Gemeenteblad van Schagen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Schagen | Gemeenteblad 2017, 64947 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Schagen | Gemeenteblad 2017, 64947 | Verordeningen |
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen 6
Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente 6
Artikel 2.1.1 Aanvraag bouwvergunning 7
Artikel 2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens 7
Artikel 2.1.3 Bij de aanvraag in te dienen bescheiden 7
Artikel 2.1.4 Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunningaanvragen 7
Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek 7
Artikel 2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwvergunning 8
Artikel 2.1.7 Bouwregistratie 8
Artikel 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag 8
Artikel 2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening 8
Artikel 2.2.3 Bekendmaking van termijnen 8
Artikel 2.2.4 In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening 8
Artikel 2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek 8
Artikel 2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning 8
Artikel 2.3.1 Welstandscriteria 8
Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem 8
Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen 9
Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen 9
Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling 9
Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen 9
Artikel 2.5.3A Brandweeringang 9
Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten 9
Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn 9
Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn 9
Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn 10
Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn 10
Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg 11
Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn 12
Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn 12
Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn 12
Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn 13
Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen 14
Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen 14
Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken 15
Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen 15
Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen 15
Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn 15
Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn 16
Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn 16
Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen 16
Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken 17
Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen 17
Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken 17
Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte 17
Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte 18
Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid 18
Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen 19
Artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties 19
Artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties 19
Artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties 19
Artikel 2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties 19
Artikel 2.6.5 Beginsel inzake ontruimingsalarminstallaties 19
Artikel 2.6.6 Aanwezigheid van ontruimingsalarminstallaties 19
Artikel 2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties 20
Artikel 2.6.8 Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen 20
Artikel 2.6.9 Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen 20
Artikel 2.6.10 Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen 20
Artikel 2.6.11 Gelijkwaardigheid 20
Artikel 2.6.12 Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten 20
Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding 20
Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet 20
Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet 20
Artikel 2.7.3A (facultatief) Eis tot aansluiting aan de publieke voorziening voor verwarming 20
Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering 20
Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering 20
Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen 20
Artikel 3.1 De wijze van melden 20
Artikel 3.2 Welstandscriteria 20
Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden 21
Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden 21
Artikel 4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie 21
Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw 21
Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden 21
Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen 21
Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten 21
Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein 21
Artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein 21
Artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder 21
Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden 21
Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen 21
Artikel 4.14 Verbod tot ingebruikneming 21
Artikel 5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen 21
Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen 22
Artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten 22
Artikel 5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen 22
Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in gebouwen, niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen 22
Artikel 5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in woongebouwen van bijzondere aard 22
Artikel 5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in logiesverblijven en logiesgebouwen 22
Artikel 5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in kantoorgebouwen 22
Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding 22
Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet 22
Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet 22
Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering 22
Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering 22
Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen 22
Artikel 6.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk 23
Artikel 6.1.2 Aanvraag gebruiksvergunning 23
Artikel 6.1.3 In behandeling nemen 23
Artikel 6.1.4 Termijn van beslissing 23
Artikel 6.1.5 Weigeren gebruiksvergunning 23
Artikel 6.1.6 Intrekken gebruiksvergunning 23
Artikel 6.1.7 Verplicht aanwezige bescheiden 23
Artikel 6.2.1 Gebruikseisen van bouwwerken 23
Artikel 6.2.2 Opslag brandgevaarlijke stoffen 23
Artikel 6.2.3 Opslag en verwerking stoffen 23
Artikel 6.3.1 Gebruiksgereed houden van bluswaterwinplaatsen 23
Artikel 6.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen 23
Artikel 6.4.1 Hinder in verband met de brandveiligheid 23
Artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen 23
Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens 24
Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid 24
Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne 24
Artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen 24
Artikel 7.3.1 Vergunningsplicht nachtverblijf 24
Artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water 24
Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties 24
Artikel 8.1.1 Omgevingsvergunning voor het slopen 24
Artikel 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning 24
Artikel 8.1.3 In behandeling nemen 24
Artikel 8.1.4 Termijn van beslissing 24
Artikel 8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen 25
Artikel 8.1.6 Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen 25
Artikel 8.1.7 Intrekken omgevingsvergunning voor het slopen 25
Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen 25
Artikel 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein 25
Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden 25
Artikel 8.3.3 Plichten van de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen 25
Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt 25
Artikel 8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest 25
Artikel 8.3.6 Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen 25
Artikel 8.4.1 Sloopafval algemeen 25
Artikel 9.1 De advisering door de welstandscommissie 25
Artikel 9.2 Samenstelling van de welstandscommissie 26
Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording 26
Artikel 9.5 Termijn van advisering 26
Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting 27
Artikel 9.7 Afdoening onder verantwoordelijkheid 27
Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht 27
Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken 27
Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning 28
Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen 28
Artikel 10.3 Overdragen vergunningen 28
Artikel 10.4 Overdragen mededeling 28
Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen 28
Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften 28
Artikel 11.1 Stilleggen van de bouw 28
Artikel 11.2 Overtreding van het verbod tot ingebruikneming 28
Artikel 11.3 Stilleggen van het slopen 28
Artikel 11.4 Onderzoek naar een gebrek 28
Artikel 12.1 Strafbare feiten 28
Artikel 12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek 28
Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen 28
Artikel 12.5 Overgangsbepaling sloopmelding 29
Plattegrond behorende bij artikel 2.5.30 Parkeer gelegenheid
Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht geldt niet als het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingtermijn als bedoeld in artikel 2.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, als uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is of dat de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740:2009+A1:2016 nl niet rechtvaardigen.
Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem
Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherminggoedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen
Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.
Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:
Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn
en dan nog voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt.
Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken
Als van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.
Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing - in het belang van de toetreding van daglicht - over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een vergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;
Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen
het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken
Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
1.Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.
Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen.
Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1.000 volt of meer.
Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.
Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen tegenoverliggende rooilijn. Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.
Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist in het vlak door de achtergevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met éénmaal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.
De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen. Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn
Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt - onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 - de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de - krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 - maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van 37 graden.
Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de - krachtens artikel 2.5.22 - maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.
Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen
De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat - uitgaande van een goothoogte van genoemde maat - daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.
Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten.
Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte
Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:
topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;
Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid
In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:
Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
Als de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen
Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen
Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden
Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in gebouwen, niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen
Artikel 9.2 Samenstelling en quorum
Voor de voorzitter en architect leden worden bij structurele afwezigheid plaatsvervangers benoemd die hen vervangen. De voorzitter en de leden, met uitzondering van het erfgoed-lid, worden bij incidentele afwezigheid vervangen door een gekwalificeerde vervanger uit één van de overige onder de MOOI Noord-Holland adviseurs omgevingskwaliteit ressorterende welstandscommissies.
Voor vervanging bij incidentele afwezigheid van het erfgoed-lid zie de ‘Verordening op de Erfgoedcommissie Schagen 2013’.
Het burgerlid wordt bij incidentele afwezigheid niet vervangen.
Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording
De welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:
De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke ‘Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit’ in het bijzonder.
Artikel 9.5 Termijn van advisering
Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de welstandscommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting
De behandeling van bouwplannen door of onder verantwoordelijkheid van de welstandscommissie is openbaar. De agenda voor de vergadering van de welstandscommissie wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.
Artikel 9.7 Afdoening onder verantwoordelijkheid
De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies, in afwijking van artikel 9.2, onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. Het aangewezen lid of de aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.
De advisering van de welstandsaspecten berust bij één of meerdere door burgemeester en wethouders aan te wijzen ambtena(a)r(en) indien sprake is van een bouwwerk waarvan het oordeel van de commissie als bekend mag worden verondersteld en die passen binnen de sneltoetscriteria van de ‘Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit’.
Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen
Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen
Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de niet-gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties
Checklist voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest
Reglement van orde van de Commissie Ruimtelijke kwaliteit Schagen
De Commissie Ruimtelijke kwaliteit Schagen (verder te noemen ‘CRk) is een door de gemeenteraad benoemde onafhankelijke adviescommissie. MOOI Noord-Holland adviseurs omgevingskwaliteit (verder te noemen MNH), is namens gemeente Schagen verantwoordelijk voor de organisatie en het functioneren van de commissie. In de welstandscommissie zetelen ook een erfgoed-lid, vanuit de afzonderlijke “Erfgoedcommissie” (verder te noemen ‘de erfgoedcommissie’), en een burgerlid.
Als een commissielid in enige vorm betrokken is bij een te beoordelen plan maakt het lid deze betrokkenheid tijdig kenbaar en wordt het plan behandeld zonder inbreng van het betreffende lid. Van deze formele stap wordt in het advies melding gemaakt. Indien de voorzitter van de commissie dit nodig acht wordt het betreffende lid vervangen door een invaller of wordt het advies – in overleg met burgemeester en wethouders - voorgelegd aan een andere onder MNH ressorterende commissie.
Als een commissielid in enige vorm betrokken is bij een te beoordelen plan maakt het lid deze betrokkenheid tijdig kenbaar en wordt het plan behandeld zonder inbreng van het betreffende lid. Van deze formele stap wordt in het advies melding gemaakt. Als de voorzitter van de commissie dit nodig acht wordt het betreffende lid vervangen door een invaller of wordt het advies – in overleg met burgemeester en wethouders - voorgelegd aan een andere onder MNH ressorterende commissie. Voor vervanging van het erfgoed-lid zie de ‘Verordening op de Erfgoedcommissie Schagen 2013’.
Artikel 2.1 Voordracht, benoeming, zittingstermijn
Artikel 2.2 Voortijdige beëindiging van de benoeming van commissieleden
Artikel 2.3 Profielschets van de architectleden
Artikel 2.4 Profielschets van de burgerlid
Artikel 2.5 Verantwoordelijkheden van de voorzitter
De voorzitter geeft leiding aan de vergadering en bewaakt de voortgang van de agenda. In de discussies draagt hij of zij er zorg voor dat alle commissieleden hun mening voldoende naar voren kunnen brengen. Na de discussie geeft de voorzitter een samenvatting van het uit te brengen advies, als basis voor de schriftelijke uitwerking.
Artikel 2.6 Verantwoordelijkheden van de architectleden
Artikel 2.7 Verantwoordelijkheden van het burgerlid
Artikel 4.1 Termijn van advisering
Artikel 5.1 Openbaarheid van de vergadering
Artikel 5.2 Mondelinge toelichting
Artikel 5.3 Openbaarheid van de adviezen
De commissie adviseert aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag besluit op welke wijze de adviezen van de commissie openbaar gemaakt worden.
6.Afdoening onder verantwoordelijkheid
Artikel 6.1 Advisering onder verantwoordelijkheid van de commissie
Eén van de taken die door de CRk aan één of meer van haar leden kunnen worden gemandateerd is het uitbrengen van het welstandsadvies over aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor bouwplannen van relatief geringe ruimtelijke betekenis of van bouwplannen waar de mening van de CRk als bekend mag worden verondersteld. De gemandateerde heeft hierbij een beperkt mandaat, dat wil zeggen dat alleen positieve adviezen kunnen worden gegeven. Plannen waarmee het gemandateerde commissielid niet akkoord kan gaan, worden alsnog in de plenaire commissie behandeld.
Artikel 6.2 Reikwijdte van de verantwoordelijkheid
Artikel 7.1 Schriftelijke advisering en motivering
Motivering van het advies gebeurt in ieder geval bij negatieve adviezen; bij positieve adviezen indien er sprake is van een bijzondere situatie waarbij wordt geadviseerd om een plan in afwijking van de van toepassing zijnde gebiedsgerichte c.q. objectgerichte welstandscriteria, op basis van de algemene welstandscriteria goed te keuren; en bij positieve adviezen indien het bevoegd gezag daarom verzoekt.
Artikel 7.2 Conclusie van het advies
Artikel 7.3 Toelichting op het welstandsadvies
Artikel 8.3 Onderzoek ter plaatse
De commissie stelt een onderzoek ter plaatse in, indien zij van oordeel is dat dit onderzoek redelijkerwijs voor de vervulling van haar taak nodig is.
De commissie draagt zorg voor consistente beoordelingen in de verschillende planfasen. Preadviezen worden opgenomen in het dossier. De commissie geeft aan in welke fase het plan werd beoordeeld en op basis van welke beleidscriteria de aanvraag voor een omgevingsvergunning uiteindelijk zal worden beoordeeld.
Indien het vooroverleg niet binnen 12 maanden na de laatste beoordeling door de commissie, wordt gevolgd door een vergunningaanvraag, wordt de behandeling gesloten. Deze termijn geldt niet indien de commissie en de indiener van het plan een andere termijn overeenkomen. Een afwijkende termijn wordt opgenomen in het advies.
Burgemeester en wethouders geeft hierbij in ieder geval aan of de planbegeleider volledig zelfstandig opereert; dan wel in nauwe samenwerking met een lid van de commissie dat bevoegd is te adviseren namens de commissie; dan wel wordt benoemd als lid van de commissie met de bevoegdheid te adviseren namens de commissie.
Artikel 8.6 Ontwerpwedstrijden
Bij een ontwerpwedstrijd of een ontwikkelingscompetitie worden de inzendingen beoordeeld door een speciaal aangewezen jury of beoordelingscommissie. Dit is nooit de commissie als zodanig zijn. Een lid van de commissie kan wel op persoonlijke titel worden aangewezen als lid van een jury of beoordelingscommissie.
Artikel 9.1 Deugdelijkheid van het advies
Artikel 9.2 Afwijken op inhoudelijke grond
Artikel 10.1 Gemeentelijk plantoelichter
De gemeentelijk plantoelichter onderhoudt de contacten met de ambtelijke diensten, neemt de adviesaanvragen in en bereidt de behandeling van de plannen voor. Hij of zij controleert of de plannen zijn voorzien van de benodigde bescheiden en draagt zorg voor de benodigde informatie over de omgeving, de locatie en het plan, en overigens alle voor de beoordeling relevante informatie.
Artikel 11.1 Financiële vergoeding
Aldus vastgesteld als bijlage bij de Bouwverordening Schagen 2017 door de raad van de gemeente Schagen in zijn openbare vergadering van 21 maart 2017.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2017-64947.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.