontwikkeling van het kind. Middels een deskundigenadvies kan in voorkomende gevallen een sociaal-medische indicatie worden vastgesteld.
Spreekt voor zich. De genoemde eigen bijdrage(n) kunnen in aanmerking komen voor bijzondere bijstand.
Dit artikel bevat de regels voor het verlenen van bijzondere bijstand voor reiskosten die worden gemaakt voor het bezoeken van gezinsleden en naaste familieleden. Daaronder worden verstaan: de partner van de aanvrager of diens eerste of tweede graad bloedverwanten. In het algemeen geldt dat iedereen reiskosten heeft of kan hebben in verband met verplaatsingen die verband houden met het afleggen van bezoeken. Dat zijn algemene voorkomende kosten van het bestaan die niet noodzakelijk zijn in de zin van de wet dan wel niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Dergelijke kosten moet iemand in beginsel zelf uit zijn inkomen bekostigen (CRVB:2005:AT6294, CRVB:2014:172 en CRVB:2011:BR4915). Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen die meebrengen dat reiskosten noodzakelijk zijn én kunnen voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Zo kunnen ook de reiskosten die inburgeringsplichtigen of scholieren in het voortgezet onderwijs hebben voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Reiskosten die verband houden met voorzieningen op grond van de Jeugdwet moeten in principe op grond van die wet worden aangevraagd. De Jeugdwet wordt als een aan de bijstand voorliggende passende en toereikende voorziening aangemerkt.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Dit onderdeel heeft betrekking op de reiskosten in verband met het afleggen van bezoeken aan de personen zoals genoemd die in het ziekenhuis verblijven. Een dergelijk verblijf is naar zijn aard kortdurend waardoor er in principe geen sprake is van structurele kosten (CRVB:2005:AT6294). Dat is slechts anders indien en voor zover het afleggen van die bezoeken langer dan twee weken voortduurt. Het ligt op de weg van de belanghebbende om aan te tonen dat er in de eerste twee weken reiskosten zijn gemaakt. Vanaf de derde week kunnen de reiskosten pas in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. Ook indien op voorhand duidelijk is dat de ziekenhuisopname twee weken of meer gaat duren, verstrekt het college in principe pas bijzondere bijstand nadat feitelijk vast staat dat dit het geval is én de kosten vanzelfsprekend gemaakt worden. Verder geldt uiteraard ook dat de aard van de relatie en de frequentie van de bezoeken bepalend zijn voor het vaststellen van de noodzaak.
Dit onderdeel heeft betrekking op de reiskosten in verband met het afleggen van bezoeken aan de personen zoals genoemd. Ook hiervoor geldt dat deze reiskosten in principe niet noodzakelijk zijn dan wel voortvloeien uit de bijzondere omstandigheden.
Dit onderdeel heeft betrekking op de reiskosten in verband met het afleggen van bezoeken van de ouder(s) aan hun kind dat in een instelling verblijft op grond van de Jeugdwet of de Wet langdurige zorg.
Dit onderdeel heeft betrekking op de reiskosten in verband met het afleggen van bezoeken aan een in Nederland gedetineerd familielid of gezinslid.
Indien er sprake is van een voorliggende voorziening die passend en toereikend wordt geacht, bestaat er geen recht op bijzondere bijstand. Is belanghebbende beperkt in zijn mobiliteit, dan geldt de Wmo 2015 als een aan de bijstand voorliggende passende en toereikende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de wet. Ook kan een aanvullende collectieve zorgverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening voorliggend zijn op bijstandsverlening. Daarvoor geldt de voorwaarde dat belanghebbende over zo’n zorgverzekering beschikt én de kosten (deels) uit deze verzekering worden vergoed. Is er geen sprake van een voorliggende voorziening dan moeten de kosten, conform artikel 35 van de wet, noodzakelijk zijn én ook voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Die kunnen betrekking hebben op de aard van de relatie. Denk bijvoorbeeld aan een ouder en een minderjarig kind. In CRVB:2012:BV1249 oordeelt de Centrale Raad van Beroep dat de reiskosten voor een bezoek aan een gedetineerd kind extra kosten zijn die kunnen worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Het spreekt voor zich dat dit mede afhankelijk is van de aard van de familierelatie, dat geldt overigens ook voor de frequentie van de bezoeken die als noodzakelijk kunnen worden aangemerkt. Het dagelijks bezoeken aan een minderjarige kind zal in het algemeen noodzakelijk kunnen zijn, terwijl voor een meerderjarige die in detentie verblijft volstaan zou kunnen worden met een bezoek van eens per maand.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Deze leden bepalen de mogelijkheid voor bijzondere bijstand voor de reiskosten die verband met het voortgezet (speciaal) onderwijs en waar de hoogte van de bijzondere bijstand op kan worden gebaseerd. Als hoofdregel geldt het tarief van het OV volgens de 2de klas rekening houdend met een eventuele kortingskaart. Als belanghebbende daar om verzoekt kan ook een kilometervergoeding worden verstrekt indien gebruikmaking van het OV door belanghebbende niet kan worden gevergd of reizen met het OV niet mogelijk is. Het gaat om bijzondere bijstand om niet.
De kosten van de uitvaart vallen toe aan de nalatenschap van de overledene. Indien belanghebbende de nalatenschap vol heeft aanvaard is hij verantwoordelijk voor die kosten. In het geval van meerdere erven, dan zijn alle erfgenamen naar rato verantwoordelijk voor de kosten. Het kan enige tijd duren voordat bekend is of de nalatenschap vol wordt aanvaard omdat bijvoorbeeld niet bekend is of er schulden zijn.
In de Nibudprijzengids staan bedragen genoemd voor uitvaartkosten. Het gaat om prijzen die de algemene kosten betreft bij een overlijden en de kosten van een begrafenis of crematie. Het college kan gemotiveerd afwijken van de gehanteerde bedragen.
Artikel 6.8 Kosten bewindvoering
Sinds 1 januari 2014 is de taakomschrijving van de bewindvoerder uitgebreid (Stb. 2013, 414). Daaraan is toegevoegd dat de bewindvoerder voor de rechthebbende alle handelingen kan uitvoeren die bijdragen aan een goede uitvoeren van de taken. Die bestaan in ieder geval uit het beheer en beschikking van de onder bewind staande goederen. Problematische schulden en verkwisting kunnen redenen zijn om beschermingsbewind uit te spreken. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt gebaseerd op de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren. Het spreekt voor zich dat alleen bijzondere bijstand mogelijk is indien de Kantonrechter een beschikking heeft afgegeven voor een beschermingsmaatregel.
Artikel 7.1 Kosten voor sociaal-culturele en sportieve activiteiten en maatschappelijke participatie
Om te stimuleren dat iedereen kan participeren, kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor sociaal-culturele, sportieve en maatschappelijke activiteiten voor inwoners vanaf 18 jaar. Het college kan op besluiten de wijze waarop de vergoeding is besteed te controleren. Naast algemene sociaal-culturele, sportieve en maatschappelijke activiteiten, kan nog specifiek bijzondere bijstand worden verstrekt voor het behalen van een zwemdiploma A. Dat kan op twee manieren: alleen afzwemmen voor diploma A maar ook via de zogeheten methode Easyswim. Deze zwemmethode wordt door het zwembad in Zetten gehanteerd. Zij bieden alleen dit totaalpakket van diploma A, B en C en aan het eind van het totale pakket wordt één diploma uitgereikt en dus geen losse diploma’s. Voor de Easyswim methode zijn de noodzakelijke kosten gemaximeerd. Kinderen tot 18 jaar kunnen gebruik maken van het Kindpakket om deel te nemen aan sportieve- culturele- of school gerelateerde activiteiten.
Artikel 7.3 Witgoedregeling langdurige minima
Wanneer men langdurig een laag inkomen heeft, zijn de mogelijkheden om te sparen voor tegenvallers beperkt. Op basis van het groepskenmerk van dit artikel wordt ervan uitgegaan dat men niet kan sparen voor vervangingskosten van bijvoorbeeld een wasmachine. Gemiddelde vervangingskosten per 3 jaar zijn vastgesteld op € 500,-. Voor toekenning van de bijstand dient eerst de noodzaak van de vervanging vastgesteld te worden. Het gevraagde bedrag wordt na vaststelling van de noodzaak verstrekt op basis van een (pro forma) nota. In de periode van 3 jaar kan het totaal aan kosten niet de bepaalde € 500,- overschrijden.
Artikel 8.1 Inwerkingtreding en citeertitel
Aanvragen om bijzondere bijstand die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze beleidsregels maar waar nog niet vóór inwerkingtreding op is besloten, worden beoordeeld op basis van Beleidsregels bijzondere bijstand Neder-Betuwe 2017, tenzij deze beleidsregels gunstiger zijn. In het kader van het beginsel van de rechtszekerheid behoort het college het recht toe te passen wat het meest gunstig is voor belanghebbende.
Artikel 8.2 Bevoegdheid college
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2018-150043.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.