Gemeenteblad van Mook en Middelaar
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Mook en Middelaar | Gemeenteblad 2018, 133679 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Mook en Middelaar | Gemeenteblad 2018, 133679 | Beleidsregels |
Beleidsregels terug- en invordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Mook en Middelaar 2018
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Mook en Middelaar,
artikelen 54, § 6.4 en § 6.5 van de Participatiewet;
hoofdstuk II, § 5 van de IOAW;
hoofdstuk II, § 5 van de IOAZ;
titel 4.3 en titel 4.4 van de Awb,
gelezen het advies van de Adviesraad Sociaal Domein van 23 mei 2018,
Beleidsregels terug- en invordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Mook en Middelaar 2018.
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;
Hoofdstuk 2 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering
Artikel 5 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die door pand- of hypotheekrecht op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens indien en voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.
Artikel 7. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, onderdeel b, ziet het college af van terugvordering indien de terug te vorderen netto uitkering het bedrag genoemd in artikel 31 tweede lid sub n van de Participatiewet niet te boven gaat.
Als bij de beëindiging van de uitkering een terugvordering ontstaat, gaat het college bij het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een recht op uitkering, inclusief verrekening van het recht op vakantietoeslag of vakantie-uitkering, onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en de IOAZ en ongeacht de in artikel 9 genoemde betalingstermijn.
Artikel 12. Vaststelling hoogte maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met uitkering
Indien belanghebbende een uitkering ontvangt, bedraagt de aflossingscapaciteit 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag, dan wel de van toepassing zijnde netto grondslag als bedoeld in artikel 5 van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantie-uitkering, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het tweede boek, de tweede titel, van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
In geval van beslaglegging door een andere schuldeiser dan het college, wordt de aflossingscapaciteit ingevolge het tweede lid voor alle vorderingen van de debiteur bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in het tweede boek, de tweede titel, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Artikel 13. Vaststelling duur en de hoogte maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden zonder uitkering
Artikel 15. Niet (meer) voldoen aan betalingsverplichting
Indien de belanghebbende een opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van beslag in de zin van het tweede boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:112 Awb.
Hoofdstuk 4 Verhaal van bijstand
Artikel 16 Gebruik bevoegdheid verhaal bij onderhoudsplicht
Voordat het college gebruik maakt van de bevoegdheid zoals bedoeld in het eerste lid, legt het college ingevolge artikel 55 van de Participatiewet de verplichting aan de bijstandsgerechtigde op om een onderhoudsbijdrage van de onderhoudsplichtige te vorderen voor zichzelf en voor de minderjarige kinderen die in de bijstand zijn begrepen, door middel van een verzoekschrift aan de rechter.
Indien een onderhoudsbijdrage die is vastgesteld door middel van een gerechtelijke uitspraak niet door de onderhoudsplichtige wordt betaald, legt het college aan de bijstandsgerechtigde de verplichting op om uitbetaling af te dwingen, zo nodig door inschakeling van derden, zoals het LBIO of een deurwaarder.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Mook en Middelaar op 19 juni 2018.
Het college van burgemeester en wethouders van Mook en Middelaar,
De secretaris,
J.M.G. Smits – de Kinkelder
De burgemeester,
mr. drs. W. Gradisen
Artikel 58 van de Participatiewet en artikel 25 en artikel 26 van de IOAW en de IOAZ geven de basis voor het terugvorderen van een uitkering. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de verplichting tot terugvordering en de bevoegdheid tot terugvordering.
De verplichting tot terugvordering is aan de orde als er sprake is van schending van de inlichtingenplicht. In dat geval spreken we van een fraudevordering. De Participatiewet en de IOAW/IOAZ schrijven dan opschorting, herziening en/of intrekking voor en daarbij nog de verplichting om een boete op te leggen. Het college heeft in die gevallen vrijwel geen beleidsvrijheid en dient de wet uit te voeren. Enkele bepalingen van deze beleidsregels hebben dus betrekking op vorderingen die voortkomen uit de verplichting tot terugvordering. De verplichting tot terugvordering brengt ook nog het volgende met zich mee:
De verplichting tot terugvordering geldt alleen voor vorderingen die zijn ontstaan na inwerkingtreding van de wijzigingen van de Participatiewet en de IOAW en IOAZ per 1 januari 2013. Dat geldt ook voor de hierboven onder a. en b. genoemde verplichtingen.
De bevoegdheid tot terugvordering is geregeld in het tweede lid van artikel 58 van de Participatiewet. Gelijksoortige bepalingen staan in artikel 25 en artikel 26 van de IOAW en de IOAZ. Deze bevoegdheid is verder uitgewerkt in deze beleidsregels. In die gevallen is er dus geen sprake van schending van de inlichtingenplicht. Het college is in die gevallen ook bevoegd tot opschorting, herziening en/of intrekking.
Verder gelden de volgende bevoegdheden
Hoewel dat door de belanghebbende vaak wel zo wordt ervaren, is het terugvorderen van te veel of ten onrechte ontvangen uitkering geen strafmaatregel of sanctie. Het terugvorderen is gericht op het herstellen van de rechtmatigheid. Dat wil zeggen dat na ontvangst van de vordering er geen sprake meer is van ten onrechte of te veel ontvangen uitkering. Voor een sanctie in de vorm van verlaging van de uitkering of een boete zijn artikel 18 en artikel 18a van de Participatiewet van toepassing en artikel 20 en 20a van de IOAW en de IOAZ.
IOAW en IOAZ kennen geen bepalingen over verhaal en het verhalen van kosten van uitkering is dus alleen mogelijk op grond van de Participatiewet. Bij het verhalen van bijstand is er altijd sprake van een derde partij die geen bijstand heeft ontvangen. Daarom spreekt de wet ook van het verhalen van kosten van bijstand.
Artikel 61 van de Participatiewet biedt aan het college de bevoegdheid om kosten van bijstand te verhalen. In deze beleidsregels stelt het college vast dat er van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt en op welke wijze dat gebeurt. Om geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden verhaald, is de hoofdregel dwingend geformuleerd: Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om bijstand te verhalen.
Het college maakt een uitzondering ten aanzien van verhaal op de onderhoudsplichtige ten behoeve van de ex-partner indien er geen gerechtelijke uitspraak is. Bij verhaal op grond van artikel 62 van de Participatiewet op de ex-partner ontstaat rechtsongelijkheid tussen gehuwden en ongehuwd samenwonenden. Verhaal op de ex-partner bij verlating is namelijk niet mogelijk als betrokkenen niet gehuwd zijn (geweest). Voorts is het uitvoeren van deze vorm van verhaal zeer bewerkelijk en staat de opbrengst over het algemeen niet in verhouding tot de kosten. Verder levert dit onderdeel van verhaal geen voordeel op voor de uitkeringsgerechtigde zelf en het verhoogt evenmin zijn kans op uitstroom uit de bijstand.
De Participatiewet heeft als principe dat de belanghebbende zo veel als mogelijk zelf middelen verwerft. De Participatiewet vult die middelen aan als die ontoereikend zijn om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. Dan is het vanzelfsprekend dat het college aan de belanghebbende de verplichting oplegt om zo veel als mogelijk zelf middelen te verwerven. Daarvoor maakt het college gebruik van de mogelijkheid om de belanghebbende te verplichten middelen te verwerven in de vorm van een onderhoudsbijdrage (alimentatie) voor zichzelf en voor eventuele kinderen. Dat geschiedt door het indienen van een verzoek bij de rechtbank. Het opleggen van deze verplichting prevaleert boven het verhalen in verband met onderhoudsplicht.
Toekenning van een onderhoudsbijdrage door de rechtbank leidt ertoe dat de belanghebbende middelen verwerft, waardoor de gemeente minder bijstand hoeft te verstrekken en daarmee de uitgaven voor bijstand reduceert. Bijkomend voordeel is dat, na beëindiging van de uitkering, de belanghebbende kan blijven beschikken over de onderhoudsbijdrage/ alimentatie als aanvulling op een eigen inkomen.
Bij de invordering volgt het college de procedure zoals die is beschreven in titel 4.4 van de Awb. Omdat die volledig in de Awb is opgenomen is er in deze beleidsregels geen uitgebreide beschrijving over de invordering verwerkt. In hoofdstuk 3 zijn nog wel enkele bijzondere bepalingen opgenomen.
De begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn niet gedefinieerd. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van deze definities in de betreffende wetten ook de beleidsregels moeten worden gewijzigd.
In dit artikel stelt het college vast dat het college in principe gebruik maakt van de bevoegdheid tot opschorting, herziening of intrekking, de bevoegdheid tot terugvordering en de bevoegdheid tot brutering. Dit wordt als uitgangspunt gekozen.
Artikel 3. Uitzonderingen voortvloeiende uit jurisprudentie
Dit artikel bevat afwijkende bepalingen die voortkomen uit jurisprudentie (uitspraken van de Centrale Raad van Beroep). Het eerste lid gaat in op wat men noemt de ‘zes maanden jurisprudentie’. Als het college een signaal ontvangt en daar niet of niet tijdig op reageert, dan leidt dat tot beperking van het bedrag en de periode waarover terug kan worden gevorderd. Het tweede lid geeft een definitie van het begrip signaal. In het derde lid wordt uitgewerkt hoe het college handelt als de bijstand wordt teruggevorderd indien er sprak is van in aanmerking te nemen vermogen. Bij de terugvordering wordt het vrij te laten vermogen gerespecteerd. In het vierde lid wordt aangegeven in welke gevallen het college afziet van brutering van de vordering.
Hoofdstuk 2 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering
In dit artikel wordt benadrukt dat hoofdstuk 2 niet van toepassing is op fraudevordering. Alle artikelen in dit hoofdstuk hebben betrekking op de bevoegdheid tot terugvordering. Op grond daarvan kan het college zelf het beleid bepalen.
Artikel 5. Afzien van verdere terugvordering
Dit artikel bevat de uitwerking van de bevoegdheid om af te zien van verdere terugvordering. Het college acht het niet wenselijk om een persoon voor zeer lange tijd te belasten met een aflossingsverplichting. Dat zou tot extra financiële problemen kunnen leiden en dat mag, naar de mening van het college, niet het gevolg van terugvordering zijn. Anderzijds is het van belang om de rechtmatigheid te herstellen door terug te vorderen. Daarom is gezocht naar redelijke termijnen waarbij het belang van de persoon en van de gemeente wordt gediend. Er is aansluiting gezocht bij de termijnen die worden gehanteerd op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) en de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (WGS). Op grond van de WSNP zal de rechter over het algemeen een regeling afdwingen van 36 maanden. Ook een minnelijke regeling op grond van de WGS loopt gewoonlijk gedurende 36 maanden. Bij terugvordering hanteert het college daarom in principe een terugbetalingstermijn van 36 maanden. Onder sub d en sub e is een afkoopregeling opgenomen. De belanghebbende kan de vordering ‘afkopen’ door ineens 50% te betalen. Dit geeft direct duidelijkheid en zekerheid voor de belanghebbende en voor de gemeente. Voor de belanghebbende betekent het een financiële lastenverlichting en ook voor de gemeente. De afkoopregeling is ook mogelijk als de belanghebbende al een periode heeft afgelost. Hij kan dan ineens een bedrag betalen waarmee hij per saldo 50% van de vordering terugbetaalt en daarmee de vordering afkoopt. De belanghebbende hoeft geen verzoek in te dienen. Het college neemt ambtshalve besluiten als de termijnen worden bereikt of een afkoopsom wordt betaald.
In dit artikel wordt een uitzondering gemaakt op artikel 5 voor vorderingen die door pand- of hypotheekrecht op een goed of goederen zijn gedekt. Die rechten zijn immers gevestigd om preferentie te verwerven en de rechten uit te kunnen winnen. Die uitwinning geschiedt eerst, daarna kan eventueel alsnog toepassing worden gegeven aan artikel 5.
Artikel 7. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen
Er wordt afgezien van terugvordering bij een gering bedrag; een kruimelbedrag. Bij geringe vorderingen staan de uitvoeringskosten niet in redelijke verhouding tot de vordering zelf. Voor het bepalen van het kruimelbedrag is aansluiting gezocht bij het maximale bedrag van vrijlating van inkomsten uit arbeid zoals dat is opgenomen in artikel 31 tweede lid sub n Participatiewet. Per 1 januari 2018 is dat €202. Voordeel daarvan is dat dit bedrag van rechtswege wordt bijgesteld, tegelijkertijd met de bijstandsnormen zodat een indexeringsbepaling niet nodig is.
Artikel 8. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schuldregeling
Volgens de ‘Gedragscode Schuldregeling Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet’ zullen schuldhulpverlenende instellingen slechts meewerken indien de gehele schuldenlast kan worden gesaneerd en dan stemt het college in met een sanering, maar alleen als alle schuldeisers meewerken. De gemeente die bijstand terugvordert wordt als preferente schuldeiser aangemerkt. Om akkoord te kunnen gaan met een voorstel, dient de schuldhulpverlenende instantie met deze preferentie rekening te houden. Voor het overige behoeft dit artikel geen toelichting. Bij fraudevordering kan overigens op grond van artikel 60c Participatiewet en 29a IOAW/Z geen medewerking worden verleend aan een schuldregeling.
Artikel 9. Algemene bepalingen invordering
In dit artikel is de betalingstermijn van 6 weken geregeld. Verder is hier geregeld welke elementen de beschikking tot terugvordering moet bevatten. Daarbij wordt verwezen naar relevante bepalingen van de Awb.
In dit artikel is geregeld dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid tot verrekening. Dat houdt in dat een restvordering direct wordt verrekend met uitkering (veelal vakantiegeld) die nog betaald moet worden.
Artikel 11. Uitstel van betaling
Naast het verder afzien van terugvordering heeft het college ook de bevoegdheid op grond van artikel 4:94 van de Awb, om uitstel van betaling te verlenen. De belanghebbende kan daar om verzoeken, maar het college kan ook uit eigen beweging besluiten uitstel te verlenen. Daar moeten redenen voor worden aangevoerd. Vervalt de grond om uitstel te verlenen, dan wordt het uitstel natuurlijk ingetrokken.
Artikel 12. Vaststelling hoogte maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met uitkering
Dit artikel heeft betrekking op personen die een uitkering ontvangen. Voor fraudevorderingen is het aflossingsbedrag bepaald op 10% van de norm/netto grondslag maar niet meer dan het voor beslag vatbare bedrag. Voor andere vorderingen is dat 6%. Bij beslaglegging door een andere schuldeiser dan het college, wordt de totale aflossingsverplichting bepaald op de volledige beslagruimte.
Artikel 13. Vaststelling duur en de hoogte maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden zonder uitkering
Dit artikel heeft betrekking op personen die geen uitkering (meer) ontvangen. Het bedrag van de aflossing wordt na de beëindiging of intrekking gedurende 12 maanden gehandhaafd op het bedrag dat tijdens de uitkeringsperiode werd afgelost. Daarna wordt het bedrag verhoogd. Als het om fraudevordering gaat, met 50% van het inkomen boven de norm en anders met 35% van het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm. In het laatste lid is aangegeven dat de aflossing niet hoger mag zijn dan het voor beslag vatbare bedrag.
Artikel 14. Wijziging van de aflossingscapaciteit
De belanghebbende kan een verzoek indienen om de aflossingscapaciteit te wijzigen. Dat kan samenhangen met wijziging van zijn inkomen of omstandigheden. Hij moet het verzoek onderbouwen met bewijsstukken. Een dergelijk verzoek schort de lopende verplichtingen niet op, maar de belanghebbende kan daar wel om vragen. Het college kan zelf ook aanleiding zien de aflossingscapaciteiten te wijzigen en neemt dan ambtshalve een besluit.
Artikel 15. Niet (meer) voldoen aan betalingsverplichting
Als de debiteur niet betaalt, dan ontvangt deze eerst een aanmaning conform de procedure in de Awb. Daarna geeft het college een dwangbevel af en op grond daarvan gaat het college over tot beslag op loon of uitkering of eventueel ander inningmaatregelen die de Awb biedt.
Hoofdstuk 4 Verhaal van bijstand
Artikel 1 6 Gebruik bevoegdheid verhaal bij onderhoudsplicht
In de algemene toelichting is al uitgelegd op welke wijze het college gebruik maakt van verhaal bij onderhoudsplicht. Dat is in dit artikel vastgelegd.
Artikel 1 7 . Gebruik bevoegdheid verhaal bij schenking en nalatenschap
Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.
Artikel 1 8 . Dringende reden en
Het college is op grond van de Participatiewet, de IOAW en IOAZ bevoegd om bij dringende redenen af te wijken. In deze slotbepaling is dat nog eens herhaald.
Artikel 20. Inwerkingtreding en intrekking
De beleidsregels treden in werking met ingang van 1 juli 2018. Voor nieuwe gevallen gelden deze beleidsregels.
De algemene beginselen van behoorlijk bestuur worden gerespecteerd. Indien belanghebbende daarbij voordeel heeft, dan worden deze beleidsregels toegepast. Heeft hij nadeel bij de toepassing van deze beleidsregels, dan blijven de oude verplichtingen gelden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2018-133679.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.