Verordening inspraak, digitale meningspeiling, burgerinitiatief en referenda Rotterdam 2018

De Raad van de gemeente Rotterdam,

 

gelezen het voorstel van het Presidium tot vaststelling van de Verordening inspraak, digitale meningspeiling, burgerinitiatief en referenda Rotterdam 2018; raadsvoorstel nr. 18bb1549; raadsstuk 18bb3937;

 

overwegende:

  • -

    dat op 30 november 2016 een raadgevend referendum is gehouden naar aanleiding van het voornemen tot vaststelling van de Woonvisie;

  • -

    dat uit de evaluatie van dit referendum is gebleken dat de regelgeving voor het houden van een referendum en andere vormen van participatie op onderdelen kan worden verbeterd;

  • -

    dat naar aanleiding van de motie-De Kleijn e.a. over evaluatie van de referendumverordening (16bb10650) een werkgroep vanuit de raad is ingesteld die aanbevelingen heeft gedaan met betrekking tot aanpassing van de Verordening inspraak, burgerinitiatief en referenda Rotterdam 2014;

gelet op de artikelen 147, 149 en 150 van de Gemeentewet;

besluit vast te stellen:

 

Verordening inspraak, digitale meningspeiling, burgerinitiatief en referenda Rotterdam 2018

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    beleidsvoornemen: het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid;

  • b.

    burgerinitiatief: schriftelijk en gemotiveerd verzoek van ingezetenen aan de raad om te beraadslagen en te besluiten over een door hen geformuleerd voorstel dat betrekking heeft op een gemeentelijke aangelegenheid;

  • c.

    digitale meningspeiling: met moderne communicatiemiddelen peilen van de mening onder de Rotterdamse ingezetenen;

  • d.

    gebied: gebied als bedoeld in artikel 2 van de Verordening op de gebiedscommissies 2014;

  • e.

    gebiedscommissie: commissie bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Verordening op de gebiedscommissies 2014;

  • f.

    inspraak: betrekken van ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van beleid;

  • g.

    jongereninitiatief: burgerinitiatief van ingezetenen in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar;

  • h.

    kiesgerechtigde: degene die voldoet aan de eisen voor een kiezer van de leden van de raad van de gemeente, zoals bedoeld in artikel B3 van de Kieswet;

  • i.

    raadgevend referendum: referendum op initiatief van één of meer verzoekers;

  • j.

    raadplegend referendum: referendum op initiatief van de raad.

HOOFDSTUK 2 INSPRAAK

Artikel 2 Inspraak

  • 1.

    De raad, het college of de burgemeester kunnen besluiten, ten aanzien van eigen bevoegdheden, of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van hun beleid.

  • 2.

    Geen inspraak wordt verleend:

    • a.

      ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen;

    • b.

      indien inspraak bij of krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten;

    • c.

      indien sprake is van uitvoering van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft;

    • d.

      inzake de begroting, de tarieven voor gemeentelijke dienstverlening en belastingen bedoeld in hoofdstuk XV van de Gemeentewet;

    • e.

      indien de uitvoering van een beleidsvoornemen dermate spoedeisend is dat inspraak niet kan worden afgewacht;

    • f.

      indien het belang van inspraak niet opweegt tegen het belang van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor kwetsbare groepen in de samenleving.

  • 3.

    Inspraak wordt verleend aan ingezetenen en belanghebbenden.

  • 4.

    Het bepaalde in dit hoofdstuk is niet van toepassing indien bij of krachtens ander wettelijk voorschrift regels over inspraak zijn gegeven.

Artikel 3 Inspraakprocedure

  • 1.

    Op inspraak is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan voor een of meer beleidsvoornemens een andere inspraakprocedure vaststellen.

Artikel 4 Eindverslag

  • 1.

    Ter afronding van de inspraak stelt het bestuursorgaan een eindverslag op.

  • 2.

    Het eindverslag bevat in elk geval:

    • a.

      een overzicht van de gevolgde inspraakprocedure;

    • b.

      een weergave van de zienswijzen die tijdens de inspraak mondeling of schriftelijk naar voren zijn gebracht;

    • c.

      een reactie op deze zienswijzen, waarbij met redenen omkleed wordt aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het beleidsvoornemen wordt overgegaan.

  • 3.

    Het bestuursorgaan maakt het eindverslag openbaar.

HOOFDSTUK 3 DIGITALE MENINGSPEILING

Artikel 5 Digitale meningspeiling

  • 1.

    De raad, het college, de burgemeester, de gebiedscommissies, de wijkraden en de wijkcomités kunnen besluiten tot een digitale meningspeiling.

  • 2.

    Ingezetenen van 16 jaar of ouder kunnen de raad verzoeken een digitale meningspeiling te houden over een beleidsvoornemen of te nemen besluit van de raad.

  • 3.

    Tenzij anders bepaald in het toekennende besluit, bedoeld in artikel 9, zesde lid, wordt bij een digitale meningspeiling in het kader van deze verordening de mening gepeild onder ingezeten van 16 jaar en ouder.

  • 4.

    De artikelen 6 tot en met 10 zijn niet van toepassing indien de raad, het college, de burgemeester, de gebiedscommissies, de wijkraden of de wijkcomités zonder een daartoe strekkend verzoek als bedoeld in artikel 7, eerste lid, besluiten een digitale meningspeiling te houden.

Artikel 6 Uitgesloten onderwerpen

Een meningspeiling wordt in ieder geval niet gehouden over:

  • a.

    de uitvoering van besluiten van hogere bestuursorganen waaromtrent de raad geen beleidsvrijheid heeft;

  • b.

    gemeentelijke procedures;

  • c.

    de inrichting van de gemeentelijke organisatie als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder c, van de Gemeentewet;

  • d.

    vaststelling en wijziging van de gemeentelijke begroting en rekening;

  • e.

    gemeentelijke belastingen en tarieven;

  • f.

    geldelijke voorzieningen voor ambtsdragers, gewezen ambtsdragers dan wel hun nagelaten betrekkingen of hun rechthebbenden;

  • g.

    handelingen en gedragingen van collegeleden, raadsleden of ambtenaren waartegen een klacht kan worden ingediend op grond van de Algemene wet bestuursrecht of een door de raad of het college vastgestelde klachtenregeling;

  • h.

    benoemingen of functioneren van personen;

  • i.

    beschikkingen;

  • j.

    besluiten op grond van een gehouden referendum of in het kader van deze verordening;

  • k.

    besluiten met een spoedeisend karakter;

  • l.

    besluiten over een ingediend burgerinitiatief;

  • m.

    onderwerpen waarover eerder een digitale meningspeiling gehouden is, dan wel onderwerpen waarover in het kader van deze verordening negatief is besloten;

  • n.

    onderwerpen waarover de Commissie digitale meningspeiling, bedoeld in artikel 8, van mening is dat andere dringende redenen aanleiding zijn om geen digitale meningspeiling te houden;

  • o.

    huisvesting bijzondere doelgroepen, zoals bedoeld in het Convenant Huisvesting Bijzondere Doelgroepen.

Artikel 7 Verzoek om digitale meningspeiling

  • 1.

    Een verzoek tot het houden van een digitale meningspeiling wordt schriftelijk ingediend bij de voorzitter van de raad. Een verzoek kan digitaal worden ingediend via het e-mailadres info@griffie.rotterdam.nl.

  • 2.

    Het verzoek geeft aan op welk beleidsvoornemen of op welk te nemen raadsbesluit het betrekking heeft en bevat de vraag of vragen voor de te houden meningspeiling.

  • 3.

    Het verzoek voor een meningspeiling wordt ondersteund, door ten minste het volgende aantal ingezetenen van 14 jaar en ouder:

    • a.

      voor verzoeken met een gebiedsgericht karakter: 250;

    • b.

      voor verzoeken met een stedelijk karakter of die meer gebieden betreft: 1000.

  • 4.

    De ondersteuning blijkt uit ondertekening door de ingezetenen van een aan het verzoek gehechte lijst.

  • 5.

    Een ondersteuning als bedoeld in het vorige lid is pas geldig als naast de handtekening tevens de naam, het adres, de woonplaats en de geboortedatum van de ingezetene worden vermeld. Een elektronische handtekening is toegestaan.

  • 6.

    Indien een of meer van de in artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde situaties zich voordoen, stelt de griffier de verzoeker in de gelegenheid om de vastgestelde gebreken te herstellen binnen een door hem te stellen termijn.

  • 7.

    Het volledige verzoek dient uiterlijk een week vóór de raadscommissievergadering, waarvoor het betreffende beleidsvoornemen of besluit is geagendeerd, door de voorzitter te zijn ontvangen.

Artikel 8 Commissie digitale meningspeiling

  • 1.

    Er is een Commissie digitale meningspeiling die belast is met het nemen van besluiten op verzoeken tot het houden van een digitale meningspeiling.

  • 2.

    De Commissie digitale meningspeiling bestaat uit twee leden en een voorzitter.

  • 3.

    De voorzitter en de leden van de Commissie digitale meningspeiling zijn lid van de raad en worden benoemd en ontslagen door de raad.

  • 4.

    De voorzitter en de leden worden benoemd voor de duur van de raadsperiode.

  • 5.

    De Commissie digitale meningspeiling komt op afroep door de voorzitter bijeen om een besluit te nemen over een in de raadscommissie voorliggend verzoek tot het houden van een digitale meningspeiling. Besluiten worden genomen bij gewone meerderheid van stemmen.

Artikel 9 Besluit digitale meningspeiling

  • 1.

    Na ontvangst van een volledige aanvraag, dan wel na het ongebruikt verstrijken van de gestelde termijn, bericht de griffier de raadscommissie of het verzoek voldoet aan de in dit hoofdstuk gestelde en of er sprake is een uitsluitingsgrond.

  • 2.

    De verzoeker kan voor de vergadering van de raadcommissie worden uitgenodigd en kan in de gelegenheid worden gesteld zijn vraagstelling te wijzigen.

  • 3.

    De raadscommissie brengt een advies aan Commissie digitale meningspeiling uit over het wel of niet honoreren van het verzoek.

  • 4.

    De Commissie digitale meningspeiling besluit, na kennis te hebben genomen van het advies van de raadscommissie, en met inachtneming van het bepaalde in deze verordening op het verzoek tot het houden van een digitale meningspeiling.

  • 5.

    Het verzoek kan in ieder geval worden afgewezen indien het belang van een spoedige voortgang van de besluitvorming zich tegen een digitale meningspeiling verzet, of indien andere dringende redenen aanleiding zijn om geen digitale meningspeiling te houden.

  • 6.

    Een toekennend besluit bevat de vraagstelling voor de digitale meningspeiling, de keuze voor een gebiedsgerichte of stedelijke meningspeiling alsmede de periode waarin de digitale meningspeiling plaatsvindt. Deze periode is minimaal één week en eindigt niet later dan twee maanden na het besluit tot het houden van een meningspeiling, met dien verstande dat een digitale meningspeiling niet alleen plaatsvindt in de voor de regio aangewezen schoolvakanties voor het basis- en voortgezet onderwijs. Zo nodig wordt de termijn met deze vakantieperiode verlengd.

  • 7.

    Het besluit wordt schriftelijk aan de verzoeker bekend gemaakt.

  • 8.

    In het geval van een toekennend besluit, als bedoeld in artikel 9, zesde lid, wordt de advisering door de raadscommissie en raadsbehandeling van het beleidsvoornemen dan wel het raadsvoorstel opgeschort tot na de uitslag op de digitale meningspeiling.

Artikel 10 Openbaarheid uitkomst digitale meningspeiling

De uitkomst van de digitale meningspeiling wordt openbaar gemaakt en aan de verzoeker toegezonden.

HOOFDSTUK 4 BURGERINITIATIEF

Artikel 11 Burgerinitiatief

Ingezetenen van 18 jaar of ouder kunnen een burgerinitiatief indienen.

Artikel 12 Jongereninitiatief

  • 1.

    Ingezetenen in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar kunnen een jongereninitiatief indienen.

  • 2.

    Een jongereninitiatief wordt ondersteund door ten minste 25 handtekeningen van ingezetenen in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar.

  • 3.

    Op het jongereninitiatief zijn de artikelen 13 tot en met 18, met uitzondering van artikel 14, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13 Uitgesloten onderwerpen

Een burgerinitiatief gaat niet over:

  • a.

    de uitvoering van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft;

  • b.

    gemeentelijke procedures;

  • c.

    de gemeentelijke organisatie;

  • d.

    vaststelling en wijziging van de gemeentelijke begroting;

  • e.

    gemeentelijke belastingen en tarieven;

  • f.

    geldelijke voorzieningen voor ambtsdragers, gewezen ambtsdragers dan wel hun nagelaten betrekkingen of hun rechthebbenden;

  • g.

    handelingen en gedragingen van collegeleden, raadsleden of ambtenaren waartegen een klacht kan worden ingediend op grond van de Algemene wet bestuursrecht of een door de raad of het college vastgestelde klachtenregeling;

  • h.

    benoemingen of functioneren van personen;

  • i.

    onderwerpen waartegen een bezwaar- of beroepsprocedure openstaat of heeft opengestaan;

  • j.

    onderwerpen die behoren tot de bevoegdheid van een ander gemeentelijk bestuursorgaan.

Artikel 14 Indiening burgerinitiatief

  • 1.

    Het burgerinitiatief wordt schriftelijk ingediend bij de voorzitter van de raad. Een verzoek kan digitaal worden ingediend via het e-mailadres info@griffie.rotterdam.nl.

  • 2.

    Het burgerinitiatief wordt ondersteund door ten minste het volgende aantal ingezetenen van 14 jaar en ouder:

    • a.

      voor verzoeken met een gebiedsgericht karakter: 25;

    • b.

      voor verzoeken met een stedelijk karakter of die meer gebieden betreft: 150.

  • 3.

    De ondersteuning blijkt uit ondertekening door de ingezetene van een aan het burgerinitiatief gehechte, door het college vastgestelde lijst.

  • 4.

    Een ondersteuning als bedoeld in het vorige lid is pas geldig als naast de handtekening tevens de naam, het adres, de woonplaats en de geboortedatum van de ingezetene worden vermeld. Een elektronische handtekening is toegestaan.

Artikel 15 Inhoud burgerinitiatief

  • 1.

    Het burgerinitiatief bevat een voorstel aan de raad voor een door de raad te nemen besluit, voorzien van een motivering.

  • 2.

    Indien uit de realisering van het burgerinitiatief kosten voortvloeien, wordt daarvan een globale raming gegeven.

  • 3.

    Het burgerinitiatief vermeldt de naam, het adres (eventueel e-mailadres), en de geboortedatum van ten minste een en ten hoogste drie ingezetenen die als vertegenwoordiger of vertegenwoordigers van het burgerinitiatief optreden.

Artikel 16 Onderzoek aanvraag burgerinitiatief

  • 1.

    De voorzitter van de raad onderzoekt of de aanvraag voor een burgerinitiatief voldoet aan de eisen, bedoeld in de artikelen 11, 12, 14 en 15 en of er sprake is van een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 13.

  • 2.

    Indien een of meer van de in artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde situaties zich voordoen, stelt de voorzitter van de raad de verzoeker in de gelegenheid om de vastgestelde gebreken te herstellen binnen een door hem gestelde termijn.

  • 3.

    Na ontvangst van een volledige aanvraag of, indien van toepassing, na het herstel van de gebreken dan wel na het ongebruikt verstrijken van de gestelde termijn, bericht de voorzitter van de raad aan de raad of het burgerinitiatief voldoet aan de in dit hoofdstuk gestelde en of er sprake is een uitsluitingsgrond.

Artikel 17 Behandeling burgerinitiatief

  • 1.

    De raad beslist in een volgende vergadering na ontvangst van het bericht van de voorzitter bedoeld in artikel 16, derde lid, over de behandeling van het burgerinitiatief. De vertegenwoordigers worden van dit besluit schriftelijk in kennis gesteld.

  • 2.

    Indien de raad het burgerinitiatief in behandeling neemt, stelt hij tegelijkertijd vast of gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid, bedoeld in het vierde lid, en in welke raadsvergadering besluitvorming over het burgerinitiatief zal plaatsvinden. Vervolgens wordt het burgerinitiatief doorgeleid naar een raadscommissie en stelt de raad een termijn vast waarbinnen deze raadscommissie haar advies moet hebben uitgebracht.

  • 3.

    De raad stuurt het burgerinitiatief door aan het college met het verzoek daarover advies uit brengen. Hij stelt daarbij een termijn van ten minste twee weken vast waarbinnen dit advies moet zijn uitgebracht.

  • 4.

    De raad kan, bij de verzoeken met een gebiedsgericht karakter, advies inwinnen bij de gebiedscommissie van het gebied waarop het verzoek betrekking heeft. Hij stelt daarbij een termijn vast waarbinnen dit advies moet zijn uitgebracht.

  • 5.

    Beraadslaging en besluitvorming over een burgerinitiatief vinden plaats binnen 13 weken nadat de raad heeft besloten om het burgerinitiatief in behandeling te nemen. Deze termijn kan, met redenen, ten hoogste eenmaal met vier weken worden verlengd.

Artikel 18 Toelichting burgerinitiatief

  • 1.

    De vertegenwoordigers bedoeld in artikel 15, derde lid, worden in de gelegenheid gesteld het burgerinitiatief toe te lichten in de vergadering van de raadscommissie waarin de beraadslaging over het burgerinitiatief plaatsvindt en eventuele vragen uit de raadscommissie te beantwoorden.

  • 2.

    De voorzitter van de raad kan een of meer van de vertegenwoordigers bedoeld in artikel 15, derde lid, toestemming geven om deel te nemen aan de beraadslaging in de raad over het burgerinitiatief.

Artikel 19 Uitkomst behandeling burgerinitiatief

  • 1.

    De raad stelt de vertegenwoordigers bedoeld in artikel 15, derde lid, schriftelijk in kennis van zijn besluit. Indien de raad geheel of gedeeltelijk afwijkt van het burgerinitiatief geeft hij de redenen daarvoor aan.

  • 2.

    Indien de raad geheel of gedeeltelijk overeenkomstig het burgerinitiatief besluit, deelt het college de vertegenwoordigers en, indien het burgerinitiatief een gebiedsgericht karakter heeft, de betreffende gebiedscommissie binnen vier weken na de raadsvergadering waarin het burgerinitiatief is behandeld mede:

    • a.

      wanneer met de uitvoering van het raadsbesluit zal worden gestart;

    • b.

      op welke wijze uitvoering zal worden gegeven aan het raadbesluit;

    • c.

      bij welk cluster of bij welke afdeling van de gemeente de vertegenwoordigers nadere inlichtingen kunnen inwinnen;

    • d.

      wat de duur van de uitvoering zal zijn.

HOOFDSTUK 5 STADSREFERENDUM

Paragraaf 1 Het stadsreferendum

Artikel 20 Algemene bepalingen omtrent referenda

  • 1.

    Onderwerp van een referendum is, onverminderd het bepaalde in artikel 21, een voorgenomen besluit van de raad.

  • 2.

    De bepalingen van de Kieswet en het Kiesbesluit zijn op de gang van zaken bij het referendum van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21 Uitgesloten onderwerpen

Een referendum wordt in ieder geval niet gehouden over:

  • a.

    de uitvoering van besluiten van hogere bestuursorganen waaromtrent de raad geen beleidsvrijheid heeft;

  • b.

    gemeentelijke procedures;

  • c.

    de inrichting van de gemeentelijke organisatie als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder c, van de Gemeentewet;

  • d.

    vaststelling en wijziging van de gemeentelijke begroting en

    rekening;

  • e.

    gemeentelijke belastingen en tarieven;

  • f.

    geldelijke voorzieningen voor ambtsdragers, gewezen ambtsdragers dan wel hun nagelaten betrekkingen of hun rechthebbenden;

  • g.

    handelingen en gedragingen van collegeleden, raadsleden of ambtenaren waartegen een klacht kan worden ingediend op grond van de Algemene wet bestuursrecht of een door de raad of het college vastgestelde klachtenregeling;

  • h.

    benoemingen of functioneren van personen;

  • i.

    beschikkingen;

  • j.

    besluiten op grond van een gehouden referendum of besluiten genomen in het kader van deze verordening;

  • k.

    besluiten met een spoedeisend karakter;

  • l.

    besluiten over een ingediend burgerinitiatief;

  • m.

    besluiten die slechts een beleidsvoornemen bevatten;

  • n.

    onderwerpen die behoren tot de bevoegdheid van een ander gemeentelijk bestuursorgaan.

  • o.

    onderwerpen waarover de raad van mening is dat andere dringende redenen aanleiding zijn om geen referendum te houden;

  • p.

    huisvesting bijzondere doelgroepen, zoals bedoeld in het Convenant Huisvesting Bijzondere Doelgroepen.

Artikel 22 Raadplegend referendum

  • 1.

    Eén of meer leden van de raad kunnen een voorstel doen tot het houden van een raadplegend referendum.

  • 2.

    Het voorstel wordt schriftelijk ingediend bij de voorzitter van de raad en bevat een probleemstelling met daarbij een toelichting.

  • 3.

    De raad toetst het voorstel aan de in deze verordening gestelde vereisten en besluit aansluitend of een raadplegend referendum kan worden gehouden.

  • 4.

    De voorzitter van de raad maakt het besluit inzake het houden van een raadplegend referendum zo spoedig mogelijk openbaar op de in de gemeente gebruikelijke wijze.

Artikel 23 Inleidend verzoek raadgevend referendum

  • 1.

    Een inleidend verzoek tot het houden van een raadgevend referendum kan worden ingediend door een ingezetene van Rotterdam die op de dag van het indienen van het verzoek de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, niet uitgesloten is van het kiesrecht en, indien hij geen onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie, voldoet aan de vereisten zoals bedoeld in artikel B3, tweede lid, van de Kieswet, met dien verstande dat voor de dag van de kandidaatstelling gelezen moet worden de dag van de indiening van het verzoek.

  • 2.

    Het inleidende verzoek wordt schriftelijk worden ingediend bij de voorzitter van de raad en geeft aan om welk te nemen besluit het gaat. Het verzoek kan digitaal worden ingediend via het e-mailadres info@griffie.rottedam.nl.

  • 3.

    Het inleidende verzoek wordt ten minste één volledige week vóór de raadsvergadering, waarvoor het besluit dat onderwerp is van het inleidende verzoek is geagendeerd, ingediend.

  • 4.

    Het inleidende verzoek wordt door ten minste 1000 ondertekenaars ondersteund. Een ondertekenaar is ingezetene van Rotterdam, heeft op de dag van de indiening van het inleidende verzoek de leeftijd van 16 jaar bereikt, is niet uitgesloten van het kiesrecht en, indien hij geen onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie, voldoet aan de vereisten zoals bedoeld in artikel B3, tweede lid, van de Kieswet, met dien verstande dat voor de dag van de kandidaatstelling gelezen moet worden de dag de ondertekening van de ondersteuningsverklaring.

  • 5.

    De ondertekenaars geven, in de ondersteuningsverklaring, aan hun:

    • a.

      naam;

    • b.

      adres;

    • c.

      woonplaats;

    • d.

      geboortedatum; en ondertekenen het inleidende verzoek.

    Een elektronische handtekening is toegestaan.

  • 6.

    De ingediende ondersteuningsverklaringen worden getoetst door de voorzitter en hij doet hiervan mededeling aan de raad.

  • 7.

    Indien het inleidende verzoek voldoet aan het bepaalde in voorgaande leden en geen betrekking heeft op een uitgesloten besluit als bedoeld in artikel 21, beslist de raad of het verzoek tot het houden van een referendum wordt ingewilligd.

Artikel 24 Behandeling raadsvoorstel

  • 1.

    Indien de raad heeft besloten dat over een te nemen raadsbesluit een raadplegend referendum wordt gehouden of indien een inleidend verzoek als bedoeld in artikel 23 is ingewilligd, wordt het betreffende raadsvoorstel in de vergadering van de raad plenair behandeld.

  • 2.

    De financiële en juridische consequenties van de uitslag van het referendum worden opgenomen in het raadsvoorstel.

  • 3.

    De stemming over het door de raad te nemen besluit zoals dat luidt na verwerking van de aanvaarde amendementen, wordt evenwel aangehouden tot de eerstvolgende vergadering na de dag waarop de uitslag van het referendum bekend is, tenzij eerder negatief over de ontvankelijkheid van het inleidende of het definitieve verzoek wordt beslist.

  • 4.

    Indien de eerstvolgende vergadering na de uitslag van het referendum niet binnen vier weken valt, wordt binnen die termijn ten behoeve van de stemming een extra vergadering bijeengeroepen.

Artikel 25 Definitief verzoek raadgevend referendum

  • 1.

    Binnen zes weken na de dag van de plenaire behandeling van het raadsvoorstel waarop het inleidende verzoek ziet, dient de verzoeker, bedoeld in artikel 23, eerste lid, schriftelijk een definitief verzoek tot het houden van een raadgevend referendum bij de voorzitter van de raad in. Het verzoek kan digitaal worden ingediend via het e-mailadres info@griffie.rotterdam.nl.

  • 2.

    Het verzoek wordt door ten minste 10.000 ondertekenaars ondersteund. Degenen die het inleidende verzoek hebben ondersteund, worden geacht het definitieve verzoek te ondersteunen. De ondertekenaars voldoen aan het bepaalde in artikel 23, vierde lid, en de ondersteuningsverklaringen aan het bepaalde in artikel 23, vijfde lid.

  • 3.

    De ingediende ondersteuningsverklaringen worden getoetst door de voorzitter en hij doet hiervan mededeling aan de raad.

  • 4.

    Na ontvangst van het definitieve verzoek neemt de raad een besluit over het houden van het referendum. Het definitieve verzoek wordt in ieder geval afgewezen indien het niet binnen zes weken is ingediend of indien er geen 10.000 geldige ondersteuningsverklaringen bij de voorzitter zijn ingediend.

  • 5.

    De voorzitter van de raad maakt het besluit op het definitieve verzoek zo spoedig mogelijk openbaar op de wijze bedoeld in artikel 1, eerste lid, Verordening elektronische kennisgeving Rotterdam 2014.

Artikel 26 Planning referendum

  • 1.

    De raad stelt bij het besluit tot het houden van een referendum, als bedoeld in artikel 25, vierde lid, de datum voor het te houden referendum vast. Deze datum is ten hoogste 26 weken na de datum van het besluit tot het houden van een referendum, met dien verstande dat een referendum niet plaatsvindt in de voor de regio aangewezen schoolvakanties voor het basis- en voortgezet onderwijs. De raad verlengt zo nodig de termijn met deze vakantieperiode.

  • 2.

    Er kunnen meer referenda op dezelfde dag worden gehouden.

Artikel 27 Vraagstelling

Aan kiesgerechtigden wordt de vraag voorgelegd of zij voor of tegen het voorgenomen raadsbesluit zijn. De voorgelegde vraag heeft geen betrekking op afzonderlijke onderdelen van het voorgenomen raadsbesluit.

Artikel 28 Relatie Kieswet

  • 1.

    De bepalingen van de Kieswet voor wat betreft de raadsverkiezingen zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing, tenzij deze verordening anders bepaalt.

  • 2.

    Een referendum wordt gehouden onder degenen die stemrecht hebben voor de verkiezing van de leden van de raad van de gemeente Rotterdam en onder degenen die 16 of 17 jaar oud zijn en die, met uitzondering van de leeftijdseis, voldoen aan de vereisten die gelden voor het kiesrecht voor de gemeenteraad van Rotterdam. Zij ontvangen hiervoor een oproeping.

  • 3.

    De voorzitter van de raad doet een openbare kennisgeving van een besluit tot het houden van een referendum.

  • 4.

    De stukken met betrekking tot de te nemen beslissing liggen voor een ieder ter inzage op door de voorzitter van de raad aan te wijzen plaatsen. In de openbare kennisgeving wordt daarvan mededeling gedaan.

Artikel 29 Uitslag referendum

  • 1.

    Een referendum is geldig, indien ten minste 30% van de kiesgerechtigden voor dit referendum een stem heeft uitgebracht.

    De raad en het college zijn niet gebonden aan een referendumuitspraak.

  • 2.

    De keuzemogelijkheid die de meeste geldige stemmen heeft gekregen wordt als referendumuitspraak vastgesteld.

  • 3.

    De raad en het college zijn niet gebonden aan een referendumuitspraak.

  • 4.

    Het door het college voor dit referendum ingestelde centrale stembureau stelt op de tweede dag na de dag waarop het referendum is gehouden, het totaal aantal uitgebrachte stemmen vast, alsmede het aantal geldige stemmen ‘voor’ en ‘tegen’.

Artikel 30 Evaluatiebepaling

Een gehouden referendum wordt door de raad geëvalueerd.

Paragraaf 2 Referendumcommissie

Artikel 31 Referendumcommissie

  • 1.

    Er is een referendumcommissie.

  • 2.

    De referendumcommissie heeft tot taak:

    • a.

      toezicht te houden op de objectiviteit van de door de gemeente te verstrekken voorlichting;

    • b.

      de raad te adviseren over de subsidieplafonds die verband houden met referenda;

    • c.

      de raad te adviseren over de evaluatie van gehouden referenda en van voorstellen en verzoeken die niet tot een referendum hebben geleid;

    • d.

      de raad gevraagd en ongevraagd te adviseren over aanpassingen van deze verordening, over de te volgen procedures voor referenda en referendumverzoeken en over alle overige zaken die het referendum betreffen;

    • e.

      het adviseren over klachten, ingediend na inwilliging van het definitieve verzoek, over de gemeentelijke voorlichting en de wijze waarop gemeentelijke campagnes in het kader van het referendum worden gevoerd;

    • f.

      het behandelen van klachten, ingediend na inwilliging van het definitieve referendumverzoek, over de campagnes en platformactiviteiten van de organisaties die voor die activiteiten van de referendumcommissie middelen toebedeeld hebben gekregen.

  • 3.

    De referendumcommissie verricht haar taken onafhankelijk van de andere gemeentelijke bestuursorganen.

Artikel 32 Samenstelling referendumcommissie

  • 1.

    De referendumcommissie bestaat uit een voorzitter en ten minste twee en ten hoogste vier leden die voor een periode van zes jaar door de raad worden benoemd. De voorzitter en de leden kunnen éénmalig worden herbenoemd voor een periode van zes jaar.

  • 2.

    De voorzitter en de leden van de commissie kunnen te allen tijde ontslag nemen. Degenen die aftreden of ontslag nemen blijven hun functie waarnemen, totdat in hun opvolging is voorzien. Zij zijn nog zes weken nadat in hun opvolging is voorzien, bevoegd aan de behandeling van ten tijde van hun aftreden of ontslag lopende zaken deel te nemen.

  • 3.

    De voorzitter en de leden van de commissie kunnen geen deel uitmaken van of werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van bestuursorganen van de gemeente.

Artikel 33 Werkwijze referendumcommissie

  • 1.

    De referendumcommissie stelt een reglement van orde voor haar vergaderingen en haar andere werkzaamheden op, dat aan de raad en het college wordt toegezonden.

  • 2.

    De adviezen van de commissie zijn openbaar.

Artikel 34 Subsidieverstrekking

  • 1.

    De referendumcommissie kan nadere regels als bedoeld in artikel 3 van de Subsidieverordening Rotterdam 2014 vaststellen ten behoeve van de subsidiëring van instellingen die activiteiten ontwikkelen in het kader van een referendum.

  • 2.

    De referendumcommissie beslist, met inachtneming van de door de raad vastgestelde subsidieplafonds, over de verstrekking van subsidie ten behoeve van voorlichting, campagnes en het vervullen van een platformfunctie.

Artikel 35 Vergaderingen referendumcommissie

  • 1.

    De vergaderingen van de referendumcommissie worden in het

    openbaar gehouden.

  • 2.

    De deuren worden gesloten wanneer een lid daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.

  • 3.

    De referendumcommissie beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

  • 4.

    De raad heeft inzage in de stukken waaromtrent door de referendumcommissie geheimhouding is opgelegd. De referendumcommissie kan inzage slechts weigeren voor zover zij in strijd is met het openbaar belang.

Artikel 36 Ondersteuning referendumcommissie

  • 1.

    De referendumcommissie wordt ambtelijk ondersteund door de griffie.

  • 2.

    Artikelen 3 en 4 van de Verordening ambtelijke bijstand zijn van toepassing met dien verstande dat in plaats van ‘raadslid’ of ‘raadsleden’ wordt gelezen: ‘referendumcommissie’.

Artikel 37 Eindverslag referendum

  • 1.

    Ter afronding van het referendum maakt de referendumcommissie een eindverslag op.

  • 2.

    Het eindverslag bevat in ieder geval:

    • a.

      een overzicht van de verleende en vastgestelde subsidies;

    • b.

      de bevindingen en een oordeel over de campagnes, de gemeentelijke voorlichting en de ingediende klachten.

  • 3.

    De referendumcommissie brengt het eindverslag 20 weken na de datum waarop het referendum is gehouden ter kennis van de raad en het college.

Artikel 38 Financiële vergoeding voorzitter en leden referendumcommissie

De voorzitter en de leden ontvangen een vergoeding overeenkomstig het bepaalde in de Algemene vergoedingsverordening leden commissies Rotterdam 2005.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 39 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van deze verordening. Het college stelt in ieder geval nadere regels over de wijze waarop een digitale meningspeiling wordt gehouden.

Artikel 40 Intrekking oude regelingen

De Verordening inspraak, burgerinitiatief en referenda Rotterdam 2014 wordt ingetrokken.

Artikel 41 Overgangsbepaling

Op reeds ingediende aanvragen en verzoeken blijft het recht van toepassing zoals dat gold voor de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 42 Publicatie en inwerkingtreding

Deze verordening wordt gepubliceerd in het Gemeenteblad en treedt in werking op de eerste dag na de bekendmaking ervan in het Gemeenteblad, met uitzondering van de artikelen 5, tweede lid, 6, 7, 8, 9, 10 en 39, tweede volzin, die in werking treden op een door het college bij afzonderlijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 43 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening inspraak, digitale meningspeiling, burgerinitiatief en referenda Rotterdam 2018.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 24 mei 2018.

De griffier,

J.M. van Midden

De voorzitter,

J.W. Verheij, plv.

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Ad a - Beleidsvoornemen

Het begrip beleidsvoornemen is gedefinieerd als het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het zal duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om de vaststelling van concrete besluiten of maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze (mede) kunnen worden gebaseerd. De bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht zijn hierin leidend.

Ad c - Digitale meningspeiling

Het begrip digitale meningspeiling is gedefinieerd als het met moderne communicatiemiddelen peilen van de mening onder de Rotterdamse ingezetenen. Onder het gebruik van moderne communicatiemiddelen moet bijvoorbeeld worden gedacht aan gebruik van computerapparatuur, smartphone, e.d.

HOOFDSTUK 2 INSPRAAK

Inspraak is een onderdeel van de voorbereiding en uitvoering van het gemeentelijk beleid en heeft een tweeledig doel. Allereerst wordt aan burgers/belanghebbenden de mogelijkheid geboden om hun mening over beleidsvoornemens kenbaar te maken. Een tweede doel is dat inspraak aan bestuursorganen een belangrijk hulpmiddel biedt in het kader van de voor de beleidsvoorbereiding noodzakelijke belangenafweging en de daarbij benodigde inzichten vanuit de samenleving. Inspraak is overeenkomstig artikel 150 van de Gemeentewet ‘eenzijdig’ gedefinieerd, en op basis hiervan zou een gedachtewisseling met het bestuursorgaan niet zijn inbegrepen.

Artikel 2 Inspraak

In het eerste lid is bepaald dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden besluit of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Het begrip bestuursorgaan is gedefinieerd in artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (verder Awb). Het omvat raad, college en burgemeester. De gebiedscommissies verzorgen de uitvoering van deze inspraakprocedure conform de bevoegdheidsoverdracht zoals opgenomen in de Verordening op de gebiedscommissies 2014.

 

Elk bestuursorgaan kan zijn eigen beleidsvoornemens aan inspraak onderwerpen. In de Memorie van toelichting op de Gemeentewet is vermeld dat het ter volledige beoordeling van de gemeenteraad blijft ten aanzien van welke gemeentelijke beleidsvoornemens inspraak wordt verleend.

 

Omdat het in bepaalde gevallen doelmatiger zal kunnen zijn als inspraak geschiedt door middel van bijvoorbeeld spreekrecht bij raadscommissievergaderingen, blijft door de formulering van het eerste lid de mogelijkheid bestaan dat voor bepaalde beleidsvoornemens een andere wijze van inspraak wordt geregeld.

 

In het tweede lid is opgenomen wanneer geen inspraak wordt verleend.

In het derde lid is bepaald wie inspraakgerechtigd is. Daarbij is aangesloten bij de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Het begrip ‘belanghebbende’ is in artikel 1:2 Awb gedefinieerd en moet hier ook in die zin worden gelezen. Het begrip ingezetene wordt gedefinieerd in artikel 2 van de Gemeentewet. Ingezetenen zijn zij die hun werkelijke woonplaats in de gemeente hebben.

 

Het vierde lid stelt dat het bepaalde in dit hoofdstuk niet van toepassing is indien bij of krachtens ander wettelijk voorschrift regels over inspraak zijn gegeven.

 

Er is van afgezien om de voorschriften zelf op te nemen in de tekst van artikel 2 omdat in de eerste plaats bij een nieuwe wettelijke verplichting direct de verordening moet worden aangepast en in de tweede plaats het een dermate uitgebreide opsomming betreft dat de overzichtelijkheid van de verordening daarmee niet wordt gediend.

Artikel 3 Inspraakprocedure

Ter uniformering en deregulering is in het eerste lid afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaard op de inspraak. In artikel 3:11 tot en met 3:17 Awb is de inspraakprocedure te vinden. Na terinzagelegging en bekendmaking van het beleidsvoornemen kunnen belanghebbenden gedurende zes weken schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren brengen. In de meeste gevallen zal deze procedure passend zijn voor de inspraak. Zo niet, dan kan op grond van het tweede lid de inspraakprocedure worden aangepast.

Artikel 4 Eindverslag

In dit geval is niet gekozen voor verwijzing naar afdeling 3.4 Awb. In artikel 3:17 Awb wordt namelijk slechts bepaald dat een verslag wordt gemaakt van hetgeen tijdens de inspraakprocedure mondeling naar voren is gebracht.

 

Onder het in het tweede lid, onderdeel a, genoemde verslag van de gevolgde inspraakprocedure komen vragen aan de orde als: Hoe is de procedure feitelijk verlopen? Is afdeling 3.4 Awb onverkort toegepast? Wanneer is het beleidsvoornemen ter inzage gelegd?, enz.

 

Onderdeel b betekent dat de eindrapportage een volledig overzicht dient te bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke inspraakreacties. De schriftelijke inspraakreacties kunnen aan het verslag worden gehecht. In het verslag kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht.

 

Onder c wordt als het sluitstuk van inspraak voorgeschreven dat het bestuursorgaan aangeeft wat met de zienswijzen wordt gedaan.

 

In het derde lid is bepaald dat het bestuursorgaan het eindverslag openbaar maakt. Benadrukt wordt dat de bekendmaking van de resultaten van de inspraak uitermate belangrijk is. Het ligt voor de hand om degenen die hebben ingesproken een exemplaar van het eindverslag te sturen. Daarnaast kan het eindverslag worden gepubliceerd op de gemeentelijke website. Als het aantal insprekers omvangrijk is, kan worden gekozen voor het volstaan met een algemene bekendmaking. Het derde lid bevat daarom geen voorgeschreven medium voor de bekendmaking. Wel is het aan te bevelen om reeds tijdens de inspraakavond duidelijkheid omtrent de communicatie te verschaffen.

HOOFDSTUK 3 DIGITALE MENINGSPEILING

Onder een digitale meningspeiling wordt verstaan: het met moderne communicatiemiddelen peilen van de mening onder de Rotterdamse ingezetenen. Dit kan op initiatief van gemeenteraad, college, de burgemeester, de gebiedscommissie, de wijkraden, de wijkcomités of op verzoek van ingezetenen. Een digitale meningspeiling is niet gebonden aan beperkingen op het gebied van vraagstelling en antwoordmogelijkheden. De uitkomst van een dergelijke meningspeiling wordt gebruikt als achtergrond bij het vormgeven van beleid (door het college) en bij de besluitvorming (door de raad). De doorlooptijd van een digitale meningspeiling wordt geacht beperkt te zijn, waardoor de uiteindelijke besluitvorming beperkt vertraagd wordt. Bij de besluitvorming rond het wel of niet houden van een digitale meningspeiling op verzoek van een ingezetene (artikelen 7, 8 en 9) ligt het zwaartepunt bij de raadscommissies.

Artikel 5

In het eerste lid wordt bepaald welke bestuursorganen van de gemeente kunnen besluiten tot een digitale meningspeiling. De bepalingen van artikelen 6 tot en met 10 zijn niet van toepassing indien die bestuursorganen besluiten tot een digitale meningspeiling. Naast de genoemde bestuursorganen kunnen op grond van het tweede lid ook ingezetenen van de gemeente vragen om een digitale meningspeiling over een beleidsvoornemen of voorgenomen besluit van de raad. Ingezetenen kunnen niet vragen om een digitale meningspeiling over beleidsvoornemens of besluiten van de andere genoemde bestuursorganen.

Artikel 6

Er zijn onderwerpen die zich niet lenen voor een digitale meningspeiling op verzoek van ingezetenen. In dit artikel wordt daarom een opsomming gegeven van onderwerpen waarover een dergelijke digitale meningspeiling niet kan worden gehouden.

Artikel 7

Artikel 7 bevat voorschriften waaraan een verzoek tot het houden van een digitale meningspeiling moet voldoen en voorschriften met betrekking tot de indiening van het verzoek.

 

Een verzoek tot het houden van een digitale meningspeiling dient schriftelijk te worden ingediend bij de voorzitter van de raad, zo bepaalt het eerste lid. In dit eerste lid wordt de digitale weg voor het indienen van een verzoek uitdrukkelijk opengesteld, mits gebruik wordt gemaakt van het aangegeven e-mailadres van de griffie van de gemeente. Van andere, persoonlijke e-mailadressen van medewerkers van de griffie kan geen gebruik worden gemaakt.

Het tweede tot en met het vijfde lid geven voorschriften waaraan de aanvraag moet voldoen. Allereerst moet het verzoek aangeven op welk beleidsvoornemen of op welk te nemen raadbesluit het verzoek betrekking heeft. Daarnaast bevat het verzoek ook concept-vragen. Op grond van het bepaalde in artikel 9, eerste lid, kan de verzoeker door de raadcommissie in haar vergadering in de gelegenheid worden gesteld om de vraagstelling te wijzigen. De definitieve vragen voor de digitale meningspeiling worden uiteindelijke vastgesteld door de Commissie digitale meningspeiling, na een advies daaromtrent van de raadscommissie. Het verzoek om een digitale meningspeiling dient te worden ondersteund door voldoende ingezetenen van 14 jaar of ouder. Verzoeken met een gebiedsgericht karakter dienen door ten minste 250 ingezetenen te worden ondersteund. Verzoeken met een stedelijk karakter of verzoeken die meerdere gebieden betreffen dienen door ten minste 1000 ingezetenen te worden ondersteund.

 

De ondersteuningsverklaringen dienen tegelijk met het verzoek te worden ingediend en bevatten ten minste een handtekening, de naam, het adres, de woonplaats en de geboortedatum van de ingezetene die het verzoek ondersteunt. Ondersteuningsverklaringen kunnen digitaal worden ondertekend (bijvoorbeeld door op een touchpad of met de muis een handtekening te zetten). Dergelijke ondersteuningsverklaringen kunnen vervolgens uitgeprint worden of als pdf-bestand bij het verzoek gevoegd worden.

 

Om de behandeling van raadsbesluiten of beleidsvoornemens niet te veel te vertragen, is in het zevende lid opgenomen dat het volledige verzoek, dus een verzoek waaraan geen gebreken meer kleven, uiterlijk één week voor de raadcommissievergadering waarin het te nemen besluit of beleidsvoornemen in geagendeerd, door de voorzitter is ontvangen.

Artikel 8

Omdat de digitale meningspeiling een instrument van de raadcommissies is en dus gebruikt wordt voor de voorbereiding van besluiten of het vaststellen van beleidsvoornemens door de raad, ligt het besluiten op de verzoeken door de raad zelf niet voor de hand. Dit vooral gelet op de vertraging die een dergelijke besluitvorming met zich mee brengt. In artikel 8 wordt daarom een commissie als bedoeld in artikel 83 Gemeentewet in het leven geroepen waaraan de bevoegdheid tot het nemen van besluiten op verzoeken tot het houden van een digitale meningspeiling is overgedragen. De voorzitter en de leden van de commissie worden door en uit de raad benoemd voor de duur van de raadsperiode. De commissie komt op afroep bijeen.

Artikel 9

De griffier bericht de raadscommissie of het verzoek voldoet aan de gestelde eisen en of er sprake is van een uitsluitingsgrond. De griffier kan de raadscommissie in een later stadium nog berichten of de ingediende ondersteuningsverklaringen geldig zijn.

 

De raadscommissie kan, indien zij dit wenst of indien er onduidelijkheden zijn in het verzoek, verzoeker uitnodigen voor haar vergadering. De commissie kan dit ook doen indien zij van oordeel is dat de vraagstelling gewijzigd moet worden of indien de vraagstelling zich niet ongewijzigd leent voor een digitale meningspeiling. De behandeling in de raadscommissie leidt tot een advies aan de Commissie digitale meningspeiling over het te nemen besluit.

 

Het verzoek kan in ieder geval worden afgewezen, zo bepaalt het vijfde lid indien het belang van een spoedige voortgang van de besluitvorming zich tegen een digitale meningspeiling verzet. Het betreft hier besluitvorming die niet valt in de categorie ‘besluiten met spoedeisend karakter (die zijn immers van digitale meningspeiling uitgesloten) maar om een besluit waarvan de voortgang van belang is en vertraging door digitale meningspeiling ongewenst is.

HOOFDSTUK 4 BURGERINITIATIEF

Artikel 12 Jongereninitiatief

Rotterdamse ingezetenen in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar kunnen een jongereninitiatief indienen. Het onderwerp dient wel op enigerlei wijze op jongeren betrekking te hebben. Of dat het geval is, wordt door de raad getoetst waarbij hij zich ruimhartig opstelt.

Artikelen 14 en 15

Het voorstel moet ondersteund worden door een deel van de bevolking; afhankelijk van het schaalniveau worden er eisen gesteld aan de mate van ondersteuning van het voorstel.

 

Na het toevoegen van de mogelijkheid om een jongereninitiatief in te dienen door ingezetenen in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar is de minimumleeftijd voor het ‘gewone’ burgerinitiatief verhoogd naar 18 jaar. Voor het ondertekenen van de ondersteuningsverklaring geldt de minimumleeftijd van 14 jaar.

 

De gemeente controleert het voorstel onder andere op: valt het onderwerp binnen de competentie van de gemeente?, is het voldoende concreet?, raming van de kosten? enz.

Artikelen 16 en 17

Deze artikelen geven aan welke termijnen er in acht genomen moeten worden door de raad.

 

Ook de gebiedscommissie als bedoeld in de Verordening op de gebiedscommissies 2014 kan worden betrokken bij het advies, evenals een raadscommissie.

Artikel 19

Het instrument burgerinitiatief kan verwachtingen wekken bij de bevolking. Indien de raad afwijkt, zal hij dan ook goed moeten motiveren waarom het voorstel van de initiatiefnemers niet wordt gevolgd.

HOOFDSTUK 5 STADSREFERENDUM

Het referendum is een zwaarwegend (doch niet bindend) instrument dat burgers de mogelijk biedt om aan te geven of zij voor- of tegenstander zijn van een voorgenomen raadsbesluit.

 

Omdat een geldig verzoek voorzien moet zijn van 10.000 ondersteunende handtekeningen en de organisatie van een referendum complex is en veel kosten met zich meebrengt, is het van belang dat het voor verzoekers en organisatie zo snel mogelijk duidelijk is of en wanneer er een referendum gehouden wordt.

 

Een referendum gaat altijd over een raadsbesluit als geheel. Mocht er behoefte zijn aan een meningspeiling over één of meerdere onderdelen van een raadsbesluit, dan is de digitale meningspeiling, zoals beschreven in hoofdstuk 2 van deze verordening het geijkte instrument.

Artikelen 20 en 21

Het uitgangspunt is dat de referenda over zoveel mogelijk onderwerpen moeten kunnen gaan. Artikel 20 geeft hiervoor de basis en de onderwerpen die niet referendabel zijn worden in artikel 21 opgesomd.

Artikel 23

Artikel 23, zevende lid, bepaalt dat de raad beslist of het verzoek tot het houden van een referendum wordt ingewilligd. Het inleidende verzoek dient in ieder geval te voldoen aan het bepaalde in voorgaande leden van artikel 23 en geen betrekking te hebben op een uitgesloten besluit als bedoeld in artikel 21. De raad is niet verplicht een inleidend verzoek dat voldoet aan het voorgaande in te willigen. De raad kan dus ook besluiten om het verzoek af te wijzen.

Artikel 24

Artikel 24, derde lid, bepaalt dat de formele besluitvorming in de raad wordt uitgesteld totdat duidelijk is óf er een referendum wordt gehouden en zo ja, wat de uitslag daarvan is.

Artikel 25

Voor een raadplegend referendum (zie artikel 22) zijn geen handtekeningen nodig. Als de raad zelf bij meerderheid besluit een referendum te organiseren is de verplichting overbodig om hiervoor handtekeningen te verzamelen.

 

Een referendumverzoek vanuit de raad kan worden gedaan als een voorstel van orde, met dien verstande dat dit schriftelijk dient te gebeuren. Het zal vervolgens op dezelfde wijze worden getoetst aan de verordening als een raadgevend referendumverzoek.

 

Voor beide soorten verzoeken geldt, dat deze moeten worden ingediend minimaal een (1) week vóór de raadsvergadering waarin het onderwerp op de agenda staat.

 

In het vierde lid van artikel 25 is opgenomen dat na ontvangst van het definitieve verzoek de raad besluit of het referendum wordt gehouden. Het betreft hier, behoudens onvoorziene of gewijzigde omstandigheden, vooral een procedurele toets. Immers, het besluit of er over het voorgenomen raadsbesluit een raadgevend referendum zal worden gehouden, heeft de raad reeds genomen bij het besluit op het inleidende verzoek. Het definitieve verzoek wordt in ieder geval afgewezen indien het niet binnen zes weken is ingediend of indien er geen 10.000 geldige ondersteuningsverklaringen bij de voorzitter zijn ingediend.

Artikel 27

De vraagstelling luidt altijd: “Bent u voor of tegen ‘besluit X’?”

Paragraaf 2 Referendumcommissie

De commissie heeft onder meer als taak te adviseren over de subsidieverdeling (o.a. de subsidie(deel)plafonds) die door de raad vastgesteld wordt en subsidies te verstrekken aan instellingen die activiteiten ontwikkelen in het kader van een referendum. De referendumcommissie adviseert verder over klachten tijdens het referendum, toetst voorlichtingsactiviteiten en rapporteert hierover in haar eindverslag.

 

Op grond van artikel 34 stelt de referendumcommissie nadere regels op met betrekking tot onder meer termijnen en subsidiecriteria.

 

De raad dient een referendumcommissie te (her)benoemen. Gelet op het geringe aantal referenda in de afgelopen jaren wordt gestreefd naar ambassadeurs voor deze vorm van participatie.

 

Verder ontvangen de leden van de commissie een vergoeding per vergadering.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

In artikel 42 is opgenomen dat een aantal artikelen met betrekking tot de digitale meningspeiling in werking treedt op een door het college bij afzonderlijk besluit te bepalen tijdstip. De reden hiervoor is dat de instrumenten voor het uitvoeren van de meningspeilingen op het moment van vaststellen van deze verordening nog ontwikkeld moeten worden.

 

Dit gemeenteblad 2018, nummer 74, is uitgegeven op 30 mei 2018 en ligt op dins-, woens- en donderdagen van 9.00 tot 13.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Wachtruimte Timmerhuis, Halve Maanpassage 1 (trap op, melden bij Informatiebalie)

(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)

Naar boven