Beleidsregels APVG Vellen van een houtopstand

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen

HEEFT BESLOTEN:

 

I. de Beleidsregels APVG Vellen van een houtopstand als volgt vast te stellen:

Artikel 1 Definities

 

a. Boom Effect Analyse (BEA):

een rapportage waarin beschreven is welke effecten een ruimtelijke ontwikkeling op de houtopstand heeft en op welke wijze de houtopstand gecompenseerd wordt;

 

b. Bomenstructuurvise ‘Sterke Stammen’:

de door de raad vastgestelde structuurvisie over bomen;

 

c. Groenstructuurvisie ‘Groene Pepers’:

de door de raad vastgestelde structuurvisie over groen;  

 

d. Ruimtelijke ontwikkeling:

een ontwikkeling door (semi) overheden of projectontwikkelaars zoals aanleg van wegen, bedrijventerreinen, havens, woonwijken dan wel bouwplannen die alleen met een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan gerealiseerd kan worden;

 

e. Projectgebied:

omkaderd gebied met een zogenaamde bolletjeslijn waarin de werkzaamheden plaats vinden;

 

f. Directe omgeving Projectgebied:

de omgeving in een straal van 500 meter buiten de bolletjeslijn van het projectgebied;

 

g. Binnenstad inclusief Diepenring:

Het grondgebied van de binnenstad gemeente Groningen dat begrensd wordt door het water van de: Noorderhaven; Oosterhaven; Verbindingskanaal; Zuiderhaven en de A (inclusief de bomen op de beide kades);

 

h. ETT-er:

European Tree Technician;

 

i. Dunnen:

vellen van een houtopstand ter bevordering van groei en gezondheid van de overblijvende houtopstand;

 

j. Knotten:

tot bepaalde hoogte verwijderen van de kroon van een boom met als gevolg periodiek noodzakelijk onderhoud;

 

k. Kandelaberen:

terugsnoeien van de kroon van een boom tot de hoofdstam en/of hoofdgesteltakken met takstompen;

 

l. Vellen:

geheel of grotendeels verwijderen van het bovengrondse (knotten, kandelaberen) en/of ondergrondse deel van een houtopstand;

 

m. Potentieel monumentale houtopstand:

de houtopstand die voldoet aan de hierna te noemen basisvoorwaarden en aan tenminste één van de hierna te noemen specifieke voorwaarden:

  • 1.

    basisvoorwaarden:

    • tussen 35 en 50 jaar oud;

    • voldoende conditie; minimaal 10 à 15 jaar nog te leven;

    • karakteristiek (moet er uitzien zoals door natuurlijke groeien en snoeiwijze is ontstaan);

  • 2.

    specifieke voorwaarden:

    • onderdeel ecologische infrastructuur;

    • onderdeel karakteristieke boom groep/laanbeplanting;

    • onderdeel zeldzame biotoop;

    • zeldzaam, gedenkboom;

    • bepalend voor de omgeving;

    • herkenningspunt;

 

n. College:

het college van burgemeester en wethouders;

 

o. Afdeling VTH:

Afdeling Vergunning Toezicht en Handhaving gemeente Groningen;

 

p. Taxatiemethode NVTB:

Methode van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs voor Bomen om de economische waarde van een houtopstand te bepalen;

 

q. Omgevingsvergunning:

de omgevingsvergunning vellen van een houtopstand.

Artikel 2 Toetsing aanvraag omgevingsvergunning

  • 1.

    Het college toetst een aanvraag om een omgevingsvergunning op het belang voor het behoud van de houtopstand en op het belang voor het verwijderen van de houtopstand. Hierbij toetst het college op de criteria ‘waardering’, ‘overlast’, kwaliteit’ en ‘dringende reden.

  • 2.

    Het college toetst voor het criterium ‘waardering’ de volgende aspecten:

    • a.

      onderdeel van de groenstructuur;

    • b.

      vervangbaarheid;

    • c.

      esthetische waarde;

    • d.

      monumentale cq. cultuurhistorische waarde;

    • e.

      potentieel monumentale houtopstand;

    • f.

      zeldzaamheid (dendrologische waarde).

  • 3.

    Het college toetst voor het criterium ‘kwaliteit’ de volgende aspecten:

    • a.

      goed;

    • b.

      voldoende;

    • c.

      matig;

    • d.

      slecht.

  • 4.

    Het college toetst voor het criterium ‘overlast’ de volgende aspecten:

    • a.

      lichtreductie of schaduwwerking;

    • b.

      opdruk van verharding door boomwortels.

  • 5.

    In uitzonderlijke gevallen kan het college bij het criterium ‘overlast’ ook op de volgende aspecten toetsen:

    • a.

      vruchten/zaden/bloesem;

    • b.

      allergie;

    • c.

      op houtopstanden levende organismen;

    • d.

      gebrek aan uitzicht.

  • 6.

    Het college toets voor het criterium ‘overlast’ niet op de volgende aspecten:

    • a.

      bladval;

    • b.

      overlast door hogere energiekosten;

    • c.

      overlast door groene aanslag.

  • 7.

    Het college toetst voor het criterium ‘dringende reden’ de volgende aspecten:

    • a.

      ruimtelijke ontwikkeling;

    • b.

      bouwplan;

    • c.

      rendementsverlies energie-opwekkers;

    • d.

      sloopmelding;

    • e.

      groot onderhoud.

  • 8.

    Toepassing beoordelingsformulier

    • a.

      Het college kan voor de toetsing van een aanvraag om een omgevingsvergunning bij overlast een beoordelingsformulier toepassen.

    • b.

      Bij een verzoek om een aanvraag omgevingsvergunning bij overlast van een gemeentelijke houtopstand kan het college een beoordelingsformulier toepassen.

    • c.

      Het college beoordeelt de aanvraag om een omgevingsvergunning aan de hand van de puntenscore voor het behoud van de houtopstand en de puntenscore voor de verwijdering van de houtopstand.

    • d.

      Bij een gelijke dan wel hogere score voor het behoud van de houtopstand ten opzichte van de verwijdering van de houtopstand wordt een aanvraag om een omgevingsvergunning geweigerd.

  • 9.

    Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een vastgestelde Boom Effect Analyse (BEA) bij te voegen.

    • a.

      Het college stelt de BEA vast indien er sprake is van een negatieve balans op de houtopstand, en/of er sprake is van geveld houtopstand in SES gebied ongeacht de groenbalans, en/of als er sprake is van het vellen van monumentaal houtopstand ongeacht de groenbalans.

    • b.

      Het college mandateert in de overige gevallen de teamleider VTH tot het vaststellen van de BEA.

Artikel 3 Eisen aan een Boom Effect Analyse

  • 1.

    Een BEA dient de volgende onderdelen te omvatten:

    • a.

      het aantal bomen en de oppervlakte houtopstand;

    • b.

      boomsoort (Nederlandse en wetenschappelijke naam);

    • c.

      diameter van de stam;

    • d.

      kroonprojectie van de boom;

    • e.

      schaalvaste tekening waarop de ingemeten bomen (met weergave van de kroonprojectie) staan weergegeven;

    • f.

      unieke boomnummering;

    • g.

      staat de boom in de basisgroenstructuur, bomenhoofdstructuur of stedelijke ecologische structuur;

    • h.

      verplantbaarheid (nader onderzoek wortelpakket, ligging kabels en leidingen, transport mogelijkheden, nieuwe locatie);

    • i.

      kwaliteit van de boom;

    • j.

      levensverwachting;

    • k.

      opdruk van verharding door boomwortels;

    • l.

      bijzondere karakteristiek van de boom (meerstammig, leiboom, knotboom, gedenkboom e.d.);

    • m.

      (potentiële) monumentale boom;

    • n.

      herplant in het projectgebied of in de directe omgeving (straal 500 meter) van het projectgebied;

    • o.

      welke alternatieven onderzocht zijn;

    • p.

      motivering vellen van een houtopstand;

    • q.

      tekening met daarop de beschermingsmaatregelen voor de te handhaven bomen;

    • r.

      de hoogte van de eventuele financiële compensatie;

    • s.

      eventuele bijzonderheden.

  • 2.

    Een externe BEA dient door een gecertificeerde ETT-er of boomdeskundige met een gelijkwaardig kennisniveau te worden opgesteld.

Artikel 4 Herplantplicht en groencompensatie

  • 1.

    Het college legt voor iedere gevelde houtopstand een herplantplicht voor een nieuwe houtopstand op tenzij:

    • a.

      de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op onderhoudsmaatregelen zoals dunnen;

    • b.

      aanplant volgens het bomenstructuurplan ongewenst is;

    • c.

      de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een overlast veroorzakende houtopstand op een klein perceel (<300m2) waarbij een nieuwe houtopstand in de toekomst weer voor overlast zorgt;

    • d.

      de standplaats van de houtopstand vanwege een ruimtelijke ontwikkeling verdwijnt en er binnen het projectgebied of in de directe omgeving van het projectgebied geen geschikte ruimte voor een nieuwe houtopstand is en een compensatie als bepaald in artikel 6 in het groencompensatiefonds wordt gestort.

  • 2.

    Het college kan eisen stellen met betrekking tot de boomsoort (type), de plantmaat (in cm. omtrek op 1 meter hoogte), de plantdatum en het aantal te herplanten houtopstand.

Artikel 5 Handhaving

  • 1.

    Bij het illegaal vellen van een houtopstand legt het college een herplantplicht op;

  • 2.

    Bij het illegaal vellen van een gemeentelijke houtopstand brengt het college de kosten in verband met de herplant in rekening bij de illegale veller.

  • 3.

    Bij het illegaal vellen van een gemeentelijke houtopstand bepaalt het college de waarde volgens de taxatiemethode NVTB en brengt deze in rekening bij de illegale veller.

Artikel 6 Financiële Compensatie

  • 1.

    Indien vanwege een ruimtelijke ontwikkeling de houtopstand volgens een door het college vastgestelde BEA afneemt, legt het college een financiële compensatie op.

    Hierbij hanteert het college per afname van een vergunningsplichtige boom de tarieven uit onderstaande tabel:

     

    Categorie

    Boom

    Compensatie (€)

    1

    Monumentaal (ongeacht locatie)

    37.500

    2

    Potentieel monumentaal (ongeacht locatie)

    22.500

    3

    Binnenstad, inclusief Diepenring

    22.500

    4

    Buiten Diepenring

    7.500

  • 2.

    De financiële compensatie voor te vellen hakhout, bosplantsoen en (lint)begroeiing met een minimale oppervlakte van 100 m2 en een natuurlijke groeihoogte van > 2 meter, bedraagt € 42,50 per m2.

  • 3.

    De aanvrager van de omgevingsvergunning ‘Vellen van een houtopstand’ stort de financiële compensatie binnen 4 weken na het definitieve besluit van het college tot het verlenen van de omgevingsvergunning ‘Vellen van een houtopstand’ in het groencompensatiefonds.

     

II. Dit besluit in werking te laten treden op 1 september 2017.

Gedaan te Groningen in de collegevergadering van 28 maart 2017.

De burgemeester,

Peter den Oudsten

De gemeentesecretaris,

Peter Teesink

Toelichting

1. Inleiding

Voor bomen met een stamdoorsnede groter dan 20 cm (omtrek circa 63 cm), gemeten op 1.30 meter boven maaiveld, geldt de bescherming door de omgevingsvergunning. Dit geldt eveneens voor houtopstand, zoals gedefinieerd in artikel 4.8 lid van de APVG. Voor deze houtopstand geldt ‘niet vellen, tenzij’. Om een aanvraag voor een omgevingsvergunning zo objectief mogelijk te kunnen beoordelen zijn deze beleidsregels voor het vellen van een houtopstand opgesteld.

 

De Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2013 (APVG 2013) bevat vier mogelijke redenen om een omgevingsvergunning te verlenen. Het gaat hierbij om de criteria ‘waardering’, ‘overlast’, ‘dringende reden’ en ‘kwaliteit’.

 

Uit de motivering van een verleende omgevingsvergunning moet blijken dat er een zorgvuldige belangenafweging is gemaakt. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning waarbij de motivering ‘overlast’ is kan daarbij gebruik gemaakt van een beoordelingsformulier. Op dit beoordelingsformulier komt zowel het belang voor het behoud als het belang voor het verwijderen van de houtopstand via een score naar voren.

 

2. Artikelsgewijze toelichting

Toelichting artikel 2 lid 2

Criterium voor het behoud van de houtopstand (waardering)

 

  • Onderdeel basisgroenstructuur

    Maakt de houtopstand onderdeel uit van een basisgroen- of nevenstructuur? Hiervoor is een themakaart (uit de groenstructuurvisie Groene Pepers 2009) aanwezig waarop getoetst kan worden. De Stedelijke Ecologische Structuur maakt onderdeel uit van de basisgroenstructuur. Daarnaast worden de bomen uit het bomenstructuurplan gerekend tot de basisgroenstructuur. Ook van het bomenstructuurplan is een toetsbare kaart. Verder wordt groen dat volgens een bestemmingsplan de bestemming ‘tuin’ heeft tot de basisgroenstructuur gerekend. De bestemming ‘tuin’ wordt bij bestemmingsplannen alleen toegepast indien er sprake is van waardevol groen en het aaneengesloten percelen betreft.

  • Vervangbaarheid

    Een houtopstand is ‘onvervangbaar’ als de groeiplaats vervalt of als na het rooien als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling er beperkingen aan de optimale groeiplaats ontstaan. Indien een nieuwe houtopstand van dezelfde orde grootte de functie van de te verwijderen houtopstand gaat overnemen, wordt de score als ‘vervangbaar’ aangemerkt. Als alleen een kleinere orde grootte (bijvoorbeeld een 2de i.p.v. 1ste orde grootte) houtopstand kan worden teruggeplaatst wordt de score aangemerkt als ‘beperkt’ vervangbaar. Een houtopstand is ‘onvervangbaar’ wanneer door het vellen de zichtbare hoeveelheid groen in ernstige mate afneemt en deze door het herplanten met een jong exemplaar onvoldoende wordt gecompenseerd.

  • Esthetische waarde (beeldbepalendheid)

    Een houtopstand heeft pas een maatschappelijke waarde wanneer deze zichtbaar is vanaf de openbare weg (in de APVG 2013 is een definitie van het begrip ‘openbare weg’ opgenomen). Om deze reden wordt aan de houtopstand geen punten toegekend wanneer deze in een achtertuin of niet-openbare binnentuin staat en vanaf de openbare weg niet zichtbaar is.

  • Monumentale cq. cultuurhistorische waarde

    In de APVG is een definitie opgenomen voor een monumentale houtopstand. Een cultuurhistorisch waardevolle houtopstand heeft een rol gespeeld in de geschiedenis van zijn omgeving. Te denken valt o.a. aan houtopstanden die herinneren aan gebeurtenissen, houtopstanden die een bepaald punt markeren, gedenkbomen (bijvoorbeeld de Amaliaboom), oude (boeren)erfbeplanting (bijvoorbeeld oude (fruit)rassen).

  • Potentieel monumentale houtopstand

    Een potentieel monumentale houtopstand heeft een leeftijd van minimaal 35 jaar en voldoet aan de overige criteria zoals die bij de monumentale cq. cultuurhistorische waarde is omschreven.

  • Zeldzaamheid (dendrologische waarde)

    Een houtopstand is dendrologisch waardevol als de soort in Nederland zeldzaam of zeer zeldzaam is. Het boek ‘Nederlandse dendrologie’ van dr. B. K. Boom is hiervoor richtinggevend. Houtopstanden die voor de stad Groningen uniek/zeldzaam zijn, maar volgens dr. B.K. Boom voor Nederland (zeer) algemeen zijn, worden toch als dendrologisch waardevol aangemerkt. Dit ter beoordeling van het college.

Toelichting artikel 2 lid 3

Incidenteel komt het voor dat vanwege de kwaliteit van de houtopstand er een dusdanige situatie is ontstaan dat (spoedig) vellen onvermijdelijk is. In deze gevallen volgt er geen volledige toetsing van de aanvraag om een omgevingsvergunning, maar zal de omgevingsvergunning gelijk worden verleend. Het gaat hierbij om:

  • 1.

    Gevaarzetting;

  • 2.

    Ziekte/aantasting.

Gevaarzetting

Voor een houtopstand met hoge gevaarzetting op een voor publiek toegankelijke plaats zal, ongeacht de waarde, een omgevingsvergunning worden verleend. Het gaat hierbij om een houtopstand die vanwege zijn vorm, verminderde vitaliteit, ziekte, stormschade e.d. een gevaar voor zijn omgeving is.

Ziekte/aantasting

Een ernstige ziekte dan wel aantasting van een houtopstand kan aanleiding zijn voor het vellen. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld de Kastanjebloedingsziekte (Pseudomonas syringae), Watermerkziekte (wilgen), plataanziekte (Massaria) en Essentakziekte (Chalara fraxinea). Veelal is bij dergelijke aantastingen ook sprake van gevaarzetting. Voor ziekten/plagen die grote economische schade kunnen aanrichten geldt de Europese Fytorichtlijn. Op basis van deze regelgeving kan acuut een houtopstand verwijderd worden. Denk hierbij aan het bestrijden van de Aziatische boktor die grote economische schade kan aanrichten.

Criterium voor het behoud van de houtopstand (kwaliteit)

De kwaliteit van een houtopstand is een toetsingsgrond voor het behoud daarvan. Hoe gezonder een houtopstand hoe moeilijker het verkrijgen van een omgevingsvergunning.

 

De kwaliteit van een houtopstand is objectief vast te stellen via de methode ‘Roloff’. Deze methodiek gaat uit van vier conditieklassen van een houtopstand (kroon); normaal, verminderd, sterk verminderd, zeer slecht. Zie figuur 1. De linker afbeeldingen geven het winterbeeld van de bovenkant van de kroon van de houtopstand weer. De rechter afbeeldingen het zomerbeeld.

Figuur 1 conditieklassen Pr. Dr. Roloff

 

Goed (normaal): De conditie is goed. Op middellange termijn (10–15 jaar) worden er geen problemen verwacht. Een houtopstand met een goede conditie heeft een goed ontwikkelde kroon, met een gelijkmatige verdeling van veel fijne twijgen in de buitenkroon. Er is geen of nauwelijks dood hout aanwezig.

 

Voldoende (verminderd): De conditie is verminderd, maar op de korte termijn (<5 jaar), worden ten aanzien van de fysiologische toestand van de houtopstand geen problemen verwacht. Houtopstanden met een verminderde conditie hebben een redelijke verdeling van fijne twijgen. Er is weinig dood hout aanwezig.

 

Matig (sterk verminderd ): De conditie is duidelijk verminderd. De fysiologische toestand van de houtopstand is slecht, maar herstel van de houtopstand is eventueel mogelijk. Houtopstanden met een sterk verminderde conditie hebben weinig fijne vertwijging in de buitenkroon. Er kan redelijk veel dood hout in de kroon aanwezig zijn.

 

Slecht: De conditie en levensverwachting van de houtopstand is minimaal. De mechanische en/of fysiologische toestand is zo slecht dat 'herstel' van de houtopstand niet of nauwelijks mogelijk is.

Toelichting artikel 2 lid 4

Criterium voor het verwijderen van een houtopstand (overlast)

De redenen om een houtopstand te verwijderen kunnen divers zijn. Een groot aantal verzoeken om een omgevingsvergunningwordt ingediend in verband met de overlast die men ervaart. In dit artikellid gaat het om de overlastvormen die objectief te constateren zijn en om deze reden op het beoordelingsformulier terug te vinden zijn.

Overlast door lichtreductie of schaduwwerking

De mate van schaduwwerking of lichtreductie wordt objectief inzichtelijk gemaakt door:

  • 1.

    de bepaling van de afstand van de houtopstand tot de woning (gerekend vanaf de stam tot de wortelvoet vanaf de woning);

  • 2.

    de standplaats van de houtopstand ten opzichte van de woning (Een houtopstand met een standplaats ten noorden/of oosten van de woning geeft minder schaduwoverlast dan een houtopstand op het zuiden of westen);

  • 3.

    de invloed van het seizoen op de mate van schaduw. Bij schaduwoverlast wordt beoordeeld hoeveel overlast er is. Bij houtopstanden die wintergroen zijn (coniferen) of die een zeer dichte takkenstructuur hebben kan er sprake zijn van schaduwoverlast gedurende het gehele jaar;

  • 4.

    het aantal uren dat er schaduwoverlast per dag is, hierbij is een direct verband met de hoogte van de houtopstand;

  • 5.

    grootte van de boomkruin ten opzichte van de tuin. Een houtopstand die slechts een klein gedeelte van de tuin bedekt veroorzaakt over het algemeen minder overlast dan een houtopstand die bijna de gehele tuin bedekt.

Overlast door boomwortels

Boomwortels kunnen schade veroorzaken aan verharding, bouwwerken en riolering. Dit hoeft echter niet te betekenen dat hierdoor een houtopstand geveld moet worden. Vaak zijn er maatregelen mogelijk die ervoor zorgen dat boomwortels geen schade meer veroorzaken. Bijvoorbeeld door het plaatsen van een ondergronds scherm om te voorkomen dat boomwortels bij riolering of verharding kunnen komen. Voor het toepassen van deze maatregel is het wel nodig om de boomwortels op de plek van overlast vakkundig te verwijderen. Deze maatregel is echter niet mogelijk bij dikke boomwortels (dikker dan 5 cm). Het verwijderen van dergelijke boomwortels kan leiden tot instabiliteit van de boom. Met alle gevolgen van dien. Ook herstraten kan een oplossing bieden, waarbij de verharding wordt verhoogd. Op het moment dat de verharding niet meer verhoogd kan worden (bijvoorbeeld vanwege de afwatering of hoogte van de drempel) kan er een reden voor van het vellen van een houtopstand zijn. Overlast door boomwortels is objectief vast te stellen en is daarom opgenomen op het beoordelingsformulier.

Toelichting artikel 2 lid 5

 

In dit artikellid volgt een toelichting op de overlastvormen die slechts in uitzonderlijke gevallen aanleiding geven voor het verlenen van een omgevingsvergunning.

Overlast door vruchten/zaden/bloesem

Overlast door vruchten, zaden en bloesem is over het algemeen zeer seizoensgebonden en kortdurend. In de meeste gevallen wordt een aanvraag om een omgevingsvergunning met deze motivatie geweigerd. Alleen in extreme gevallen kan een aanvraag omgevingsvergunning gehonoreerd worden. Er dient dan aan de volgende criteria te worden voldaan:

  • 1.

    genomen maatregelen (snoeien, opruimen vruchten e.d.) lossen de extreme overlast niet op;

  • 2.

    jaarlijks terugkerende extreme overlast (bij veel bomen is er 1 keer per X jaar sprake van extreme hoeveelheid vruchten/zaden/bloesem, dit wordt een ‘mastjaar’ genoemd, dit is geen reden voor het vellen) en/of;

  • 3.

    er dient een dossier te zijn waaruit blijkt dat er sprake is van jaarlijks terugkerende extreme overlast.

Bij deze overlastcategorie is altijd sprake van maatwerk. Om deze reden komt dit criterium niet terug op het beoordelingsformulier.

Overlast door allergie

Deze overlastvorm wordt meestal veroorzaakt door pollen. Overlast door pollen (vaak berken) is bijzonder lastig aan te tonen. Wordt de allergie veroorzaakt door een nabij gelegen houtopstand of is een andere houtopstand de schuldige. Pollen verspreiden zich door de wind erg ver (vele kilometers). Ook voor deze overlastcategorie geldt dat het maatwerk betreft. Alleen in heel extreme gevallen kan een aanvraag omgevingsvergunning gehonoreerd worden. Om deze reden komt dit criterium niet terug op het beoordelingsformulier.

Overlast door op bomen levende organismen

Meest voorkomende overlastvorm van op houtopstanden levende organismen zijn bladluizen. Bladluizen veroorzaken een plakkerige substantie op ondergelegen objecten zoals auto’s. Over het algemeen is dergelijke overlast kortdurend en daardoor geen reden om een houtopstand te vellen. Vaak zijn ook maatregelen mogelijk om de overlast te beperken. Onder meer door biologische bestrijding van de overlast veroorzakende organismen of het wegnemen van de voedselbron zoals rottend fruit bij wespen. Niettemin kunnen er zich extreme situaties voordoen die het vellen van een houtopstand rechtvaardigen. Ook hier is sprake van maatwerk. Om deze reden komt dit criterium niet terug op het beoordelingsformulier.

Overlast door gebrek aan uitzicht

Het aspect gebrek aan uitzicht is meestal niet te objectiveren, omdat het een sterk persoonlijke ervaring is. De één waardeert een groene ‘houtopstand’ wand terwijl de ander juist de omgeving wil ervaren. We zien in de praktijk dat juist het aspect ‘uitzicht’ in bezwaarschriften tegen een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning nadrukkelijk naar voren komt. Bij het vellen van de houtopstand krijgen bewoners zicht op de (achter)buren wat gevolgen heeft voor de privacy. Enige vorm van gebrek aan uitzicht dat wel te objectiveren valt is het gebrek aan uitzicht vanwege verkeersveiligheid. Deze vorm komt overigens nauwelijks voor.

 

Er zijn echter situaties denkbaar dat er toch redenen zijn voor het vellen van een houtopstand. Hierbij kan gedacht worden aan houtopstanden die erg dicht op een woning (vaak appartementen) staan en die door de jaren heen een groene wand hebben gevormd. De bewoners hebben dan een groene wand op enkele meters (gemeten vanaf de kroon) van hun woning, waarbij ze soms vanaf hun balkon de houtopstand kunnen aanraken. In dergelijke gevallen is maatwerk nodig, bijvoorbeeld het dunnen van een bomenrij. Alleen in extreme gevallen kan dus een aanvraag omgevingsvergunning gehonoreerd worden. Overigens is er dan ook sprake van het overlastaspect lichtreductie/schaduwwerking dat wel objectief is vast te stellen. Vanwege het maatwerk komt het aspect overlast door gebrek aan uitzicht niet terug op het beoordelingsformulier.

Toelichting artikel 2 lid 6

Overige overlastvormen

Er is een aantal overlastvormen die nooit een reden vormen voor het vellen van een houtopstand. Het gaat hierbij om:

  • 1.

    Overlast door bladval: overlast door bladval is over het algemeen zeer seizoensgebonden en kortdurend. Deze vorm van overlast is door het opruimen van het blad eenvoudig op te lossen;

  • 2.

    Overlast door hogere energiekosten: overlast van een houtopstand vanwege hogere energiekosten is bijzonder moeilijk aan te tonen. Er zijn meer aspecten die tot hogere energiekosten kunnen leiden. Bijvoorbeeld een slecht functionerende CV ketel, stookgedrag en slechte isolatie. Ieder huis/huishouden is uniek waardoor onderlinge vergelijking bijzonder lastig is. Wel is aantoonbaar dat bij schaduwwerking van een houtopstand de verlichting sneller aan moet. Het feit dat de verlichting eerder aan moet vinden we echter onvoldoende voor het verlenen van een omgevingsvergunning;

  • 3.

    Overlast door groene aanslag: hoewel de groene aanslag objectief is vast te stellen kan de oorzaak van de groene aanslag divers zijn. Het is mogelijk dat de aanslag bijvoorbeeld wordt veroorzaakt door optrekkend grondwater of een lekkende regenwaterafvoer. De groene aanslag hoeft dus niet door de schaduwwerking van een houtopstand te worden veroorzaakt.

Toelichting artikel 2 lid 7

Criterium voor het verwijderen van de houtopstand (dringende reden)

Ruimtelijke ontwikkeling

Een ruimtelijke ontwikkeling veroorzaakt een ingrijpende functionele verandering in een gebied. Bij ruimtelijke ontwikkelingen (zowel gemeentelijke, andere overheden, als dat van een projectontwikkelaar) is eenvastgestelde BEA het toetsingskader. Het college stelt zelf een BEA vast als het groenbestand door een ruimtelijke ontwikkeling afneemt, en/of als er groen geveld wordt uit de Stedelijke Ecologische Structuur (SES) en/of als er sprake is van het vellen van monumentaal houtopstand. Het college maakt zelf een zorgvuldige afweging tussen behoud, herplant of financiële compensatie. Een neutrale of positieve groenbalans wordt niet meer in het college vastgesteld, tenzij er sprake is van bovenstaande uitzonderingen. De afdeling VTH stelt de overige BEA’s vast. Alle door het college vastgestelde BEA’s worden ter kennisname aan de raad aangeboden. Een vastgestelde BEA geldt als motivatie voor het verlenen van een omgevingsvergunning.

 

Bij ruimtelijke ontwikkelingen (door overheden of projectontwikkelaars) komt het voor dat binnen een plangebied alle houtopstand moet wijken. Het gaat hierbij om (bos)percelen waar veel bomen en struiken staan waarbij het erg lastig is om iedere individuele houtopstand in te meten. In een dergelijk geval is het mogelijk om een omgevingsvergunning aan te vragen voor het betreffende gebied waarbinnen de houtopstand geveld moeten worden. Het totaal aantal m2 te verwijderen houtopstand wordt in beeld gebracht. Door middel van een omkadering zal duidelijk gemaakt moeten worden wat de begrenzing van het gebied is zodat geen verwarring kan ontstaan welke houtopstand wel of niet onder de omgevingsvergunning valt. Een inventarisatie van het aanwezige groen maakt deel uit van het projectvoorstel van de betreffende ruimtelijke ontwikkeling. Wanneer (potentieel) monumentale boom binnen het omkaderde gebied aanwezig is, moet deze apart worden vermeld.

Bouwplan

Als het bestemmingsplan bij direct bouwrecht of met een binnenplanse ontheffing van het bestemmingsplan een bouwwerk toestaat is dit een motivatie voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Hierbij wordt overigens wel door het college onderzocht (binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan) in hoeverre het bouwplan aangepast kan worden waardoor de houtopstand kan blijven staan. Een vergunningvrij bouwwerk hoeft geen dringende reden te zijn voor het verlenen van een omgevingsvergunning.

Rendementsverlies energie-opwekkers.

Hierbij moet worden afgewogen welk duurzaamheidsbelang prevaleert: het groen of de groene energie. Een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt gehonoreerd indien:

  • 1.

    de aanvraag om een omgevingsvergunning geen betrekking heeft op een (potentieel) monumentale houtopstand;

  • 2.

    de aanvraag om een omgevingsvergunning geen betrekking heeft op een gemeentelijke houtopstand;

  • 3.

    de jaarlijkse energieopbrengst dient tenminste 1500 kW te zijn;

  • 4.

    het rendementsverlies veroorzaakt door een houtopstand moet aantoonbaar minimaal 1/3 minder zijn ten opzichte van de verwachte opbrengst van de energie-opwekkers zoals die geplaatst zijn. Rendementsverlies door inefficiënte plaatsing (te grote/kleine hellinghoek of zon/wind oriëntatie), modulaire schakeling (individuele schakeling van de panelen), slijtage (rendement zonnepanelen loopt per jaar iets terug) of vervuiling telt niet mee in de berekening.

Sloopmelding

Als een object gesloopt wordt, kan het voorkomen dat bomen het slopen belemmeren of bomen instabiel worden, nadat het pand gesloopt is.

Groot onderhoud

Soms is het noodzakelijk om een houtopstand te vellen om groot onderhoud aan bijvoorbeeld een riolering, verharding of nutsvoorziening mogelijk te maken. Het groot onderhoud geldt dan als dringende reden voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Uiteraard wordt er een uiterste inspanning geleverd om de houtopstand te handhaven.

Toelichting artikel 2 lid 8

Toepassing van het beoordelingsformulier

Voor een objectieve beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning waarbij sprake zou zijn van overlast kan gebruik gemaakt van een beoordelingsformulier. Op dit formulier komt zowel het belang voor het behoud van de houtopstand als het belang voor het verwijderen van de houtopstand naar voren. In bijlage 1 is het beoordelingsformulier inclusief scores opgenomen. Bij een dringende reden, gevaarzetting, ziekte/aantasting & rendementsverlies energie-opwekkers wordt het beoordelingsformulier niet toegepast.

 

Indien er sprake is van overlast van meerdere bomen dan wordt de boom die de meeste overlast veroorzaakt als eerste getoetst. Mocht deze boom in aanmerking komen voor het vellen dan wordt ook de eerste volgende meest overlast veroorzakende boom getoetst. Mocht ook deze boom in aanmerking komen voor het vellen dan wordt de volgende boom getoetst, en zo verder.

 

Het beoordelingsformulier kan ook worden gebruikt voor een totale houtopstand. Hiermee wordt de totale overlast objectief in beeld gebracht. Overigens hoeft dit niet in te houden dat een gehele houtopstand geveld kan worden. Met bijvoorbeeld dunnen kan de overlast worden verminderd. Het beoordelingsformulier, onderdeel belang voor het behoud van de houtopstand, is niet geschikt voor het in beeld brengen van het totale belang voor het behoud van de houtopstand. Dit komt onder meer doordat een houtopstand individuele kwaliteitsverschillen kan hebben. Om deze reden is er in dergelijke gevallen sprake van maatwerk.

 

Het beoordelingsformulier kan ook worden toegepast bij een gemeentelijke houtopstand waarvan wordt aangegeven dat hij overlast veroorzaakt. Het kan hierbij gaan om een houtopstand die staat op grond die door de gemeente in bruikleen is gegeven of een houtopstand die staat op gemeentegrond en ook door de gemeente wordt onderhouden.

 

Voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een houtopstand die staat op grond die door de gemeente in bruikleen is gegeven, is een machtiging van de gemeente noodzakelijk.

 

Mocht een houtopstand staan op gemeentelijke grond die ook door de gemeente wordt onderhouden en als de bewoner inderdaad onevenredige overlast heeft van de betreffende houtopstand dan zal de gemeente deze houtopstand vellen. Het vellen van deze houtopstand wordt dan meegenomen in het jaarlijkse gemeentelijke velprogramma.

Toelichting artikel 4

Het opleggen van een herplantplicht is een kwestie van maatwerk. Het college dient nadrukkelijk te motiveren tot welke afweging hij is gekomen. Ondanks het maatwerk geldt dat in principe voor iedere te vellen houtopstand een nieuwe houtopstand wordt geplant. Er zijn echter redenen om van dit principe af te wijken.

 

Bij onderhoudsmaatregelen zoals dunnen is het juist niet gewenst om tot herplant over te gaan. Deze onderhoudsmaatregelen worden uitgevoerd om andere bomen (vaak duurzame bomen) de kans te geven zich te ontwikkelen.

 

Het bomenstructuurplan geeft kaders voor de aanplant van nieuwe bomen. Uitgangspunt van het bomenstructuurplan is kwaliteit in plaats van kwantiteit. Liever één boom op een goede standplaats dan twee bomen op een matige standplaats waardoor op termijn de groei van de boom achter blijft. Daarnaast krijgen de bewoners in straten die behoren tot de nevenbomenstructuur meer zeggenschap over hun straat.

Toelichting artikel 5

In het geval dat een houtopstand zonder de benodigde omgevingsvergunning is geveld, is er sprake van het illegaal vellen van een houtopstand. De eigenaar dan wel zakelijk gerechtigde van de gevelde houtopstand zal alsnog een aanvraag voor een omgevingsvergunning moeten indienen, waarbij een hoger legestarief wordt gehanteerd en zal een herplantplicht worden opgelegd. Bij deze herplantplicht wordt er vanuit gegaan dat de oorspronkelijke situatie zoveel mogelijk wordt teruggebracht.

Toelichting artikel 6

De waarde van een te vellen boom is vastgesteld aan de hand van de plantkosten en eenjarige beheerskosten. Hierbij wordt rekening gehouden met onder andere de locatie in de stad, de status van de boom, de aanlegkosten en de beheerskosten.

Het bedrag voor het planten van een boom bedraagt € 7.500 per boom. Dit bedrag is overgenomen uit Sterke Stammen waarbij de keuze is gemaakt voor herplant van een grote boom (1e grootte) in een groeiplaatsinrichting met een zware belasting (weg met auto’s en bussen). Dit bedrag wordt bij toekomstige wijzigingen van de beleidsregels gewogen.

 

Aansluitend is een compensatiefactor vastgesteld, afhankelijk van de plaats en status van de te vellen boom. Zo is het behoud van een monumentale- of potentieel monumentale boom extra waardevol. De locatie van een monumentale- of potentieel monumentale boom is hierbij niet relevant.

 

Met de extra compensatie (factor 3–5) kunnen extra (grote) bomen worden geplant, waarmee de achteruitgang in bladmassa (deels) wordt voorkomen.

 

De financiële compensatie voor te vellen hakhout, bosplantsoen en (lint)begroeiing met een minimale oppervlakte van 100 m2 en een natuurlijke groeihoogte van > 2 meter, is vastgelegd op een vast bedrag van € 42,50 per m2 . De m2 prijs voor deze compensatie is gebaseerd op de voorbereidings- en aanplantkosten en 3 jaar onderhoud.

 

De vergunningverlener toetst de aanvraag en stelt het mogelijke compensatiebedrag vast.

BIJLAGE 1. Beoordelingsformulier aanvraag omgevingsvergunning

Tabel voor het bepalen van het belang van het verwijderen van de houtopstand

 

Met ‘object’ (punt 1) wordt gebouw bedoeld. De afstand wordt gerekend vanaf de stam en/of wortelvoet.

Tabel voor het bepalen van het belang voor het behoud van de houtopstand

Naar boven