Bijlage 1 Toelichting op de verordening
Toelichting artikel 20 lid 1
Op de bijgaande kaart ziet u de gebieden aangegeven zoals weergegeven in artikel 20 lid 1.
[kaart zie bijlage bij het voorstel]
In 23 a wordt een aantal intrekkingsgronden toegevoegd.
Voor het bepalen van het eindigen van de vergunning wordt meer aansluiting gezocht bij de opzet van de Huisvestingswet. Uit de toelichting blijkt dat de onttrekkingsvergunning meer als een toestemming voor een eenmalige actie ‘het onttrekken’ moet worden gezien. Artikel 23 b kan daarom vervallen omdat die een duurkarakter van de vergunning veronderstelt.
Om toch een aantal zaken na de onttrekking te blijven regelen wordt een aantal zaken als voorwaarde aan de vergunning gekoppeld waar het onttrokken pand aan moet blijven voldoen.
Een pand mag op grond van een vergunning maar één keer worden onttrokken. Als het gebruik als kamerverhuurpand duidelijk en actief wordt gestopt verliest de vergunning zijn werking. Bijvoorbeeld een eigenaar onttrekt een woning voor kamerverhuur. Vervolgens stopt hij de verhuur en gaat hij er weer met zijn gezin wonen. Als de eigenaar in dit voorbeeld weer kamers wil verhuren moet hij opnieuw een onttrekkingsvergunning voor onzelfstandige bewoning aanvragen. De vergunning geeft dus een éénmalige toestemming om te onttrekken.
Voor het geval het einde van de onttrokken staat minder duidelijk is, geldt dat deze onduidelijkheid maximaal gedurende één jaar mag bestaan. Daarna kan het college de vergunning intrekken.
Hierbij denken we vooral aan leegstand. Bijvoorbeeld als kamers door wisseling van huurders of ten behoeve van verbouw niet worden gebruikt. Het kan gaan om gehele of gedeeltelijke leegstand. Bijvoorbeeld een woning wordt meer dan een jaar door twee personen onzelfstandig bewoond. De eigenaar geeft aan dat hij wel drie kamers wil verhuren maar “dat dat even niet lukt”. Er is dan feitelijk geen sprake meer van gebruik waarvoor een onttrekkingsvergunning nodig is. Het college kan dan na één jaar de vergunning intrekken.
Het feit dat de woning één jaar lang niet meer in gebruik is voor een vergunningplichtige situatie is voldoende grond voor de intrekking. Het college hoeft dus alleen na te gaan of haar feitelijke constatering klopt. De eigenaar krijgt na dat jaar niet alsnog de kans om het pand weer in gebruik te nemen. Hij zal daarvoor een nieuwe vergunning moeten aanvragen.
Als er opnieuw een onttrekkingsvergunning voor onzelfstandige bewoning moet worden aangevraagd in een straat waar de 15% is overschreden of de omgevingstoets negatief uitpakt, wordt de vergunning niet verleend. De eigenaar mag het pand dus nog maximaal aan twee personen onzelfstandig verhuren.
Voorgaande gaat alleen over de Huisvestingsverordening en niet over hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.
B overgangsrecht
Om redenen van juridische houdbaarheid is het beter dat de overgangsregeling in de beleidsregels als overgangsrecht in de verordening wordt opgenomen.
De hardheidsclausule in het overgangsrecht is bedoeld voor oude bestaande hospitasituaties of situaties waar de huidige regeling niet in heeft voorzien. Het gaat bijvoorbeeld om een hoofdbewoner die minimaal 50% van de verblijfsruimten bewoont en twee kamers mocht verhuren wat onder de oude verordening was toegestaan.
|