ERFGOEDVERORDENING GEMEENTE BLADEL 2017

De raad van de gemeente Bladel;

gezien het voorstel van Burgemeester en wethouders van 14 maart 2017;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, gelezen in samenhang met de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

besluit vast te stellen de volgende Erfgoedverordening gemeente Bladel 2017

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

Archeologisch monument : terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen.

Archeologische vondst : overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument.

Beschermd cultuurgoed : cultuurgoed dat:

  • a.

    als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3.7, eerste lid van de Erfgoedwet;

  • b.

    voorkomt in een opsomming als bedoeld in artikel 3.7, derde lid van de Erfgoedwet; of

  • c.

    in geval van de aanwijzing van een beschermde verzameling op grond van artikel 3.8, eerste lid van de Erfgoedwet, zolang nog geen opsomming voor die verzameling is vastgesteld, redelijkerwijs onder de algemene omschrijving van die beschermde verzameling valt.

Beschermde verzameling : verzameling die is aangewezen op grond van artikel 3.7, tweede lid van de Erfgoedwet.

Bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Bouwhistorisch onderzoek: onderzoek, in een schriftelijke rapportage vastgelegd, naar de bouwgeschiedenis, de bouwhistorische kwaliteit en de monumentale waarde van een monument.

Certificaat : certificaat als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid van de Erfgoedwet.

Cultureel erfgoed : uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden.

Cultuurgoed: roerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed.

Cultuurhistorisch onderzoek : In schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de cultuurhistorische waarden van een monument, een complex van monumenten en/of een gebied, overeenkomstig de door het college te stellen eisen.

Cultuurhistorische waarde : de waarden die aan een gebied of object worden toegekend in verband met het voorkomen van (stede-)bouwkundige waarden, historisch-geografische of historische landschapswaarden al dan niet in onderlinge samenhang of beïnvloeding.

Deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg: een door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de gemeentelijke archeologische monumentenzorg.

Gebied met hoge archeologische verwachting (historische kern): gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart van de gemeente is aangeduid als categorie 3 en 4 en waarvan op basis van historische, geologische en/of bodemkundige opbouw een hoge dichtheid aan archeologische sporen/vindplaatsen wordt verwacht.

Gebied met lage archeologische verwachting: gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart van de gemeente is aangeduid als categorie 6 en waarvan op basis van geologische en bodemkundige opbouw een lage dichtheid aan archeologische sporen/vindplaatsen wordt verwacht.

Gebied met middelhoge archeologische verwachting: gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart van de gemeente is aangeduid als categorie 5 en waarvan op basis van geologische en bodemkundige opbouw een middelhoge dichtheid aan archeologische sporen/vindplaatsen wordt verwacht.

Gemeentelijk erfgoedregister: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig de bepalingen in deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaken en terreinen.

Gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister.

Gemeentelijke adviescommissie: de door het college van Burgemeester en Wethouders ingestelde commissie (Monumentencommissie) of aangewezen instantie, die als taak heeft het college van Burgemeester en Wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, over de gemeentelijke archeologieverordening en over het gemeentelijke monumentenbeleid.

Gemeentelijke archeologische beleidskaart: kaart met een ruimtelijke presentatie van de gemeentelijke archeologische verwachtingsgebieden en het te voeren beleid, vastgesteld door de bevoegde overheid.

Gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart: kaart met een ruimtelijke presentatie van de gemeentelijke cultuurhistorische waarden en het te voeren beleid, vastgesteld door de bevoegde overheid.

Instelling : krachtens privaatrecht opgerichte rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid.

Inventariserend veldonderzoek (IVO): vorm van onderzoek waarbij extra informatie wordt verworven om het gespecificeerde verwachtingsmodel dat op het archeologische bureauonderzoek is gebaseerd aan te vullen en te toetsen door middel van waarnemingen in het veld.

Kerkelijk monument : monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging.

Minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Monument : onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed.

Normaal onderhoud : noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarde.

Omgevingsvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Opgraving: het onderzoeken van archeologische vindplaatsen, met als doel de gegevens van de vindplaats te documenteren en daarmee de informatie te behouden die van belang is voor kennisvorming over het verleden. Opgravingen worden verricht door een partij met certificaat als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, Erfgoedwet 2016 en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

Plan van aanpak: een door de opdrachtnemer op te stellen plan voor de uit te voeren werken waarmee beoogd wordt aan de vereisten zoals geformuleerd in het Programma van Eisen te voldoen. Ook wordt hierin een voorstel gedaan voor de werkwijze waarmee de in het Programma van Eisen geformuleerde resultaatsverwachtingen bereikt kunnen worden.

Programma van eisen: het Programma van Eisen (PvE) is een door een bevoegde overheid opgesteld of bekrachtigd document dat de probleem- en doelstelling van de te verrichten werkzaamheden van de vindplaats geeft en de daaruit af te leiden eisen formuleert met betrekking tot het uit te voeren werk.

Rijksmonument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister.

Rijksmonumentenregister: register als bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet.

Stads- en dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden.

Terrein van archeologische waarde: gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart van de gemeente is aangeduid als categorie 2 en waar archeologische waarden, door onderzoek en/of in combinatie met andere bronnen zijn aangetoond, die als behoudenswaardig kunnen worden gekarakteriseerd.

Verzameling : cultuurgoederen die uit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen.

Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister

    • 1.

      Burgemeester en wethouders houden een door een ieder te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed (gemeentelijk erfgoedregister).

    • 2.

      Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed. Het bevat ten minste de plaatselijke en kadastrale aanduidingen, beschrijving van het monument met een motivering van de aanwijzing, tenaamstelling en datum van de aanwijzing;

    • b.

      gegevens over door burgemeester en wethouders van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen

Artikel 3. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermd gemeentelijk cultuurgoed.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermde gemeentelijk verzameling.

  • 3.

    Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4.

    Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 4. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, ambtshalve wijzigen of intrekken. Artikel 3, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 3.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Hoofdstuk 3 Aanwijzing gemeentelijk monument

Artikel 5. Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Burgemeester en Wethouders kunnen besluiten, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde zoals gedefinieerd in artikel 1 aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    De aanwijzing wordt gebaseerd op een redengevende beschrijving aan de hand van selectiecriteria die door het college zijn vastgesteld.

  • 3.

    Voordat het college van Burgemeester en Wethouders een monument aanwijst met een religieuze bestemming, dat uitsluitend of waarvan een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar.

  • 4.

    Degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en / of beperkt gerechtigde staan vermeld, de hypothecaire schuldeisers en - als om de aanwijzing is verzocht - de verzoeker worden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.

  • 5.

    Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt, tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 6 plaats heeft of vaststaat dat het monument niet wordt aangewezen, zijn de artikelen 9 tot en met 14 bij wijze van voorbescherming van overeenkomstige toepassing.

  • 6.

    Het college van Burgemeester en Wethouders kan bepalen, dat ten behoeve van de aanwijzing van een monument als gemeentelijk monument een bouwhistorisch, cultuurhistorisch en/of archeologisch onderzoek wordt verricht.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      Rijksmonumenten, en

    • b.

      Monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 6. Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 5 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 7. Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming van hoofdstuk 4 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 6 is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 8. Advies gemeentelijke adviescommissie

  • 1.

    Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 5 advies aan een gemeentelijke adviescommissie waarbinnen enkele leden deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg. Leden van de adviescommissie maken geen deel uit leden van het gemeentebestuur.

  • 2.

    De gemeentelijke adviescommissie betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

  • 3.

    De gemeentelijke adviescommissie brengt binnen 8 weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

Artikel 9. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 12 weken na ontvangst van het advies van de gemeentelijke adviescommissie, maar in ieder geval binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

  • 3.

    Indien een deel van een onroerende zaak beschermingswaardig is, beperkt de bescherming en registratie zich tot dat specifieke deel. In de beschrijving dient dit tot uitdrukking te komen.

Artikel 10. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1.

    De aanwijzing als bedoeld in artikel 5 wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 3.

    Het college stelt de raad in kennis van het besluit over de aanwijzing van een gemeentelijk monument.

Artikel 11. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 8 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt zodra burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 5.

  • 3.

    Hoofdstuk 4 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 12. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register, is artikel 5, lid 2, 3, 5, 6, t/m artikel 9 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft, is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 4.

    De wijziging van de aanwijzing wordt medegedeeld aan degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en / of beperkt gerechtigde staan vermeld en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Hoofdstuk 4 Bescherming gemeentelijk monument

Artikel 13. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 14. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt, of

    • b.

      inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders zendt onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om een omgevingsvergunning aan de gemeentelijke adviescommissie voor advies of, indien het een archeologisch monument betreft, aan een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg voordat zij beslissen op de aanvraag. Binnen vier weken na de datum van verzending van het afschrift van deze aanvraag brengt de gemeentelijke adviescommissie schriftelijk advies uit aan burgemeester en wethouders.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Ook kan het nadere gegevens van de aanvrager verlangen, waaronder de resultaten van een bouwhistorisch onderzoek, een cultuurhistorische analyse of een werkomschrijving/bestek van de werkzaamheden. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

Artikel 15. Intrekken van de vergunning

  • 1.

    De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 14, eerste lid, kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken:

    • a.

      als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

    • b.

      voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten;

    • c.

      de vergunninghouder de nadere regels als bedoeld in artikel 14.4 niet naleeft;

    • d.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het beschermd gemeentelijk monument zwaarder dient te wegen;

    • e.

      niet binnen 52 weken van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 2.

    Van de beschikking tot intrekking wordt een kopie aan de gemeentelijke adviescommissie gestuurd.

Artikel 16.Weigeringsgronden
  • 1.

    Een vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet;

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overleg met de eigenaar.

Hoofdstuk 5 Rijksmonumenten

Artikel 17. Advies omgevingsvergunning rijksmonument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders zenden onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de gemeentelijke adviescommissie, bedoeld in artikel 8, eerste lid. Artikel 8, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De gemeentelijke adviescommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag:

    • a.

      binnen acht weken: indien voor de aanvraag een uniforme voorbereidingsprocedure moet worden doorlopen;

    • b.

      binnen vier weken: indien voor de aanvraag een reguliere voorbereidingsprocedure moet worden doorlopen.

Hoofdstuk 6 Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 18. Aanwijzing tot beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zenden het voorstel voor advies aan de gemeentelijke adviescommissie, bedoeld in artikel 8, eerste lid. Artikel 8, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De gemeentelijke adviescommissie adviseert schriftelijk binnen 12 weken na ontvangst van het verzoek van burgemeester en wethouders.

  • 4.

    De gemeenteraad beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de gemeentelijke adviescommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 5.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 6.

    De gemeenteraad stelt een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, waarin de bescherming van de waarden van het stads- en dorpsgezicht is geregeld.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing op dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 19. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 18, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 18, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, of

    • b.

      beschermd stads- en dorpsgezicht op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 20. Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

  • 1.

    Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een bouwwerk te slopen.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    De artikelen 15 en 16 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

  • 5.

    Geen sloopvergunning is vereist voor het afbreken ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk 7 Archeologische verwachtingswaarden

Artikel 21. Instandhoudingbepaling
  • 1.

    Het is verboden om de bodem te verstoren in een archeologisch monument, gebied van archeologische waarde of gebied met hoge, middelhoge of lage archeologische verwachting.

  • 2.

    Het verbod in lid 1 is niet van toepassing:

    • a.

      Indien voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend;

    • b.

      indien in het geldende bestemmingsplan gespecificeerde archeologische verwachtingen en bepalingen zijn opgenomen omtrent de archeologische monumentenzorg, die in overeenstemming zijn met het vastgestelde gemeentelijke archeologiebeleid;

    • c.

      in terreinen van archeologische waarde (categorie 2) als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart;

      • 1.

        bij bodemingrepen tot een diepte van 30 cm onder maaiveld;

      • 2.

        bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld met een omvang van minder dan100 m2

    • d.

      in gebieden met een hoge archeologische verwachting, historische kern (categorie 3) als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart;

      • 1.

        bij bodemingrepen tot een diepte van 30 cm onder maaiveld;

      • 2.

        bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld met een omvang van minder dan 250 m2

    • e.

      in gebieden met een hoge archeologische verwachting (categorie 4) als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart;

      • 1.

        bij bodemingrepen tot een diepte van 30 cm onder maaiveld;

      • 2.

        bij bodemingrepen tot een diepte van 50 cm onder maaiveld bij terreinen met esdek en agrarisch bestemde gronden;

      • 3.

        bij bodemingrepen dieper dan 30 of 50 cm (bij esdek en agrarisch bestemde gronden) onder maaiveld met een omvang van minder dan 500 m2 (1000 m2 bij bestemmingsplanwijzigingen)

    • f.

      in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting (categorie 5) als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart;

      • 1.

        bij bodemingrepen tot een diepte van 30 cm onder maaiveld;

      • 2.

        bij bodemingrepen tot een diepte van 50 cm onder maaiveld bij terreinen met esdek en agrarisch bestemde gronden;

      • 3.

        bij bodemingrepen dieper dan 30 of 50 cm (bij esdek en agrarisch bestemde gronden) onder maaiveld met een omvang van minder dan 2500 m2 (5000 m2 bij bestemmingsplanwijzigingen)

    • g.

      in gebieden met een lage archeologische verwachting (categorie 6) als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart;

      • 1.

        bij bodemingrepen tot een diepte van 40 cm onder maaiveld;

      • 2.

        bij bodemingrepen tot een diepte van 50 cm onder maaiveld bij terreinen met esdek en agrarisch bestemde gronden;

      • 3.

        bij bodemingrepen dieper dan 40 of 50 cm (bij agrarisch bestemde gronden) onder maaiveld met een omvang van minder dan 25000 m2

    • h.

      indien de bodemverstoring plaatsvindt op basis van een door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg opgestelde deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade aan archeologische waarden wordt voorkomen.

Artikel 22. Wijzigen kwalificatie van een locatie

Op grond van een melding ingevolge artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet 2016 en op grond van de resultaten van archeologisch onderzoek kan het college een terrein of locatie alsnog aanwijzen als gemeentelijk archeologisch monument, gebied van archeologische waarde, of gebied met hoge of middelhoge verwachting.

Artikel 23. Omgevingsvergunning

  • 1.

    Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

  • a.

    het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate is geborgd; of

  • b.

    de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

  • c.

    in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek:

  • a.

    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

  • b.

    de verplichting tot het doen van inventariserend veldonderzoek en/of een opgraving;

  • c.

    de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een gecertificeerde partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

  • 3.

    De gevraagde omgevingsvergunning kan worden geweigerd, indien de archeologische waarden die in het geding zijn naar het oordeel van burgemeester en wethouders in situ behouden dienen te blijven.

  • 4.

    Het bepaalde in lid 1 geldt niet voor terreinen/gebieden die in overeenstemming met paragraaf 3.1 van de Erfgoedwet 2016 zijn aangewezen als beschermd archeologisch rijksmonument.

Artikel 24. Archeologisch (voor)onderzoek en opgravingen

  • 1.

    Indien binnen het grondgebied van de gemeente archeologisch (voor)onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van de archeologische monumentenzorg, in de zin van de Erfgoedwet 2016, dient dit onderzoek te voldoen aan de gemeentelijke archeologische richtlijnen die in aanvulling op programma’s van eisen door het college zijn vastgesteld en waarmee aanvullende voorwaarden kunnen worden gesteld aan de uitvoeringsmethodiek en rapportage van archeologisch onderzoek.

  • 2.

    Indien binnen het grondgebied van de gemeente archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van paragraaf 5.1 van de Erfgoedwet 2016, dient onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

  • a.

    burgemeester en wethouders een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1 van deze erfgoedverordening, waarbij nadere eisen worden gesteld aan het onderzoek;

  • b.

    de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoel in artikel 1 van deze erfgoedverordening ter goedkeuring aan burgemeester en wethouders te overleggen.

  • 3.

    In de nadere regels kan burgemeester en wethouders bepalingen opnemen met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van burgemeester en wethouders in acht te worden genomen.

  • 4.

    Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere eisen voldoet, vragen burgemeester en wethouders advies aan een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Hoofdstuk 8 Cultuurhistorische waarden

Artikel 25. Instandhoudingbepaling

  • 1.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders objecten of gebieden met een zeer hoge cultuurhistorische waarde zoals aangeduid op de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart, te wijzigen, te beschadigen of te verstoren.

  • 2.

    Het verbod in lid 1 is niet van toepassing:

  • a.

    Indien voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend;

  • b.

    in het geldende bestemmingsplan cultuurhistorische waarden en beschermende regels zijn opgenomen, die in overeenstemming zijn met het vastgestelde gemeentelijke erfgoedbeleid;

  • c.

    de uitvoering van normaal onderhoud is en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders vraagt de gemeentelijke adviescommissie advies als een vergunning wordt gevraagd in objecten of gebieden met een zeer hoge cultuurhistorische waarde zoals aangeduid op de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart. Binnen vier weken na de datum van verzending van het afschrift van deze aanvraag brengt de gemeentelijke adviescommissie schriftelijk advies uit aan burgemeester en wethouders.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels aan de omgevingsvergunning stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden. Ook kan het nadere gegevens van de aanvrager verlangen, waaronder de resultaten van een bouwhistorisch onderzoek, een cultuurhistorische analyse of een werkomschrijving/bestek van de werkzaamheden. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    De gevraagde omgevingsvergunning kan worden geweigerd, indien de cultuurhistorische waarden die in het geding zijn naar het oordeel van burgemeester en wethouders behouden dienen te blijven.

Hoofdstuk 9 Overige bepalingen

Artikel 26. Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 13 of het bepaalde krachtens artikel 14, eerste lid, van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 27. Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door burgemeester en wethouders aangewezen personen.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

Artikel 28. Intrekken oude verordening

De Erfgoedverordening gemeente Bladel 2012, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 20 september 2012, wordt ingetrokken.

Artikel 29. Overgangsrecht

  • 1.

    De op grond van de ingevolge artikel 28 ingetrokken verordening aangewezen en geregistreerde beschermde gemeentelijke monumenten worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 28 ingetrokken verordening.

Artikel 30. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    Deze verordening kan worden aangehaald als “Erfgoedverordening Gemeente Bladel 2017”.

     

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 11 mei 2017.

De griffier, L.A.J. Dirks

De voorzitter, ing. P.M. Maas

Naar boven