Gemeenteblad van Dinkelland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Dinkelland | Gemeenteblad 2018, 122572 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Dinkelland | Gemeenteblad 2018, 122572 | Beleidsregels |
Besluit van de gemeenteraad van de gemeente Dinkelland houdende regels omtrent de beleidsnotitie “bouwen & parkeren 2018”
Wonen en werken zijn onlosmakelijk met verkeer verbonden. Het is in ieders belang dat bouwplannen, gebruikswijzigingen en bestemmingsplannen voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Bij het beoordelen van bouwaanvragen en ruimtelijke ontwikkelingen is het noodzakelijk om objectief inzicht te krijgen in de parkeervraag en het -aanbod. Dat is het belangrijkste doel van deze beleidsnotitie. Het biedt een beleidskader bij het beoordelen van vergunningsaanvragen en ruimtelijke plannen. Naar aanleiding van wetswijzigingen is het noodzakelijk om de beleidsnotitie “Bouwen en Parkeren 2014” aan te passen, zonder inhoudelijke wijzigingen van de parkeernomen, rekensystematiek en andere uitgangspunten.
De wettelijke basis voor het stellen van parkeereisen is van de Bouwverordening verschoven naar het bestemmingsplan. De juridische basis voor het stellen van parkeereisen was opgenomen in de gemeentelijke Bouwverordening. Om een nadere uitleg te geven hoe om te gaan met de parkeerbepalingen uit de Bouwverordening, is de beleidsnotitie “Bouwen en Parkeren 2014 ”vastgesteld. Deze beleidsregel dient als richtinggevend kader voor o.a.:
de beoordeling van afwijkingen van het bestemmingsplan (artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), als het gaat om functiewijzigingen voor zover daarbij de parkeerproblematiek betrokken is, ongeacht of daarbij bouwactiviteiten betrokken zijn. Parkeerhinder vormt immers een van de aspecten bij de beoordeling van verzoeken om af te wijken van bestemmingsplanregels.
Sinds 29 november 2014 is deze situatie echter veranderd, doordat de Reparatiewet BZK in werking is getreden. Voor bestemmingsplannen die na 29 november 2014 worden vastgesteld, betekent dit dat parkeernormen in de planregels opgenomen moeten worden. Voor de geldende bestemmingsplannen geldt een overgangsregeling die loopt tot 1 juli 2018 en blijft de Bouwverordening, in combinatie met de beleidsnotitie “Bouwen en Parkeren 2014”, het wettelijk toetsingskader.
Deze wetswijziging heeft tevens tot gevolg dat de beleidsnotitie “Bouwen en Parkeren 2014” “opnieuw” vastgesteld moet worden als beoordelingskader voor de parkeerbepalingen in bestemmingsplannen. De voorliggende beleidsnotitie “Bouwen en Parkeren 2018” is hiervan het resultaat. Hierbij is de beleidsnotitie “Bouwen en Parkeren 2014” als basis genomen en zijn er geen inhoudelijke beleidswijzigingen aangebracht.
Het beleid heeft toepassing op gebouwen en ontwikkelingen binnen de gemeenten Dinkelland en Tubbergen. In deze beleidsregels is nader uitgewerkt wat de parkeerbehoefte bij een bepaald gebruik is (de parkeernormen) (als de extra parkeerbehoefte niet op eigen erf1 kan worden gerealiseerd), onder welke voorwaarden er een afwijkingsvergunning kan worden verleend, welke rekensystematiek en uitgangspunten e.d. worden gehanteerd.
3. UITGANGSPUNTEN PARKEERNORMEN
Voor Dinkelland en Tubbergen worden eenduidig beleid en duidelijke parkeernormen vastgesteld met deze beleidsnotitie. De nieuwe parkeernormen voor beide gemeenten zijn opgenomen in bijlage I. Voor veel voorkomende gebruiksfuncties zijn de parkeernormen vermeld. Andere parkeernormen kunnen afgeleid worden uit publicatie 317, op grond van de uitgangspunten in deze beleidsnotitie.
Parkeerkencijfers worden “vertaald” naar parkeernormen. Daarvoor zijn in Dinkelland en Tubbergen de volgende uitgangspunten vastgesteld:
De normen zijn niet overal in de gemeenten Dinkelland en Tubbergen gelijk. Voor gebieden binnen de bebouwde kom is een onderscheid gemaakt tussen “centrum” en “rest bebouwde kom”. In bijlage II zijn die verschillende gebieden per kern vastgelegd. Dinkelland en Tubbergen zijn “niet stedelijk” op grond van de adresdichtheid (kaartje bijlage III).
4. BEREKENING VAN DE PARKEERBEHOEFTE
De parkeerbehoefte van een bouwplan en/of een gebruikswijziging wordt bepaald door het vermenigvuldigen van de parkeernorm met de bruto vloeroppervlakte of met een aantal. Dat kan op grond van de afzonderlijke ruimtes in een bouwwerk of op grond van het totale bouwwerk (b.v. een kantoorgebouw, indien van zeer homogene functie sprake is). Daarbij wordt de rekensystematiek uit bijlage IV in acht genomen.
Het berekende aantal parkeerplaatsen is de “nieuwe” parkeerbehoefte van het bouwplan of de gebruikswijziging. Bij verbouw of wijziging van een bestaand bouwwerk, mag de parkeerbehoefte van de bestaande (oude) situatie in mindering worden gebracht. Aldus wordt voorkomen dat een nieuw bouwplan bezwaard wordt met tekortkomingen uit het verleden (b.v. te weinig parkeerplaatsen bij het bestaande gebouw of functie). In het kader van een bouwplan hoeft alleen de toename van de parkeerdruk, die dus het gevolg is van het bouwplan zelf, te worden gecompenseerd door de aanvrager. Het omgekeerde is ook het geval. Als er gedurende langere tijd sprake is van leegstand, dan is de bestaande parkeervraag nul (0). Bij een leegstandsperiode van ≥ 5 jaar is de oude parkeerbehoefte gelijk aan 0.
Bij een zeer geringe extra parkeervraag (≤ 2 parkeerplaatsen) is er in principe geen aanleiding om eisen te stellen aan het te realiseren aantal parkeerplaatsen bij het bouwplan met dien verstande dat ook de ‘aard’ van het parkeren het zelfde is. Aanvullende voorwaarden kunnen nodig zijn wanneer er bijvoorbeeld sprake is van het realiseren van woningen binnen een parkeerschijfzone. Door de parkeerschijfzone kunnen bewoners niet voor een langere tijd in die zone parkeren. Er kunnen dan nadere voorwaarden worden gesteld of maatregelen die nodig zijn, zodat langdurig parkeren in de parkeerschijfzone mogelijk wordt. Er kan bijvoorbeeld ook sprake zijn van een situatie waarin de afstand tussen de parkeerplaats(en) en de ontwikkeling te groot wordt, waardoor er toch parkeervoorzieningen voor lang parkeren in de omgeving gerealiseerd moeten worden. Tenslotte geldt dat de afronding van het berekende aantal parkeerplaatsen altijd naar boven geschiedt (7,1 PP wordt 8 PP).
5. AFWIJKEN VAN HET PARKEREN OP EIGEN ERF
Uitgangspunt is dat het parkeren op het eigen erf plaatsvindt. Als een aanvrager alle parkeergelegenheid voor het bouwplan op eigen erf realiseert, wordt er een positief parkeeradvies gegeven. Als een aanvrager van een bouwplan en/of een gebruikswijziging gemotiveerd kan aantonen waarom het parkeren op het eigen erf niet (of niet geheel) kan worden gerealiseerd, kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht om op eigen erf parkeerplaatsen aan te leggen. Maar altijd geldt dat sowieso zoveel mogelijk parkeerplaatsen op eigen erf gerealiseerd moeten worden.
Parkeerplaatsen moeten in voldoende mate op het eigen erf worden gerealiseerd. Dit is in de planologische parkeerregeling tot uitdrukking gebracht dat parkeren dient plaats te vinden bij het bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden. Idem voor een gebruikswijziging. Indien dit niet of niet geheel mogelijk is, bestaat er de mogelijkheid om bij het verlenen van omgevingsvergunning voor strijdig gebruik van het bestemmingsplan, de zogenoemde binnenplanse afwijkingsvergunning, van dat uitgangspunt af te wijken en kunnen er eventueel aanvullende voorwaarden worden gesteld. De in de betreffende volgorde te onderzoeken mogelijkheden zijn als volgt, met daaronder randvoorwaarden die op de daarbij aangegeven opties betrekking hebben. Voor bedrijventerreinen gelden de afwijkopties B, C en E niet en wordt maatwerk conform afwijkoptie D geleverd.
In bijlage III is het vorenstaande opgenomen in het schema ‘afwijken van parkeren op eigen erf en kaart adresdichtheid’.
Redelijke afstand (opties A, B en C)
Een redelijke afstand tussen parkeergelegenheid en bouwplan is in Tubbergen gedefinieerd op 100 m. Het gaat om de afstand van de meest logische en directe looproute tussen de parkeergelegenheid en het bouwwerk. In Dinkelland geldt ook een afstand van 100 m, maar voor de bezoekers van winkels of bedrijven is 200 m nog acceptabel en voor grote recreatieve-/leisurefuncties is dat 500 m. Onder grote recreatieve en/of leisure functies worden b.v. verstaan (a) zeer grote tuincentra (b.v. ‘Oosterik’), (b) zeer grote sportaccommodaties en -terreinen, (c) attractieparken en openlucht musea, en dergelijke. Met andere woorden , functies waar grote aantallen parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden, die normaliter ook niet allemaal binnen een afstand van 100-200 m te realiseren zijn.
Parkeerschijfzone (opties B en C).
Binnen een parkeerschijfzone moet voor woningen op maximaal 100 m afstand van de woning voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om lang te parkeren. Dat kan onder meer door “vrije parkeerplaatsen” binnen de parkeerschijfzone te realiseren. Het kan ook middels het realiseren van “blauwe zone-plaatsen” in combinatie met een ontheffing voor de bewoners (alleen in de gemeente Tubbergen voor bewoners binnen de parkeerschijfzone). Voor bezoek en klanten moeten voldoende parkeerplaatsen voor het kort parkeren aanwezig zijn. In bijlage I is ter beoordeling van dit aspect voor verschillende functies het bezoekersaandeel in de parkeernormen vermeld. Indien ten behoeve van een bouwplan binnen een parkeerschijfzone parkeerplaatsen gerealiseerd worden, wordt vooraf bepaald of de parkeerplaatsen onder het regime van de parkeerschijf vallen (dat gebeurd zo nodig in overleg met aanvrager). Personeel van winkels of bedrijven moet ‘lang parkeren’ buiten de parkeerschijfzone.
Toetsing, realisatie, kosten (optie B)
Ingeval van aanleg van parkeerplaatsen in de openbare ruimte dient aanvrager een inrichtingsvoorstel in, voorzien van maatvoering en op schaal getekend, waarop de parkeerplaatsen zijn aangegeven. De gemeente toetst het inrichtingsvoorstel op aantal parkeerplaatsen, wenselijkheid en realiseerbaar-heid. Het inrichtingsplan mag niet leiden tot een kwalitatief mindere stedenbouwkundige of verkeers-technische situatie. Het oordeel daarover is aan de gemeente. Aanleg- en uitvoeringskosten komen voor rekening van aanvrager. De gemeente laat het werk uitvoeren en stelt voorwaarden ten aanzien van uitvoeringswijze, materiaalkeuze, en dergelijke. De kosten worden achteraf bij de aanvrager in rekening gebracht. Hervoor wordt een schriftelijke overeenkomst gesloten met aanvrager, vooraf-gaand aan de vergunningsverlening.
Soms kunnen er op eigen erf of in de openbare ruimte rond een bouwplan geen extra parkeerplaatsen aangelegd worden, maar zijn er voldoende bestaande parkeerplaatsen aanwezig. Als dit met parkeeronderzoek of een parkeerbalans kan worden onderbouwd, kan ontheffing worden verleend. De gemeente kan deze mogelijkheid bieden, maar is dat niet verplicht. De gemeente kan redenen hebben om geen bestaande parkeerplaatsen in de openbare ruimte aan te wenden ten behoeve van een (particulier) bouwplan, bijvoorbeeld omdat zij andere ontwikkelingen in de omgeving voorziet.
Als de gemeente deze mogelijkheid wel aanbiedt aan een aanvrager, wordt onderzocht hoe hoog de parkeerbezettingsgraad is na voltooiing van het bouwwerk. Die parkeerbezettingsgraad mag hooguit 85% bedragen op het drukste moment. De loopafstand tussen het bouwplan en het onderzoeksgebied is maximaal 100 m. Parkeeronderzoek of parkeerbalans worden uitgevoerd door een verkeersadvies-bureau (naar keuze van de gemeente) en op kosten van aanvrager. Recent onderzoek kan als basis dienen voor advies (maximaal 2 jaar oud). Het oordeel hierover is aan de gemeente. Binnen het gebied van een parkeerschijfzone is het gebruik van bestaande parkeerplaatsen slechts mogelijk onder voorwaarde dat er voor de bewoners sowieso voldoende parkeergelegenheden komen of blijven.
In publicatie 317 CROW worden de parkeerkencijfers onderscheiden in diverse categorieën. Uit de parkeer-kencijfers kunnen parkeernormen bepaald worden. De meest gebruikte parkeernormen zijn in de tabellen in deze bijlage opgenomen. Voor gebruiksfuncties in het buitengebied en voor andere functies dan opgenomen in de tabellen hierzonder wordt naar deze publicatie verwezen. De parkeernormen in deze publicatie bestaan per functie uit een minimum en een maximum waarde. Deze bandbreedte is bedoeld om de parkeernormen te kunnen afstemmen op de plaatselijke situatie. Voor de gemeenten Dinkelland en Tubbergen wordt voor het toepassen van de parkeernomen uitgegaan van het gemiddelde. Voor gebruiksfuncties die niet in deze beleidsnotitie of in publicatie 317 van CROW zijn opgenomen, en waaruit dus geen parkeernormen zijn af te leiden, kunnen burgemeester en wethouders een parkeernorm vaststellen.
eenheid 4) |
|||||
SPORT, CULTUUR, ONTSPANNING 5)
GEZONDHEIDSZORG, SOCIALE VOORZIENINGEN, ONDERWIJS
basisonderwijs 6) |
|||||
BIJLAGE II: AANDUIDING “CENTRUM”, “REST BEBOUWDE KOM” EN “BUITENGEBIED”.
Voor de bebouwde kom is een onderscheid gemaakt tussen “centrum” en “rest bebouwde kom”. In de kernen Denekamp, Ootmarsum en Tubbergen wordt het gebied van de parkeerschijfzone beschouwd als “centrum”. Ook in Weerselo is een “centrum”-gebied aangewezen. Er is geen “schil/ overloopgebied”. Alle overige straten in de kernen van de gemeenten Dinkelland en Tubbergen vallen onder “rest bebouwde kom”. Alles buiten de kernen valt onder “buitengebied”.
Kern Denekamp: parkeerschijfzone = parkeernorm “centrum”
Kern Ootmarsum: parkeerschijfzone = parkeernorm “centrum”
Kern Tubbergen: parkeerschijfzone = parkeernorm “centrum”
Kern Weerselo: parkeerschijfzone = parkeernorm “centrum”
In “Bouwen & Parkeren2018” geldt voor Dinkelland en Tubbergen dezelfde rekensystematiek:
Bij wijziging van een bestaand bouwwerk wordt op deze wijze zowel de toekomstige als de bestaande parkeervraag berekend. Het te realiseren aantal parkeerplaatsen is het verschil tussen beide situaties indien de nieuwe parkeervraag hoger is dan de bestaande parkeervraag. Indien een bestaand pand 5 jaar of langer niet in gebruik is (leeg staat), dan is de bestaande parkeervraag nihil (0).
Het bruto vloeroppervlak in m² (BVO) is de oppervlakte van een gebouw of een ruimte in dat gebouw, gemeten langs de buitenzijde van dat gebouw of de ruimte. Bij bouwaanvragen dienen oppervlaktes in m² BVO worden aangegeven door aanvrager. Indien andere oppervlaktes worden aangegeven, dient aanvrager de gegevens zelf te corrigeren. De gemeente is niet verantwoordelijk voor de correctheid van de opgegeven oppervlaktes m² BVO.
Een bedrijfsgebouw met één generieke gebruiksfunctie
Bij de bepaling van het BVO van afzonderlijke bedrijfsgebouwen (idem bij gebouwen van instellingen, zorg-voorzieningen, horeca, e.d.) wordt analoog hieraan gemeten langs de buitenzijde van het gebouw en op die wijze wordt de oppervlakte berekend. Als zo’n gebouw als één functie wordt beschouwd, vallen gangen en verkeers-ruimtes binnen het BVO van het gebouw. Maar dat is ter beoordeling aan de gemeente en hangt mede af van de kanttekeningen die erover zijn vermeld in publicatie 317 (b.v. eisen ten aanzien van homogeniteit in het gebouw).
Een bedrijfsgebouw met verschillende gebruiksfuncties die apart beschouwd worden
Als sprake is van een clustering van voorzieningen binnen één gebouw, bijvoorbeeld bij een bedrijfsverzamel-gebouw, een kantorengebouw, een multifunctioneel zorgcentrum, etc, dan kan ook een parkeeradvies gegeven worden op grond van alle afzonderlijke ruimtes en functies. Dat is zinvol als b.v. niet aan de eis van homogeniteit in het gebouw kan worden voldaan.
In dat geval worden de verkeersruimten (b.v. gangen) die gezamenlijk worden gebruikt, niet aan het BVO van de afzonderlijke bedrijven en instellingen toegerekend. De reden is dat de verkeersruimtes zelf geen parkeervraag genereren en daarom niet in de berekening betrokken hoeven te worden.
Voor winkels geldt dat het BVO 1,25 maal het winkelvloeroppervlak (WVO) bedraagt. Het winkelvloeroppervlak is het verkoopoppervlak èn het oppervlak van de andere duidelijk zichtbare ruimtes (vitrines, kassa’s, etalages, paskamers, etc.). Alleen magazijnen en achterliggende kantoorruimtes vallen er niet onder.
Bij appartementen wordt het oppervlak van de externe bergingen en de verkeersruimten (gangen; hal; tech-nische ruimtes, e.d.) niet meegeteld bij de bepaling van de oppervlakte. Voor de bepaling van de oppervlakte wordt alleen de bruto vloer oppervlakte van het appartement bepaald. De reden om het oppervlak van de gezamenlijke ruimtes niet aan het woonoppervlak toe te voegen, is gelegen in het feit dat die ruimtes als zodanig geen parkeervraag genereren, maar dat dit door de afzonderlijke appartementen zelf wordt veroorzaakt.
IV-3. BEPALEN PARKEERCAPACITEIT OP HET EIGEN ERF.
Van belang voor de bepaling van de parkeervraag is ook het aantal parkeerplaatsen dat op het eigen erf wordt gerealiseerd. In de tabel hieronder is het berekeningsaantal vastgelegd (bron: publicatie 317 CROW):
IV-4. BEREKENEN PARKEERVRAAG, REKENING HOUDEND MET GECOMBINEERD GEBRUIK
Bij bouwplannen of parkeertoetsen waar sprake is van meerdere functie binnen het gebouw of het “plan”, kan een combi-berekening worden uitgevoerd. Dan wordt rekening gehouden met variërende aanwezigheidspercentages, afhankelijk van gebruiksfunctie en tijd (middag; avond; weekend).
Een combi-berekening is zinvol als de aanwezigheid van diverse gebruiksfuncties in het gebouw sterk verdeeld wordt over de dag. Bijvoorbeeld kantoorruimtes die vooral overdag gebruikt worden, in combinatie met een sport-functie waar vooral ’s avonds klanten komen. Men kan dan dezelfde parkeerplaatsen gezamenlijk gebruiken. Voor het totale bouwplan zijn dan minder parkeerplaatsen nodig.
De parkeervraag, en daarmee inzicht in het benodigde aantal parkeerplaatsen, wordt berekend met behulp van de parkeernormen en de aanwezigheidspercentages uit publicatie 317 CROW, die hieronder zijn aangegeven:
(aanwezigheidspercentages uit publicatie 317 CROW – indien #) dan door burgemeester en wethouders vastgesteld)
Voorbeeld: Het benodigd aantal parkeerplaatsen wordt als volgt berekend:
voorbeeld: situatie rest bebouwde kom met verschillende functies (nog met oude parkeernormen en aanwezigheidspercentages)
IV-5. HET HALEN EN BRENGEN VAN KINDEREN
Bij scholen, kinderdagverblijven, en dergelijke wordt een deel van de kinderen gebracht door ouders en daarvoor zijn parkeervoorzieningen nodig. In publicatie 182 CROW is een rekenmethodiek opgenomen die in Dinkelland en Tubbergen wordt toegepast. Omdat publicatie 317 CROW niet voorziet in dit aspect, blijft de methodiek uit publicatie 182 CROW van toepassing.
In de rekenmethodiek wordt rekening gehouden met een bepaalde parkeerduur, het gegeven dat sommige kinderen samen worden gebracht en met de stedelijkheidsgraad. Er zijn bandbreedtes gegeven voor het aantal leerlingen dat met de auto naar school wordt gebracht. De keuzes die zijn gemaakt ten aanzien van de band-breedtes en percentages zijn hierna vastgelegd.
De rekenmethodiek wordt zowel gebruikt voor scholen, kinderdagverblijven, peuterspeelzalen e.d. Bij scholen wordt onderscheid gemaakt in twee groepen: groep 1 t/m 3 en groep 4 t/m 8. Ook de naschoolse opvang wordt op deze manier berekend, met de kencijfers overeenkomstig groep 1 t/m 3.
Het benodigde aantal parkeerplaatsen, dat nodig is voor het halen en brengen van kinderen (“kiss+ride”), wordt op onderstaande wijze berekend:
bron: publicatie 182 CROW; bij gescheiden aanvangs- en eindtijden van de groepen 1 t/m 3 en 4 t/m 8 mag het aantal parkeerplaatsen met maximaal 40% worden gereduceerd.
De percentages en bandbreedtes staan in bovenstaande tabel. Als berekeningfactor wordt in het algemeen het gemiddelde genomen van een percentage of het midden van de bandbreedte. Hiervan wordt alleen afgeweken als daar een duidelijke reden voor is.
Voorbeeld: Berekening benodigde parkeerplaatsen bij een basisschool:
BIJLAGE V: AFMETINGEN VAN PARKEERGELEGENHEDEN; WEGBREEDTES
Parkeerplaatsen kunnen in lengterichting van de weg liggen of dwars daarop. In beginsel wordt de maatvoering gebruikt die in de richtlijnen van CROW te vinden is, zoals het Handboek ASVV of het Handboek Wegontwerp. De belangrijkste maten zijn:
Parkeren in lengterichting van de weg:
Parkeren in dwarsrichting van de weg:
Voor parkeerterreinen en andere detaillering van parkeergelegenheden: zie richtlijnen CROW voor de juiste maatvoering. Bij grotere parkeergelegenheden geldt het uitgangspunten dat 1 op de 50 parkeerplaatsen wordt gereserveerd voor gehandicapten. Bij sommige functies ligt het aantal gehandicaptenparkeerplaatsen hoger.
De relatie tussen wegbreedte en de parkeerwijze
Als algemene uitgangspunten tussen wegbreedte en parkeerwijze geldt:
Bij het inschatten/tellen van de beschikbare parkeerplaatsen op een rijbaan in de openbare ruimte worden deze uitgangspunten gebruikt om de parkeercapaciteit van een rijbaan in te schatten.
BIJLAGE VI: PARKEERFONDS DINKELLAND
Een laatste mogelijkheid om een ontheffing ten aanzien van het parkeeraspect te krijgen voor een bouwplan, is een storting in het parkeerfonds van gemeente Dinkelland. De in het parkeerfonds gestorte gelden worden gelabeld en aangewend voor de realisatie van de parkeerplaatsen. Alleen indien de gemeente reële mogelijkheden ziet om binnen redelijke termijn de geëiste parkeerplaatsen te realiseren, kan de mogelijkheid van het parkeerfonds worden toegepast. Als redelijke termijn wordt beschouwd een periode van ten hoogste 5 jaar na realisatie/ingebruikname van het bouwplan.
Of de mogelijkheid die het parkeerfonds biedt wordt toepast, bepaalt de gemeente. Zij moet dan zelf reële
mogelijkheden voor realisatie van de parkeerplaatsen zien binnen redelijke afstand van het bouwplan. De elders in deze parkeernotitie genoemde afstanden zijn daarbij leidend.
Als het bouwplan op te grote afstand van een potentiële aanleglocatie voor de parkeerplaatsen ligt, draagt het niet bij aan het oplossen van een parkeertekort nabij het bouwplan. Het parkeerfonds wordt bij voorkeur alleen aangewend voor het realiseren van parkeerplaatsen op maaiveld.
Indien het parkeerfonds kan worden ingezet, gelden de volgende voorwaarden:
Het parkeerfonds wordt alleen ingezet voor de “restopgave” ten aanzien van parkeren, met uitzondering van het parkeeronderzoek. Eerst moeten de andere aanlegmogelijkheden op het eigen erf, een ander eigen erf, of de openbare ruimte zijn benut. M.a.w. het algemene uitgangspunt vanuit de bouwverordening (aanleg op eigen erf) en de condities A en B uit paragraaf 7 van deze notitie.
Indien aanvrager niet kan voldoen aan de gestelde eisen ten aanzien van te realiseren parkeerplaatsen, kan dit worden afgekocht voor € 7.500,- per parkeerplaats, bij aanleg ervan op het maaiveld. Dit bedrag is gebaseerd op marktconforme prijzen en prijspeil 2018. De gemeente Dinkelland kan het bedrag per jaar aanpassen bij apart besluit.
De mogelijkheid van parkeerfonds kan ook worden aangewend voor het realiseren van gebouwde parkeerplaatsen (b.v. een parkeergarage), maar die optie wordt alleen bij hoge uitzondering geboden, want dit is in het algemeen alleen tegen zeer hoge kosten en na langere voorbereidingstermijn te realiseren. De hoogte van de storting wordt dan bepaald op grond van reële realisatiekosten. Het bedrag van de parkeerfondsstorting bij gebouwde parkeerplaatsen kan naar verwachting in de orde van grootte liggen van € 25.000,- tot € 50.000,- per parkeerplaats. Bovendien moet een redelijke realisatietermijn worden vastgelegd.
BIJLAGE VII: SOCIALE WONINGBOUW TUBBERGEN
In gemeente Tubbergen wordt een binnenplanse afwijking verleend ten behoeve van sociale woningbouw met inachtneming van een aantal voorwaarden:
Bij twee-onder-een-kap woningen dient het parkeren op eigen erf te worden gerealiseerd. De kosten worden verdeeld tussen gemeenten en woningstichting (beide 50%). Verrekening vindt separaat plaats in het kader van de bouwafspraken met de woningstichting. Voor parkeerplaatsen die niet op het eigen erf aangelegd kunnen worden, geldt het beleid in deze notitie. De aanlegkosten komen dan voor rekening van aanvrager.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2018-122572.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.