Wijziging Bevoegdhedenbesluit ambtelijke organisatie Amsterdam

Burgemeester en wethouders van Amsterdam,

Overwegende dat

 

  • -

    het college van burgemeester en wethouders op 16 december 2014 het Bevoegdhedenbesluit heeft vastgesteld;

  • -

    geconstateerd is dat het Bevoegdhedenbesluit enkele omissies en fouten bevat,

 

Besluit

I. de volgende wijzigingen van het Bevoegdhedenbesluit ambtelijke organisatie Amsterdam vast te stellen:

Wijzigingen in het besluit

  • 1.

    Artikel 11 lid 1 onder b wordt vervangen door:

    aan rve-directeuren, directeuren en stadsdeelsecretarissen van andere organisatieonderdelen voor zover het bevoegdheden betreft die genoemd zijn opgenomen in bijlage 4, of

  • 2.

    Aan artikel 11 lid 1 wordt een onderdeel toegevoegd dat komt te luiden:

    • c.

      aan functionarissen die niet werkzaam zijn voor het organisatieonderdeel en die zijn aangewezen in de zin van artikel 7 lid 1 van de Budgethoudersregeling voor zover het de bevoegdheid betreft als bedoeld in bijlage 1, onder B en voor zover het zijn werkterrein betreft.

  • 3.

    Artikel 11 tweede lid wordt vernummerd tot artikel 11 derde lid.

  • 4.

    Artikel 11 tweede lid komt als volgt te luiden:

    De aan de directeur en de stadsdeelsecretaris krachtens dit besluit gemandateerde bevoegdheden die zijn opgenomen in bijlage 5 worden ondergemandateerd aan:

    De afdelingshoofden en/of de teamleiders binnen het eigen organisatieonderdeel.

     

Wijzigingen in bijlage 4

  • 5.

    Aan Bijlage 4, algemene bepalingen wordt een onderdeel 4b toegevoegd, dat als volgt komt te luiden:

    De directeur van de rve is bevoegd subsidie te verstrekken aan een instelling die, en voor ten hoogste het bedrag dat, op de begroting is vermeld, voor zover het zijn werkterrein betreft en overeenkomstig de Budgethoudersregeling.

  • 6.

    Aan Bijlage 4, algemene bepalingen wordt een onderdeel 4c toegevoegd, dat als volgt komt te luiden:

    De directeur van de rve is bevoegd subsidie te verstrekken op grond van de subsidieregelingen die door het college zijn vastgesteld en die behoren tot het werkterrein van de rve, overeenkomstig de Budgethoudersregeling.

     

I Bestuur&Organisatie

  • 7.

    Aan Bijlage 4, onderdeel I, wordt onder 4 een onderdeel toegevoegd dat komt te luiden:

    • 5.

      Directeur Personeel en Organisatie

      Geen specifieke mandaten.

  • 8.

    Aan Bijlage 4, onderdeel I, onder 4, onder D, worden onder a de volgende onderdelen toegevoegd:

    • b.

      te besluiten de Europese Commissie in kennis te stellen van het toekennen van steun aan projecten zoals voorgeschreven door artikel 11 van Verordening (EU) 651/2014 (PbEU 2014, L 187/1, ‘Groepsvrijstellingsverordening’) alsmede het feitelijk uitvoeren van de kennisgeving en de daaraan verbonden publicatieverplichting zoals neergelegd in artikel 9 van de Groepsvrijstellingsverordening en het verrichten van alle overige administratieve verplichtingen die zijn verbonden aan de kennisgeving.

    • c.

      te besluiten tot het melden bij de Europese Commissie van een voornemen tot het invoeren van een steunmaatregel als bedoeld in artikel 108 lid 3 van het Verdrag Betreffende de Werking van de EU en artikel 2 van Verordening (EU) 2015/1589 (PbEU 2015, L 248/9, ‘Procedureverordening’) alsmede het – met inachtneming van Verordening (EG) 794/2004 (zoals laatst gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/1589, PbEU 2015, L325/1,’Implementatieverordening) – feitelijk uitvoeren van de melding en het verrichten van alle overige administratieve verplichtingen die zijn verbonden aan de melding.

    • d.

      te besluiten tot het rapporteren over de uitvoering van een door het college of de raad aangewezen Dienst van Algemeen Belang (‘DAEB’) zoals voorgeschreven door artikel 8 en artikel 9 van Besluit 2012/21/EU (PbEU 20012, L 7/3, ‘DAEB Vrijstellingsbesluit’) alsmede het feitelijk uitvoeren van de rapportageverplichting en het verrichten van alle overige administratieve verplichtingen die zijn verbonden aan het aanwijzen van een DAEB.

    • e.

      te besluiten tot het notificeren van Amsterdamse regelgeving aan de Europese Commissie zoals voorgeschreven door artikel 15 en artikel 16 jo 39 lid 5 van Richtlijn 2006/123/EG (PbEU 2006, L 376/36, ‘Dienstenrichtlijn’) alsmede het feitelijk uitvoeren van de notificatie en het verrichten van alle overige administratieve verplichtingen die zijn verbonden aan de notificatie.

       

II Cluster Ruimte en Economie

  • 9.

    Aan Bijlage 4, onderdeel II, onder 5, wordt onder D een onderdeel toegevoegd dat als volgt komt te luiden:

    • E.

      Het buiten rechte vertegenwoordigen van de gemeente bij het aangaan van privaatrechtelijke rechtshandelingen met de mogelijkheid (onder)gevolmachtigden aan te wijzen en met recht van substitutie ten behoeve van notarissen en medewerkers van het kantoor van de behandelend notaris (artikel 171, eerste lid van de Gemeentewet).

  • 10.

    Aan Bijlage 4, onderdeel II, onder 13, onder B, wordt een onderdeel toegevoegd dat als volgt komt te luiden:

    • p.

      aan de directeur van de rve wonen wordt de bevoegdheid gemandateerd om namens het college een machtiging tot het binnentreden van een woning als bedoeld in artikel 2 Algemene wet op het binnentreden te verlenen voor zowel toezicht als handhaving.

      Het mandaat is beperkt tot de taken en bevoegdheden die aan de directeur van de rve Wonen zijn gemandateerd. Elk kwartaal dient over het gebruik van de bevoegdheden te worden gerapporteerd. Het verlenen van ondermandaat met betrekking tot deze bevoegdheid is niet mogelijk.

       

III Cluster Sociaal

  • 11.

    Aan Bijlage 4, onderdeel III, onder 4, onder M, het volgende onderdeel N toe te voegen:

    • N.

      Wet op de jeugdverblijven.

      Gemandateerd aan de rve-directeur Onderwijs, Jeugd en Zorg worden de volgende bevoegdheden op grond van de Wet op de jeugdverblijven:

      • 1.

        Het in ontvangst nemen van mededelingen van het in stand houden van een jeugdverblijf zoals bedoeld in artikel 2 van de wet op de jeugdverblijven;

      • 2.

        Zorg dragen voor uitvoering van het toezicht, zoals bedoeld in artikel 7, lid 1 van de wet op de jeugdverblijven;

      • 3.

        Het nemen van besluiten zoals genoemd in artikel 9 wet op de jeugdverblijven.

         

IV Cluster Dienstverlening en Informatie

  • 12.

    Aan Bijlage 4, onderdeel IV, onder 4, onder B, wordt een onderdeel toegevoegd:

    • C.

      Subsidie te verstrekken op grond van de Bijzondere subsidieverordening Erfgoed Amsterdam 2017.

  • 13.

    Aan Bijlage 4, onderdeel IV, onder 6, onder H, onder d wordt een onderdeel toegevoegd, dat als volgt komt te luiden:

    • e.

      Het opleggen van een last onder dwangsom ex artikel 5:32 Algemene wet bestuursrecht aan chauffeurs die na schorsing, intrekking of het van rechtswege vervallen van de Taxxxivergunning hun Taxxxiraamkaart en/of de keycard niet onverwijld hebben ingeleverd bij het college (Wet personenvervoer en artikel 3.4 Taxiverordening Amsterdam 2012).

  • 14.

    Na Bijlage 4, wordt onderstaande bijlage 5 toegevoegd:

    Bijlage 5

    • A.

      Gemeentewet

      • 1.

        De directeuren en de stadsdeelsecretarissen mandateren de bevoegdheid aan de afdelingshoofden en teamleiders van hun organisatieonderdeel om overeenkomstig het bepaalde in de Budgethoudersregeling besluiten te nemen privaatrechtelijke overeenkomsten aan te gaan.

    • B.

      NRGA

      • 1.

        De directeuren en stadsdeelsecretarissen mandateren de bevoegdheden op grond van de NRGA, die niet aan het college, de gemeentesecretaris of de directeuren zijn voorbehouden aan de afdelingshoofden van hun organisatieonderdeel.

      • 2.

        Aan afdelingshoofden is het niet toegestaan om ondermandaat te verstrekken.

      • 3.

        Afdelingshoofden wijzen een ander afdelingshoofd binnen het organisatieonderdeel aan als plaatsvervanger en stellen de rve Personeel en Organisatieadvies daarvan in kennis.

 

II. Vast te stellen de volgende wijzigingen in de toelichting:

  • 1.

    De toelichting op artikel 11 lid 1 wordt aangevuld met de navolgende passage:

 

In de praktijk blijkt behoefte om aan functionarissen die niet werkzaam zijn voor het eigen organisatieonderdeel mandaat te kunnen verlenen om overeenkomsten te kunnen aangaan. Dit is bijvoorbeeld het geval als een medewerker van PMB of het IBA voor de rve Grond en Ontwikkeling een project uitvoert. Deze medewerkers worden aangesteld als projectleider, projectmanager  etcetera. Van hen wordt verwacht dat ze overeenkomsten aangaan met derden om zodoende het project of het programma uit te voeren. Dit artikel maakt het mogelijk om de specifieke bevoegdheid om te besluiten overeenkomsten aan te gaan, aan een functionaris die niet werkt voor het eigen organisatieonderdeel mandaat te verlenen.

 

De Budgethoudersregeling maakt reeds mogelijk dat deze functionarissen worden aangesteld als budgethouder. Deze functionarissen worden op verzoek van de hoofdbudgethouder (de directeur van d erve) door de gemeentesecretaris aangewezen als deelbudgethouder. De aanwijzing vindt plaats op functie en niet op naam van de betrokken medewerker. Het Bevoegdhedenbesluit voorziet erin dat voor het besluiten tot het aangaan van privaatrechtelijk rechtshandelingen (en alleen voor deze specifieke bevoegdheid) door een directeur een mandaat kan worden verleend. De functionaris moet, om rechtsgeldig overeenkomsten te kunnen aangaan, op grond van artikel 7 van de Budgethoudersregeling door de GS zijn aangewezen als deelbudgethouder (bijvoorbeeld als projectleider, projectmanager of andere functies die daarvoor in aanmerking komen) in de zin van de Budgethoudersregeling en dient daarbij te beschikken over een mandaat van de directeur die de (budgettaire) eindverantwoordelijkheid draagt voor het programma of project. De directeur van de rve stelt de rve FIN in kennis van de aanwijzing van een functionaris als projectleider, programmaleider of programmadirecteur.

 

  • 2.

    De toelichting op artikel 11 lid 3 wordt als volgt vastgesteld:

 

In bijlage 5 zijn de bevoegdheden opgenomen die de directeuren en de stadsdeelsecretarissen (voor zover aan hen gemandateerd) direct ondermandateren aan afdelingshoofden en/of teamleiders. Het betreft hier bijvoorbeeld besluiten tot het aangaan van privaatrechtelijke rechtshandelingen. Afdelingshoofden en teamleiders hebben op grond van bijlage 5 de bevoegdheid om te besluiten privaatrechtelijke rechtshandelingen aan te gaan. Deze functionarissen zijn conform het organisatiemodel aangesteld als afdelingshoofd of als teamleider. Op grond van de Budgethoudersregeling zijn afdelingshoofden en teamleiders aangewezen als deelbudgethouder en kunnen zij in die hoedanigheid verplichtingen aangaan namens het college. In het proces tot het aanwijzen van Budgethouders (vindplaats intranetpagina DMC) wordt uiteengezet hoe controle op deze aanwijzing plaatsvind.

 

In MPN zijn afdelingshoofden geautoriseerd een aantal besluiten te nemen op grond van de NRGA. Op grond van artikel 11 lid 3 juncto bijlage 5 van het Bevoegdhedenbesluit beschikken afdelingshoofden over een toereikend ondermandaat de besluiten te nemen die niet zijn voorbehouden aan het college, de gemeentesecretaris of de rve directeuren. Afdelingshoofden hebben niet de bevoegdheid deze besluitvorming aan teamleiders onder te mandateren. Afdelingshoofden wijzen een ander afdelingshoofd werkzaam binnen hetzelfde organisatieonderdeel aan als plaatsvervanger om de besluiten te nemen in het geval van afwezigheid.

 

  • 3.

    De toelichting op Bijlage 4, algemene bepalingen, artikel 4b wordt als volgt vastgesteld:

 

Op de begroting van de gemeenteraad worden instellingen genoemd die van de gemeente subsidie krijgen. De naam van de instelling en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld worden op de begroting genoemd. Deze zogenaamde begrotingssubsidies (artikel 4:23 lid 3 onder c) worden op dit moment door het college verstrekt. Aangezien de naam van de subsidieontvanger en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden verleend op de begroting worden genoemd is het onwenselijk het college te belasten deze besluiten te nemen. De directeur van een rve kan deze subsidies verstrekken tot het niveau waarop hij op grond van de Budgethoudersregeling bevoegd is.

 

  • 4.

    De toelichting op artikel 4c van Bijlage 4, algemene bepalingen wordt als volgt vastgesteld:

 

In het bevoegdhedenbesluit staan alle subsidieregelingen genoemd die door de rve directeuren worden uitgevoerd. Zij hebben van het college mandaat gekregen om subsidie te vertrekken op basis van de subsidieregeling die tot het werkterrein van de rve behoort. In de praktijk blijkt dat jaarlijks veel nieuwe subsidieregelingen worden vastgesteld en veel subsidieregelingen komen te vervallen. Door in het Bevoegdhedenbesluit een algemene bepaling op te nemen dat de rve directeuren bevoegd zijn subsidie te verstrekken op basis van de subsidieregelingen op hun werkterrein, wordt voorkomen dat per vastgestelde of vervallen subsidieregeling het Bevoegdhedenbesluit moet worden gewijzigd.

 

  • 5.

    De toelichting op Bijlage 4, onderdeel I, onder 4, onder D, onder a, wordt als volgt vastgesteld:

 

De bevoegdheden genoemd onder sub b) tot en met e) hebben betrekking op de uitvoering van een aantal door Europese regelgeving voorgeschreven administratieve verplichtingen die de gemeente heeft tegenover de Europese Commissie. In de meeste gevallen wordt niet rechtstreeks met het Europese Commissie gecorrespondeerd, maar gaat dat via het ministerie van Binnenlandse Zaken.

 

De bevoegdheid om deze handelingen te verrichten berust ingevolge artikel 160 Gemeentewet bij het college. Het is niet wenselijk om alle administratieve handelingen vooraf te laten goedkeuren door het college. De Directie DJZ adviseert over Europees recht waaronder staatssteun en de Dienstenrichtlijn. Het is daarom voor de hand liggend om de Directeur DJZ de bevoegdheid te mandateren om deze handelingen namens het college te laten verrichten.

 

Sub b), sub c) en sub d)

Artikel 107 van het bedrag Betreffende Europese Unie verbiedt het om staatssteun te verlenen. Op deze hoofdregel zijn een aantal uitzonderingen. Een overheid mag staatssteun verlenen als het een uitzondering betreft die is opgenomen in de Groepsvrijstellingsverordening. In dat geval moet wel een zogenoemde ‘kennisgeving’ worden gedaan bij de Europese Commissie. Daaruit vloeien een aantal administratieve verplichting voort. Sub b) regelt dat de directeur DJZ de feitelijke kennisgeving en de administratieve verplichtingen vervult. Als een overheid staatssteun wil verlenen die niet valt onder het toepassingsbereik van de Groepsvrijstellingsverordening, dan moet vooraf bij de Europese Commissie middels een zogenoemde ‘melding’ toestemming worden gevraagd. Sub c) regelt dat de directeur de feitelijke melding en administratieve verplichtingen vervult. Steun kan bovendien worden verleend als compensatie voor de uitvoering van een zogenoemde Dienst van Algemeen Economisch belang (DAEB). Het college of de raad wijst een DAEB en de uitvoerder daarvan aan. De daaruit voortvloeiende administratieve verplichtingen worden op grond van sub d) vervult door de directeur DJZ.

 

Sub e)

Sinds 2010 geldt een permanente meldingsplicht (notificatieplicht) van bepalingen die vallen onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn. Dit houdt in dat, wanneer een decentrale overheid nieuwe regels en wetten maakt of bestaande regels en wetten wijzigt, zij moet nagaan of deze wetgeving onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn valt. Op grond van sub e) is de directeur DJZ bevoegd om namens het college een aantal notificatieverplichtingen te voldoen die voortvloeien uit de Dienstenrichtlijn.

  

  • 6.

    De toelichting op Bijlage 4, onderdeel II, onder 5, wordt onder D, wordt als volgt vastgesteld:

 

De directeur van de rve Metro en Tram kan ingevolge dit mandaat rechtstreeks notarissen machtigen om namens hem privaatrechtelijke rechtshandelingen, bv vastgoedtransacties en het vestigen van zakelijke rechten, te verrichten. In de praktijk blijkt hieraan behoeft. Deze bevoegdheid is ook verleend aan de directeur van de rve Grond en Ontwikkeling en de directeur van de rve Vastgoed. De directeur van de rve Metro en Tram beschikt, vanwege de werkzaamheden van de rve, over dezelfde bevoegdheid.

 

  • 7.

    De toelichting op Bijlage 4, onderdeel II, onder 13, onder B, onder p wordt als volgt vastgesteld:

 

Op 31 oktober 2017 heeft het college ingestemd met het verlenen van de bevoegdheid aan de directeur van de rve Wonen tot het afgeven van een machtiging tot binnentreden die zowel betrekking heeft op het houden van toezicht als handhaving ten aanzien van taken en bevoegdheden die bij het college en de burgemeester zijn belegd.

 

De rve Wonen maakt vooral gebruik van de machtiging tot binnentreden voor het bestrijden van woonfraude. Nu wordt daarbij nog één machtiging tot binnentreden verleend die zowel op het toezicht als de handhaving ziet. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 23 augustus 2017 maakt echter duidelijk dat deze praktijk moet worden aangepast en dat er voor het toezicht en de handhaving twee aparte machtigingen nodig zijn. Als de rve Wonen voornemens is een bezoek te brengen aan een pand om na te gaan of er sprake is van woonfraude (toezicht), dan is daarvoor een machtiging tot binnentreden van de burgemeester nodig. Als vervolgens blijkt dat er in het pand sprake is van woonfraude en de wens bestaat te handhaven, dan gebeurt dit op grond van de Huisvestingswet en is er een machtiging tot binnentreden van het college nodig. Dit betekent dat het college een besluit moet nemen en dat kost erg veel tijd en maakt slagvaardig optreden lastig.

Om te voorkomen dat er steeds een expliciet onderscheid moet worden gemaakt tussen toezicht en handhaving, is voorstel daarnaast de burgemeester ook een mandaat te laten verlenen voor het afgeven van een machtiging tot binnentreden bij het houden van toezicht. De directeur van de rve Wonen kan dan zowel de machtiging voor het toezicht als de machtiging ten behoeve van handhaving ondertekenen.

 

  • 8.

    De toelichting op Bijlage 4, onderdeel III, onder 4, onder M, onder N, wordt als volgt vastgesteld:

 

Het college heeft op 31 oktober 2017 mandaat verleend aan de rve directeur Onderwijs, Jeugd en Zorg een aantal bevoegdheden uit te oefenen op grond van de Wet op de Jeugdverblijven.

Op 1 juli 2016 is de Wet op de Jeugdverblijven (hierna: Wet) van kracht geworden. Deze Wet stelt regels om de veiligheid, ontwikkeling en het pedagogische klimaat te bevorderen in jeugdverblijven: instellingen waar vier of meer minderjarigen meer dan de helft van de tijd overnachten. In Amsterdam zijn op dit moment drie Turks-Nederlandse internaten die vallen onder deze wetgeving.

 

Tot het moment van inwerkingtreding van deze Wet, is met ingang van januari 2014 met het grootste deel van de betrokken gemeenten (waaronder gemeente Amsterdam) en jeugdverblijven vrijwillig toezicht overeengekomen dat is gebaseerd op een tripartiete samenwerking tussen de jeugdverblijven, betrokken gemeenten en de centrale overheid.

Daartoe is een landelijk kwaliteitskader ontwikkeld, waaraan de internaten moeten voldoen. De betrokken internaten hebben dit kwaliteitskader overgenomen. De kwaliteitseisen in dit kader hebben de basis gevormd voor de kwaliteitseisen die in wet- en regelgeving zijn opgenomen. Met deze Wet wordt het toezicht geformaliseerd en krijgen gemeenten de mogelijkheid om te handhaven.

 

In besprekingen met de betrokken partijen is de wens geuit om bij de uitvoering van deze Wet zoveel mogelijk aan te sluiten bij de bestaande praktijk in het vrijwillig toezicht. Om deze reden is in de Wet opgenomen dat ambtenaren van de GGD het toezicht uitvoeren, waarbij in de toelichting wordt verwezen naar de ambtenaren die nu al functioneren in de pool van toezichthouders die specifiek met het toezicht op de jeugdverblijven zijn belast of aangewezen. In Amsterdam zijn dit op dit moment twee toezichthouders die tevens voor enkele andere gemeenten het toezicht uitvoeren. Het mandaat van deze toezichthouders is geregeld via het Ondermandaat RVE GGD Amsterdam 2017.

  

  • 9.

    De toelichting op Bijlage 4, onderdeel IV, onder 6, onder H, onder e wordt als volgt vastgesteld:

 

Op 17 oktober 2012 heeft de gemeenteraad de Taxiverordening Amsterdam 2012 vastgesteld en op 1 juni 2013 is deze inwerking getreden. In deze verordening is geregeld dat het een chauffeur verboden is om zonder geldige vergunning van het college (Taxxxivergunning) op de in de bijlage I van de verordening aangewezen delen van de openbare weg taxivervoer aan te bieden.

 

Chauffeurs die beschikken over een vergunning krijgen een Taxxxiraamkaart, het bewijsstuk van de vergunning, en een keycard voor toegang op de standplaatsen CS, Arena en Leidseplein uitgereikt.

 

In artikel 3.4 van de verordening is geregeld dat wanneer er sprake is van schorsing, intrekking of het van rechtswege vervallen van de Taxxxivergunning de Taxxxiraamkaart en de keycard onverwijld bij het college dienen te worden ingeleverd.

 

De praktijk leert dat ondanks uitdrukkelijk verzoek een grote groep chauffeurs de Taxxxiraamkaart en keycard niet inleveren en daarmee in ieder geval naar de toezichthouders op straat en naar de consument de schijn kunnen wekken nog steeds te beschikken over een geldige vergunning. Dit is een ongewenste ontwikkeling en om die reden wordt verzocht de directeur rve Basisinformatie te mandateren tot het kunnen opleggen van een last onder dwangsom ex artikel 5:32 Algemene wet bestuursrecht aan chauffeurs die hun Taxxxiraamkaart en/of keycard niet hebben ingeleverd.

 

In artikel 82c Wet Personenvervoer 2000 is geregeld dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd zijn tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de krachtens die paragraaf gestelde verplichtingen.

III. te bepalen dat dit besluit wordt gepubliceerd in het Gemeenteblad en in werking treedt op de dag na publicatie.

 

Aldus vastgesteld op 30 januari 2018.

Burgemeester en wethouders voornoemd,

J.J. van Aartsen, waarnemend burgemeester

A.H.P. Van Gils, gemeentesecretaris

Naar boven