Gemeenteblad van Heiloo
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Heiloo | Gemeenteblad 2017, 67324 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Heiloo | Gemeenteblad 2017, 67324 | Verordeningen |
Verordening sociaal domein gemeente Heiloo 2017
De raad van de gemeente Heiloo;
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 februari 2017;
gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 van de Jeugdwet, de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de artikelen 6, 8, 8a, 8b en 10b van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en artikel 147 van de Gemeentewet;
gezien het advies uit de commissie Maatschappelijke Zaken van 13 maart 2017;
overwegende dat we het sociaal domein integraal benaderen en daarom de gemeentelijke regels op het gebied van de Jeugdwet, Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen in één verordening willen vastleggen;
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Deze verordening is van toepassing op het (integrale) proces rond de uitvoering van de Jeugdwet, Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO 2015), Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Wet passend onderwijs (daar waar de gemeente verantwoordelijk is).
Hoofdstuk 2 Integrale benadering
Artikel 5. Verstrekken van een maatwerkvoorziening
Het college houdt bij het bepalen welke maatwerkvoorziening en/of ondersteuning het meest doelmatig en toereikend is, rekening met de omstandigheden, behoeften en (functionele) mogelijkheden van de inwoner. De belanghebbende heeft recht op een passende oplossing welke compenserend is en waarbij zowel prijs als kwaliteit afwegingscriteria zijn.
Artikel 6. Maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb
In het gesprek als bedoeld in artikel 3 van deze verordening, komt naar voren of een maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura of in de vorm van pgb passend is. In overeenstemming met artikel 8.1.1. van de Jeugdwet en/of artikel 2.3.6 van de WMO 2015 wordt tevens besproken wat de motivering is van de inwoner om voor een pgb te kiezen.
wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en
Het college stelt nadere regels ten aanzien van de berekeningswijze van pgb’s. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van zorg en ondersteuning en, voor zover van toepassing, in ieder geval in verband met de te bieden deskundigheid, het vereiste opleidingsniveau en of er gewerkt wordt volgens toepasselijke professionele of kwaliteitsstandaarden
Artikel 7. Beschikking maatwerkvoorziening
Paragraaf 3.2 Voorzieningen op grond van de WMO 2015
Artikel 10. Aanvullende voorwaarden voor maatwerkvoorzieningen WMO
Een inwoner die beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie ondervindt, kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening indien de maatwerkvoorziening een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid of participatie van de inwoner zodat de inwoner zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Een inwoner komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, indien:
Hoofdstuk 4 Specifieke bepalingen Jeugdwet
Artikel 12. Verwijzing naar jeugdhulp door huisarts, medisch specialist, jeugdarts of basisschool
Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist, jeugdarts of basisschool naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is. Voor een basisschool geldt dat zij uitsluitend doorverwijzen naar dyslexiezorg.
Artikel 13. Jeugdhulp bij kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering
Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die:
Artikel 14. Verwijzing naar jeugdhulp door Veilig Thuis
Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door Veilig Thuis, als en voor zover Veilig Thuis van oordeel is dat inzet van deze jeugdhulp nodig is.
Artikel 15. Jeugdhulp in spoedeisend geval
In spoedeisende gevallen treft het college zo snel mogelijk een passende tijdelijke voorziening, of vraagt het college een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet.
Hoofdstuk 5 Specifieke bepalingen WMO 2015
Artikel 17b. Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen binnen de WMO
Een belanghebbende is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van een maatwerkvoorziening dan wel pgb, volgens het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, zolang de belanghebbende van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de belanghebbende en zijn echtgenoot.
In afwijking van artikel 3.8, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 bedraagt de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 dan wel het totaal van deze bijdragen:
De in het vierde lid genoemde bedragen zijn uitgedrukt in het prijspeil van 2017 en worden ieder opvolgend kalenderjaar gewijzigd aan de hand van de ontwikkeling van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. De berekende bedragen worden naar beneden afgerond op een veelvoud van € 0,2.
De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige belanghebbende is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een belanghebbende.
Artikel 19. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen
Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de WMO 2015, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
De in het tweede lid genoemde bedragen zijn uitgedrukt in het prijspeil van 2017 en worden ieder opvolgend kalenderjaar gewijzigd aan de hand van ontwikkeling van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. De berekende bedragen worden naar beneden afgerond op een veelvoud van € 0,2.
Hoofdstuk 6 Specifieke bepalingen Participatiewet en IOAW/IOAZ
Paragraaf 2 Beschut werk en Loonkostensubsidie
Artikel 27. Participatievoorziening Beschut werk
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid krijgt een persoon van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en die nog niet in aanmerking is gekomen voor een beschut werkplek omdat het aantal geraamde beschut werkplekken in het jaar waarin de indicatie is afgegeven al is gerealiseerd, voorrang bij het aanbieden van de voorziening beschut werk op personen van wie later is vastgesteld dat zij alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
Paragraaf 3.1 Individuele Studietoeslag
In afwijking van artikel 4 van deze verordening wordt een verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, ingediend middels een door het college vastgesteld aanvraagformulier.
Paragraaf 3.2 Individuele inkomenstoeslag
In afwijking van artikel 4 van deze verordening wordt een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, ingediend middels een door het college vastgesteld aanvraagformulier.
Artikel 33. Langdurig laag inkomen
Een belanghebbende heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet als gedurende een periode van 36 maanden voorafgaand aan de aanvraagdatum het in aanmerking te nemen inkomen als bedoeld in de artikelen 32 en 33 van de Participatiewet, en de algemene bijstand niet hoger is dan 120 % van de toepasselijke bijstandsnorm.
Artikel 34. Hoogte individuele inkomenstoeslag
Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in anmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Paragraaf 4.1 Algemene bepalingen
Artikel 35. Mate van verlaging
De verlaging vindt plaats met inachtneming van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
Artikel 36. Het besluit tot opleggen van een verlaging
In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in artikel 9a, twaalfde lid en artikel 18, tweede, vierde, vijfde, zesde, zevende en achtste lid en artikel 18b eerste, negende, tiende en elfde lid van de Participatiewet, of de voorziening als bedoeld in artikel 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAW/IOAZ wordt in ieder geval vermeld:
Artikel 39. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging
Een verlaging wordt toegepast met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het toepassen van de verlaging aan de belanghebbende is bekend gemaakt. Als over deze periode de uitkering reeds is verlaagd of er geen recht op de uitkering bestaat wegens inkomsten boven de norm in die maand, vindt de verlaging aansluitend op deze periode plaats. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende uitkering.
Paragraaf 4.2 Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 41. Gedragingen Participatiewet
Gedragingen van een belanghebbende, waardoor de verplichting op grond van artikel 9, artikel 9a en artikel 17, tweede lid of artikel 18b van de Participatiewet niet (tijdig) of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, sub b van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet;
Artikel 42. Gedragingen IOAW en IOAZ
Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van artikel 13, tweede lid, artikel 37 en artikel 38 van de IOAW/IOAZ niet (tijdig) of onvoldoende wordt nagekomen of er sprake is van het betonen van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, sub e, van de IOAW/IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 38, eerste lid van IOAW/IOAZ;
het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid en 37, eerste lid sub e, van de IOAW/IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
Artikel 43. Hoogte en duur van een verlaging
Het percentage van de afstemming als bedoeld in het eerste lid, sub a tot en met c, van dit artikel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de uitkering of voorziening is afgestemd, opnieuw schuldig maakt aan het niet, niet tijdig of onvolledig nakomen van een verplichting van dezelfde of een hogere categorie.
Paragraaf 4.3 Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Paragraaf 4.4 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging
Artikel 45. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Onverminderd artikel 35 van deze verordening wordt de verlaging voor de navolgende situaties vastgesteld op:
20% van de norm gedurende ten hoogste het aantal maanden dat belanghebbende (volledig) aanspraak moet maken op een uitkering vanwege het verwijtbaar afzien van het hem toekomende deel van de boedel in het kader van een echtscheiding, waarmee hij (deels) zelf in de noodzakelijke bestaanskosten had kunnen voorzien;
100% van de norm gedurende ten hoogste drie maanden, indien de belanghebbende door een (boetewaardige) gedraging verwijtbaar geen of geen volledige uitbetaling krijgt van een uitkering krachtens een werknemersverzekering, volksverzekering of sociale voorziening, waardoor hij aanspraak heeft moeten maken op een uitkering;
Het percentage van de afstemming als bedoeld in het tweede lid, sub a tot en met e, van dit artikel, wordt verdubbeld indien belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de uitkering is afgestemd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie.
De duur van de afstemming als bedoeld in het tweede lid, sub f tot en met h, van dit artikel, wordt verdubbeld indien belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de uitkering is afgestemd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie.
Artikel 46. Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt door verbaal geweld, of discriminatie tegenover personen of instanties, die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van de Participatiewet of de uitvoering van de IOAW/IOAZ als bedoeld in artikel 37, eerste lid, sub g, van de IOAW/IOAZ, wordt, onverminderd artikel 35 van deze verordening, de uitkering of voorziening verlaagd met 50% van de norm gedurende een maand.
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt door intimidatie (uitoefenen van psychische druk), zaakgericht fysiek geweld (vernielingen), mensgericht fysiek geweld of een combinatie van agressievormen tegenover personen of instanties, die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid van de Participatiewet of de uitvoering van de IOAW/IOAZ als bedoeld in artikel 37, eerste lid, sub g, van de IOAW/IOAZ wordt, onverminderd artikel 35 van deze verordening, de uitkering of voorziening verlaagd met 100% van de norm gedurende een maand.
Artikel 47. Niet nakomen van overige verplichtingen
Het percentage of de duur van de afstemming als bedoeld in voorgaand lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de uitkering is afgestemd, opnieuw schuldig maakt aan het niet, niet (tijdig) of onvolledig nakomen van een verplichting van dezelfde of een hogere categorie.
Artikel 48. Samenloop van gedragingen
Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen, die het niet, niet volledig of te laat nakomen van een verplichting verbonden aan de uitkering of voorziening tot gevolg heeft, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de afstemming uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste mate van verlaging is gesteld.
In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan het college bij een cumulatie van verschillende gedragingen, of een herhaling daarvan, met inachtneming van het gestelde in deze verordening de uitkering of voorziening afwijkend verlagen op grond van deze verordening. Deze afwijkende verlaging vindt niet plaats indien dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Artikel 49. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ
Als het college de voorziening op grond van artikel 20, eerste lid van de IOAW of artikel 20, tweede lid van de IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.
Hoofdstuk 7 Herziening, intrekking, beëindiging en terugvordering
Artikel 50. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering Jeugdwet, WMO 2015, Participatiewet, IOAW en IOAZ
Onverminderd artikel 8.1.2 van de Jeugdwet, artikel 2.3.8 van de WMO 2015, artikel 17 van de Participatiewet en artikel 13 van de IOAW/IOAZ doet een belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing over een maatwerkvoorziening dan wel over een pgb.
Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, sub a, van dit artikel heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de belanghebbende opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de belanghebbende en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.
Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de WMO 2015.
Artikel 51. Beëindiging maatwerkvoorziening gericht op arbeidsinschakeling
Het college kan een maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 11, vierde lid, sub a tot en met e van de verordening beëindigen als:
de belanghebbende die aan de maatwerkvoorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorzieningen, tenzij het betreft een belanghebbende als bedoeld in artikel 7, eerste lid, sub a, onder 2, van de Participatiewet;
Artikel 52. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik
Dit handhavingsbeleidskader omvat in elk geval de wijze van preventie en bestrijding van fraude, oneigenlijk gebruik en misbruik en niet-gebruik van de Jeugdwet, WMO 2015, Participatiewet, IOAW en IOAZ alsmede welke handhavingsinstrumenten daartoe worden ingezet en de wijze waarop deze worden toegepast.
Artikel 53. Aangifte bij het Openbaar Ministerie
Indien een schending van de inlichtingenplicht leidt tot benadeling van de gemeenten, doet het college aangifte bij het Openbaar Ministerie, in overeenstemming met de door het Openbaar Ministerie op dit punt gehanteerde uitgangspunten in de Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude.
Hoofdstuk 8 Overige bepalingen
Artikel 54. Verhouding prijs en kwaliteit levering door derden
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp, uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering of door derden te leveren diensten in het kader van de WMO 2015, rekening met:
Het college kan in een bijzonder geval afwijken van de bepalingen in deze verordening voor zover toepassing ervan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt.
Aldus besloten door de raad van de gemeente Heiloo in de openbare raadsvergadering van maandag 3 april 2017.
Mevrouw G. A. Beeksma
griffier
De heer T.J. Romeyn
voorzitter
Bijlage 1 bij artikel 28 – wijze waarop loonwaarde wordt vastgesteld
Het college stelt nadere regels vast over de methode van de loonwaarde meting. De loonwaarde wordt door de gemeente in samenspraak met de werkgever op de werkplek vastgesteld. Het college maakt bij bepaling van de loonwaarde gebruik van een landelijk getoetst systeem waardoor transparantie over de totstandkoming van de loonwaarde geborgd is. Het mag niet zo zijn dat de loonwaarde afhankelijk is van degene die hem vaststelt.
Binnen het regionale Werkbedrijf1 zijn afspraken gemaakt over de minimumeisen waaraan een methode ter bepaling van de loonwaarde moet voldoen
In het besluit loonkostensubsidie Participatiewet staat onder andere dat de loonwaardebepaling op de werkplek moet plaatsvinden en dat er ruimte moet zijn voor inbreng van de werkgever. De afgegeven loonwaardebepaling is bindend.
De te hanteren loonwaardemethodiek voldoet aan de volgende wettelijke eisen:
De werkwijze van deze methodiek bestaat uit de volgende kenmerken:
In de regio Noord-Holland Noord wordt de structuur van het RPA-NHN benut om vorm te geven aan de inrichting en uitvoering van het regionaal Werkbedrijf. Het RPA-NHN fungeert namens de partijen in de arbeidsmarktregio Noord-Holland Noord als coördinator voor de afspraken van het regionaal Werkbedrijf. In het RPA-NHN zijn de 17 regiogemeenten, UWV, MKB, VNO-NCW, FNV, CNV, VCP, ROC Kop van Noord-Holland, Horizon College, Clusius College en Hogeschool Inholland vertegenwoordigd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2017-67324.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.