Gemeenteblad van Oirschot
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Oirschot | Gemeenteblad 2017, 46526 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Oirschot | Gemeenteblad 2017, 46526 | Beleidsregels |
Beleidsregel standplaatsen 2017 gemeente Oirschot
Het college van de gemeente Oirschot maakt bekend zij op 14 maart 2017 het Standplaatsenbeleid 2017 hebben vastgesteld. Dit is een beleidsregels in de zin van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
In het Standplaatsenbeleid wordt omschreven hoe om wordt gegaan met reguliere, tijdelijke en incidentele standplaatsen in de gemeente Oirschot.
Het Standplaatsenbeleid 2017 treedt in werking op de dag na bekendmaking van deze beleidsregel.
De beleidsregel is op deze pagina als bijlage te downloaden. Op de datum dat het nieuwe standplaatsenbeleid in werking treedt wordt het standplaatsenbeleid uit 2012 ingetrokken.
Burgemeesters en wethouders van de gemeente Oirschot,
gelet op afdeling 4 van hoofdstuk 5 van de Algemene Plaatselijke Verordening;
Artikel 1.1. Begripsbepalingen
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
Standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare weg en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel, niet zijnde een standplaats op een weekmarkt, jaarmarkt of evenement;
Hoofdstuk 2. Reguliere standplaatsen
Artikel 2.1.3. Weigeringsgronden
Op basis van artikel 5:18 lid 3 onder b APV kan een standplaatsvergunning eveneens worden geweigerd indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
Artikel 2.2.6. Overschrijving standplaatsvergunning
Bij overlijden van standplaatshouder, blijvende arbeidsongeschiktheid of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van de standplaatshouder kan de vergunning over worden geschreven op de echtgenoot, samenwonende partner, een persoon die minimaal 3 jaar in loondienst van het bedrijf heeft gewerkt of een persoon die gedurende minimaal 3 jaar als mede-eigenaar van het bedrijf heeft gefunctioneerd. De vergunning wordt uitsluitend overgeschreven als aan alle in dit beleid genoemde voorwaarden wordt voldaan.
Artikel 2.2.7. Intrekken vergunning
Standplaatshouder kan het college verzoeken de standplaatsvergunning in te trekken. Bij het intrekken van een vergunning moet minimaal 1 maand opzegtermijn in acht worden genomen. De standplaatshouder moet daarom minimaal 1 maand voor het feitelijk niet meer innemen van de standplaats de het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen.
Artikel 2.3.5. Innemen standplaats
De standplaatsinrichting mag maximaal een uur voor aanvang van het tijdstip, waarop volgens de vergunning gestart mag worden met de activiteiten, worden geplaatst. Maximaal een uur na afloop van het tijdstip, waarop volgens de vergunning gestopt moet worden met de activiteiten, moet de standplaatsinrichting zijn verwijderd.
Standplaatshouder moet voor het vastmaken in de straat van de verkoopwagen/verkoopkraam gebruik te maken van de daarvoor bestemde “ogen” dan wel van andere aanwezige voorzieningen voor het vastmaken. Indien geen voorzieningen aanwezig zijn mogen geen eigen voorzieningen in de grond of in of tussen de bestrating/verharding worden aangebracht.
Hoofdstuk 3. Tijdelijke en incidentele standplaatsen
Artikel 3.1.2. Weigeringsgronden
Op basis van artikel 5:18 lid 3 onder a APV kan een standplaatsvergunning eveneens worden geweigerd als de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Op de aangewezen locaties wordt een standplaats geacht te voldoen aan redelijke eisen van welstand. Incidentele standplaatsen worden gelet op de beperkte duur geacht te voldoen aan redelijke eisen van welstand. Bij tijdelijke standplaatsen op niet aangewezen locaties moet aan de hand van een advies van de Welstandscommissie worden geoordeeld of sprake is van redelijke eisen van welstand en er dus geen sprake is van een ernstige verstoring van het straatbeeld.
Op basis van artikel 5:18 lid 3 onder b APV kan een standplaatsvergunning eveneens worden geweigerd indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
Een tijdelijke standplaatsvergunning wordt verleend voor maximaal een jaar, waarbij de standplaats feitelijk maximaal 6 maanden per jaar ingenomen mag worden. Indien het een jaarlijks terugkerende tijdelijke standplaats betreft wordt de vergunning verleend voor 5 jaar. Per vergunning wordt bekeken welke duur wordt toegestaan.
Artikel 3.3.3. Innemen standplaats
De standplaatsinrichting mag maximaal een uur voor aanvang van het tijdstip, waarop volgens de vergunning gestart mag worden met de activiteiten, worden geplaatst. Maximaal een uur na afloop van het tijdstip, waarop volgens de vergunning gestopt moet worden met de activiteiten, moet de standplaatsinrichting zijn verwijderd.
Standplaatshouder moet voor het vastmaken in de straat van de verkoopwagen/verkoopkraam gebruik te maken van de daarvoor bestemde “ogen” dan wel van andere aanwezige voorzieningen voor het vastmaken. Indien geen voorzieningen aanwezig zijn mogen geen eigen voorzieningen in de grond of in of tussen de bestrating/verharding worden aangebracht.
Artikel 3.4.1. Aanvraag omgevingsvergunning
Bij een tijdelijke standplaatsvergunning kan sprake zijn van een bouwwerk waarvoor ook een omgevingsvergunning is vereist. Er is sprake van een bouwwerk wanneer:
De objecten op standplaatsen voldoen aan deze criteria, maar zijn daarmee niet direct omgevingsvergunningplichtig. Vooral criterium d is hierbij van belang. Over het algemeen is een object bedoeld om ter plaatse te functioneren als het object langer dan 31 dagen op dezelfde plaats staat. Er moet dan wel sprake zijn van een permanent karakter. Bij een onderzoekswagen e.d. is wel sprake van een periode langer dan 31 dagen, maar niet van een permanent karakter. Daarvoor is dus geen omgevingsvergunning vereist.
Of sprake is van een omgevingsvergunningplicht moet per geval worden beoordeeld. Is een omgevingsvergunning vereist dan blijft ook een tijdelijke standplaatsvergunning vereist.
Artikel 4.1. Ruimer dan de beleidsregel
Het college van burgemeester en wethouders blijft bevoegd om af te wijken van deze beleidsregel. Het college heeft de bevoegdheid om af te wijken van de beleidsregel, binnen de mogelijkheden van de APV. Afwijken van de beleidsregel is mogelijk wanneer deze onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
Artikel 4.2. Inperken van de beleidsregel
Het college heeft de mogelijkheid om de beleidsregel in te perken in specifieke situaties, vooral in onderstaande situaties:
Artikel 4.4. Overgangsregeling
Het “Standplaatsenbeleid gemeente Oirschot”, vastgesteld 15 december 2009, blijft van toepassing op aanvragen waarop nog niet is beslist op het moment van inwerkingtreding van deze beleidsregels.
Voor reguliere standplaatsvergunningen verleend onder het regime van het “Standplaatsenbeleid gemeente Oirschot” wordt een uitsterfbeleid gehanteerd. Dit betekent dat bestaande rechten worden gerespecteerd, zolang er geen intrekkingsgronden van toepassing zijn.
Toelichting bij de Beleidsregel standplaatsen 2017
Op 15 december 2009 is het “Standplaatsenbeleid gemeente Oirschot”, vastgesteld. Deze beleidsregel is op 31 december 2009 in werking getreden. Deze beleidsregel is gebaseerd op de toen geldende Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Per 4 juni 2015 geldt de APV 2015. Naar aanleiding van onduidelijkheid over het standplaatsenbeleid wordt het beleid voor standplaatsen aangepast. De “Beleidsregel standplaatsen 2017” vervangt het “Standplaatsenbeleid gemeente Oirschot”.
De beleidsregel is opgesteld om te komen tot een rechtmatige en doelmatige uitoefening van de afdelingen 2 en 4 uit hoofdstuk 5 van de APV. Hierdoor zijn burgers en bedrijven door de beleidsregel vooraf beter op de hoogte van de criteria die worden gehanteerd bij de beoordeling van aanvragen om collecte- of standplaatsvergunning. Toepassing van de beleidsregel maakt dat in gelijke gevallen, gelijk gehandeld wordt. Ten aanzien van een transparante en efficiënte dienstverlening worden met de beleidsregels twee doelen bereikt:
Daarnaast biedt in juridische zin het instrument van de beleidsregel de volgende voordelen voor zowel het college als voor burgers en bedrijven:
Afwijkingsmogelijkheid: In artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat het college overeenkomstig de beleidsregel handelt, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Uit deze bepaling vloeit voort dat voor het college de mogelijkheid bestaat om van de beleidsregel af te wijken (dit wordt de inherente afwijkingsmogelijkheid genoemd). De mogelijkheid om van de beleidsregel af te wijken kan slechts in bijzondere omstandigheden gehanteerd worden. Afwijken is mogelijk en geboden, als de strikte naleving van de beleidsregel, gelet op de strekking van de beleidsregel en de onderliggende wettelijke regeling, in het concrete geval niet nodig is en bovendien een onevenredig nadeel voor de belanghebbenden zou opleveren. Soms kan dit op voorhand duidelijk zijn, maar soms kan dit ook pas blijken als de beoordelingsprocedure van een vergunningaanvraag al is gestart (bijvoorbeeld als gevolg van zienswijzen die worden ingediend). In het algemeen valt niet aan te geven wanneer sprake is van een onevenredig nadeel. Dit zal per situatie moeten worden beoordeeld.
In afdeling 4 (artikel 5:17 tot en met 5:20) van hoofdstuk 5 van de APV zijn artikelen opgenomen over het innemen van standplaatsen.
Artikel 1:3, lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de artikelen 4:81 tot en met 4:84 van de Awb bepalen dat beleidsregels vastgesteld kunnen worden.
In deze beleidsregel is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Dit betekent dat als aan de beleidsregel wordt voldaan, maar er een onevenredig nadeel is voor mogelijke belanghebbenden het college kan besluiten geen medewerking te verlenen. Het voldoen aan de beleidsregel is dan ook geen garantie dat ook daadwerkelijk gecollecteerd mag worden, gevent mag worden of een standplaats ingenomen mag worden. In de beleidsregel is ook opgenomen dat het college de bevoegdheid heeft om de beleidsregel in een specifieke situatie te beperken.
De aanvragen worden afgehandeld conform de procedure opgenomen in hoofdstuk 1 van de APV.
Als er sprake is van het geheel of gedeeltelijk afwijzen van een aanvraag moet de aanvrager op grond van artikel 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht vooraf in de gelegenheid worden gesteld zienswijzen naar voren te brengen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2017-46526.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.