2de wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Sluis

 

DE RAAD VAN DE GEMEENTE SLUIS

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. ;

 

gelet op de artikelen 147, 149 en 151c van de Gemeentewet;

 

gezien het positieve advies van de Commissie Ruimte/AB d.d.

 

BESLUIT:

 

vast te stellen de 2de wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Sluis;

Artikel I

De Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Sluis wordt gewijzigd als volgt:

 

 

A

Artikel 1:3 komt te vervallen

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

 

Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan acht weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

 

 

 

B

Artikel 1:8 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

 

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde;

b. de openbare veiligheid;

c. de volksgezondheid;

d. de bescherming van het milieu.

 

 

 

 

 

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

 

1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde;

b. de openbare veiligheid;

c. de volksgezondheid;

d. de bescherming van het milieu.

2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

 

 

C

Afdeling 3b wordt toegevoegd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Afdeling 3b Verspreiden van reclamemateriaal

 

Artikel 2:6a Beperking verspreiden van voorwerpen e.d. voor reclamedoeleinden

 

Het is verboden op of aan de weg voorwerpen, reclamemonsters of andere materialen voor reclamedoeleinden onder het publiek te verspreiden of te doen verspreiden.

 

 

D

Artikel 2:24a wordt toegevoegd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:24a Categorieën evenementen

 

1. In dit artikel wordt verstaan onder:

a. klein evenement: een evenement als bedoeld in artikel 2:24 dat maximaal één dag duurt èn geen versterkte muziek heeft na 2 1 .00 uur èn een lokale uitstraling heeft en waarbij geen doorgaande wegen worden afgesloten èn dat uit milieu- of natuurbeschermingsoogpunt geen bezwaar zal vormen;

b. een middelgroot evenement: een evenement als bedoeld in artikel 2:24 dat een bovenlokale uitstraling heeft òf versterkte muziek in de avond- en nachtperiode (na 23.00 uur) òf nadere verkeersmaatregelen vergt òf (naar het oordeel van de burgemeester) enige hinder of overlast voor de omgeving veroorzaakt of nadere aandacht vergt van politie of brandweer;

c. een groot evenement: een evenement als bedoeld in artikel 2:24 dat een (boven-) regionale uitstraling heeft òf (naar het oordeel van de burgemeester) extra hinder of overlast zal opleveren voor de omgeving òf risico inhoudt op aantasting van de openbare orde en waarbij inzetbaarheid van politie, brandweer of Geneeskundige Hulpverlening Organisatie in de Regio (GHOR) noodzakelijk is.

d. organisator: de natuurlijke of rechtspersoon die een evenement in de zin van dit artikel organiseert, dan wel als eerstverantwoordelijke aan de organisatie leiding geeft.

2 . De organisator van een klein evenement, stelt de burgemeester hiervan tenminste 4 weken voorafgaand aan het evenement middels een daartoe door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier in kennis . De burgemeester kan binnen 10 werkdagen na ontvangst van de melding besluiten het houden van het evenement te verbieden op grond van de belangen genoemd in artikel 2:25 lid 2 .

3 . Onverminderd het in artikel 2:25 bepaalde is de organisator van een middelgroot of groot evenement in enig jaar verplicht voor 1 november van het daaraan voorafgaande jaar het evenement aan te melden bij de burgemeester.

4 . Voor middelgrote en grote evenementen dient de vergunning tenminste twaalf weken voor de datum waarop het evenement zal plaatsvinden te worden aangevraagd. De burgemeester kan nadere regels stellen in verband met het organiseren van evenementen en nadere voorschriften verbinden aan de vergunning voor het evenement.

 

 

E

Artikel 2:25 wordt aangepast als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2.25 Evenement

1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde;

b. het voorkomen of beperken van overlast;

c. de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

d. de zedelijkheid of gezondheid;

e. milieu

3. De burgemeester kan categorieën van evenementen aanwijzen waarvoor de vergunningplicht, onder lid 1, niet geldt.

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 Awb (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

 

 

 

 

Artikel 2:25 Evenement

1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde;

b. het voorkomen of beperken van overlast;

c. de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

d. de zedelijkheid of gezondheid;

e. milieu

3. De burgemeester kan categorieën van evenementen aanwijzen waarvoor de vergunningplicht, onder lid 1, niet geldt.

4. De vergunningplicht onder lid 1, geldt niet voor een klein evenement.

5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 Awb (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

 

 

 

F

Artikel 2:26 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:26 Ordeverstoring

 

1. Het is verboden bij evenementen onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden, wanordelijkheden te veroorzaken of de orde te verstoren.

2. Het is verboden bij evenementen messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, op een zodanige wijze mee te voeren dat de openbare orde of veiligheid in gevaar komt of kan komen.

3. Eenieder is verplicht bij evenementen alle aanwijzingen van de toezichthouders (als bedoeld in artikel 6.2) en brandweer in het belang van openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.

 

Artikel 2:26 Ordeverstoring

 

Het is verboden bij een evenement de openbare orde of veiligheid te verstoren of te bedreigen.

 

 

 

G

Artikel 2:31 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

 

1. Het is verboden in een openbare inrichting

a. de orde te verstoren;

b. zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid;

c. op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras;

2. Het is verboden in een openbare inrichting:

a. onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken;

b. messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, op een zodanige wijze mee te voeren dat de openbare orde of veiligheid in gevaar komt of kan komen;

3. Eenieder is verplicht in openbare inrichtingen alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.

 

 

Artikel 2: 31 Verboden gedragingen

 

Het is verboden in een openbare inrichting:

a. de orde te verstoren;

b. zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid;

c. op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras.

 

 

 

H

Artikel 2:58 wordt vastgesteld als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden en paarden

 

1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht een doeltreffend hulpmiddel bij zich te hebben dat geschikt is voor het verwijderen van de uitwerpselen van de hond. De eigenaar of houder van de hond is verplicht dit hulpmiddel op eerste vordering van een toezichthoudend ambtenaar te laten zien.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden;

3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

4. Het college kan ontheffing verlenen van de in het eerste lid gestelde verplichting.

5. De eigenaar of houder van een aangespannen paard is verplicht om binnen de bebouwde kom zijn span te hebben voorzien van een zak voor het opvangen en verzameld houden van de uitwerpselen van dit paard.

6. De eigenaar of houder van een paard is verplicht ervoor te zorgen dat paard zich niet van uitwerpselen ontdoet:

a. binnen de bebouwde kom: op of aan de weg;

b. buiten de bebouwde kom: op het gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd voor het verkeer van voetgangers en fietsers;

c. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

d. op een andere door het college aangewezen plaats.

 

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden en paarden

 

1. De eigenaar of houder van een hond of paard die zich begeeft op een openbare plaats is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond of dat paard onmiddellijk worden verwijderd.

2 . Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleide- of hulphond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

 

 

 

I

Artikel 2:77 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

 

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

 

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

 

 

J

Hoofdstuk 3 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

 

Afdeling 1 Begripsbepalingen

 

Artikel 3:l Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

b. prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

c. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon , al dan niet in combinatie met elkaar;

d. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

e. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

f. exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

g. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

h. bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

1. de exploitant;

2. de beheerder;

3. de prostituee;

4. het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

5. toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

6. andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

 

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

 

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

 

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

a. de persoonsgegevens van de exploitant;

b. de persoonsgegevens van de beheerder; en

c. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

3. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 Awb (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

1. De exploitant en de beheerder:

a. staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

b. is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

c. heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

2. Onverminderd het gestelde in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

a. met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, Aruba, Curacao of Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht , wegens dan wel mede wegens overtreding van:

- bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet , de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen ;

- de artikelen 137c tot en met 137g, 140 , 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

- de artikelen 8 en 162, derde lid , alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994 ;

- de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

- de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

- de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie .

3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen , tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

 

Artikel 3:6 Sluitingstijden

1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

a. op maandag tot en met vrijdag tussen 02.00 en 07.00 uur;

b. op zaterdag en zondag tussen 02.00 en 07.00 uur.

2. Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

 

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

1. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

b. van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 Awb , maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit bekend overeenkomstig artikel 3:42, Awb .

 

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht , in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie ; en

b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

 

Artikel 3:9 Straatprostitutie

1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

a. op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

b. gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

3. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

4. De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid hij besluit verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

5. De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

 

Artikel 3:9a Kwetsing openbare zedelijkheid

1. Het is verboden op een weg of van daar af zichtbaar zich te bevinden in een houding, een toestand dan wel kleding, of het ontbreken hiervan, die uit een oogpunt van openbare zedelijkheid kwetsend is.

2. Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet voor zover artikel 430a van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

 

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

 

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet .

 

Afdeling 3 Beslissingstermijn: weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

 

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

2. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde;

b. het voorkomen of beperken van overlast;

c. het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

d. de veiligheid van personen of goederen;

e. de verkeersvrijheid of -veiligheid;

f. de gezondheid of zedelijkheid;

g. de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

 

 

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

 

Artikel 3:15 Wijziging beheer

1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

 

Hoofdstuk 3. Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen

 

Afdeling 1. Algemene bepalingen

 

Artikel 3:1 A fbakening

De artikelen 1:2, 1:3 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

 

Artikel 3:2 Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;

b. beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

c. bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

d. escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

e. exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

f. klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

g. prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

h. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

i. prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

j. raamprostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een prostituee die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijke plaats;

k. seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

l. seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

m. werkruimte: als zelfstandig aan te merken onderdeel van seksinrichting waarin de seksuele handelingen met een ander tegen betaling worden verricht.

 

Afdeling 2. Vergunning seksbedrijf

 

Artikel 3:3 Vergunning

1. Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.

2. Het bevoegde bestuursorgaan draagt zorg voor een onpartijdige en transparante verlening van beschikbare vergunningen.

3. Op een aanvraag om een vergunning wordt binnen twaalf weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

4. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

5. Een vergunning kan mede voor één seksinrichting worden verleend.

6. De vergunning wordt voor bepaalde tijd verleend aan de exploitant en op diens naam gesteld. De vergunning is niet overdraagbaar.

 

Artikel 3:4 Concentratie seksinrichtingen

Het college kan delen van de gemeente aanwijzen waarbinnen of waarbuiten het vestigen van een seksinrichting geen vergunning wordt verleend. Daarbij kan worden bepaald dat de aanwijzing slechts geldt voor seksinrichtingen van seksbedrijven van een nader aangewezen aard.

 

Artikel 3:5 Maximum aantal vergunningen voor seksinrichtingen

1. Voor het uitoefenen van een raamprostitutiebedrijf wordt geen vergunning verleend.

2. Er kan voor totaal ten hoogste één seksinrichting van seksbedrijven, niet zijnde raamprostitutiebedrijven, vergunning worden verleend.

 

Artikel 3:6 Aanvraag

1. Een aanvraag om vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld formulier.

2. Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

a. de persoonsgegevens van de exploitant;

b. het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

c. of in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag de exploitant een vergunning voor een seksbedrijf is geweigerd of een aan de exploitant verleende vergunning voor een seksbedrijf is ingetrokken;

d. het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

e. het adres van een onder het seksbedrijf vallende seksinrichting;

f. het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

g. een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van de exploitant;

h. indien van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant;

i. een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen, verstrekt door de Belastingdienst;

j. bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimtes bestemd voor de uitoefening van het seksbedrijf;

k. indien van toepassing, de plaatselijke ligging van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een situatieschets met een noordpijl en schaalaanduiding;

l. indien van toepassing, de plattegrond van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een tekening met een schaalaanduiding.

3. Als er een beheerder is aangesteld, is het tweede lid, onder a, b, c, g en h, van overeenkomstige toepassing op de beheerder.

4. Het bevoegde bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

 

Artikel 3:7 Weigeringsgronden

1. Een vergunning wordt geweigerd als:

a. de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

b. de exploitant of de beheerder is ontzet uit het ouderlijk gezag of de voogdij;

c. de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds - of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

d. de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

e. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

f. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

g. er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

h. de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

i. de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,– of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

1°. bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van de Algemene plaatselijke verordening Sluis ;

2°. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

3°. artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen;

4°. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

5°. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of

6°. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

j. een maximum als bedoeld in artikel 3:5 al is bereikt;

k. de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd op zal leveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd, een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:4.

2. Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder h, wordt gelijkgesteld:

a. een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

b. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375,– bedraagt.

3. De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

4. Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

5. Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:

a. voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

b. als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3:6 gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen;

c. als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

d. als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

e. als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3:15, eerste en tweede lid;

f. als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:17 gestelde verplichtingen zal naleven.

 

Artikel 3:8 Eisen met betrekking tot vergunning

1. De vergunning vermeldt in ieder geval:

a. de naam van de exploitant;

b. indien van toepassing, dien van de beheerder;

c. voor welke activiteit de vergunning is verleend;

d. het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

e. het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

f. indien van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

g. de voorschriften en of beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

h. indien van toepassing de geldigheidsduur van de vergunning.

2. De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend, en tevens dat aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat hij over een vergunning voor die seksinrichting beschikt.

 

Artikel 3:9 Intrekkingsgronden

1. De vergunning wordt ingetrokken als:

a. de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

b. de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

c. is gehandeld in strijd met de artikelen 3:10, 3:13, aanhef en onder a, 3:14, 3:15 en 3:17, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1°;

d. zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

e. zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, onder a tot en met i;

f. de vergunninghouder dat verzoekt;

g. de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met een geldend bestemmingsplan, een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:4.

2. De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

a. is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

b. in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

c. een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

d. is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

e. is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

f. zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;

g. de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

h. er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds - of zedendelict of voor mensenhandel;

i. gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

 

Artikel 3:10 Melding gewijzigde omstandigheden

De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:8, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan het bevoegde bestuursorgaan. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.

 

Artikel 3:11 Verlenging vergunning

1. Op een aanvraag om verlenging van een vergunning zijn de artikelen 3:3, 3:5, 3:6, 3:7, 3:8 en 3:15, derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat actuele gegevens en bescheiden waarover het bevoegde bestuursorgaan al beschikking heeft niet nogmaals overgelegd dienen te worden.

2. Als ten minste twaalf weken voorafgaand aan de vervaltermijn van de vergunning verlenging van de vergunning is aangevraagd, blijft de vergunning van kracht totdat op de aanvraag om verlenging is besloten.

 

Afdeling 3. Uitoefenen seksbedrijf

Paragraaf 3.1 Regels voor alle seksbedrijven

Artikel 3:12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang

1. Het is de exploitant en de beheerder verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 02:00 en 08:00 uur tenzij bij vergunning anders is bepaald.

2. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting gesloten dient te zijn voor bezoekers.

3. Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

 

Artikel 3:13 Adverteren

Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

a. geen vermelding op te nemen van het telefoonnummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder e, van het nummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder i, en van de bedrijfsnaam;

b. vermelding op te nemen van een ander telefoonnummer dan bedoeld onder a, en

c. als het een prostitutiebedrijf betreft, onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat prostituees die voor of bij het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

 

Paragraaf 3.2 Regels voor alle prostitutiebedrijven en Prostituees

 

Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees

1. Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

a. nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

b. in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

 

Artikel 3:15 Bedrijfsplan

1. Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

a. op het gebied van hygiëne;

b. ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;

c. ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

d. ter voorkoming van strafbare feiten.

2. De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

a. de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

b. inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

c. in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

d. in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

e. de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

f. de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

g. de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

h. de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

i. de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

j. aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

k. de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

l. de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

m. de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

n. de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;

o. de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.

3. Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

4. De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegd bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.

5. De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

6. In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

 

Artikel 3:16

[gereserveerd]

 

Artikel 3:17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

1. De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

2. De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

a. de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen;

b. er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval;

1°. de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees;

2°. de verhuuradministratie;

3°. met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3:15, tweede lid, onder k;

4°. de werkroosters van de beheerders;

c. de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;

d. medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings - en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;

e. onverwijld bij de politie wordt gemeld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting;

f. onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;

g. gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.

 

Paragraaf 3.3 Raam- en straatprostitutie

 

Artikel 3:18 Raamprostitutie

1. Het is een prostituee verboden:

a. zich vanuit een gebouw of vanuit de toegang naar een gebouw aan klanten die zich op of aan de weg bevinden beschikbaar te stellen; en

b. passanten hinderlijk te bejegenen of zich aan passanten op te dringen dan wel zich ongekleed of vrijwel ongekleed achter het raam van een seksinrichting of in de toegang tot een seksinrichting op te houden.

 

Artikel 3:19 Straatprostitutie

Het is verboden zich op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.

 

Artikel 3:20 Handhaving straatprostitutie

Met het oog op de naleving van het verbod, bedoeld in artikel 3:19, kan door een politieambtenaar of toezichthouder het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

 

Afdeling 4. Overige bepalingen

 

Artikel 3:21 Verbodsbepalingen klanten

1. Het is een klant verboden seksuele handelingen te verrichten met een prostituee van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij werkzaam is voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

2. Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.

3. Het in het tweede lid genoemde verbod geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.

 

Artikel 3:22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen als de burgemeester aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt.

2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

 

 

K

Hoofdstuk 4 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

 

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

 

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. Besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer;

b. inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

e. incidentele festiviteit: een specifiek aan één inrichting gebonden festiviteit die plaats vindt binnen het gebouwde gedeelte van de inrichting;

f. geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

g. geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

h. onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

i. geluidsapparaat: geluidsapparaat als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

j. toestel: toestel als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

 

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

 

1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen. Het college is bevoegd een eindtijd vast te stellen.

2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3:148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer delen van de gemeente.

4. Het college maakt de aanwijzing voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

 

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17 , 2.19 en 2.20 van het Besluit, en artikel 4:5 van de verordening, niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college schriftelijk daarvan in kennis heeft gesteld.

2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd bij het college.

5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

6. Bij festiviteiten als bedoeld in het eerste lid dient uiterlijk om 01.00 uur van de dag van de volgend op die waarop de festiviteit aanvangt, wederom te worden voldaan aan de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit.

7. Het ten gehore brengen van muziek tijdens festiviteiten als bedoeld in het eerste lid dient binnen het gebouwde gedeelte van de inrichting plaats te vinden, waarbij ramen en deuren gesloten dienen te blijven, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

8. Het college kan in bijzondere omstandigheden van het bepaalde in lid 6 afwijken.

 

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

(gereserveerd)

 

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

1. Het ten gehore brengen van onversterkte muziek binnen inrichtingen als bedoeld in artikel 2.18 lid 1, onder f, en vijfde lid van het Besluit is uitsluitend toegestaan tussen 10.00 uur en 22.00 uur.

2. Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

 

Artikel 4:5a (Geluid)hinder door bromfietsen e.d.

Het is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat.

 

Artikel 4:5b (Geluid)hinder door motorvoertuigen

1. Het is verboden van een motorvoertuig in de open lucht de motor in werking te hebben, anders dan voor het onmiddellijk berijden van het motorvoertuig noodzakelijk is.

2. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit een vrachtauto als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 te laden of te lossen tussen 19.00 uur en 07.00 uur, indien daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder wordt veroorzaakt.

 

Artikel 4:5c (Geluid)hinder door knalapparaten

1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit een knalapparaat in werking te hebben, te gebruiken of te doen gebruiken.

2. Het verbod is niet van toepassing op knalapparaten voor het verjagen van vogels of ander schadelijk wild van ingezaaide of ingeplante akkers en knalapparaten voor het verjagen van vogels uit boomgaarden ter bescherming van rijpend fruit of noten, indien:

a. een knalapparaat niet in werking is vóór 07.00 uur en ná 21.00 uur, doch niet eerder dan een half uur voor zonsopkomst en niet later dan een half uur na zonsondergang;

b. de kortste afstand tussen een knalapparaat en een geluidsgevoelig gebouw of terrein 300 meter of meer bedraagt;

c. de kortste afstand tussen een knalapparaat en de openbare weg tenminste 50 meter bedraagt;

d. de loop van een knalapparaat van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen af gericht staat;

e. binnen 250 meter van een knalapparaat geen ander knalapparaat staat opgesteld;

f. de knalfrequentie maximaal 6 knallen per uur bedraagt.

3. In andere dan de onder lid 2 vermelde gevallen kan door het college ontheffing worden verleend.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 Awb (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

3. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 Awb (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

 

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

 

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;

b. inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

f. geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

g. geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

h. onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt;

i. geluidsapparaat: geluidsapparaat als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

j. toestel: toestel als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

 

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

 

1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer delen van de gemeente.

4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 70 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

7. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

8. Het college is bevoegd een eindtijd vast te stellen.

9. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

 

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17 , 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 70 dB(A), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

7. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouw ing gelaten.

8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17 , 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk om 01:00 uur beëindigd.

9. De geluidsnorm als bedoeld in het zesde lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

10. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

 

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

[gereserveerd]

 

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

a. de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

b. de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

c. de waarden in in - en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

d. bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

e. Tabel:

LAr.LT op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen: 50 dB(A) van 7.00 tot 19.00 uur; 45 dB(A) van 19.00 uur tot 23.00 uur en 40 dB(A) van 23.00 tot 7.00 uur.

LAr.LT in in - en aanpandige gevoelige gebouwen: 35 dB(A) van 7.00 tot 19.00 uur; 30 dB(A) van 19.00 uur tot 23.00 uur en 25 dB(A) van 23.00 tot 7.00 uur.

LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen: 70 dB(A) van 7.00 tot 19.00 uur; 65 dB(A) van 19.00 uur tot 23.00 uur en 60 dB(A) van 23.00 tot 7.00 uur.

LAmax in in - en aanpandige gevoelige gebouwen: 55 dB(A) van 7.00 tot 19.00 uur; 50 dB(A) van 19.00 uur tot 23.00 uur en 45 dB(A) van 23.00 tot 7.00 uur.

2. Voor de duur van 10 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

3. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

4. Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 4:2 en artikel 4:3.

 

Artikel 4:5a (Geluid)hinder door bromfietsen e.d.

Het is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat.

 

Artikel 4:5b (Geluid)hinder door motorvoertuigen

1. Het is verboden van een motorvoertuig in de open lucht de motor in werking te hebben, anders dan voor het onmiddellijk berijden van het motorvoertuig noodzakelijk is.

2. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit een vrachtauto als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 te laden of te lossen tussen 19.00 uur en 07.00 uur, indien daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder wordt veroorzaakt.

 

Artikel 4:5c (Geluid)hinder door knalapparaten

1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit een knalapparaat in werking te hebben, te gebruiken of te doen gebruiken.

2. Het verbod is niet van toepassing op knalapparaten voor het verjagen van vogels of ander schadelijk wild van ingezaaide of ingeplante akkers en knalapparaten voor het verjagen van vogels uit boomgaarden ter bescherming van rijpend fruit of noten, indien:

a. een knalapparaat niet in werking is vóór 07.00 uur en ná 21.00 uur, doch niet eerder dan een half uur voor zonsopkomst en niet later dan een half uur na zonsondergang;

b. de kortste afstand tussen een knalapparaat en een geluidsgevoelig gebouw of terrein 300 meter of meer bedraagt;

c. de kortste afstand tussen een knalapparaat en de openbare weg tenminste 50 meter bedraagt;

d. de loop van een knalapparaat van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen af gericht staat;

e. binnen 250 meter van een knalapparaat geen ander knalapparaat staat opgesteld;

f. de knalfrequentie maximaal 6 knallen per uur bedraagt.

3. In andere dan de onder lid 2 vermelde gevallen kan door het college ontheffing worden verleend.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 Awb (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

 

 

L

Artikel 4:15c wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4.15c Detectieverbod

 

1. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester op een openbare plaats een metaaldetector of enig ander voorwerp, bestemd voor het opsporen van wapens en munitie of munten en dergelijke te gebruiken of voor onmiddellijk gebruik voorhanden te hebben.

2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod. De ontheffing kan worden geweigerd:

a. in het belang van de openbare orde;

b. in verband met de veiligheid van personen of goederen;

c. ter bescherming van de woon- of leefomgeving;

d. in belang bescherming archeologische waarde.

3. De burgemeester kan algemene regels vaststellen op basis waarvan ontheffingen worden verleend als bedoeld in het tweede lid. Deze regels kunnen onder meer betrekking hebben op het aantal te verlenen ontheffingen (een maximumstelsel), de wijze waarop van de ontheffing gebruik wordt gemaakt en de eisen waaraan een ontheffinghouder moet voldoen.

4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor degenen aan wie ingevolge artikel 45 van de Monumentenwet 1988 een opgravingsvergunning is verstrekt.

5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. Awb (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:15c Detectieverbod

 

1.Onverminderd het bepaalde in artikel 2.2 Besluit Erfgoedwet archeologie is het verboden zonder ontheffing van de burgemeester in het openbaar een metaaldetector of enig ander voorwerp, bestemd voor het opsporen van metalen voorwerpen te gebruiken of voor onmiddellijk gebruik voorhanden te hebben.

2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod. De ontheffing kan worden geweigerd:

a. in het belang van de bescherming van archeologische waarden;

b. in het belang van de bescherming van ander cultureel erfgoed;

c. ter bescherming van de woon- of leefomgeving;

d. in verband met de veiligheid van personen of goederen;

e. in het belang van de openbare orde.

3. De burgemeester kan algemene regels vaststellen op basis waarvan ontheffingen worden verleend als bedoeld in het tweede lid. Deze regels kunnen onder meer betrekking hebben op de wijze waarop van de ontheffing gebruik wordt gemaakt en de eisen waaraan een ontheffinghouder moet voldoen.

4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor degenen aan wie ingevolge artikel 5.2 van de Erfgoedwet een certificaat is verstrekt.

5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. Awb (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

 

M

Artikel 5:40 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:40 Zwemverbod

 

Het is verboden zich, binnen een voor baders en zwemmers bestemd en daartoe afgebakend gedeelte van de zee, in zee te begeven of te bevinden, wanneer door middel van vlaggen, korven of borden voor dat gedeelte van de zee een zwemverbod is aangegeven.

Artikel 5:40 Zwemverbod

 

1. Het is verboden zich, binnen een voor baders en zwemmers bestemd en daartoe afgebakend gedeelte van de zee, in zee te begeven of te bevinden, wanneer door middel van vlaggen, korven of borden voor dat gedeelte van de zee een zwemverbod is aangegeven.

2. Het college kan (gedeelten van) openbare wateren aanwijzen waar het verboden is te zwemmen of te baden .

 

 

N

Artikel 6:1 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 6: l Strafbepaling

 

1. Overtreding van enige bepaling van deze verordening en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldbete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

2. In afwijking van het eerste en lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, vijfde lid, 2:11, tweede lid, [2:12, eerste lid,] en 4:11, eerste lid.

 

Artikel 6:1 Strafbepaling

 

1. Overtredingen van de in deze verordening gestelde geboden en verboden en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste 3 maanden of geldboete van de tweede categorie.

2. Overtreding van het bij of krachtens artikel 2:1 bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie.

3. In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, vijfde lid, 2:11, tweede lid, 2:12, eerste lid, en 4:11, eerste lid.

 

 

 

O

Artikel 6:2 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 6:2 Toezichthouders

 

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn, naast de in artikel 141 Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, belast:

1. de als buitengewoon opsporingsambtenaar of;

2. ambtenaren beëdigde ambtenaren zoals bedoeld in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering.

3.Onverminderd het eerste en tweede lid zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.

 

Artikel 6:2 Toezichthouders

 

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de daartoe aangewezen gemeentelijke toezichthouders.

2. Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

3. Onverminderd het eerste en tweede lid zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.

 

 

 

P

Artikel 6:3 wordt als volgt gewijzigd:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

 

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

 

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

 

1. Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening, behoudens hoofdstuk 3, gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

2. De in artikel 6:2, derde lid, bedoelde ambtenaren, voor zover zij zijn belast met de opsporing van de strafbare feiten, bedoeld in de artikel 3:14, en 3:21, eerste lid, zijn bevoegd zonder toestemming van de bewoner in een woning binnen te treden waar een overtreding van een dergelijk strafbaar feit wordt gepleegd of naar hun redelijk vermoeden wordt gepleegd.

3. De in artikel 6:2, derde lid, bedoelde ambtenaren zijn in het kader van hun toezichtstaak bevoegd zonder toestemming van de bewoner in een woning binnen te treden, als daar bedrijfsmatige prostitutie plaatsvindt.

 

Artikel II

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van ..... februari 2017.

 

Sluis,

DE RAAD VOORNOEMD,

De griffier, De voorzitter,

mr. P.T.G. Claeijs mr. P.A.G. Cammaert

Naar boven