Coördinatieverordening ruimtelijke plannen gemeente Rucphen

 

De raad van de gemeente Rucphen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 21 februari 2017;

gelet op het bepaalde in artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening;

overwegende dat hiertoe het vaststellen van een coördinatieverordening ruimtelijke plannen gewenst is;

b e s l u i t:

vast te stellen de Coördinatieverordening ruimtelijke plannen gemeente Rucphen, inclusief de bijbehorende toelichting.

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1 B egrips omschrijvingen

De verordening verstaat onder:

a.aanvrager:

degene die een aanvraag om een omgevingsvergunning indient;

b.besluit:

besluit als bedoeld in artikel 3.30 lid 1 van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro);

c.bestemmingsplan:

een plan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wro, daaronder mede verstaande een wijzigingsplan of een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 van de Wro;

d.coördineren:

het gelijktijdig en in samenhang voorbereiden van besluiten in één gezamenlijke procedure volgens de coördinatieregeling van afdeling 3.6 van de Wro;

e.omgevingsvergunning:

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet administratieve bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

f.uitwerkingsplan:

een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 van de Wro; zie onder c.

g.wijzigingsplan:

een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6 van de Wro; zie onder c.

Artikel 2. Reikwijdte van de verordening

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op het coördineren van de voorbereiding en bekendmaking van een besluit om een bestemmingsplan, een uitwerkingsplan of een wijzigingsplan vast te stellen, met het besluit(en) op aanvraag van een of meer daarmee samenhangende omgevingsvergunningen, al dan niet met aan de omgevingsvergunning en/of aan het bestemmingsplan gerelateerde vergunningen, besluiten, afwijkingen en ontheffingen, ter verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid.

  • 2.

    Besluiten die bij een samenloop met een omgevingsvergunning aanhaken en waarvoor besluitvorming door andere (overheids)instanties nodig is, vallen buiten de reikwijdte van deze verordening.

Hoofdstuk 2. Coördinatie

Artikel 3. Gevallen waarin bevorderd wordt besluiten te coördineren

In de volgende gevallen en onder de volgende condities kan het college van burgemeester en wethouders een gecoördineerde voorbereiding van besluiten als bedoeld in artikel 2 bevorderen:

1.het besluit tot vaststellen van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 1, onder c en

een aanvraag om omgevingsvergunning die op het moment van indienen op grond van artikel 2.10, eerste lid sub c van de Wabo geweigerd zou moeten worden en die slechts op grond van art. 2.12, lid 1, sub a, onder 3 van de Wabo kan worden verleend, maken tenminste deel van de te coördineren besluiten, en

  • 2.

    door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld dat zich geen belemmering voordoet, waarbij de gevallen genoemd in artikel 4 in ieder geval als een dergelijke belemmering gelden en;

  • 3.

    de aanvrager zich schriftelijk akkoord heeft verklaard met de gecoördineerde voorbereiding en met de gevolgen die dat voor de aanvrager heeft.

Artikel 4. Gevallen waarin geen coördinatie op grond van deze verordening plaatsvindt

In de volgende gevallen is een gecoördineerde voorbereiding op grond van deze verordening in ieder geval niet mogelijk:

  • 1.

    er moet op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wro een exploitatieplan worden opgesteld en er kan geen toepassing worden gegeven aan artikel 6.12, tweede lid van de Wro;

  • 2.

    als blijkt dat een besluit als bedoeld in artikel 2, lid 1, schade kan veroorzaken als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro en de aanvrager niet bereid is deze schade voor zijn rekening te nemen.

Hoofdstuk 3. Procedurebepalingen

Artikel 5. Procedureregeling

  • 1.

    Aanvullend op de artikelen 3.30 tot en met 3.32 van de Wro en op deze verordening, is § 3.5.3 van Afdeling 3.5 ‘Samenhangende besluiten’ van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing met uitzondering van de artikelen 3.28 en 3.29 Awb.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders is het aangewezen coördinerend orgaan als bedoeld in artikel 3.22 Awb.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 6. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt de dag na de dag van bekendmaking in werking.

Artikel 7. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Coördinatieverordening ruimtelijke plannen gemeente Rucphen.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Rucphen in zijn openbare vergadering van 12 april 2017.

de griffier,

de voorzitter,

 

 

 

J.C.W.M. Rosiers-Goorden MSc.

mr. M. van der Meer Mohr.

TOELICHTING

Artikel 1

In artikel 1 worden de belangrijkste begrippen beschreven.

Artikel 2

Artikel 2 benadrukt dat de coördinatieregeling alleen ziet op het coördineren van de procedure van de omgevingsvergunning met een bestemmingsplanprocedure of een procedure van een uitwerkingsplan of van een wijzigingsplan. Dat is de basis. Daarbij kunnen vergunningen, besluiten, afwijkingen en ontheffingen die een relatie hebben met de omgevingsvergunning en het bestemmingsplan ook betrokken worden bij de coördinatie. Dat kunnen vergunningen zijn op basis van bijzondere wetten of op basis van gemeentelijke verordeningen. Deze moeten dan wel zijn gericht op de verwezenlijking van het beoogde ruimtelijk beleid. Besluiten over evenementen en subsidies behoren hier in ieder geval niet toe. De regeling zal verder niet (kunnen) worden toegepast, wanneer er een vergunning, vrijstelling of ontheffing (zoals bijv. een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming) nodig is, te verlenen door een andere (overheids)instantie (zoals bij toepassing van de aanhaakplicht). Wat wel tot de mogelijkheden behoort, is bijvoorbeeld de combinatie van een bestemmingsplanherziening met een omgevingsvergunning bouwen, milieu, slopen, aanleggen en brandveilig gebruik.

Artikel 3

In artikel 3 wordt aangegeven in welke gevallen het wenselijk is om de coördinatieregeling toe te passen. Elk lid wordt afgesloten met het woordje ‘en’ om duidelijk te maken dat de coördinatieregeling alleen toegepast mag worden als aan alle voorwaarden is voldaan. Uit artikel 3.31 Wro blijkt dat het college niet verplicht is om de coördinatieregeling toe te passen. De wet stelt dat het college coördinatie ‘bevordert’. Uitgangspunt is dus dat het college, waar dat op grond van deze verordening mogelijk is, een gecoördineerde besluitvorming voorstaat.

Artikel 3, lid 1

Lid 1 vormt de basis van de coördinatieverordening: coördinatie op grond van de coördinatieverordening is alleen mogelijk als tenminste het besluit over een bestemmingsplan (of over een uitwerkingsplan/wijzigingsplan) en het besluit over een omgevingsvergunning tot de te coördineren besluiten behoren. De omgevingsvergunning moet een plan betreffen dat op het moment van indienen op grond van artikel 2.10 lid 1 sub c Wabo geweigerd zou moeten worden (wegens strijdigheid met bestemmingsplan) en die slechts op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo kan worden verleend. Het bestemmingsplan dat de coördinatieregeling volgt, moet die strijdigheid opheffen, zodat de vergunning verleend kan worden. Voor alle duidelijkheid: de coördinatieregeling mag op grond van deze verordening dus niet toegepast worden als de aanvraag past in het geldende bestemmingsplan. In dat geval zou coördinatie neerkomen op het omzeilen van de gewone vergunningprocedure.

Artikel 3, lid 2

Lid 2 moet ruim geïnterpreteerd worden. Het gaat hier niet alleen om de vaststelling dat zich geen

belemmering als bedoeld in artikel 4 voordoet, maar het college beoordeelt ook of aan de procedure-eisen voldaan is. Het college kan ook afzien van coördinatie, bijvoorbeeld wanneer het college constateert of inschat dat de gemeenteraad geen bestemmingswijziging wil. Een ander voorbeeld is het geval dat een MER is vereist en dat die niet (nog) is opgesteld. Onbekend is dan welke locatievariant of welke inrichtingsvariant de voorkeur heeft. Wanneer echter bij de planvoorbereidingen een MER heeft plaatsgevonden in samenhang met een beoogd bestemmingsplan en/of een omgevingsvergunning, is er geen sprake van een belemmeringen kan er coördinatie plaatsvinden.

Artikel 3, lid 3

Uit lid 3 blijkt dat de aanvrager en de gemeente samen de coördinatieregeling moeten willen toepassen. Een aanvrager kan niet gedwongen worden om mee te werken aan een gecoördineerde besluitvorming. Dat zou namelijk inhouden dat de aanvrager gedwongen zou kunnen worden om een vergunning aan te vragen. De aanvrager kan natuurlijk goede redenen hebben om af te zien van coördinatie. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de aanvrager eerst zeker wil weten dat de bestemmingsplanwijziging doorgevoerd is, voordat hij kosten wil maken voor het maken van een bouwtekening en leges voor de activiteit bouwen.

Artikel 4

In dit artikel staat in welke gevallen coördinatie in ieder geval niet mogelijk is. De noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan maakt de procedure ingewikkelder. Het feit dat een exploitatieplan nodig is, betekent dat er met partijen (nog) geen overeenstemming is over de financiering, wat geen goede basis is voor een gecoördineerde voorbereiding. Er is tijd nodig om in een dergelijk geval te proberen om alsnog met partijen overeenkomsten te sluiten, wat niet past bij de voortvarendheid waarmee via de coördinatieregeling uitvoering kan worden voorbereid. Bij mogelijke planschade moet de aanvrager zich bereid verklaren de kosten voor zijn rekening te willen nemen. Dit is vastgelegd in lid b. Als de aanvrager dat niet wil, dan ligt het financiële risico van het vaststellen van het bestemmingsplan bij de gemeente. De gemeente is in beginsel niet bereid tot een dergelijk risico. Gecoördineerde besluitvorming is in een dergelijk geval dan ook niet wenselijk.

Artikel 5

De Wet ruimtelijke ordening geeft geen aanwijzingen over de manier waarop de coördinatieregeling uitgevoerd moet worden. Het is wel wenselijk dat de gemeente duidelijkheid geeft over de uitvoering. Dit kan via de coördinatieprocedureregels van de Algemene wet bestuursrecht. Dit onderdeel van de Awb (met name: § 3.5.3) werkt pas als een gemeentelijke verordening de procedure van toepassing verklaart. Lid a regelt dat § 3.5.3 Awb van toepassing is op deze verordening, met uitzondering van de artikelen 3.28 en 3.29. Deze laatste artikelen hebben betrekking op onder meer bezwaar en beroep. Hiervoor kent de Wro een eigen regeling in de Wro (artikel 8.3). De Wro regelt dat besluiten die na toepassing van coördinatie tot stand zijn gekomen, gelden als één besluit. Verder beslist de bevoegde rechter – Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State – binnen 6 maanden (in plaats van regulier 12 maanden) na ontvangst verweerschrift.

Naar boven