Gemeenteblad van Barneveld
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Barneveld | Gemeenteblad 2017, 46255 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Barneveld | Gemeenteblad 2017, 46255 | Beleidsregels |
Beleidsregels bestuurlijke boete gemeente Barneveld
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld;
de Participatiewet (PW), in het bijzonder artikel 18a;
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, Bbz 2004, de Algemene wet Bestuursrecht (AWB) en het Boetebesluit sociale zekerheidswetten.
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid Participatiewet en artikel 13, eerste lid van de IOAW en artikel 13, eerste lid IOAZ.
j. verminderde verwijtbaarheid:
handelen of nalaten waardoor ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen maar waarbij sprake is van omstandigheden van sociale, psychische of medische aard waardoor de overtreding belanghebbende niet volledig is aan te rekenen, of waardoor belanghebbende feitelijk niet in staat was zijn verplichtingen na te komen.
Het college verstaat onder ‘onverwijld uit eigen beweging’ als bedoeld in artikel 17, eerste lid Participatiewet en artikel 13, eerste lid van de IOAWen IOAZ, dat belanghebbende zonder dat het college daar gericht naar moet vragen, alle wijzigingen die van belang zijn voor het recht op uitkering verstrekt. Belanghebbende dient de wijzingen door te geven middels inlevering van het daarvoor bedoelde wijzigingsformulier binnen de termijn van 1 week, te rekenen vanaf het moment waarop het te melden feit of de omstandigheid zich heeft voorgedaan dan wel kenbaar werd voor belanghebbende.
Artikel 3 Aangifte in plaats van een boete
Het college doet overeenkomstig de Richtlijn Sociale Zekerheidsfraude aangifte bij het Openbaar Ministerie bij een benadelingsbedrag van meer dan € 50.000,–.
Bovendien doet het college aangifte bij een benadelingsbedrag tot en met € 50.000,– indien er sprake is van een uitzondering als genoemd in de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude.
Artikel 4 Waarschuwing in plaats van een boete
Het college volstaat met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien:
de belanghebbende onjuiste, onvolledige of geen inlichtingen heeft verstrekt maar hij binnen een termijn van 60 dagen alsnog uit eigen beweging de inlichtingen verstrekt voor zover het college niet reeds zelf de overtreding heeft geconstateerd of belanghebbende inlichtingen verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van de inlichtingenplicht;
In aanvulling op het eerste lid vindt er geen boeteonderzoek plaats en wordt er geen schriftelijke waarschuwing afgegeven indien er sprake is van een aanvraag krachtens de Participatiewet, IOAW en IOAZ welke wordt ingetrokken, of buiten behandeling wordt gesteld, of wordt afgewezen met reden dat niet voldaan is aan de inlichtingenplicht.
In afwijking van het eerste lid kan er niet worden volstaan met een waarschuwing als de schending van de inlichtingenplicht plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing of een boete is opgelegd. Het college legt dan een bestuurlijke boete op van € 150,00 welke vervolgens definitief wordt vastgesteld onder toepassing van artikel 6 van deze beleidsregels.
Er is geen sprake van een benadelingsbedrag indien:
onder toepassing van artikel 58 lid 4 Participatiewet en artikel 28 IOAW en IOAZ verzwegen inkomsten worden verrekend;
Artikel 9 Verminderde verwijtbaarheid
Het college acht in ieder geval in de volgende gevallen verminderde verwijtbaarheid aanwezig:
de belanghebbende verkeerde op het moment dat hij aan zijn verplichting moest voldoen in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren, en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan zijn verplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de informatie niet tijdig of volledig aan het college is verstrekt.
Artikel 10 Geen verwijtbaarheid
Het college acht in ieder geval in de volgende situaties geen verwijtbaarheid aanwezig:
Artikel 11 Geen sprake van verminderde of ontbreken van verwijtbaarheid
Er is in ieder geval geen sprake van verminderde of ontbreken van verwijtbaarheid in de volgende gevallen:
Artikel 12 Afzien van het opleggen van een boete wegens dringende redenen
Van het opleggen van een bestuurlijke boete kan worden afgezien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Artikel 13 Berekening van de fictieve draagkracht
Indien de belanghebbende respectievelijk de echtgenoot als bedoeld in lid 5 en lid 6 de inlichtingen die nodig zijn voor de vaststelling van de fictieve draagkracht niet of niet tijdig verstrekt, wordt bij de vaststelling van de hoogte van de boete geen rekening gehouden met de fictieve draagkracht.
De op basis van deze beleidsregels berekende hoogte van de op te leggen boete wordt naar beneden afgerond op hele euro’s.
Artikel 16 Invordering van de boete
Onder toepassing van artikel 60 en 60a Participatiewet en met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht verrekent het college indien er sprake is van een lopende uitkering de bestuurlijke boete verplicht met de uitkering.
Artikel 17 Kwijtschelding van de boete
Op verzoek van degene aan wie de boete is opgelegd kan de boete overeenkomstig artikel 18a lid 13 Participatiewet en artikel 20a IOAW geheel of gedeeltelijk worden kwijtgescholden bij medewerking aan een schuldregeling mits geen sprake is geweest van opzet of grove schuld en belanghebbende niet binnen één jaar te rekenen nadat de bestuurlijke boete is opgelegd niet nogmaals een overtreding wegens eenzelfde gedraging heeft begaan.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbenden afwijken van de bepalingen van deze beleidsregels als toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Burgemeester en wethouders voornoemd,
drs. D. Bakhuizen,
Secretaris
dr. J.W.A. van Dijk,
Burgemeester
Toelichting beleidsregels bestuurlijke boete gemeente Barneveld
Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet, de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz 2004), waaronder ook de handhaving.
Middels het vaststellen van de Participatieverordening en Verordening IOAW en IOAZ voldoet het college aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 8 Participatiewet, artikel 35 eerste lid aanhef en onderdeel c IOAW en IOAZ. Het college is bevoegd om voor de uitvoering van de handhaving in deze verordeningen nadere regelgeving vast te stellen. Deze regels zijn vastgelegd in de Beleidsregels Bestuurlijke Boete.
Artikel 18a van de Participatiewet en artikel 20a van de IOAW en IOAZ en het Boetebesluit sociale zekerheidswetten geven een aantal bepalingen over het opleggen van boetes bij het niet, niet tijdig, of onvolledig nakomen van de inlichtingenplicht ingevolgde artikel 17 van de Participatiewet en artikel 13 IOAW en IOAZ. Deze bepalingen zijn dwingendrechtelijk. Voor bijstandverlening aan zelfstandigen zijn geen aanvullende of afwijkende bepalingen ten opzichte van de Participatiewet opgesteld.
Met ingang van 1 januari 2017 is sprake van een aantal ingrijpende wijzigingen in de wet- en regelgeving rond de bestuurlijke boete en waarschuwing door de inwerkingtreding van de Wet van 23 augustus 2016, houdende wijziging van de socialezekerheidswetten in verband met de regeling van de bestuurlijke boete (Staatsblad 2016-318) en het Besluit van 19 september 2016, houdende wijziging van het Boetebesluit socialezekerheidswetten in verband met de mogelijkheid van een waarschuwing en een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (Staatsblad 2016-342). Daarin zijn onder andere diverse recente uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in gecodificeerd.
Beoordeling van de schending van de inlichtingenverplichting dient nu naar aanleiding van de uitspraken van de CRvB plaats te vinden aan de hand van een indringende evenredigheidstoets waarbij wordt gekeken naar:
Afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid moet de boete bovendien in een periode van 6 tot 24 maanden afgelost kunnen worden (in dit kader wordt gesproken over ‘fictieve draagkracht’).
Er wordt alleen een toelichting gegeven als dit nodig is.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Artikel 17 lid 1 PW en artikel 13 IOAW en IOAZ geven aan dat belanghebbende onverwijld uit eigen beweging mededeling dient te doen van alle feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op arbeidsinschakeling of recht op bijstand.
Voor zover het feiten en omstandigheden betreft waarnaar op het wijzigingsformulier niet wordt gevraagd wordt onder onverwijld verstaan onmiddellijk nadat het feit of de omstandigheid zich heeft voorgedaan.
Artikel 3 Aangifte in plaats van boete
In de praktijk is het algemeen bekend dat een schending van de inlichtingenplicht een boete oplevert op grond van artikel 18a Participatiewet. Iedere schending van de inlichtingenverplichting levert in principe ook een strafbaar feit op. Om dubbele bestraffing voor eenzelfde feit te voorkomen, zal het college bij iedere schending van de inlichtingenverplichting moeten kiezen welke weg bewandeld wordt: een bestuurlijke boete op grond van artikel 18a Participatiewet dan wel 20a IOAW/IOAZ óf aangifte doen bij het Openbaar Ministerie (OM).
Een richtlijn voor deze keuze is gegeven in de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude waarbij in beginsel bij een benadelingsbedrag tot € 50.000,00 een bestuurlijke boete is geïndiceerd en bij een benadelingsbedrag boven € 50.000,00 aangifte plaatsvindt bij het OM. Het benadelingsbedrag van € 50.000,00 betreft een bruto bedrag.
Op dit uitgangspunt zijn een aantal uitzonderingen geformuleerd in de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude:
Artikel 4 Waarschuwing in plaats van boete
Vanaf 1 januari 2017 is de waarschuwingsmogelijkheid verruimd. Een schriftelijke waarschuwing kan in beginsel volstaan als de schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, als het benadelingsbedrag niet hoger is dan € 150,00 of in het geval van een zelfmelding.
Onder geen benadelingsbedrag wordt ook verstaan de belanghebbenden die niet voldoen aan de, in het kader van een toegekende uitkering ingevolge het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz 2004) opgelegde verplichting, om binnen 6 maanden administratie te overleggen zoals bedoeld in artikel 38 lid 2 Bbz 2004.
Er is geen sprake van een zelfmelder als het college de overtreding al had geconstateerd of belanghebbende de verplichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van de inlichtingenplicht.
Een voorbeeld ter verduidelijking:
Piet werkt in de maand mei en verdient € 500,00. Hij geeft deze inkomsten niet door aan de gemeente. Op 8 juni wordt zijn uitkering over mei bijgeschreven op zijn bankrekening. Piet realiseert zich dat hij teveel uitkering heeft gekregen en hij besluit alsnog om op 22 juni de gemeente op de hoogte te stellen van zijn inkomsten. Piet is dan nog op tijd omdat de redelijke termijn afloopt op 1 juli.
Onder benadelingsbedrag wordt verstaan het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen. Er is dus alleen sprake van een benadelingsbedrag als schending van de inlichtingenplicht vaststaat. De definitie van het begrip benadelingsbedrag vereist dat een belanghebbende ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand heeft ontvangen. Daarvan kan slechts sprake zijn als het recht op bijstand van een belanghebbende is herzien of ingetrokken.
Het gaat bij de Participatiewet om het nettobedrag, waarbij ook onterecht verleende bijzondere bijstand (waaronder de individuele inkomenstoeslag) meetelt. Voor de IOAW/IOAZ gaat het om het bruto bedrag (het betreft een bruto-uitkering) zonder de door het college verschuldigde sociale premies.
De CRvB heeft bepaald dat bij het opleggen van boetes een indringende toets aan het evenredigheidsbeginsel zal moeten plaatsvinden. Dit betekent dat de hoogte wordt afgestemd op de mate van verwijtbaarheid. Op grond van deze toets wordt de hoogte van de bestuurlijke boete bepaald.
De indringende evenredigheidstoets is van toepassing bij het opleggen van bestuurlijke boetes door het college. Dat betekent dat ook bijzondere omstandigheden kunnen leiden tot het bijstellen van de op te leggen boete. Het college moet na de verwijtbaarheidstoets en een eventuele matiging wegens de maximale hoogte van de boetes onderzoeken of bijzondere omstandigheden ten tijde van de schending van inlichtingenplicht een verdere matiging van de boete rechtvaardigen.
Onder opzet verstaan we: het willens en wetens handelen of nalaten, wat ertoe heeft geleid dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen.
Hier is sprake van ‘echte’ fraude. De belanghebbende heeft opzettelijk, door het verzwijgen van relevante informatie, een (hogere) uitkering proberen te verkrijgen. Zijn doel is om er duidelijk beter van te worden. Opzet moet worden bewezen door het college. Dit komt er op neer dat bewezen moet worden dat belanghebbende willens en wetens de regels heeft geschonden, geen mogelijkheden heeft benut dit te herstellen en achteraf ook geen objectieve rechtvaardiging voor zijn gedrag weet aan te voeren (lees: met geen dan wel ongeloofwaardige of vage verklaringen komt). Dit moet door het college goed worden onderzocht. Ook de aard van de overtreding (de feiten) kunnen aanleiding zijn om van opzet uit te gaan, bijvoorbeeld verzwijgen van activiteiten waarvan mag worden aangenomen dat er veel geld mee verdiend kan worden zoals hennepteelt, andere criminele activiteiten, escort etc.
Onder opzet valt ook voorwaardelijk opzet. Hieronder wordt verstaan het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat de beboetbare gedraging wordt begaan. De verwachting is dat voorwaardelijke opzet een beperkte rol zal gaan spelen in de uitvoeringspraktijk. Het is een ingewikkeld leerstuk en vaak zeer lastig om hier voldoende bewijs voor aan te leveren.
Voor het bepalen van de hoogte van de boete hanteert het college onderstaande uitgangspunten om te bepalen of er sprake is van volledige verwijtbaarheid:
het college deelt bij de toekenning van een uitkering aan de belanghebbende mee welke feiten en omstandigheden van belang zijn voor het vaststellen van het recht op en de hoogte van de bijstand die hij spontaan of desgevraagd aan het college moet melden. Het college gaat er dan ook, tenzij bijzondere omstandigheden op het tegendeel wijzen, steeds van uit dat het de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat deze feiten en omstandigheden van invloed kunnen zijn op de uitkering;
van een belanghebbende kan een redelijke inspanning worden gevergd om op de hoogte te raken van feiten en omstandigheden bij anderen die van invloed kunnen zijn op zijn uitkering (bijvoorbeeld omstandigheden van een inwonend kind). Het enkele feit dat die ander de belanghebbende niet spontaan van een relevante omstandigheid op de hoogte heeft gesteld, impliceert niet dat het niet melden daarvan niet of slechts in verminderde mate aan de belanghebbende kan worden verweten.
Grove schuld is een in laakbaarheid, aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid zoals het bijvoorbeeld niet meer reageren op oproepen van het college.
Bij grove schuld had belanghebbende redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat een te hoog bedrag aan uitkering zou kunnen worden toegekend. Denk hier bijvoorbeeld aan veel te laat melden dat is begonnen met werken of dat een erfenis is verkregen. Om van grove schuld te kunnen spreken is enkel onachtzaamheid – het onzorgvuldig handelen of nalaten – onvoldoende.
Artikel 9 Verminderde verwijtbaarheid
Het college kan de boete verlagen als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Het begrip verminderde verwijtbaarheid is geregeld in artikel 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten en is ook van toepassing verklaard op de door de gemeente uit te voeren uitkeringsregelingen. Doel hiervan is de uitvoering te ondersteunen en uniformiteit in de uitvoering te bevorderen. Aansluiting wordt gezocht bij deze niet limitatief gestelde regels en de geboden ruimte voor een bredere, individueel bepaalde toepassing.
Een voorbeeld ter verduidelijking:
Te denken valt aan een crisissituatie in een gezin zoals plotselinge opname in een ziekenhuis van één van de gezinsleden of huiselijk geweld.
Artikel 10 Geen verwijtbaarheid
De bestuurlijke boete kan worden verlaagd indien sprake is van bijzondere omstandigheden. Het gaat om zeer uitzonderlijke gevallen waarvan de omstandigheden voor belanghebbende of het gezin (inwonende minderjarige kinderen) zo bijzonder zijn dat het toepassen van de regels de grenzen van redelijkheid en billijkheid zouden overschrijden. Er vindt een individuele beoordeling plaats met toepassing van het ‘maatwerk-principe’.
Meldt de belanghebbende de wijziging van omstandigheden in het kader van een controle van het college, dan is géén sprake van het ontbreken van verwijtbaarheid.
Artikel 11 Geen sprake van verminderde of ontbreken van verwijtbaarheid
Er is geen sprake van verminderde verwijtbaarheid als belanghebbende de brieven van de gemeente niet begrijpt, bijvoorbeeld omdat belanghebbende de taal niet voldoende beheerst. Of als belanghebbende langere tijd niet in staat is om zijn belangen te behartigen. Hij zal er in dat geval voor moeten zorgen dat een ander zijn zaken regelt. Om vast te kunnen stellen dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid wordt gekeken naar het moment van de gedraging.
Artikel 12 Afzien van het opleggen van een boete wegens dringende redenen
Het afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete kan bij uitzonderlijk dringende redenen. Dit is het geval als de boete zou leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor betrokkene of het gezin.
Omdat er mogelijkheden zijn om de boete te verlagen bij verminderde verwijtbaarheid en bijzondere omstandigheden zal het afzien van een boete niet vaak nodig zijn. De mogelijkheid om dit toch te kunnen doen komt het maatwerk ten goede. Verder kan belanghebbende door deze beleidsregel een beroep doen op een hardheidsclausule. Het afgeven van een beschikking dat het dagelijks bestuur afziet van het opleggen van een bestuurlijke boete wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.
Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan niet op voorhand worden vastgelegd. Dit wordt individueel beoordeeld. Het moet echter wel gaan om zeer uitzonderlijke gevallen. Het enkele feit dat het de belanghebbende aan financiële middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is onvoldoende om te kunnen spreken van dringende redenen
Artikel 13 Berekening van de fictieve draagkracht
In het kader van de toets aan het evenredigheidsbeginsel kunnen ook de financiële omstandigheden van een belanghebbende een rol spelen. Omdat er wordt uitgegaan van het inkomen en vermogen ten tijde van het nemen van het boetebesluit en geen rekening wordt gehouden met wijzigingen in de toekomst, wordt dit de fictieve draagkracht genoemd.
Gelet op de financiële omstandigheden moet de boete binnen een redelijke termijn worden voldaan. Anders zou een belanghebbende zeer langdurig moeten leven op het absolute minimum. Een maximale termijn van 2 jaar is daarbij het uitgangspunt. Bij de bepaling van deze termijn moet rekening worden gehouden met de mate van verwijtbaarheid.
De hoogte van de boete moet zodanig worden begrensd dat de boete in het geval van:
Hierbij wordt ervan uitgegaan dat het volledige bedrag van het inkomen boven de beslagvrije voet (90% van de toepasselijke bijstandsnorm) volledig beschikbaar is of wordt aangewend voor het betalen van de boete. Indien sprake is van geen of geringe draagkracht (zoals bijvoorbeeld bij inkomsten lager dan de toepasselijke bijstandsnorm of als een kostendelersnorm van toepassing is) wordt een (fictieve) draagkracht van € 45,– aanwezig geacht. Met dit bedrag wordt aangesloten bij artikel 24a Wetboek van Strafrecht.
Het eventueel aanwezige vermogen wordt, ongeacht of sprake is van vermogen dat meer bedraagt dan de vermogensvrijlatingsgrens als bedoeld in artikel 34 lid 4 Participatiewet, volledig buiten beschouwing gelaten. De reden daarvan is dat bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen boete de indringende evenredigheidstoets wordt toegepast waarbij de mate van verwijtbaarheid en de aflossing binnen een redelijke termijn op basis van het beschikbare inkomen leidend is. Dat laat geen ruimte om eventueel aanwezig vermogen in de evenredigheidstoets te betrekken.
Artikel 16 Invordering van de boete
Er zijn een tweetal redenen voor de keuze om éérst de boete af te lossen en daarna de ten onrechte verstrekte uitkering:
Artikel 17 Kwijtschelding van de boete
Het nieuwe artikel 18a, lid 13 en 14 van de Participatiewet geeft het college de bevoegdheid om onder voorwaarden mee te werken aan de gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de boete.
Deze voorwaarden zijn genoemd in de Participatiewet zelf:
Indien wordt voldaan aan de voorwaarden als genoemd in artikel 18a, lid 13 en 14 Participatiewet, verleent het college geheel of gedeeltelijk kwijtschelding van de boete.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2017-46255.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.