Gemeenteblad van Rotterdam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2018, 1437 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2018, 1437 | Verordeningen |
Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2017/2
De Raad van de gemeente Rotterdam,
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 december 2017 (raadsvoorstel nr. 17bb5378); raadsstuk 17bb9924;
gelet op de artikelen 5, 8, 9, 10, 10a en 10b van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek en de artikelen 4, eerste lid, onder b, 21, 22 en 35 van de Huisvestingswet 2014;
HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
onzelfstandige woonruimte: woonruimte, welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij in ieder geval als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt: keuken, toilet, badkamer en douche;
Op de lijst in bijlage 1 bij deze verordening staan de complexen, straten en gebieden die door de minister op grond van artikel 5 van de Rotterdamwet zijn aangewezen voor de toepassing van artikel 8, 9 of 10 van genoemde wet en waarvoor daadwerkelijk toepassing gegeven wordt aan laatstgenoemde artikelen.
Artikel 2.3 Aanvraag huisvestingsvergunning
De aanvraag van een huisvestingsvergunning voor een woonruimte wordt door het huishouden dat de woonruimte in gebruik wil nemen ingediend bij het college en gaat vergezeld van de volgende gegevens en bescheiden:
Artikel 2.6 Inkomen uit arbeid
In het geval dat de woonruimte is gelegen in één van de complexen, straten en gebieden die op deel 1 van de lijst in bijlage 1 bij deze verordening staan, komt de aanvrager die minder dan zes jaar voorafgaand aan de aanvraag van een huisvestingsvergunning onafgebroken ingezetene is van één van de gemeenten van de regio, slechts in aanmerking voor een huisvestingsvergunning, indien hij beschikt over:
Artikel 2.7 Beperking van overlastgevend en crimineel gedrag
In het geval dat de woonruimte is gelegen in één van de complexen, straten en gebieden die op deel 2 van de lijst in bijlage 1 bij deze verordening staan, wordt de huisvestingsvergunning niet verleend, indien op grond van het onderzoek op basis van politiegegevens, bedoeld in artikel 10a van de Rotterdamwet, blijkt dat er een gegrond vermoeden is, dat het huisvesten van de personen van 16 jaar en ouder die zich in de woonruimte willen huisvesten, zal leiden tot een toename van overlast of criminaliteit in die straat.
Een persoon van 16 jaar en ouder die zich op een later tijdstip bij de houder van een huisvestingsvergunning als bedoeld in het eerste lid, wil huisvesten, dient over een huisvestingsvergunning te beschikken. Zulk een huisvestingsvergunning wordt niet verleend, indien op grond van het in het eerste lid bedoelde onderzoek blijkt, dat er een gegrond vermoeden is dat zijn huisvesting zal leiden tot een toename van overlast of criminaliteit in de straat waarin de woonruimte van de houder van de huisvestingsvergunning is gelegen.
Een onderzoek als bedoeld in het eerste lid, wordt uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 10b van de Rotterdamwet. Indien de in dat wetsartikel bedoelde woonverklaring van de burgemeester negatief is, wordt de huisvestingsvergunning geweigerd, behoudens de gevallen als bedoeld in artikel 4.1.
Artikel 2.8 Voorrang op sociaal-economische gronden
In het geval dat de woonruimte staat op de lijst van woonruimten in bijlage 2 bij deze verordening, krijgen aanvragers van een huisvestingsvergunning voorrang, indien zij voldoen aan één of meer van de volgende kenmerken:
HOOFDSTUK 3 Wijziging van de samenstelling van de woonruimtevoorraad
Artikel 3.1.1 Toepassingsgebied
Deze paragraaf is van toepassing op alle woonruimten gelegen in de gemeente Rotterdam.
Artikel 3.1.3 Aanvraag onttrekkingsvergunning
De aanvraag van een onttrekkingsvergunning wordt door de eigenaar van de woonruimte ingediend bij het college en gaat vergezeld van de volgende gegevens en bescheiden:
Artikel 3.1.5 Criteria voor verleningonttrekkingsvergunning
Het college verleent een onttrekkingsvergunning, tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en indien het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften voldoende kan worden gediend.
Artikel 3.1.6 Tijdelijke onttrekkingsvergunning
Het college kan een onttrekkingsvergunning voor een beperkte periode van ten hoogste vijf jaar verlenen, indien de aanvrager aantoont dat een situatie bestaat die een tijdelijke onttrekking rechtvaardigt en waarbij vast staat dat die situatie niet langer dan vijf jaar zal duren.
Artikel 3.1.7 Intrekken onttrekkingsvergunning
Het college kan een onttrekkingsvergunning intrekken, indien:
Paragraaf 3.2 Vergunning voor kamerbewoning
Artikel 3.2.1 Toepassingsgebied
Deze paragraaf is van toepassing op alle woonruimten gelegen in de gemeente Rotterdam.
Artikel 3.2.2 Vergunningvereiste vergunning voor kamerbewoning
Het is verboden om een in artikel 3.2.1 aangewezen woonruimte zonder een vergunning voor kamerbewoning van zelfstandige woonruimte om te zetten in onzelfstandige woonruimte, indien de zelfstandige woonruimte wordt bewoond door:
Artikel 3.2.3 Aanvraag en beslissing vergunning voor kamerbewoning
De aanvraag van een vergunning voor kamerbewoning wordt door de eigenaar van de woonruimte ingediend bij het college en gaat vergezeld van de volgende gegevens en bescheiden:
Artikel 3.2.5 Criteria voor verleningvergunning voor kamerbewoning
Het college verleent een vergunning voor kamerbewoning, indien wordt voldaan aan de volgende criteria:
Artikel 3.2.6 Verlening onder voorwaarden
De vergunning voor kamerbewoning wordt verleend onder de voorwaarde dat het gebruik van de woning niet leidt tot aantasting van het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt. Hiernaast kunnen in specifieke gevallen tevens andere voorwaarden verbonden worden aan het verstrekken van de vergunning.
Paragraaf 3.3 Vergunning voor woningvorming
Artikel 3.3.1 Toepassingsgebied
Deze paragraaf is van toepassing op alle woonruimten die zijn gelegen in de gemeente Rotterdam.
Artikel 3.3.2 Vergunningvereiste vergunning voor woningvorming
Het is verboden om een in artikel 3.3.1 aangewezen woonruimte zonder een vergunning voor woningvorming te verbouwen tot twee of meer woonruimten.
Artikel 3.3.3 Aanvraag vergunning voor woningvorming
De aanvraag van een vergunning voor woningvorming wordt door de eigenaar van de woonruimte ingediend bij het college en gaat vergezeld van de volgende gegevens en bescheiden:
Artikel 3.3.5 Criteria voor verlening vergunning voor woningvorming
In het geval dat de woonruimte is gelegen in één van de gebieden die zijn genoemd in bijlage 3 bij deze verordening, verleent het college een vergunning voor woningvorming, in afwijking van het in het eerste lid bepaalde, indien door de verbouwing twee of meer woonruimten worden gevormd waarvan de kleinste een gebruiksoppervlak van 85 m2 of meer heeft.
Paragraaf 3.4 Splitsingsvergunning
Artikel 3.4.1 Toepassingsgebied
Deze paragraaf is van toepassing op alle gebouwen gelegen in de gemeente Rotterdam.
Artikel 3.4.3 Aanvraag splitsvergunning
De aanvraag van een splitsingsvergunning wordt door de eigenaar van het gebouw ingediend bij het college en gaat vergezeld van de volgende gegevens en bescheiden:
het ontwerp van de akte van splitsing waarvoor het Modelreglement bij Splitsing in Appartementsrechten van 2006 van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie als uitgangspunt heeft gediend of waarin dit Modelreglement van toepassing is verklaard. Indien het reglement van splitsing deel uitmaakt van de akte van splitsing wordt in de ontwerpakte, bijvoorbeeld door een vet of afwijkend lettertype kenbaar gemaakt, wat de ten opzichte van bedoeld Modelreglement toegepaste veranderingen of weglatingen zijn en
Artikel 3.4.6 Weigeren wegens toestand van het gebouw
Het college kan een splitsingsvergunning weigeren, indien:
Artikel 3.4.7 Intrekken splitsvergunnnig
Het college kan een splitsingsvergunning intrekken, indien:
niet binnen de in de splitsingsvergunning gestelde termijn waarbinnen van de vergunning gebruik gemaakt kan worden, nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, is overgegaan tot overschrijving in de openbare registers van de akte van splitsing in iederappartementsrechten, bedoeld in artikel 5:109 van het Burgerlijk Wetboek, of tot het verlenen van deelnemings- of lidmaatschapsrechten;
HOOFDSTUK 4 Overige bepalingen
Indien vanwege bijzondere omstandigheden een strikte toepassing van het bepaalde in deze verordening zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, kan het college afwijken van het bepaalde in deze verordening.
Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de daartoe door het college op grond van artikel 33, eerste lid, van de Huisvestingswet aangewezen ambtenaren.
HOOFDSTUK 5 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 5.1 Intrekking verordening
De Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2017 (Gemeenteblad 2017, nummer 42) wordt ingetrokken.
Aanvragen van een huisvestingsvergunning, onttrekkingsvergunning, vergunning voor kamerbewoning, vergunning voor woningvorming of splitsingsvergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening en waarop ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, worden behandeld op grond van de in deze verordening vervatte criteria, tenzij het voordien geldende recht voor de aanvrager gunstiger is.
Artikel 5.3 Inwerkingtreding en geldigheidsduur van de verordening
Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de dagtekening van het Gemeenteblad waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat artikel 2.7 eerst in werking treedt nadat de minister op grond van artikel 5, derde lid en artikel 10 van de Rotterdamwet een aanwijzingsbesluit heeft genomen, en geldt voor de duur van vier jaar.
Bijlage 1 bij de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2017/2
Lijst van complexen, straten en gebieden waar hoofdstuk 2 van deze verordening van toepassing is.
Zie ook artikel 2.1 van deze verordening en de artikelsgewijze toelichting bij dit artikel.
Deze lijst bestaat uit 2 delen.
Lijst van complexen, straten en gebieden die door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op grond van artikel 5 van de Rotterdamwet zijn aangewezen voor de toepassing van artikel 8 van genoemde wet (inkomen uit werk) en artikel 9 van genoemde wet (voorrang op sociaal-economische gronden) en waarvoor daadwerkelijk toepassing gegeven wordt aan laatstgenoemde artikelen:
de volgende straten, voor zover gelegen in het gebied Delfshaven (CBS-wijk 3): Grote Visserijstraat, Mathenesserdijk (alleen de adressen binnen postcodegebied 3026), Mathenesserweg, Schiedamseweg, Willem Buytewechstraat, Vierambachtsstraat, ‘s-Gravendijkwal, 1e Middellandstraat, 2e Middellandstraat en Middellandplein;
Lijst van complexen, straten en gebieden die door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op grond van artikel 5 van de Rotterdamwet zijn aangewezen voor de toepassing van artikel 10 van genoemde wet (beperking van overlastgevend en crimineel gedrag) en waarvoor daadwerkelijk toepassing gegeven wordt aan laatstgenoemd artikel:
[wordt ingevuld nadat de minister een aanwijzingsbesluit heeft genomen]
Bijlage 2 bij de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2017/2
Lijst van woonruimten waarop artikel 2.8 van de verordening (voorrang op sociaal-economische gronden) van toepassing is.
Artikel 2.8 is van toepassing op de zelfstandige woonruimten in bezit of beheer van woningcorporatie Woonstad Rotterdam in onderstaande straten. Deze woonruimten zijn alle gelegen in de complexen, straten en gebieden die door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op grond van artikel 5 van de Rotterdamwet zijn aangewezen voor de toepassing van artikel 9 van genoemde wet (voorrang op sociaal-economische gronden). Zie deel 1 van de lijst in bijlage 1 bij deze verordening.
Bijlage 3 bij de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2017/2
Lijst van gebieden waar het tweede lid van artikel 3.3.5 van de verordening van toepassing is.
De eis dat door de verbouwing twee of meer woonruimten worden gevormd waarvan de kleinste een gebruiksoppervlak van 85 m2 of meer heeft, is van toepassing op alle woonruimten die zijn gelegen in onderstaande gebieden:
In het gebied Feijenoord (CBS-wijk 10) de wijken Katendrecht (CBS-buurt 85), Noordereiland (CBS-buurt 88), Feijenoord (CBS-buurt 87), Kop van Zuid-Entrepot (CBS-buurt 79), Afrikaanderwijk (CBS-buurt 86), Hillesluis (CBS-buurt 82), Bloemhof (CBS-buurt 81) en Vreewijk (CBS-buurt 80), met uitzondering van de Boulevard Zuid (Beijerlandselaan en Groene Hilledijk).
Bijlage 4 bij de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2017/2
Tabel 1: Bestuurlijke boete bij overtreding van artikel 2.2., tweede lid
In gebruik geven van woonruimte zonder huisvestingsvergunning |
||||
In gebruik geven van woonruimte zonder huisvestingsvergunning vanuit een bedrijfsmatige exploitatie |
Tabel 2: Bestuurlijke boete bij overtreding van artikel 3.1.2.
Tabel 3: Bestuurlijke boete bij overtreding van artikel 3.2.2.
Onvergund omzetten van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte |
||||
Onvergund omzetten van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte vanuit een bedrijfsmatige exploitatie |
Tabel 4: Bestuurlijke boete bij overtreding van artikel 3.3.2.
Onvergund verbouwen van woonruimte tot twee of meer woonruimten |
||||
Onvergund verbouwen van woonruimte tot twee of meer woonruimten vanuit een bedrijfsmatige exploitatie |
Tabel 5: Bestuurlijke boete bij overtreding van artikel 3.4.2.
Onvergund splitsen van het recht op een gebouw in appartementsrechten |
||||
Onvergund splitsen van het recht op een gebouw in appartementsrechten vanuit een bedrijfsmatige exploitatie |
Tabel 6: Bestuurlijke boete bij overtreding van artikel 2.7, vijfde lid.
Artikelsgewijze toelichting bij de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2017/2
Artikel 1.1 onder d (definitie van huishouden)
De bewijslast om ‘ten genoegen van het college’ aan te tonen dat sprake is van een duurzaam gemeenschappelijke huishouding ligt nadrukkelijk bij de eigenaar/verhuurder en/of de huurders/bewoners. De gemeente beoordeelt of de aangevoerde bewijzen voldoende zijn om af te zien van het eisen van een huisvestingsvergunning en/of een vergunning voor kamerbewoning bij het gaan wonen op een reeds door anderen bewoond adres. Dit kan zich o.a. voordoen bij het beoordelen van verzoeken tot inschrijving in de BRP (Basisregistratie personen) en bij controles van feitelijke bewoningssituaties door de gemeente.
De gemeente hanteert de volgende lijst van indicaties (waaraan volledig voldaan moet worden) voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een duurzaam gemeenschappelijke huishouding:
Artikel 1.1 onder l (definitie van kamerbewoning/kamerbewoner)
Het is voor de toepassing van de regels voor kamerbewoning in deze verordening niet van belang of de kamerbewoners al dan niet daadwerkelijk huur betalen. Ook het ‘om niet’ bewonen van onzelfstandige woonruimte valt onder de regels voor kamerbewoning.
Wanneer bij controle van de bewoningssituatie door de gemeente geconstateerd wordt, dat een zelfstandige woonruimte feitelijk bewoond wordt door meer dan één uit meer personen bestaande huishoudens, is er eveneens sprake van kamerbewoning. Ook dan is immers sprake van omzetting van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte. Of vervolgens ook een vergunning voor kamerbewoning vereist is, is afhankelijk van het aantal bewoners en hun onderlinge relatie. Zie hiertoe het bepaalde in artikel 3.2.2. en de definitie van het begrip huishouden.
Artikel 2.1 (toepassingsgebied)
Het hoofdstuk Toegang tot de woningmarkt is uitsluitend van toepassing op door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op grond van artikel 5 van de Rotterdamwet aangewezen complexen, straten en gebieden. Deze aanwijzing kan de toepassing van artikel 8 (inkomen uit werk), artikel 9 (voorrang op sociaal-economische gronden) en/of artikel 10 (beperking van overlastgevend en crimineel gedrag) van de Rotterdamwet betreffen.
Op de geldende lijst van complexen, straten en gebieden staan de door de minister aangewezen complexen, straten en gebieden waarvan de aanwijzingstermijn niet op grond van artikel 5, lid 4, van de Rotterdamwet is verlopen en waarvan de aanwijzing niet op grond van artikel 7 van genoemde wet is ingetrokken. Door nieuwe aanwijzingsbesluiten, het verlopen van aanwijzingstermijnen en het intrekken van aanwijzingsbesluiten kan de geldende lijst in de toekomst wijziging ondergaan. In dat geval wordt de gewijzigde lijst als nieuwe bijlage 1 bij deze verordening in het Gemeenteblad gepubliceerd.
Het hoofdstuk Toegang tot de woningmarkt is uitsluitend van toepassing op te huur aangeboden woonruimten. Bij voorzieningen voor beschermd of begeleid wonen waarin op basis van een indicatiestelling begeleiding met tijdelijk verblijf wordt verleend, is geen sprake van bewoning op basis van een huurovereenkomst. Voor dergelijk verblijf is geen huisvestingsvergunning vereist.
Artikel 2.2 (vergunningvereiste huisvestingsvergunning)
Als een huurder zonder huisvestingsvergunning in een woning is gaan wonen, zijn zowel de huurder als de verhuurder in overtreding. Door middel van bestuursdwang (aanzegging dwangsom, oplegging dwangsom en in laatste instantie ontruiming) wordt hieraan een einde gemaakt. De verhuurder krijgt bovendien een bestuurlijke boete. Het is de verhuurder niet alleen verboden om de woning in gebruik te geven aan een huurder die niet over een huisvestingsvergunning beschikt, de verhuurder is ook verplicht de huurder van tevoren te informeren over de gevolgen, als hij de woning toch zonder vergunning betrekt.
Artikel 2.3, eerste lid, onder f (aanvraag huisvestingsvergunning)
Als verklaring omtrent de bron en de hoogte van het inkomen wordt in de praktijk alleen geaccepteerd:
bij inkomen uit studiefinanciering: in verband met de wijzigingen in het stelsel van studiefinanciering kan niet meer alleen afgegaan worden op een recent betaaloverzicht van de Dienst Uitvoering Onderwijs. In aanvulling daarop wordt thans ook een studieverklaring van een instelling voor middelbaar beroepsonderwijs, hoger beroepsonderwijs of wetenschappelijk onderwijs in Nederland geaccepteerd. Een buitenlandse student dient eveneens een studieverklaring van een instelling als bedoeld in de vorige zin te overleggen.
Artikel 2.6 (inkomen uit arbeid)
De definitie van inkomen uit arbeid en de bepaling dat de eis van het hebben van inkomen uit arbeid van toepassing is op mensen die minder dan zes jaar voorafgaand aan de aanvraag van de huisvestingsvergunning ingezetene van de regio Rotterdam is geweest, staan in de Rotterdamwet zelf. Hierop is geen categorale uitzondering voor doelgroepen mogelijk. Alleen een individuele uitzondering op grond van de hardheidsclausule in artikel 4.1 is mogelijk.
Artikel 2.7 (beperking van overlastgevend en crimineel gedrag)
De in het derde lid onder a. tot en met i. genoemde gedragingen zijn alle gedragingen die genoemd worden in artikel 10a van de Rotterdamwet. Bij het onderzoek als bedoeld in het eerste lid van dit artikel kan uitsluitend rekening gehouden worden met deze gedragingen uit de politiegegevens.
De letterlijke tekst van het in het vierde lid genoemde artikel 10b van de Rotterdamwet is:
Indien bij de aanvraag van een huisvestingsvergunning, voor een in de huisvestingsverordening aangewezen woonruimte in een complex, straat of gebied, op grond van artikel 5, derde lid, onderdeel b, een onderzoek op basis van politiegegevens wordt verlangd, stelt het college van burgemeester en wethouders de burgemeester hiervan in kennis. De burgemeester verzoekt daarop de politiechef van de regionale eenheid waarin de gemeente gelegen is, zo spoedig mogelijk een overzicht van de politiegegevens te verstrekken die betrekking hebben op de op grond van artikel 10A, eerste lid, in de huisvestingsverordening genoemde gedragingen van de woningzoekende, alsmede van de personen van 16 jaar en ouder die met hem de woonruimte willen betrekken.
De politiechef, verstrekt aan de burgemeester uitsluitend de in artikel 10A, eerste lid, bedoelde relevante politiegegevens over gedragingen die hebben plaatsgevonden in de periode van ten hoogste vier jaren voor het tijdstip van de aanvraag van de huisvestingsvergunning. Deze periode bedraagt ten hoogste twee jaren indien de betrokkene op het tijdstip van die aanvraag nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. De politiechef verstrekt de politiegegevens niet indien het verstrekken ervan een nog niet afgerond strafrechtelijk onderzoek kan belemmeren.
Behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, weigert het college van burgemeester en wethouders een huisvestingsvergunning, indien de overgelegde woonverklaring daartoe aanleiding geeft. Indien aan de woonverklaring voorschriften zijn verbonden, worden deze voorschriften opgenomen in de huisvestingsvergunning.
De in het vijfde lid van artikel 10b van de Rotterdamwet genoemde voorschriften kunnen bijvoorbeeld een gedragsaanwijzing inhouden.
Artikel 3.1.3 (aanvraag onttrekkingsvergunning)
Artikel 23 van de Huisvestingswet schrijft voor dat de onttrekkingsvergunning moet worden aangevraagd door de eigenaar van de woonruimte.
Artikel 3.1.4 (beslissing onttrekkingsvergunning)
De in het eerste en tweede lid van dit artikel genoemde beslistermijnen zijn voorgeschreven in artikel 25 van de Huisvestingswet.
Artikel 3.1.5 (criteria voor verlening onttrekkingsvergunning)
Bij de onttrekking van woonruimte voor kantoor, praktijkruimte of andere bedrijfsdoeleinden wordt getoetst aan de bepalingen in het bestemmingplan. Als deze zich niet verzetten tegen de woningonttrekking, wordt de vergunning verleend. Daarbij wordt geen compensatie in geld of woonruimte geëist.
Bij een geconstateerde hennepplantage wordt direct handhavend opgetreden en wordt op grond van het ontbreken van de onttrekkingsvergunning een bestuurlijke boete opgelegd.
Artikel 3.2.2 (vergunningvereiste vergunning voor kamerbewoning)
Het is voor de toepassing van de vergunning voor kamerbewoning niet van belang of er al dan niet een hoofdbewoner (met zijn huishouden) met onderhuurder(s) is. Een huishouden kan een gezin met ouders en kinderen zijn, of een andere woonvorm waarin een duurzaam gemeenschappelijke huishouding gevoerd wordt.
Onderstaande illustraties dienen ter verduidelijking:
Het vergunningvereiste heeft niet alleen betrekking op het moment van de omzetting zelf, maar ook op het naderhand in stand laten van die situatie. Dat betekent dat ook op de rechtsopvolger van degene die een woonruimte eerder, zonder de vereiste vergunning, heeft omgezet, de verplichting rust een vergunning voor kamerbewoning aan te vragen. Als hij dit niet doet, is hij in overtreding en kan hem een sanctie worden opgelegd.
Voor de toepassing van het vergunningvereiste is het niet van belang wie de zelfstandige woonruimte feitelijk in onzelfstandige woonruimte heeft omgezet. Of het de eigenaar, de hoofdhuurder of de kamerbewoners zijn: in alle gevallen is een vergunning voor kamerbewoning nodig.
Artikel 3.2.3 (aanvraag vergunning voor kamerbewoning)
Artikel 23 van de Huisvestingswet schrijft voor dat de vergunning voor kamerbewoning moet worden aangevraagd door de eigenaar van de woonruimte.
Artikel 3.2.4 (beslissing vergunning voor kamerbewoning)
De in het eerste en tweede lid van dit artikel genoemde beslistermijnen zijn voorgeschreven in artikel 25 van de Huisvestingswet.
Artikel 3.2.5 (criteria voor verlening vergunning voor kamerbewoning)
Voor kamerbewoning door 4 of meer kamerbewoners per zelfstandige woonruimte is een vergunning voor kamerbewoning vereist (zie het bepaalde in artikel 3.2.2).
Deze vergunning wordt alleen in specifieke situaties verleend. Voldaan moet worden aan alle in artikel 3.2.5 genoemde criteria.
Huisvesting van studenten (in de definitie van artikel 1.1 onder t) kan in bepaalde omstandigheden een impuls geven aan de leefbaarheid in een gebied. Het is aan het college van burgemeester en wethouders om te beoordelen of dit in het specifieke geval van toepassing is.
Door het stellen van de eis van minimaal 18 m2 gebruiksoppervlak per kamerbewoner wordt rekening gehouden met de grotere behoefte aan wederzijdse privacy en het intensiever gebruik van gezamenlijke voorzieningen bij kamerbewoning dan bij zelfstandige bewoning.
Ten overvloede wordt hier opgemerkt dat als er sprake is van bewoning zoals bedoeld in artikel 3.2.2. onder b of c, alle leden van alle huishoudens worden meegeteld om te bepalen of voldaan wordt aan deze oppervlakte-eis.
Artikel 3.2.6 (verlening onder voorwaarden)
De vergunning voor kamerbewoning wordt altijd verleend onder de voorwaarde dat er door de kamerbewoning geen aantasting plaatsvindt van het woonmilieu en de leefbaarheid van de buurt waarin de woning is gelegen. De vergunning kan worden ingetrokken, indien de kamerbewoning leidt tot overlast in de directe omgeving van de woning. Van de verhuurder van de woning wordt overigens verwacht dat hij de verhuur zodanig inricht dat hij de huurovereenkomst kan en zal ontbinden bij constatering van overlast door de huurder. Op die manier zal alleen sprake zijn van intrekking van de vergunning in gevallen waarbij de verhuurder zijn verantwoordelijkheid niet neemt. De mogelijkheid van intrekking van de vergunning werkt ten opzichte van de verhuurder als een stok achter de deur.
Artikel 3.2.8 (vervallen vergunning voor kamerbewoning)
Het gebruik van de woonruimte voor kamerbewoning wordt geacht te zijn beëindigd, nadat de eigenaar/verhuurder dit aan de gemeente heeft medegedeeld, of nadat de gemeente geconstateerd heeft dat de woonruimte weer als zelfstandige woonruimte in gebruik is, voor een ander doel wordt gebruikt, of langer dan drie maanden leeg staat.
Artikel 3.3.2 (vergunningvereiste vergunning voor woningvorming)
Voor de verbouwing van een woonruimte tot twee of meer woonruimten is vrijwel altijd ook een omgevingsvergunning – werkzaamheden bouwen – nodig, aangezien de brandcompartimentering vrijwel altijd verandert.
Artikel 3.3.3 (aanvraag vergunning voor woningvorming)
Artikel 23 van de Huisvestingswet schrijft voor dat de vergunning voor woningvorming moet worden aangevraagd door de eigenaar van de woonruimte.
Artikel 3.3.4 (beslissing vergunning voor woningvorming)
De in het eerste en tweede lid van dit artikel genoemde beslistermijnen zijn voorgeschreven in artikel 25 van de Huisvestingswet.
Artikel 3.3.5 (criteria voor verlening vergunning voor woningvorming)
Uitgangspunt van dit artikel is, dat de kleinste van de door verbouwing gevormde woonruimten altijd een gebruiksoppervlak van 50 m2 of meer moet hebben.
Maar in een aantal gebieden binnen Rotterdam geldt een strengere eis: daar moet de kleinste van de door verbouwing gevormde woonruimten een gebruiksoppervlak van 85 m2 of meer hebben. Deze gebieden zijn genoemd in bijlage 3 bij de verordening.
De aangewezen gebieden zijn deels kwetsbare gebieden, waar de leefbaarheid onder druk staat, en deels gebieden die in het bijzonder geschikt zijn voor de huisvesting van gezinnen en waar een overschot aan kleine woningen en een tekort aan grote woningen bestaat.
Artikel 3.4.3 (aanvraag splitsingsvergunning)
Artikel 23 van de Huisvestingswet schrijft voor dat de splitsingsvergunning moet worden aangevraagd door de eigenaar van het gebouw.
Artikel 3.4.4 (beslissing splitsingsvergunning)
De in het eerste en tweede lid van dit artikel genoemde beslistermijnen zijn voorgeschreven in artikel 25 van de Huisvestingswet.
Artikel 4.4 (bestuurlijke boete)
De op te leggen boetes nemen in hoogte toe wanneer binnen drie jaar eenzelfde overtreding wordt begaan. De boete voor de vierde en volgende overtreding komt overeen met het wettelijk maximum volgens artikel 23 Wetboek van Strafrecht.
Dit gemeenteblad 2017, nummer 217, is uitgegeven op 21 december 2017 en ligt op dins-, woens- en donderdagen van 9.00 tot 13.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Wachtruimte Timmerhuis, Halve Maanpassage 1 (trap op, melden bij Informatiebalie)
(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2018-1437.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.