Gemeenteblad van Hulst
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hulst | Gemeenteblad 2017, 53168 | Overige besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hulst | Gemeenteblad 2017, 53168 | Overige besluiten van algemene strekking |
Besluit Jeugdhulp Gemeente Hulst 2015
Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen
In het Besluit jeugdhulp Gemeente Hulst wordt verstaan onder:
4. algemene of vrij toegankelijke voorziening:
voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de verordening; ook wel: voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;
5. individuele voorziening of niet vrij toegankelijke voorziening:
op de jeugdige en/of zijn ouders toegesneden (maatwerk)voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de verordening, indien en waarvoor een voorliggende of algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;
voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;
12. gecertificeerde instelling:
rechtspersoon die in het bezit is van een certificaat of voorlopig certificaat als bedoeld in artikel 3.4 van de wet en die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering uitvoert;
ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;
het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en
het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt;
verslag van totale proces van onderzoek, analyse, conclusies, alsmede de concrete vertaling in doelen, tijdsplanning en actoren. Het ondersteuningsplan omvat daarmee alle acties en voorzieningen die nodig zijn om in de hulpvraag te voorzien, zowel vanuit de voorliggende en andere voorzieningen en het gezinssysteem zelf, als vanuit de vrij toegankelijke en de niet vrij toegankelijke voorzieningen. Het ondersteuningsplan wordt opgesteld door het team Jeugd en Gezin, met instemming van de cliënt;
persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;
Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de verordening en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Hoofdstuk 2 – Toegang tot jeugdhulp
Artikel 2 – Toegang tot jeugdhulp via de gemeente
Indien in overleg met de cliënt wordt besloten om over te gaan tot het starten van een (voor)onderzoek zoals bedoeld in hoofdstuk 3 van dit besluit, dan wordt het verzoek om jeugdhulp schriftelijk bevestigd. Vanaf dat moment geldt een termijn van 6 weken waarbinnen het onderzoek afgerond dient te zijn. Tevens wordt de cliënt op dat moment gewezen op de mogelijkheid om een vertrouwenspersoon in te schakelen als bedoeld in artikel 2.6 lid 2 van de wet en artikel 13 van de verordening.
In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet. De procedure hiervoor staat beschreven in artikel 4 van dit besluit.
Artikel 3 – Toegang tot jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
Het college is er voor verantwoordelijk dat jeugdhulp ook beschikbaar is na verwijzing door de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts, onverminderd de daarbij te hanteren professionele standaard als bedoeld in artikel 453 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
De huisarts, medisch specialist of jeugdarts kan de afhandeling van de hulpvraag desgewenst overdragen aan het CJG. In dat geval wordt de procedure gevolgd als beschreven in hoofdstuk 3 van dit besluit. De huisarts, medisch specialist of jeugdarts kan bij het overdragen van de hulpvraag (met toestemming van de cliënt) tevens een verzoek doen om geïnformeerd te worden over de voortgang en/of afhandeling van de hulpvraag.
Indien de huisarts, medisch specialist of jeugdarts een cliënt rechtstreeks doorverwijst naar een niet vrij toegankelijke voorziening, dan dient de arts of medisch specialist zich er van te vergewissen dat de betreffende jeugdhulpaanbieder een contract heeft voor de verlening van de gewenste jeugdhulp. Het college verstrekt daartoe een actueel overzicht van alle gecontracteerde jeugdhulpaanbieders.
De betreffende jeugdhulpaanbieder moet vervolgens – vóór aanvang van de hulpverlening – een verzoek tot opdracht indienen bij het college waarin de cliënt woonachtig is. Als de jeugdhulpaanbieder besluit te starten met de hulpverlening voordat er een opdracht door gemeente is verstrekt, dan is dit voor eigen kosten en risico van de jeugdhulpaanbieder.
Indien na ontvangst van een verzoek tot opdracht blijkt dat er ten behoeve van de betreffende cliënt en/of zijn sociale omgeving al een ondersteuningsplan in werking is, dan wordt er door de verantwoordelijk medewerker van het team Jeugd en Gezin eerst contact opgenomen met de cliënt en de verwijzer om te beoordelen of bijstelling van het bestaande ondersteuningsplan nodig is, voordat de opdracht wordt verstrekt.
Artikel 4 – Toegang tot jeugdhulp in crisissituaties
Indien uit het verzoek tot opdracht blijkt dat het om een crisisvoorziening gaat, die in opdracht van de rechtbank, Raad voor de Kinderbescherming, Veilig Thuis, politie, CJG, huisarts, jeugdarts of medisch specialist is getroffen, dan garandeert het college de betaling van de voorziening gedurende maximaal 4 weken. Daarna dient er een vervolgopdracht te liggen of moet de hulpverlening worden beëindigd.
Indien de hulpvraag via Veilig Thuis is binnengekomen, dan draagt de daartoe aangewezen medewerker van Veilig Thuis er zorg voor dat het verslag, zoals bedoeld in artikel 7 van de verordening, binnen 10 werkdagen na de melding van de hulpvraag ter beschikking wordt gesteld aan het team Jeugd en Gezin van de woongemeente. Vervolgens wordt door het team Jeugd en Gezin de procedure gevolgd als beschreven in hoofdstuk 3 van dit besluit.
Indien de interventie van Veilig Thuis uitsluitend bestond uit het geven van advies, dan verloopt de terugkoppeling hierover via de reguliere managementrapportages van Veilig Thuis aan de 13 Zeeuwse gemeenten. In de managementrapportages moet in ieder geval tot uitdrukking komen om hoeveel contacten het gaat, uitgesplitst per gemeente of woonplaats.
Hoofdstuk 3 – Procedure toekenning jeugdhulp
In het vooronderzoek worden alle voor het onderzoek (of gesprek) relevante en reeds bekende gegevens in beeld gebracht, zodat cliënten niet worden belast met vragen over zaken die al bij de gemeente bekend zijn en waardoor een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.
Het vooronderzoek bestaat tenminste uit een controle van de eigen administratieve systemen. Daarnaast verschaft de cliënt alle gegevens en bescheiden die naar het oordeel van de medewerker van het team Jeugd en Gezin voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
Artikel 6 – Onderzoek (of gesprek)
In de gevallen als bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het college de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.
Het ondersteuningsplan omvat het verslag van het totale proces van onderzoek, analyse, conclusies, alsmede de concrete vertaling in doelen, tijdsplanning en actoren. Het ondersteuningsplan bevat daarmee alle acties en voorzieningen die nodig zijn om in de hulpvraag te voorzien, zowel vanuit de voorliggende en andere voorzieningen en het gezinssysteem zelf, als vanuit de vrij toegankelijke en de niet vrij toegankelijke voorzieningen.
De cliënt dient het ondersteuningsplan binnen 10 werkdagen na ontvangst te tekenen voor akkoord en te retourneren aan de medewerker van het team Jeugd en Gezin met wie hij het gesprek heeft gevoerd. Met de ondertekening van het ondersteuningsplan doet hij een aanvraag als bedoeld in artikel 8 van dit besluit. De datum van ontvangst geldt daarbij als aanvangsdatum voor de aanvraag.
Artikel 9 – Beoordeling en toetsing
De kwaliteit van de beoordeling en toetsing van een (mogelijke) individuele voorziening is geborgd door de graduele schaal van de professionele deskundigheid die ter advisering wordt ingezet. Dit betekent dat afhankelijk van de risicotaxatie en de aard van de hulpvraag of problematiek, de mate van professionele deskundigheid wordt opgeschaald en/of specifieke expertise wordt ingeschakeld. Dit houdt in dat de verantwoordelijkheid voor de inhoudelijke beoordeling wordt aangepast aan de hulpvraag en de specifieke kenmerken van de jeugdige en/of zijn ouders en aan de omstandigheden.
Basis voor de advisering op de beoordeling vormen de (lokale) teams Jeugd en Gezin. Hierin zitten T-shaped HBO-professionals met verschillende opleidingsachtergronden en kennisgebieden, waaronder in ieder geval maatschappelijk werk/Social Work, pedagogiek, veiligheid en jeugdverpleegkunde. Beslissingen worden genomen op basis van hun professionele afweging, waarbij ze (via collegiale afstemming) gebruiken kunnen maken van elkaars expertise.
Zwaardere hulpvragen worden opgeschaald naar een advisering door het ondersteuningsteam. Dit ondersteuningteam bestaat uit academische geschoolde professionals, waaronder tenminste één of meerdere door het college daartoe aangewezen gedragswetenschappers (psycholoog of orthopedagoog) en een jeugdarts. Deze professionals hebben ieder hun eigen beroepscode, handelingsprotocol en/of professionele wegingskader.
Ten behoeve van het beoordelen en vaststellen van een aanvraag om een begeleidingsvoorziening worden het Protocol Gebruikelijke Zorg van het CIZ en het gestelde in de actuele CIZ indicatiewijzer (momenteel versie 7.1) geacht integraal onderdeel uit te maken van dit besluit. Beide dienen als richtlijn c.q. kader en zijn derhalve niet bindend.
We onderscheiden daarin de volgende vormen van advies:
Externe advisering (inkoop) bij het onderzoek/de analyse en/of het aandragen van mogelijke oplossingen ten behoeve van het ondersteuningsplan. Hierbij moet gedacht worden aan gespecialiseerde kennis die binnen het team Jeugd en Gezin en/of het ondersteuningsteam niet aanwezig is (zoals psychiater, kinderarts, orthopeed, e.d.) of kennis van specifieke doelgroepen zoals doven en blinden (o.a. GGMD en Visio).
Een beschikking wordt verstrekt door of namens het college:
voor ieder besluit dat leidt tot verstrekking van een niet vrij toegankelijke voorziening, met uitzondering van situaties waarbij het besluit door de rechtbank is genomen en/of in het geval dat jeugdhulp wordt verstrekt op verwijzing door een huisarts, medisch specialist of jeugdarts. In deze gevallen kan worden volstaan met een zorgopdracht aan de jeugdhulpaanbieder;
Indien de vereiste elementen als bedoeld in lid 2 en 3 (of onderdelen daarvan) worden benoemd in het ondersteuningsplan, familiegroepsplan en/of behandelplan, dan kan in de beschikking (voor die onderdelen) worden volstaan met een verwijzing naar het betreffende plan of de betreffende plannen, mits het betreffende plan is toegevoegd en in de beschikking is opgenomen dat het betreffende plan integraal onderdeel uitmaakt van de beschikking.
Hoofdstuk 4 – Vormen van jeugdhulp
Artikel 15 – Algemene of vrij toegankelijke voorzieningen
De volgende voorzieningen zijn aan te merken als algemene of vrij toegankelijke voorzieningen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de verordening:
Alle activiteiten die door de gemeente onder de vlag van het CJG – als basisvoorziening– worden aangeboden, waaronder: preventie, jeugdgezondheidszorg en opvoedadvies (versterken opvoedkundige klimaat, bevorderen opvoedvaardigheden, het versterken van het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders);
Alle dienstverlening die vanuit het team Jeugd en Gezin – als basisvoorziening – wordt aangeboden: ambulante hulp (versterken opvoedkundige klimaat, bevorderen opvoedvaardigheden, het versterken van het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders), het toetsen en begeleiden van familiegroepsplannen, het opstellen en begeleiden van ondersteuningsplannen, het bieden van onafhankelijke cliëntondersteuning c.q. casemanagement, het bewaken en aansturen/borgen van integrale hulpverlening.
Artikel 16 – Individuele of niet vrij toegankelijke voorzieningen
De volgende voorzieningen zijn aan te merken als individuele of niet vrij toegankelijke voorzieningen als bedoeld in artikel 2 lid 2 van de verordening:
Hoofdstuk 5 – Algemene of vrij toegankelijke voorzieningen
Artikel 17 – Toegang tot algemene of vrij toegankelijke voorzieningen
De voorzieningen als bedoeld in artikel 15 lid 2 zijn toegankelijk na een beperkte toets door het team Jeugd en Gezin. Het gaat hier om een professionele afweging, waarbij eventueel gebruik gemaakt kan worden van een nader te bepalen methodiek voor vraagverheldering en ernsttaxatie. Indien nodig vindt afstemming plaats met het ondersteuningsteam en/of de teamleider. Voor deze voorzieningen is geen eigen bijdrage verschuldigd.
Hoofdstuk 6 – Individuele of niet vrij toegankelijke voorzieningen
Artikel 18 – Jeugdhulp die via de inkooporganisatie wordt ingekocht
Voor de beoordeling van de voorzieningen als bedoeld onder lid 1 a t/m c geldt dat dit primair geschiedt op grond van de professionele afweging van de medewerkers van het team Jeugd en Gezin, aan de hand van een nader te bepalen methodiek voor ernst- of risicotaxatie. Beoordeling en toetsing door het ondersteuningsteam is vereist. Indien nodig kan door het ondersteuningsteam extern advies worden ingewonnen (bijvoorbeeld van een psychiater).
Voor de beoordeling van de voorzieningen als bedoeld onder lid 1d geldt dat dit primair geschiedt op grond van de professionele afweging van de medewerkers van het team Jeugd en Gezin. Als richtlijn kan hierbij gebruik gemaakt worden van het Protocol Gebruikelijke Zorg van het CIZ en het gestelde in de actuele CIZ indicatiewijze als genoemd in artikel 9 lid 7 van dit besluit. Beoordeling en toetsing door het ondersteuningsteam is optioneel, op grond van professionele inschatting van medewerker team Jeugd en Gezin. Zo nodig kan ook een offerte of behandelplan worden opgesteld door jeugdhulpaanbieder, welke daarna beoordeeld wordt door het team Jeugd en Gezin en/of ondersteuningsteam.
Ook huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen, Veilig Thuis en de gecertificeerde instelling kunnen verwijzen naar een voorziening als bedoeld onder lid 1. De arts, medisch specialist of gecertificeerde instelling dient zich er in dat geval van te vergewissen dat de betreffende jeugdhulpaanbieder een contract heeft voor de verlening van de gewenste jeugdhulp. De betreffende jeugdhulpaanbieder moet vervolgens – vóór aanvang van de hulpverlening – een verzoek tot opdracht indienen bij het college waarin de cliënt woonachtig is.
Voor voorzieningen als bedoeld onder lid 1 a t/m d geldt dat een beschikking toegezonden dient te worden aan de cliënt en aan de eventuele verwijzer. Tevens dient er voor deze voorzieningen een zorgopdracht (of zorgtoewijzing) toegezonden te worden aan de betreffende jeugdhulpverlener(s) en aan de inkooporganisatie.
Een ouderbijdrage is verschuldigd voor alle jeugdhulp waarbij sprake is van verblijf buiten het gezin (gedurende een etmaal of een dagdeel). Het gaat om verblijf in: pleeggezin, accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (open/gesloten jeugdzorg, jeugdreclassering), ggz-instelling, multifunctionele centra en orthopedagogische behandelcentra.
Artikel 19 – Maatregelen in het gedwongen kader
Het CJG, de gemeente, Veilig Thuis, de gecertificeerde instelling en de door de gemeenten gemandateerde instellingen zijn aangewezen om een verzoek tot raadsonderzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming in te dienen. Voor het indienen van een verzoek tot onderzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming mandateren de gemeenten in Zeeuws Vlaanderen de daartoe aangewezen medewerkers binnen het team Jeugd en Gezin.
Vanwege de procedurele waarborgen die aan het verzoek tot onderzoek gesteld worden, gebeurt dit schriftelijk. Uitzondering is in geval van crisis en de veiligheid van het kind in het geding is. Dan wordt het verzoek tot onderzoek/directe actie telefonisch ingediend. Het schriftelijke verzoek wordt nagestuurd.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft de wettelijke verplichting tot het opnemen van een gecertificeerde instelling in het verzoekschrift aan de rechter. Binnen de provincie Zeeland zal dat veelal Intervence zijn. Maar in uitzonderlijke gevallen kan dit ook William Schrikker Groep zijn of Leger des Heils.
De Raad stelt de Inspectie Jeugdzorg en de gemeente, als verzoeker van het raadsonderzoek, op de hoogte, als er gedurende de raadsbemoeienis sprake is van een calamiteit. De gemeente en de Raad stemmen in dergelijke publiciteitsgevoelige casuïstiek met elkaar af – met inachtneming van eigen interne procedures – hoe zij omgaan met de media.
De Raad voor de Kinderbescherming levert als resultaat van de bemoeienis een advies of raadsonderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel. Op basis van dit advies besluit de inbrenger om een verzoek tot raadsonderzoek in te dienen. De Raad kan ook zelf besluiten om een raadsonderzoek te starten, op basis van eigen afweging (ambtshalve verantwoordelijkheid), met medeweten van betrokkenen.
De inkooporganisatie draagt zorg voor de betaling aan de jeugdhulpaanbieder conform de daartoe overeengekomen tarieven. Indien het gaat om de inzet van jeugdreclassering en/of jeugdbescherming uitgevoerd door Intervence (product Generiek Gezinsgericht Werken, dwang) dan worden geen afzonderlijke trajecten betaald, maar is de betaling geregeld binnen de subsidieovereenkomst tussen Intervence en de 13 Zeeuwse gemeente.
Artikel 20 – Gespecialiseerd casemanagement
De inzet van de voorzieningen als bedoeld onder lid 1a en 1b geschiedt primair op grond van de professionele afweging van de medewerkers van het team Jeugd en Gezin. Beoordeling en toetsing door het ondersteuningsteam is optioneel, op grond van professionele inschatting van medewerker team Jeugd en Gezin.
De inkooporganisatie draagt zorg voor de betaling aan de jeugdhulpaanbieder conform de overeengekomen tarieven. Indien het gaat om de inzet van gespecialiseerd casemanagement uitgevoerd door Intervence (product Generiek Gezinsgericht Werken, drang) dan worden geen afzonderlijke trajecten betaald, maar is de betaling geregeld binnen de subsidieovereenkomst tussen Intervence en de 13 Zeeuwse gemeente.
Hoofdstuk 7 – Overige en slotbepalingen
Artikel 21 – Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Melding door een cliënt van een feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 11 lid 1 van de verordening kan zowel schriftelijk, elektronisch of mondeling worden gedaan bij het college.
Als het college aanleiding heeft tot enig vermoeden dat er sprake is van een feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 11 lid 1 van de verordening, dan zal de medewerker van het team Jeugd en Gezin hierover met de cliënt in gesprek gaan.
Het college kan een beslissing herzien en/of intrekken in geval een situatie als bedoeld in artikel 11 lid 2 van de verordening van toepassing is.
Als de cliënt en/of jeugdhulpaanbieder geen medewerking verlenen aan het overleg als bedoeld in lid 6, dan wordt de voorziening tot het moment van contact opgeschort. Deze beslissing wordt vastgelegd in een schriftelijk besluit dat kenbaar wordt gemaakt aan de cliënt, de jeugdhulpaanbieder en de inkooporganisatie.
Artikel 22 – Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Aan de bepalingen als bedoeld in artikel 12 van de verordening wordt namens de 13 Zeeuwse gemeenten vormgegeven door de inkooporganisatie. De inkooporganisatie doet dit onder verantwoordelijkheid van de bestuurscommissie jeugdzorg en het algemeen bestuur van de GGD Zeeland.
Artikel 24 – Inspraak en medezeggenschap
Voor 2015 worden de taken als bedoeld in het artikel 15 lid 2 en 3 van de verordening belegd bij de lokale Wmo-raad en de lokaal geregelde jongerenparticipatie als uitwerking van het preventief jeugdbeleid.
Artikel 25 – Beslissing college in gevallen waarin dit besluit niet voorzien
In gevallen waarin dit besluit niet voorziet, beslist het college.
Besluit jeugdhulp Gemeente Hulst 2015
Het centrale beleidskader voor de uitvoering van de Jeugdwet wordt gevonden in de nota Integraal Jeugdbeleid Zeeuws-Vlaanderen ‘100% jeugd’. Dit kader is in 2014 vastgesteld door de gemeenteraad.
Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen
De genoemde begrippen zoals genoemd in artikel 1 spreken voor zich. In deze toelichting
beperken we ons tot een enkele noodzakelijke verduidelijking.
In lid 19 t/m 22 wordt het onderscheid geduid tussen het ondersteuningsplan, familiegroepsplan, hulpverleningsplan en behandelplan.
Het ondersteuningsplan en het familiegroepsplan vormen beide de paraplu waaronder alle mogelijke vormen van ondersteuning en begeleiding, die worden ingezet, in samenhang in beeld worden gebracht tot één plan van aanpak, zowel vanuit het professionele en informele circuit als vanuit het gezin en het sociale netwerk zelf. In deze plannen worden derhalve alle actoren, afspraken en tijdspaden benoemd. Het verschil tussen het ondersteunings- en het familiegroepsplan is dat de eerste door het team Jeugd en Gezin wordt opgesteld en het tweede door het gezin of netwerk zelf.
Het hulpverleningsplan en het behandelplan zijn beide plannen die door een jeugdhulpaanbieder worden opgesteld, soms als onderdeel van een groter ondersteuningsplan of familiegroepsplan. Meerdere jeugdhulpaanbieders kunnen gezamenlijk één hulpverlenings- of behandelplan bij het team Jeugd en Gezin indienen, waarbinnen ieder zijn eigen rol en verantwoordelijkheid heeft en expertise inbrengt.
Tevens kan een ondersteuningsplan of familiegroepsplan uit één of meerdere hulpverleningsplannen en/of behandelplannen – gericht op één of meerdere gezinsleden – bestaan.
De verantwoordelijke gemeente is in beginsel de gemeente waar de ouder met gezag woont. Dit wordt het woonplaatsbeginsel genoemd.
Als een jeugdige en zijn/haar ouders hulp nodig hebben, wordt eerst bekeken waar het gezag ligt. Daarna wordt vastgesteld wat het adres is. Zo wordt duidelijk welke gemeente verantwoordelijk is voor de desbetreffende jeugdige.
Bij een verhuizing, een wijziging in het gezag of als de jeugdige meerderjarig wordt, verandert de situatie en moet de woonplaats opnieuw vastgesteld worden.
Hoofdstuk 2 – Toegang tot jeugdhulp
Artikel 2 – Toegang tot jeugdhulp via de gemeente
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting
Artikel 3 – Toegang tot jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
Waar in lid 6 en lid 7 wordt gesproken over het college, is dit in de praktijk de uitvoeringsorganisatie die in de betreffende gemeente verantwoordelijk is voor de toegang tot de jeugdhulp. In de gemeente Hulst is dit de stichting Hulst voor Elkaar.
Artikel 4 – Toegang tot jeugdhulp in crisisdiensten
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting
Hoofdstuk 3 – Procedure toekenning jeugdhulp
Om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van cliënt en zijn situatie worden bij dit vooronderzoek alle toegankelijke gegevens uit de automatiseringssystemen op het gebied van zorg, onderwijs, jeugdwet en werk & inkomen betrokken.
Artikel 6 – Onderzoek (gesprek)
In het onderzoek c.q. gesprek dienen alle aspecten van het verzoek tot jeugdhulp aan de orde te komen. Hierbij dient nadrukkelijk aandacht te zijn voor de mogelijkheden van de cliënt zelf heeft in zijn verzoek tot ondersteuning te voorzien.
In lid 1 staat dat de medewerker van het team Jeugd en Gezin een gesprek heeft met de jeugdige en/of zijn ouders, verzorgers of voogd. In de praktijk kunnen eventueel ook andere familieleden, mantelzorgers, een vertrouwenspersoon en indien gewenst iemand vanuit de kinderopvang en/of de school bij het gesprek aanschuiven. Indien nodig kan het gesprek ook gevoerd worden in de vorm van een familienetwerkberaad.
In lid 2 staat dat ten behoeve van het onderzoek een nader te bepalen methodiek voor vraagverheldering en ernsttaxatie wordt gebruikt. Hierbij kan worden gedacht aan de zelfredzaamheidsmatrix van de GGD Amsterdam, de methodiek Signs of Safety/Signs of Welbeing, de GIZ-methodiek (Gezamenlijk Inschatten van Zorgbehoefte), de CAF-driehoek of de FFPS-methodiek.
In het genoemde ondersteuningsplan wordt tenminste ingegaan op alle in artikel 6 van dit besluit genoemde onderwerpen. Indien een cliënt het verslag heeft teruggestuurd 'voor gezien' met op- en aanmerkingen zal de medewerker van het team Jeugd en Gezin contact opnemen met betrokkene om hier overleg over te voeren en zo als nog een ondersteuningsplan te realiseren dat voor zowel het college als betrokkene acceptabel is. Indien een cliënt weigert een verslag te ondertekenen kan er ook nooit sprake zijn van een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Uit zelfbescherming krijgt de cliënt 10 dagen bedenktijd voordat hij het ondersteuningsplan ondertekent. De cliënt mag uiteraard ook direct voor akkoord tekenen als hij het volledig eens is met de inhoud.
Een aanvraag kan ook zonder voorafgaande procedure van achtereenvolgens melding, vooronderzoek, onderzoek, ondersteuningsplan plaatsvinden middels een schriftelijke aanvraag. Dergelijke aanvragen zullen zich met name voordoen indien er sprake is van cliënten die reeds genoegzaam bekend zijn bij het college of bij eenduidige herhalingsaanvragen.
Artikel 9 – Toetsing en beoordeling
Met dit artikel wordt aangegeven dat onder andere gebruik wordt gemaakt van het gestelde in het Protocol Gebruikelijke zorg van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Dit protocol bevat een nadere definiëring en normering van wat gebruikelijke zorg is en verduidelijkt daarmee wat dient te worden verstaan onder redelijkerwijs te vergen medewerking. Het inhoud geven aan het begrip gebruikelijke hulp in de praktijk van de indicatiestelling blijft voortdurend in ontwikkeling.
Indien er onverhoopt sprake mocht zijn van verschil in uitleg c.q. definiëring tussen het gestelde in de protocollen en dit besluit, dan is het gestelde in dit besluit bepalend. Hiermee is tevens bepaald dat de genoemde protocollen niet bindend zijn, maar dienen als kader om tot vaststelling van de benodigde voorzieningen te komen.
Onderzoeken naar en adviezen over (mogelijke) dyslexie worden aangemerkt als primaire verantwoordelijkheid van het onderwijs.
In dit artikel zijn de vormvereisten van de verschillende beschikkingen opgenomen.
Artikel 12 – Regels voor een persoonsgebonden budget
Landelijk zijn meerdere maatregelen en bezuinigingen doorgevoerd sinds 2012. (Hierbij is voor de jeugd bijvoorbeeld het recht op een PGB vervallen voor behandelingen die minder dan 10 uur in beslag nemen). Deze maatregelen hebben tot doel gehad de vraag naar PGB’s te beperken en dit betekent automatisch ook dat er in het macrobudget geen rekening mee gehouden is. Om die reden kiezen wij er als richtlijn voor om bestaande Rijksmaatregelen door te voeren in het Zeeuwse beleid in 2015. Na volledige transformatie dient een PGB ertoe om juist maatwerk te bieden voor alle type zorg die niet door het aanbod in natura gedekt is, en zijn richtlijnen daarmee minder belangrijk maar op korte termijn overweegt de noodzaak controle te houden op toegang en kosten.
Aanzuigende werking en fraude voorkomen:
Fraude met PGB’s moet te allen tijde worden tegengewerkt. Hiervoor worden de volgende praktische maatregelen geïmplementeerd:
Een PGB moet als volwaardig middel beschikbaar zijn om maximale keuzevrijheid voor de burger te borgen. Wel is dit aan specifieke voorwaarden gebonden:
Het college onderzoekt periodiek of er aanleiding is de beslissing tot een PGB te heroverwegen. Deze termijn is afhankelijk van de situatie en het type zorg en wordt bij opstellen van het ondersteuningsplan vastgesteld.
Bij de heroverweging van de beschikking wordt door de wetgever onderscheid gemaakt tussen twee aspecten:
Passendheid: Het college kan de beschikking inhoudelijk opnieuw bekijken om te bepalen of de gegeven ondersteuning of jeugdhulp (nog steeds) goed aansluit bij de behoefte van de cliënt, en of deze ondersteuning efficiënt is. Het college kan dit praktisch vormgeven doordat zij de duur kunnen bepalen van de beschikking die wordt afgegeven. Wanneer er bijvoorbeeld twijfels zijn rondom de bekwaamheid van de PGB-houder om zelf zorg in te kopen of indien er sprake is van een niet-stabiel ziektebeeld, kan door het gebruik van een korte looptijd op korte termijn worden bekeken of de PGB-houder over de vaardigheden beschikt om een budget te houden.
Handhaving: Het periodiek heroverwegen van de beschikking is ook een middel om fraude en oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Zo kan het zijn dat een cliënt bewust of onbewust het budget heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het PGB is afgegeven. Het college kan deze vorm van heroverweging in de praktijk vormgeven door bijvoorbeeld steekproefsgewijze controles uit te voeren of signalen te hanteren die op oneigenlijk gebruik of fraude zouden kunnen wijzen. Als het college vaststelt bij de heroverweging dat de hulp ingekocht met een PGB niet passend is of dat er sprake is van oneigenlijk gebruik van of fraude met een PGB, dan kan het college besluiten de beschikking te herzien of in te trekken (art 8.1.4).
Binnen bepaalde bandbreedtes dient een PGB flexibel inzetbaar te zijn. Als bijvoorbeeld een persoon uit het eigen netwerk via een PGB bekostigd wordt, kan het noodzakelijk zijn om zorg (tijdelijk) buiten de eigen woonsituatie te zoeken om het gezin te ontlasten. De PGB moet ook hierin kunnen voorzien en hiervoor moeten mogelijkheden opgenomen worden in het plan van aanpak. De regie hierover ligt bij het team Jeugd en Gezin.
Ondersteuning moet niet geprotocolleerd worden op frequentie en aantal uren, maar op- en afgeschaald worden naar gelang de situatie. Dit dient ook per geval bekeken te worden en mogelijkheden hiervoor worden opgenomen in het plan van aanpak d.m.v. de evaluatiemomenten.
Alle niet reguliere (niet gecontracteerde) aanbieders zijn vrij zich te melden om PGB’s te leveren. Hiervoor dienen ze echter wel in beeld te zijn bij het college en moet kwaliteit controleerbaar zijn. Een inschrijving op het raamcontract is onwenselijk aangezien je hiermee juist de keuzevrijheid die een PGB brengt, beperkt. Wel kan gedacht worden aan een register dat de inkooporganisatie bijhoudt. Dit dient enerzijds als service richting burgers dat ze inzicht hebben in mogelijke partijen en biedt anderzijds de mogelijkheid om steekproefsgewijs kwaliteit van aanbieders te checken.
De tarieven voor het PGB dienen vanuit de wet in ieder geval een situatie te realiseren waarbij het PGB de aanvrager in staat stelt de hulp die tot de individuele voorziening behoort ook echt te kunnen ‘inkopen’. Landelijk zijn hier richtlijnen voor opgesteld die worden gevolgd in het Zeeuws beleid:
Betalen van het eigen netwerk als het tot betere en effectievere ondersteuning leidt
Het betalen van het eigen netwerk is een lastig dilemma. In principe kiezen we er ervoor om zorg die (voorheen) gratis werd verstrekt door de omgeving niet te vergoeden. Dit staat ook haaks op het idee van eigen kracht: je doet het zelf, of je zoekt hulp in je omgeving, daarna kijk je naar collectieve voorzieningen en pas daarna komen individuele voorzieningen in beeld.
Aan de andere kant kan professionele zorg vermeden worden doordat het eigen netwerk (een deel van) de zorg op zich neemt; dit zou goedkoper dienen uit te pakken. Bovendien geeft betaling een wat meer zakelijke verhouding en kan de zorgvrager zijn verzorger makkelijker aanspreken op kwaliteit. Daarnaast is het moeilijk te handhaven dat een ‘oude’ mantelzorger niet bekostigd wordt en een ‘nieuwe’ wel.
Om hierin te voorzien, zal zorg uit het eigen netwerk onder bepaalde randvoorwaarden bekostigd worden. Het is aan het toegangsteam om hier invulling aan te geven:
Kosten gebruik van bemiddelingsbureaus worden niet bekostigd uit PGB
In principe zou een bemiddelingsbureau overbodig moeten zijn: een budgethouder moet immers in staat zijn om zelf de regie te voeren. Bovendien kunnen bepaalde werkzaamheden die nu nog worden uitgevoerd door deze bemiddelingsbureaus ook via de SVB worden afgenomen Het volledig uitsluiten is echter onhaalbaar aangezien het een commerciële dienst betreft. Daarom wordt de voorwaarde opgenomen dat de betreffende kosten niet betaald mogen worden uit een PGB, deze dient puur en alleen voor bekostiging van zorg.
Buiten de wettelijk vastgelegde taken, vindt er vanaf 2015 ook veel afstemming plaats tussen de gemeenten en de SVB. Het administratieve en financiële proces hiervoor is belegd bij de inkooporganisatie maar inhoudelijk moet ook afgestemd worden welke zaken de SVB monitort en wanneer een waarschuwing richting het college moet gaan. Dit is het geval als:
Artikel 13 – Betaalbaar stellen van het persoonsgebondenbudget
Wettelijk is bepaald dat de uitbetaling van PGB’s dient te gebeuren door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De cliënt ontvangt het PGB niet op zijn eigen rekening. De SVB beheert het PGB. De SVB verzorgt alle betalingen, het zogenaamde 'trekkingsrecht'.
De inkooporganisatie moet tijdig zorgen voor voldoende bevoorschotting van de SVB, zodat deze kan overgaan tot betaling.
Artikel 14 – Vervolgprocedure na beschikking
Waar in lid 5 wordt gesproken over het college, is dit in de praktijk de uitvoeringsorganisatie die in de betreffende gemeente verantwoordelijk is voor de toegang tot de jeugdhulp. In de gemeente Sluis is dit de St. Hulst voor Elkaar ic het team Jeugd en Gezin binnen het CJG.
Hoofdstuk 4 – Vormen van jeugdhulp
Artikel 15 – Algemene of vrij toegankelijke voorzieningen
Bij de onder lid 3 genoemde jeugdhulp kan o.a. gedacht worden aan het spreekuur van de psycholoog van Indigo en/of de gedragsdeskundige van Juvent binnen het voorgezet onderwijs en aan andere vormen van basis GGZ
Artikel 16 – Individuele of niet vrij toegankelijke voorzieningen
Wat wordt verstaand onder ‘gespecialiseerd casemanagement’ is verder uitgewerkt in artikel 20 van dit besluit.
Hoofdstuk 5 – Algemene of vrij toegankelijke voorzieningen
Artikel 17 – Toegang tot algemene of vrij toegankelijke voorzieningen
In lid 2 staat dat ten behoeve van het onderzoek een nader te bepalen methodiek voor vraagverheldering en ernsttaxatie wordt gebruikt. Hierbij kan worden gedacht aan de zelfredzaamheidsmatrix van de GGD Amsterdam, de methodiek Signs of Safety/Signs of Welbeing, de GIZ-methodiek (Gezamenlijk Inschatten van Zorgbehoefte), de CAF-driehoek of de FFPS-methodiek.
Hoofdstuk 6 – Individuele of niet vrij toegankelijke voorzieningen
Artikel 18 – Jeugdhulp die via de inkooporganisatie wordt ingekocht
In het eerste lid worden de productcategorieën benoemd die landelijk worden benoemd ten behoeve van het berichtenverkeer.
In de eerste periode zullen daarnaast – ter herleiding van producten en tarieven – ook nog de ‘oude’ productcategorieën worden gehanteerd. Te weten:
Waar in lid 6 wordt gesproken over het college, is dit in de praktijk de uitvoeringsorganisatie die in de betreffende gemeente verantwoordelijk is voor de toegang tot de jeugdhulp.
Artikel 19 – Maatregelen in het gedwongen kader
Voor het indienen van een verzoek tot onderzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming mandateert de gemeente Hulst:
Deze medewerkers dienen een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) te overleggen.
Het algemene criterium voor een verzoek tot raadsonderzoek is: ‘Het redelijk vermoeden dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging of gevaar voor de veiligheid van het kind en hulp in een vrijwillig kader niet (meer) toereikend is om die bedreiging af te wenden’.
Conform de wettelijke vereisten moet uit het verzoek tot raadsonderzoek in ieder geval uit feiten en omstandigheden concreet blijken:
Het verzoek bevat ook informatie over:
Indien de gecertificeerde instelling het verzoek indient tot een Raadsonderzoek naar een (on)geboren kind van ouders van wie een ander kind al onder toezicht is gesteld, dan start de Raad voor de Kinderbescherming altijd een onderzoek.
Het verzoek tot onderzoek wordt besproken op het opschalingsoverleg. In de basis bestaat dit opschalingsoverleg uit de contactpersoon vanuit de Raad, de contactpersoon vanuit het CJG van de woongemeente en de melder.
In de praktijk betekent dit dat de Raad vooral een melding doet, als er gedurende de raadsbemoeienis sprake is van overlijden, poging tot suïcide, ernstige mishandeling, seksueel misbruik, en/of vermissing/ontvoering van/door een kind/jongere.
Bij een verzoek tot onderzoek in crisiszaken moet uit de feiten en omstandigheden concreet blijken:
Wanneer in een crisiszaak het verzoek tot raadsonderzoek niet door het CJG, Veilig Thuis of gecertificeerde instelling (incl. LWI’s) wordt ingediend, informeert de Raad het CJG hierover.
Het college is verantwoordelijk voor de continuïteit van de hulp, ook tijdens het raadsonderzoek. Die hulp is in de eerste plaats gericht op het waarborgen van de veiligheid van de kinderen in het gezin. De verzoeker, de Raad en indien mogelijk de ouders en kinderen (van 12 jaar of ouder) overleggen in dat geval over de inhoud en de uitvoering van het veiligheidsplan, waarin afspraken staan die de veiligheid van het kind borgen. Wie de regie voert staat in het plan vermeld. Deze afspraken gelden ook voor crisissituaties en voor beschermingsonderzoeken die door de Raad worden gestart vanuit andere onderzoeken (onderzoek in strafzaken, onderzoek naar gezag & omgang).
Dit veiligheidsplan omvat in ieder geval de volgende afspraken over de samenwerking van de betrokken instellingen gedurende het raadsonderzoek:
Daarnaast kan de gemeente alvast een gespecialiseerd casemanager (GGW) inzetten. Ook kan de burgemeester een (tijdelijk) huisverbod opleggen.
Indien ouders niet bereid zijn mee te werken aan het plan dat de veiligheid van het kind tijdens het raadsonderzoek moet bevorderen/optimaliseren, informeert de casusregisseur de Raad voor de Kinderbescherming en de AOV-er hierover. Vervolgens overweegt de Raad om een voorlopige kinderbeschermingsmaatregel te verzoeken aan de rechtbank.
Het veiligheidsplan ter borging van de veiligheid in het gezin blijft van kracht, in ieder geval totdat de rechter een uitspraak heeft gedaan en de jeugdhulp in gedwongen kader daadwerkelijk van start gaat. Het plan blijft ook daarna van kracht, om de continuïteit van de hulp te waarborgen
Bij een verzoek tot machtiging uithuisplaatsing, dient de Raad over een door de gemeente geldig daartoe strekkend besluit te beschikken.
Indien de Raad voor de Kinderbescherming na onderzoek besluit om geen maatregel te vragen aan de rechtbank, vindt voor afsluiting van het onderzoek overleg plaats met degene die het verzoek tot onderzoek heeft ingediend, om het besluit toe te lichten. De reactie wordt in het eindrapport opgenomen.
Wanneer de door de gemeente gemandateerde verzoeker het niet eens is met het besluit van de Raad, dan kan deze verzoeker krachtens art 255 lid 3 BW via de burgemeester de Raad voor de Kinderbescherming verzoeken de zaak aan de kinderrechter alsnog voor te leggen. In verband met de rechtszekerheid voor ouders, stelt het college hier een termijn van 10 werkdagen voor.
Indien de Raad voor de Kinderbescherming de opdracht geeft voor jeugdreclassering (voor de zitting) informeert de Raad het college hierover.
Het college ziet erop toe dat de door hen gecontracteerde instellingen voor jeugdreclassering zich aan hun wettelijke verplichtingen houden en de afspraken met de Raad nakomen. De Raad stelt de AOV-er van de gemeente en de coördinator/teamleider van het team Jeugd en Gezin op de hoogte als een gecertificeerde instelling voor jeugdreclassering hierin in gebreke blijft.
Hoewel het in het geval van het product GGW vanuit Intervence om een gesubsidieerd aanbod vanuit de gemeente gaat, is deze vorm van jeugdhulp niet vrij toegankelijk. Er is in deze gevallen altijd een zorgopdracht of zorgtoewijzing van de gemeente nodig. Dit in verband met de monitoring door de inkooporganisatie en de evaluatie van de subsidieafspraken.
Artikel 20 – Gespecialiseerd casemanagement
Hoewel het in het geval van het product GGW vanuit Intervence onder lid 3 om een gesubsidieerd aanbod vanuit de gemeente gaat, is deze vorm van jeugdhulp niet vrij toegankelijk. Er is in deze gevallen altijd een zorgopdracht of zorgtoewijzing van de gemeente nodig. Dit in verband met de monitoring door de inkooporganisatie en de evaluatie van de subsidieafspraken.
Hoofdstuk 7 – Overige en slotbepalingen
Artikel 21 – Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting
Artikel 22 – Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting
Artikel 23 – Vertrouwenspersoon
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting
Artikel 24 – Inspraak en medezeggenschap
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting
Artikel 25 – Beslissing college in gevallen waarin dit besluit niet voorzien
Ten behoeve van onvoorziene omstandigheden is dit artikel opgenomen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2017-53168.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.