Verordening individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag Rijssen-Holten 2017

Overwegingen:

  • dat per 1 januari 2015 de Participatiewet in werking is getreden;

  • gelet op artikel 8, eerste lid onderdelen b en c, artikel 8, tweede lid, artikel 36 en 36b en artikel 78z, zevende lid van de Participatiewet;

  • overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van een individuele inkomenstoeslag en een individuele studietoeslag bij verordening te regelen;

  • gezien het advies van het college van burgemeester en wethouders van 10 april 2017;

besluit:

  • 1.

    De verordening individuele inkomstentoeslag en individuele studietoeslag gemeente Rijssen-Holten 2017 treedt de dag na bekendmaking in werking.

  • 2.

    De Verordening individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag gemeente Rijssen-Holten 2015 wordt gelijktijdig ingetrokken.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Participatiewet

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijssen-Holten

    • c.

      WTOS Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

    • d.

      Wsf 2000 Wet studiefinanciering

    • e.

      Bijstandsnorm de op belanghebbende van toepassing zijnde norm als bedoeld in hoofdstuk 3 paragraaf 3.2 en 3.3 van de wet, dan wel de destijds geldende bijstandsnorm

    • f.

      Inkomen het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’.

    • g.

      Peildatum datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

    • h.

      Referteperiode onafgebroken periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

Artikel 2. Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid en artikel 36b, van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.

Hoofdstuk 2. Individuele inkomenstoeslag

Artikel 3. Doelgroep

  • 1.

    Voor de individuele inkomenstoeslag komt in aanmerking degene, die 21 jaar of ouder maar jonger is dan de geldende pensioengerechtigde leeftijd en die gedurende de referteperiode aangewezen is geweest op een inkomen per maand, als bedoeld in artikel 36, eerste lid van de wet, dat niet hoger is dan 101% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en op de peildatum geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

  • 2.

    Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3.

    Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de gezinssituatie op de datum van aanvraag bepalend.

Artikel 4. Hoogte individuele inkomenstoeslag

  • 1.

    De individuele inkomenstoeslag is gelijk aan een percentage van de bijstandsnorm voor een echtpaar, geldend op 1 januari van het jaar waarop het recht op de individuele inkomensvoorziening bestaat, naar boven afgerond op tientallen in euro’s.

    De volgende percentages zijn per gezinssituatie van toepassing

    Alleenstaande 30%

    Alleenstaande ouder 35%

    Echtpaar 40%

  • 2.

    Bij de beoordeling van de gezinssituatie wordt geen rekening gehouden met de kostendelersnorm

Hoofdstuk 3. Individuele studietoeslag

Artikel 5. Doelgroep

Een belanghebbende die behoort tot de doelgroep voor ondersteuning bij arbeidsinschakeling kan een aanvraag indienen voor een individuele studietoeslag. Om hiervoor in aanmerking te komen is het vereist dat de belanghebbende op de datum van de aanvraag aan de volgende voorwaarden voldoet, belanghebbende:

  • a.

    Kan de studie vanwege de arbeidsbelemmeringen (nog) niet kan combineren met arbeidsparticipatie.

  • b.

    Ontvangt geen inkomsten anders dan studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering 2000.

  • c.

    Kam geen beroep doen op een voorliggende voorziening.

Artikel 6. De hoogte en duur van de studietoeslag

  • 1.

    De hoogte van de toeslag bedraagt € 100,00 per maand.

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt, zolang belanghebbende recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

  • 3.

    De duur van de toeslag geldt voor een periode van maximaal vier jaar.

Artikel 7. De frequentie van de betaling

De uitbetaling van de toeslag vindt één keer per half jaar plaats.

 

Hoofdstuk 4. Overige bepalingen

Artikel 8. Regelingen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere regels stellen.

Artikel 9. Onvoorziene gevallen

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

Artikel 10. Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van rechthebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 11. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag gemeente Rijssen-Holten 2017.

Artikel 12. Inwerkingtreding

  • 1.

    De verordening individuele inkomstentoeslag en individuele studietoeslag gemeente Rijssen-Holten 2017 treedt de dag na bekendmaking in werking.

  • 2.

    De Verordening individuele inkomstentoeslag en individuele studietoeslag gemeente Rijssen-Holten 2015 wordt gelijktijdig ingetrokken.

 

Besluit genomen in de openbare vergadering van de raad van Rijssen-Holten op 23 mei 2017

G.H. Veerman, A.C. Hofland

griffier, voorzitter

Toelichting Verordening individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag gemeente Rijssen-Holten 2017

 

Toelichting individuele inkomenstoeslag

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Sindsdien is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Het college kan in beleidsregels aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen personen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan personen die fraude hebben gepleegd of aan wie in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeidsverplichting of een re-integratieverplichting of aan personen die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgen.

Enkele andere voorwaarden voor het recht op een individuele inkomenstoeslag zijn:

1. Personen jonger dan 21 jaar of personen, ouder dan de pensioengerechtelijke leeftijd, hebben geen recht op een inkomenstoeslag. De pensioengerechtelijke leeftijd schuift met ingang van 2013 op van 65 jaar naar 67 jaar in 2021. Daarom wordt hier geen concreet aantal jaren en maanden genoemd. Volstaan wordt met de beschrijving geldende pensioengerechtigde leeftijd.

2. Bij de vaststelling van het inkomen wordt een eerder verstrekte inkomenstoeslag buiten beschouwing gelaten.

3. Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van 12 maanden in aanmerking komen voor een inkomenstoeslag.

 

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 101% van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden. Het college kan in (wetsinterpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

- de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

- de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

 

Overgangsrecht

Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Het is niet nodig om in deze verordening overgangsrecht op te nemen met betrekking tot eerder verstrekte langdurigheidstoeslagen, omdat artikel 78z van de Participatiewet voorziet in algemeen overgangsrecht met betrekking tot de wijzigingen in de Participatiewet als gevolg van de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet en de Wet maatregelen WWB op 1 januari 2015.

De individuele inkomenstoeslag en voorheen de langdurigheidstoeslag worden immers toegekend tegen een peildatum. Zaken die na de peildatum gebeuren hebben geen betekenis voor het recht op een dergelijke toeslag. Wie op een datum gelegen vóór 1 januari 2015 op basis van de toepasselijke verordening recht had op langdurigheidstoeslag, behoudt dat onverkort, ongeacht of hij voldoet aan de voorwaarden die per 1 januari 2015 zijn gesteld in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening. Toekenning van het recht op individuele inkomenstoeslag tegen een datum gelegen op of ná 1 januari 2015 is uitsluitend mogelijk als wordt voldaan aan de in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening opgenomen voorwaarden.

 

Wijziging leefvorm

De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.

 

Toelichting individuele studietoeslag

De Invoeringswet Participatiewet introduceert een studieregeling in de Participatiewet: de individuele studietoeslag. De toeslag wordt aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5 onderdeel d Participatiewet). Het betreft een nieuwe vorm van aanvullende inkomensondersteuning voor bepaalde groepen studerende. Het verlenen van een individuele studietoeslag is een discretionaire bevoegdheid van het college (dit volgt uit artikel 36b, lid 1 Participatiewet) en is bedoeld voor arbeidsgehandicapte studenten.

De gemeenteraad dient in een verordening regels vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag (artikel 8, lid 1 onder c Participatiewet). Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag.

 

Verbeteren positie arbeidsmarkt gehandicapten

De gedachte achter de individuele studietoeslag is dat het vooral voor mensen met een arbeidshandicap van belang is de positie op de arbeidsmarkt te verbeteren middels het behalen van een diploma. Werkgevers zijn volgens de wetgever vaak huiverig om mensen met een arbeidshandicap in dient te nemen. De wetgever verwacht de drempel om een contract aan te bieden lager is als een werkgever ziet dat iemand met succes een studie heeft afgerond. Met het verstrekken van een individuele studietoeslag krijgen mensen met een arbeidshandicap een extra steun in de rug. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma is een bewijs tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en veel in zijn mars heeft. Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan.

 

Uit de Memorie van Antwoord blijkt het volgende. Een vereiste voor de individuele studietoeslag is dat een student niet in staat is met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen. Dit leidt ertoe dat studenten die per uur wel het WML kunnen verdienen hier niet voor in aanmerking komen. Doel van de studietoeslag is om studenten met een beperking een bron van inkomsten te geven ter vervanging van inkomsten uit een bijbaan.

 

Achtergrond

De gemeente is niet verplicht om een studietoelage te verstrekken. Hiertoe het volgende: Bijna zeven op de tien studerende hebben een bijbaantje naast hun studie. Er is geen verschil naar geslacht en leeftijd. Thuiswonenden werken net iets vaker dan uitwonende studenten (73% tegen 69%). Gemiddeld verdienen studenten € 354,00 per maand, met de leeftijd nemen de inkomsten uit de bijbaan toe (gemiddeld van € 241,00 per maand voor studerende van 19 jaar en ouder, tot € 570,00 voor studerende van 24 jaar en ouder) .

 

Als studenten door een handicap/beperking geen bijbaantje kunnen nemen, is het redelijk een financiële compensatie te bieden.

 

De voorwaarden dat een belanghebbende recht moet hebben op studiefinanciering of een WTOS tegemoetkoming, moet niet zodanig worden geïnterpreteerd dat belanghebbende ook daadwerkelijk studiefinanciering of een tegemoetkoming moet ontvangen. Het is voldoende dat hij recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming. Of recht hierop bestaat is afhankelijk van de gekozen opleiding, de leeftijd en het inkomen van belanghebbende.

 

De artikelen 12, 43, 49 en 52 van de Participatiewet zijn niet van toepassing bij de verlening van de individuele inkomenstoeslag (artikel 36b, lid 2 Participatiewet). Een individuele studietoeslag wordt op aanvraag verleend (artikel 36b, lid 1 Participatiewet). Artikel 43 Participatiewet is daarbij niet van toepassing (artikel 36b, lid 2 Participatiewet). De aanvraag moet worden ingediend bij het college. Een individuele studietoeslag kan niet als lening worden verstrekt als belanghebbende met de toeslag schulden wil aflossen. Artikel 49 Participatiewet is namelijk niet van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36, lid 5 Participatiewet). Ook artikel 52 Participatiewet is niet van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36, lid 5 Participatiewet). Dit maakt dat de individuele studietoeslag niet kan worden verstrekt in de vorm van een voorschot.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

 

Artikel 1. Begripsomschrijving

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

 

Inkomen

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Het wordt niet wenselijk geacht een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat dit het ongewenst effect kan hebben dat een persoon geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een te hoog inkomen heeft gehad in de referteperiode vanwege een eerder verstrekte toeslag. Wat voor een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag geldt, dat geldt ook voor een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag op grond van de WWB zoals die luidde vóór 1 januari 2015.

 

Peildatum

De peildatum is de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de Participatiewet.

 

Referteperiode

Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Nadat iemand 3 jaar op een minimum inkomen is aangewezen, is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte meer aanwezig. Daarom wordt hier een termijn van drie jaar aangehouden.

 

Artikel 2. Indienen verzoek

De Wet maatregelen WWB heeft artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet dusdanig gewijzigd dat een persoon een verzoek tot verlening van individuele inkomenstoeslag kan indienen. Voorheen was de langdurigheidstoeslag alleen op aanvraag verkrijgbaar. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb).

 

Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet.

 

Hoofdstuk 2. Individuele inkomenstoeslag

 

Artikel 3. Doelgroep

Iemand heeft recht op een inkomenstoeslag als hij gedurende een periode van drie jaar een inkomen heeft gehad, dat niet hoger is dan 101% van de voor hem geldende bijstandsnorm. Dit inkomen hoeft niet te zijn een inkomen uit een bijstandsuitkering.

Het recht op inkomenstoeslag komt gehuwden gezamenlijk toe. Zij moeten allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen. Als één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op inkomenstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 Participatiewet of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op inkomenstoeslag.

Als er sprake is van een niet-rechthebbende partner of als een partner uitgesloten is van het recht op bijstand (artikel 13, lid 1), bijvoorbeeld vanwege detentie, dan kan de rechthebbende partner in aanmerking komen voor een inkomenstoeslag. De hoogte van de toeslag is dan die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder.

Als het vermogen van de rechthebbende op de peildatum hoger is dan het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet, bestaat geen recht.

 

Laag inkomen

De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 101 van de toepasselijke bijstandsnorm, zal niet al te rigide mogen worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd. Gaat het inkomen van een persoon gedurende (een deel van) de referteperiode de toepasselijke bijstandsnorm maandelijks met ongeveer € 5 of meer te boven, dan is geen sprake meer van een marginale overschrijding van de bijstandsnorm die niet aan toekenning van een individuele inkomenstoeslag in de weg staat. Er is immers geen sprake van een incidentele geringe overschrijding van de bijstandsnorm of van te verwaarlozen bedragen van enkele eurocenten.

 

Artikel 4. Hoogte individuele inkomenstoeslag

Om de verordening niet (half) jaarlijks te hoeven aanpassen aan de landelijke indexering en geen problemen te krijgen met de norm alleenstaande ouder, is de hoogte van de individuele inkomenstoeslag per groep vastgelegd op een percentage van de gehuwdennorm (de norm inclusief vakantietoeslag).

 

Hoofdstuk 3. Individuele studietoeslag

 

Artikel 5. Doelgroep individuele studietoeslag

De voorwaarden die tijdens de datum van aanvraag gelden, gelden ook voor de voortzetting van het recht op individuele studietoeslag. Deze bepaling onder d. sluit aan bij de doelgroepbepaling van het instrument loonkostensubsidie en zorgt ervoor dat gemeenten geen apart beoordelingsinstrument hoeven te ontwikkelen. Dit draagt in grote mate bij aan de uitvoerbaarheid van de studietoeslag.

De bepaling onder g. geeft de voorliggende voorzieningen aan. Hierbij kan gedacht worden aan de studieregeling van het UWV.

 

Artikel 6. De hoogte en de duur van de toeslag

In dit artikel is de hoogte van de toeslag opgenomen. Aan een persoon die voldoet aan de voorwaarden wordt een individuele toeslag toegekend. De toeslag bedraagt € 100 per maand.

 

Artikel 7. De frequentie van de betaling

Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van zes maanden in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag. Doorgaans kan een persoon halfjaarlijks starten met een opleiding. Voor de beoordeling of een belanghebbende in aanmerking komt voor een individuele studietoeslag wordt de situatie op de datum van de aanvraag beoordeeld (artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet). Om deze reden is geregeld dat een persoon slechts eenmaal binnen een periode van zes maanden in aanmerking kan komen voor een individuele studietoeslag. Studeert een persoon na die zes maanden nog steeds en voldoet hij aan de voorwaarden van artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, dan kan hij opnieuw in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag.

 

Hoofdstuk 4. Overige bepalingen

 

Artikel 8. Regelingen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere regels stellen.

 

Artikel 9. Onvoorziene gevallen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 10. Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 11. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 12. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Naar boven