Gemeenteblad van Rotterdam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2017, 67881 | Verordeningen |
Zoals bouwplannen en verkeersmaatregelen.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2017, 67881 | Verordeningen |
Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2017
De Raad van de gemeente Rotterdam,
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 maart 2017 (raadsvoorstel nr. 17bb2135); raadsstuk 17bb2968;
gelet op de artikelen 5, 8 en 9 van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek en de artikelen 4, eerste lid, 7, 21, 22 en 35 van de Huisvestingswet 2014;
HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van de woonruimte, uitgedrukt in een bedrag per maand; indien de overeengekomen huurprijs van de woonruimte op of boven de huurprijsgrens ligt, wordt voor de toepassing van deze verordening uitgegaan van de huurprijs zoals deze berekend wordt volgens het in artikel 5 van het Besluit huurprijzen woonruimte genoemde woningwaarderingsstelsel op grond waarvan aan de hand van een puntenstelsel de redelijke huurprijs van een woonruimte kan worden vastgesteld;
HOOFDSTUK 2 Toegang tot de woningmarkt
Dit hoofdstuk is van toepassing op alle te huur aangeboden zelfstandige en onzelfstandige woonruimten met een huurprijs onder de huurprijsgrens die zijn gelegen in de complexen, straten en gebieden die zijn genoemd in bijlage 2 bij deze verordening.
Artikel 2.6 Voorrang op sociaal-economische gronden
Indien de woonruimte is gelegen in één van de straten die zijn genoemd in bijlage 3 bij deze verordening, krijgen aanvragers van een huisvestingsvergunning voorrang, indien zij voldoen aan één of meer van de volgende kenmerken:
HOOFDSTUK 3 Wijziging van de samenstelling van de woonruimtevoorraad
Paragraaf 3.1 Onttrekkingsvergunning
Artikel 3.1.1 Toepassingsgebied
Deze paragraaf is van toepassing op alle woonruimten gelegen in de gemeente Rotterdam.
Artikel 3.1.4 Criteria voor verlening onttrekkingsvergunning
Het college verleent een onttrekkingsvergunning, tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en indien het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften voldoende kan worden gediend.
Artikel 3.1.5 Tijdelijke onttrekkingsvergunning
Het college kan een onttrekkingsvergunning voor een beperkte periode van ten hoogste vijf jaar verlenen, indien de aanvrager aantoont dat een situatie bestaat die een tijdelijke onttrekking rechtvaardigt en waarbij vast staat dat die situatie niet langer dan vijf jaar zal duren.
Paragraaf 3.2 Vergunning voor kamerbewoning
Artikel 3.2.1 Toepassingsgebied
Deze paragraaf is van toepassing op alle woonruimten gelegen in de gemeente Rotterdam.
Artikel 3.2.2 Vergunningvereiste vergunning voor kamerbewoning
Het is verboden om een in artikel 3.2.1 aangewezen woonruimte zonder een vergunning voor kamerbewoning van zelfstandige woonruimte om te zetten in onzelfstandige woonruimte, indien de zelfstandige woonruimte wordt bewoond door:
Artikel 3.2.4 Criteria voor verlening vergunning voor kamerbewoning
Het college verleent een vergunning voor kamerbewoning, indien:
Artikel 3.2.5 Nulquotumgebieden
De aanvraag van een vergunning voor woonruimte die zijn gelegen in de straten en gebieden die zijn genoemd in bijlage 4 bij deze verordening, wordt door het college geweigerd.
Artikel 3.2.6 Kamerbewoning door studenten in nulquotumgebieden
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.4 onder a en artikel 3.2.5 kan het college in nulgebieden voor kamerbewoning en woningvorming een vergunning voor kamerbewoning door studenten verlenen, indien het gaat om een bijzondere situatie, waarin kamerbewoning door studenten naar het oordeel van het college een positieve invloed op de leefbaarheid ter plaatse zal hebben.
Indien hieraan toepassing wordt gegeven gelden de toetsingscriteria van artikel 3.2.4 onder b en c.
Artikel 3.2.7 Verlening onder voorwaarden
De vergunning voor kamerbewoning wordt verleend onder de voorwaarde dat het gebruik van de woning niet leidt tot aantasting van het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt. Hiernaast kunnen in specifieke gevallen tevens andere voorwaarden verbonden worden aan het verstrekken van de vergunning.
Artikel 3.2.8 Tijdelijke vergunning voor kamerbewoning
Het college kan een vergunning voor kamerbewoning voor een beperkte periode van ten hoogste vijf jaar verlenen, indien de aanvrager aantoont dat een situatie bestaat die een tijdelijke omzetting rechtvaardigt en waarbij vast staat dat die situatie niet langer dan vijf jaar zal duren.
Artikel 3.2.9 Intrekken vergunning voor kamerbewoning
Het college kan een vergunning voor kamerbewoning intrekken, indien:
Paragraaf 3.3 Vergunning voor woningvorming
Artikel 3.3.1 Toepassingsgebied
Deze paragraaf is van toepassing op alle woonruimten die zijn gelegen in de straten en gebieden die zijn genoemd in bijlage 4 bij deze verordening.
Artikel 3.3.2 Vergunningvereiste vergunning voor woningvorming
Het is verboden om een in artikel 3.3.1 aangewezen woonruimte zonder een vergunning voor woningvorming te verbouwen tot twee of meer woonruimten.
Artikel 3.3.4 Criteria voor verlening vergunning voor woningvorming
Het college weigert een vergunning voor woningvorming, tenzij het belang van het verbouwen van de woonruimte tot twee of meer woonruimten groter is dan het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad.
Paragraaf 3.4 Splitsingsvergunning
Artikel 3.4.1 Toepassingsgebied
Deze paragraaf is van toepassing op alle gebouwen gelegen in de gemeente Rotterdam.
Artikel 3.4.3 Aanvraag en beslissing splitsingsvergunning
De aanvraag van een splitsingsvergunning wordt door de eigenaar van het gebouw ingediend bij het college en gaat vergezeld van de volgende gegevens en bescheiden:
het ontwerp van de akte van splitsing waarvoor het Modelreglement bij Splitsing in Appartementsrechten van 2006 van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie als uitgangspunt heeft gediend of waarin dit Modelreglement van toepassing is verklaard. Indien het reglement van splitsing deel uitmaakt van de akte van splitsing wordt in de ontwerpakte, bijvoorbeeld door vet of afwijkend lettertype kenbaar gemaakt, wat de ten opzichte van bedoeld Modelreglement toegepaste veranderingen of weglatingen zijn;
Artikel 3.4.5 Weigeren wegens toestand van het gebouw
Het college kan een splitsingsvergunning weigeren, indien:
Artikel 3.4.6 Intrekken splitsingsvergunning
Het college kan een splitsingsvergunning intrekken, indien:
niet binnen de in de splitsingsvergunning gestelde termijn waarbinnen van de vergunning gebruikgemaakt kan worden, nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, is overgegaan tot overschrijving in de openbare registers van de akte van splitsing in appartementsrechten, bedoeld in artikel 5:109 van het Burgerlijk Wetboek, of tot het verlenen van deelnemings- of lidmaatschapsrechten;
HOOFDSTUK 4 Overige bepalingen
Indien vanwege bijzondere omstandigheden een strikte toepassing van het bepaalde in deze verordening zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, kan het college afwijken van het bepaalde in deze verordening.
Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de daartoe door het college op grond van artikel 33, eerste lid, van de Huisvestingswet aangewezen ambtenaren.
HOOFDSTUK 5 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 5.1 Intrekking verordening
De Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad (Gemeenteblad 2015, nummer 210) wordt ingetrokken.
Aanvragen van een huisvestingsvergunning, onttrekkingsvergunning, vergunning voor kamerbewoning, vergunning voor woningvorming of splitsingsvergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening en waarop ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, worden behandeld op grond van de in deze verordening vervatte criteria, tenzij het voordien geldende recht voor de aanvrager gunstiger is.
bij de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2017
Artikelsgewijze toelichting bij de verordening
Artikel 1.1 onder c (definitie van huishouden)
De bewijslast om ‘ten genoegen van het college’ aan te tonen dat sprake is van een duurzaam gemeenschappelijke huishouding ligt nadrukkelijk bij de eigenaar/verhuurder en/of de huurders/bewoners. De gemeente beoordeelt of de aangevoerde bewijzen voldoende zijn om af te zien van het eisen van een huisvestingsvergunning en/of een vergunning voor kamerbewoning bij het gaan wonen op een reeds door anderen bewoond adres. Dit kan zich o.a. voordoen bij het beoordelen van verzoeken tot inschrijving in de BRP (Basisregistratie personen) en bij controles van feitelijke bewoningssituaties door de gemeente.
Artikel 1.1. onder f (definitie van huurprijs)
In de praktijk wordt er van uitgegaan dat de huurprijs van de te huur aangeboden woonruimte onder de huurprijsgrens ligt en dat derhalve het vergunningvereiste van toepassing is. Alleen indien daartoe aanleiding bestaat, berekent de gemeente de maximaal redelijke huurprijs volgens het Woningwaarderingsstelsel voor deze woonruimte. Indien de maximaal redelijke huurprijs boven de huurprijsgrens ligt, wordt de aanvrager ervan op de hoogte gesteld, dat een huisvestingsvergunning niet is vereist.
Artikel 1.1 onder l (definitie van kamerbewoning/kamerbewoner)
Het is voor de toepassing van de regels voor kamerbewoning in deze verordening niet van belang of de kamerbewoners al dan niet daadwerkelijk huur betalen. Ook het ‘om niet’ bewonen van onzelfstandige woonruimte valt onder de regels voor kamerbewoning.
Wanneer bij controle van de bewoningssituatie door de gemeente geconstateerd wordt, dat een zelfstandige woonruimte feitelijk bewoond wordt door meer dan één uit meer personen bestaande huishoudens, is er eveneens sprake van kamerbewoning. Ook dan is immers sprake van omzetting van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte. Of vervolgens ook een vergunning voor kamerbewoning vereist is, is afhankelijk van het aantal bewoners en hun onderlinge relatie. Zie hiertoe het bepaalde in artikel 3.2.2. en de definitie van het begrip huishouden.
Artikel 2.1 (toepassingsgebied)
Het hoofdstuk Toegang tot de woningmarkt is van toepassing op de door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de toepassing van de artikelen 8 en 9 van de Rotterdamwet aangewezen complexen, straten en gebieden. Voor de op dit moment geldende lijst van complexen, straten en gebieden zie bijlage 2 bij deze verordening.
Het hoofdstuk Toegang tot de woningmarkt is van toepassing op te huur aangeboden woonruimten. Bij voorzieningen voor beschermd of begeleid wonen waarin op basis van een indicatiestelling begeleiding met tijdelijk verblijf wordt verleend, is geen sprake van bewoning op basis van een huurovereenkomst. Voor dergelijk verblijf is geen huisvestingsvergunning vereist.
Artikel 2.2 (vergunningvereiste huisvestingsvergunning)
Als een huurder zonder huisvestingsvergunning in een woning is gaan wonen, zijn zowel de huurder als de verhuurder in overtreding. Door middel van bestuursdwang (aanzegging dwangsom, oplegging dwangsom en in laatste instantie ontruiming) wordt hieraan een einde gemaakt. De verhuurder krijgt bovendien een bestuurlijke boete. Het is de verhuurder niet alleen verboden om de woning in gebruik te geven aan een huurder die niet over een huisvestingsvergunning beschikt, de verhuurder is ook verplicht de huurder van tevoren te informeren over de gevolgen, als hij de woning toch zonder vergunning betrekt.
Artikel 2.3, eerste lid, onder f (aanvraag huisvestingsvergunning)
Als verklaring omtrent de bron en de hoogte van het inkomen wordt in de praktijk alleen geaccepteerd:
bij inkomen uit studiefinanciering: in verband met de wijzigingen in het stelsel van studiefinanciering kan niet meer alleen afgegaan worden op een recent betaaloverzicht van de Dienst Uitvoering Onderwijs. In aanvulling daarop wordt thans ook een studieverklaring van een instelling voor middelbaar beroepsonderwijs, hoger beroepsonderwijs of wetenschappelijk onderwijs in Nederland geaccepteerd. Een buitenlandse student dient eveneens een studieverklaring van een instelling als bedoeld in de vorige zin te overleggen.
Artikel 2.5 (inkomen uit arbeid)
De definitie van inkomen uit arbeid en de bepaling dat de eis van het hebben van inkomen uit arbeid van toepassing is op mensen die minder dan zes jaar voorafgaand
aan de aanvraag van de huisvestingsvergunning ingezetene van de regio Rotterdam is geweest, staan in de Rotterdamwet zelf. Hierop is geen categorale uitzondering voor doelgroepen mogelijk. Alleen een individuele uitzondering op grond van de hardheidsclausule is mogelijk. Zie het derde lid van artikel 2.4.
Artikel 3.1.2 (vergunningvereiste onttrekkingsvergunning)
De tekst van dit artikel komt overeen met het in artikel 21 onder a. van de Huisvestingswet 2014 bepaalde.
Artikel 3.1.3 (aanvraag en beslissing onttrekkingsvergunning)
Artikel 23 van de Huisvestingswet 2014 schrijft voor dat de onttrekkingsvergunning moet worden aangevraagd door de eigenaar van de woonruimte.
Artikel 3.1.4 (criteria voor verlening onttrekkingsvergunning)
Bij de onttrekking van woonruimte voor kantoor, praktijkruimte of andere bedrijfsdoeleinden wordt getoetst aan de bepalingen in het bestemmingplan. Als deze zich niet verzetten tegen de woningonttrekking, wordt de vergunning verleend. Daarbij wordt geen compensatie in geld of woonruimte geëist.
Bij een geconstateerde hennepplantage wordt direct handhavend opgetreden en wordt op grond van het ontbreken van de onttrekkingsvergunning een bestuurlijke boete opgelegd.
Artikel 3.2.2 (vergunningvereiste vergunning voor kamerbewoning)
Het is voor de toepassing van de vergunning voor kamerbewoning niet van belang of er al dan niet een hoofdbewoner (met zijn huishouden) met onderhuurder(s) is. Een huishouden kan een gezin met ouders en kinderen zijn, of een andere woonvorm waarin een duurzaam gemeenschappelijke huishouding gevoerd wordt.
Onderstaande illustraties dienen ter verduidelijking:
Het vergunningvereiste heeft niet alleen betrekking op het moment van de omzetting zelf, maar ook op het naderhand in stand laten van die situatie. Dat betekent dat ook op de rechtsopvolger van degene die een woonruimte eerder, zonder de vereiste vergunning, heeft omgezet, de verplichting rust een vergunning voor kamerbewoning aan te vragen. Als hij dit niet doet, is hij in overtreding en kan hem een sanctie worden opgelegd.
Voor de toepassing van het vergunningvereiste is het niet van belang wie de zelfstandige woonruimte feitelijk in onzelfstandige woonruimte heeft omgezet. Of het de eigenaar, de hoofdhuurder of de kamerbewoners zijn: in alle gevallen is een vergunning voor kamerbewoning nodig.
Artikel 3.2.3 (aanvraag en beslissing vergunning voor kamerbewoning)
Artikel 23 van de Huisvestingswet 2014 schrijft voor dat de vergunning voor kamerbewoning moet worden aangevraagd door de eigenaar van de woonruimte.
Artikel 3.2.4 (criteria voor verlening vergunning voor kamerbewoning)
In het Bouwbesluit is bepaald, dat bij bewoning van een woning door een huishouden elke bewoner gemiddeld minimaal 12 m² gebruiksoppervlak tot zijn beschikking moet hebben. Vanuit een oogpunt van hygiëne is dit de absolute ondergrens voor een woonfunctie. De gemeente Rotterdam heeft ervoor gekozen deze ondergrens bij de toepassing van de vergunning voor kamerbewoning hoger te leggen. Achtergrond hiervan is dat er bij kamerbewoning meer behoefte aan wederzijdse privacy en een intensiever gebruik van gezamenlijke voorzieningen is dan bij zelfstandige bewoning. De mate waarin kamerbewoning overlast kan veroorzaken voor de omgeving heeft ook een relatie met de ruimte die de individuele bewoners in de woning tot hun beschikking hebben. Er is voor gekozen de ondergrens bij kamerbewoning te leggen op minimaal 18 m² gebruiksoppervlak gemiddeld per bewoner.
Door het stellen van de eis van minimaal 18 m2 gebruiksoppervlak per kamerbewoner wordt bijvoorbeeld gewaarborgd, dat kamerbewoning door vier personen per woning altijd plaatsvindt in woningen met ten minste 72 m2 gebruiksoppervlak, waardoor overbewoning wordt voorkomen.
Ten overvloede wordt hier opgemerkt dat als er sprake is van bewoning zoals bedoeld in artikel 3.2.2. onder b of c, alle leden van alle huishoudens worden meegeteld om te bepalen of voldaan wordt aan de oppervlakte-eis van minimaal 18 m2 per persoon.
Artikel 3.2.5 (nulquotumgebieden)
In nulquotumgebieden worden geen nieuwe vergunningen voor kamerbewoning verstrekt, ook niet na beëindiging van bestaande vormen van kamerbewoning met vergunning in dat gebied. In deze gebieden wordt dus een geleidelijke afbouw van kamerbewoning waarvoor een vergunning vereist is, nagestreefd. Kamerbewoning waarvoor geen vergunning vereist is, zoals door 3 personen per woning, is er wel toegestaan.
De nulquotumgebieden zijn om twee redenen aangewezen:
Sommige van de gebieden zijn aangewezen omdat het kwetsbare gebieden zijn, waar de leefbaarheid onder druk staat. Het gaat om gebieden waar zich complexe maatschappelijke problemen voordoen, veroorzaakt door fysieke, sociale en economische factoren. Dit kan zich onder andere uiten in hoge werkloosheid, slechte kwaliteit van de woningvoorraad, gezondheidsachterstanden, criminaliteit, gevoelens van onveiligheid en onrechtmatige en illegale bewoning. Vanwege deze kwetsbaarheid is het niet wenselijk dat in deze gebieden een uitbreiding van kamerbewoning waarvoor een vergunning vereist is, plaats vindt.
Artikel 3.2.6 (kamerbewoning door studenten in nulquotumgebieden)
Huisvesting van studenten kan in bepaalde omstandigheden een impuls geven aan de leefbaarheid in een gebied. In dit artikel is het daarom mogelijk gemaakt om in bijzondere situaties ook in nulquotumgebieden studentenhuisvesting toe te staan. Het moet hierbij nadrukkelijk wel gaan om studenten, zoals gedefinieerd in artikel 1.1. onder u.
Artikel 3.2.7 (verlening onder voorwaarden)
De vergunning voor kamerbewoning wordt altijd verleend onder de voorwaarde dat er door de kamerbewoning geen aantasting plaatsvindt van het woonmilieu en de leefbaarheid van de buurt waarin de woning is gelegen. De vergunning kan worden ingetrokken, indien de kamerbewoning leidt tot overlast in de directe omgeving van de woning. Van de verhuurder van de woning wordt overigens verwacht dat hij de verhuur zodanig inricht dat hij de huurovereenkomst kan en zal ontbinden bij constatering van overlast door de huurder. Op die manier zal alleen sprake zijn van intrekking van de vergunning in gevallen waarbij de verhuurder zijn verantwoordelijkheid niet neemt.
De mogelijkheid van intrekking van de vergunning werkt ten opzichte van de verhuurder als een stok achter de deur.
Artikel 3.2.10 (vervallen vergunning voor kamerbewoning)
Het gebruik van de woonruimte voor kamerbewoning wordt geacht te zijn beëindigd, nadat de eigenaar/verhuurder dit aan de gemeente heeft medegedeeld, of nadat de gemeente geconstateerd heeft dat de woonruimte weer als zelfstandige woonruimte in gebruik is, voor een ander doel wordt gebruikt, of langer dan drie maanden leeg staat.
Artikel 3.3.1. (toepassingsgebied vergunning voor woningvorming)
De toepassing van de vergunning voor woningvorming is beperkt tot de nulquotumgebieden zoals gedefinieerd in artikel 1.1 onder n.
Artikel 3.3.2 (vergunningvereiste vergunning voor woningvorming)
Afhankelijk van de aard van de fysieke ingreep, is in sommige gevallen voor de verbouwing van een woonruimte tot twee of meer woonruimten ook een omgevingsvergunning – werkzaamheden bouwen – nodig.
Artikel 3.3.3 (aanvraag en beslissing vergunning voor woningvorming)
Artikel 23 van de Huisvestingswet 2014 schrijft voor dat de vergunning voor woningvorming moet worden aangevraagd door de eigenaar van de woonruimte.
Artikel 3.4.3 (aanvraag en beslissing splitsingsvergunning)
Artikel 23 van de Huisvestingswet 2014 schrijft voor dat de splitsingsvergunning moet worden aangevraagd door de eigenaar van het gebouw.
bij de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2017
Lijst van complexen, straten en gebieden waar hoofdstuk 2 van de verordening van toepassing is.
de volgende straten, voor zover gelegen in het gebied Delfshaven (gebied 3): Grote Visserijstraat, Mathenesserdijk (alleen de adressen binnen postcodegebied 3026), Mathenesserweg, Schiedamseweg, Willem Buytewechstraat, Vierambachtsstraat, ‘s-Gravendijkwal, 1e Middellandstraat, 2e Middellandstraat en Middellandplein;
bij de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2017
Lijst van straten waar artikel 2.6 van de verordening (voorrang op sociaal-economische gronden) van toepassing is.
Artikel 2.6 is alleen van toepassing op de zelfstandige woonruimten in bezit of beheer van woningcorporatie Woonstad Rotterdam in onderstaande straten.
bij de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2017
Lijst van nulquotumgebieden, zoals genoemd in artikel 1.1 onder n, artikel 3.2.5 en artikel 3.3.1 van de verordening.
bij de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2017
Tabel 1: Bestuurlijke boete bij overtreding van artikel 2.2, tweede lid
In gebruik geven van woonruimte zonder huisvestingsvergunning |
||||
In gebruik geven van woonruimte zonder huisvestingsvergunning vanuit een bedrijfsmatige exploitatie |
Tabel 2: Bestuurlijke boete bij overtreding van artikel 3.1.2.
Tabel 3: Bestuurlijke boete bij overtreding van artikel 3.2.2.
Onvergund omzetten van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte |
||||
Onvergund omzetten van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte vanuit een bedrijfsmatige exploitatie |
Tabel 4: Bestuurlijke boete bij overtreding van artikel 3.3.2.
Dit gemeenteblad 2017, nummer 42, is uitgegeven op 12 april 2017 en ligt op dins-, woens- en donderdagen van 9.00 tot 13.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Wachtruimte Timmerhuis, Halve Maanpassage 1 (trap op, melden bij Informatiebalie)
(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2017-67881.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.